Besluit psychotherapeut

Geraadpleegd op 30-10-2024.
Geldend van 01-01-2024 t/m heden

Besluit van 17 maart 1998, houdende regels inzake de opleiding tot en de deskundigheid van de psychotherapeut (Besluit psychotherapeut)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 23 april 1997, CSZ/BO-975644;

Gelet op de artikelen 26, eerste lid, en 27 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg;

Gezien het advies van de Raad voor de beroepen in de individuele gezondheidszorg van mei 1996;

De Raad van State gehoord (advies van 9 september 1997, no. W13.97.0221);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 16 maart 1998, GVM/GGZ/981396;

Hebben goedgevonden en verstaan:

§ 1. Algemene bepalingen

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

  • a. wet: de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg;

  • b. opleidingsinstelling: een rechtspersoon die een opleiding tot psychotherapeut verzorgt;

  • c. cursorisch onderwijs: theoretisch en praktisch onderwijs dat aan de opleidingsinstelling wordt gevolgd;

  • d. psychotherapiesessie: contact, strekkende tot het onderzoeken van de psychische klachten van de patiënt of het met behulp van psychotherapie behandelen van een patiënt door een aspirant-psychotherapeut onder supervisie van een door de opleidingsinstelling aangewezen psychotherapeut;

  • e. supervisiesessie: contact tussen een aspirant-psychotherapeut en een door de opleidingsinstelling aangewezen psychotherapeut, strekkende tot het volgens een didactische methode analyseren en evalueren van de door de aspirant-psychotherapeut verrichte onderzoeken en behandelingen;

  • f. leertherapiesessie: contact tussen een aspirant-psychotherapeut en een door de opleidingsinstelling aangewezen psychotherapeut die niet is betrokken bij een ander deel van de opleiding van de aspirant-psychotherapeut, ertoe strekkende bij de aspirant-psychotherapeut de ontwikkeling van en het inzicht in het eigen functioneren als psychotherapeut te bevorderen;

  • g. CRT: de Commissie Registratie en Toezicht van de Federatie van Gezondheidszorgpsychologen en Psychotherapeuten.

Artikel 2

Om in het krachtens artikel 3 van de wet ingestelde register van psychotherapeuten te kunnen worden ingeschreven, is vereist het bezit van een getuigschrift waaruit blijkt dat de betrokkene met goed gevolg het examen ter afsluiting van een opleiding tot psychotherapeut heeft afgelegd, uitgereikt door een krachtens artikel 6, eerste lid, aangewezen opleidingsinstelling.

§ 2. Opleidingseisen

Artikel 3

  • 1 De opleiding tot psychotherapeut bestaat uit ten minste 3680 uren, die als volgt zijn verdeeld:

    • a. 1280 uren theoretisch en praktisch onderwijs op het gebied van de psychotherapie;

    • b. 2400 uren werkervaring op het gebied van de psychotherapie.

  • 2 Het onderwijs, bedoeld in het eerste lid, onder a, is gericht op het leren onderzoeken van psychische klachten en het met behulp van psychotherapie leren behandelen van de volgende categorieën van patiënten:

    • a. kinderen en jeugdigen;

    • b. volwassenen;

    • c. ouderen.

  • 3 De werkervaring, bedoeld in het eerste lid, onder b, is gespreid over ten minste vier jaren en wordt in elk geval opgedaan met onderzoek en behandeling als bedoeld in het tweede lid, van volwassen patiënten en van patiënten, behorende tot één van de twee andere in het tweede lid bedoelde categorieën.

  • 4 De opleiding tot psychotherapeut is voorts gericht op het onderzoeken en behandelen van patiënten in een individuele setting en in een groepssetting dan wel een gezins- en relatiesetting.

Artikel 4

  • 1 Het onderwijs, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder a, omvat ten minste:

    • a. 400 uren cursorisch onderwijs;

    • b. 50 uren leertherapiesessies;

    • c. 500 uren psychotherapiesessies;

    • d. 150 uren supervisiesessies waarvan er ten minste 50 betrekking hebben op de behandeling van individuele volwassen patiënten.

  • 2 Het cursorische onderwijs omvat ten minste de volgende onderwerpen:

    • a. algemene aspecten van de psychotherapie;

    • b. gespreks- en interactietraining, gericht op de praktische toepassing daarvan in de psychotherapie;

    • c. intake en indicatiestelling;

    • d. psychopathologie;

    • e. specifieke problemen van de verschillende leeftijdsgroepen en maatschappelijke groeperingen, waaronder cultuurgebonden problematiek;

    • f. de psychotherapeutische referentiekaders, zijnde de psycho-analytische therapie, de gedragstherapie, de rogeriaanse therapie en de systeemtherapie die zijn gebaseerd op onderscheidelijk de psycho-analytische theorieën, de leer- en cognitieve theorieën, de experiëntiële theorieën en de systeemtheorieën;

    • g. inleiding in de toepassing van behandelingsmethoden vanuit de psychotherapeutische referentiekaders;

    • h. inleiding in de basisbegrippen en de kenmerken van groepsprocessen;

    • i. kenmerken van de ambulante, de dag- en de klinische behandelingssituatie;

    • j. beroepsethiek;

    • k. recente ontwikkelingen van wetenschappelijk onderzoek op het gebied van de psychotherapie;

    • l. kwaliteit van de praktijkvoering en de beroepsuitoefening;

    • m. betrekken van beschikbaar wetenschappelijk bewijs bij beslissingen en handelingen in de praktijk.

  • 3 De opleiding, bedoeld in artikel 3, bestaat voorts uit ten minste twee vervolgcursussen over de toepassing van behandelingsmethoden in twee verschillende door de aspirant-psychotherapeut te kiezen psychotherapeutische referentiekaders.

Artikel 5

  • 1 Tot de opleiding tot psychotherapeut worden slechts toegelaten degenen die in het bezit zijn van een getuigschrift waaruit blijkt dat zij het artsexamen dan wel het doctoraalexamen of een masteropleiding psychologie, pedagogische wetenschappen of gezondheidswetenschappen met als afstudeerrichting geestelijke gezondheidskunde aan een instelling voor wetenschappelijk onderwijs met goed gevolg hebben afgerond.

  • 2 Voor zover opleidingsonderdelen als bedoeld in het derde lid geen deel uitmaakten van de opleiding die recht geeft op een getuigschrift als bedoeld in het eerste lid, is voor de toelating tot de opleiding tot psychotherapeut vereist het bezit van een ander bewijsstuk waaruit blijkt dat de betrokkenen voor die onderdelen met goed gevolg een proeve van bekwaamheid op het niveau van een masteropleiding van een instelling voor wetenschappelijk onderwijs hebben afgelegd.

  • 3 De opleidingsonderdelen, bedoeld in het tweede lid, zijn:

    • a. persoonlijkheidsleer;

    • b. psychofysiologie of psychosomatiek;

    • c. psychopathologie;

    • d. ontwikkelingspsychologie;

    • e. psychofarmacologie;

    • f. cultuurgebonden psychische problematiek;

    • g. sexuologie;

    • h. gespreksvoering;

    • i. interactietraining;

    • j. stage van 30 werkdagen in een instelling voor geestelijke gezondheidszorg.

§ 3. Aanwijzing opleidingsinstellingen

Artikel 6

  • 1 Onze Minister kan, op hun daartoe strekkende verzoek, opleidingsinstellingen aanwijzen die een opleiding tot psychotherapeut verzorgen die naar zijn oordeel voldoet aan de artikelen 3 en 4.

  • 2 De aanwijzing vindt niet plaats voordat Onze Minister de CRT heeft uitgenodigd om, met inachtneming van de vereiste onafhankelijkheid ten opzichte van de opleidingsinstelling, binnen een door Onze Minister aan te geven termijn advies uit te brengen over de vraag of de opleidingsinstelling voldoet aan artikel 7 en deze termijn is verstreken.

  • 3 De aangewezen opleidingsinstelling verstrekt Onze Minister ten behoeve van de beoordeling of de opleidingsinstelling op enig moment voldoet aan artikel 7 van dit besluit de daarvoor noodzakelijke informatie en verleent medewerking aan een in dit kader in opdracht van Onze Minister door of namens de CRT uit te voeren visitatie.

  • 4 Onze Minister kan een aanwijzing intrekken indien de opleidingsinstelling naar zijn oordeel niet meer voldoet aan artikel 7.

  • 5 Van een aanwijzing of een intrekking van een aanwijzing wordt kennis gegeven in de Staatscourant.

Artikel 7

Voor aanwijzing komen in aanmerking opleidingsinstellingen waarvan in redelijkheid mag worden verwacht dat zij:

  • a. de artikelen 3, 4, 5, 8, 9 en 10 zullen naleven;

  • b. zorg dragen voor een evenwichtige verhouding tussen het theoretische en praktische gedeelte van de opleiding enerzijds en de psychotherapeutische werkervaring anderzijds;

  • c. zorg dragen voor het op systematische wijze bewaken en in stand houden van de kwaliteit van de opleiding, onder meer door te voorzien in een regelmatige beoordeling, mede door onafhankelijke deskundigen, van de kwaliteit van de opleiding;

  • d. zorg dragen voor het op zodanige wijze inrichten van de opleiding dat degene die tot de opleiding is toegelaten in de gelegenheid wordt gesteld om aan de opleidingseisen te voldoen door:

    • 1°. het bewaken en bevorderen van de inhoudelijke en didactische deskundigheid van het docententeam;

    • 2°. zorg te dragen voor voldoende en deskundige begeleiding bij het praktisch onderwijs en het opdoen van de vereiste werkervaring;

    • 3°. zorg te dragen voor een deugdelijke wijze van beoordeling, toetsing en examinering; en

    • 4°. zorg te dragen voor een veilig leer- en werkklimaat.

Artikel 8

  • 1 De opleidingsinstelling stelt jaarlijks een plan vast waarin de in de artikelen 3 en 4 omschreven opleidingsonderdelen nader zijn uitgewerkt.

  • 2 Belanghebbenden kunnen het opleidingsplan, desgevraagd, inzien en daarvan afschrift verlangen.

Artikel 10

  • 1 De opleidingsinstelling wijst een hoofdopleider aan die verantwoordelijk is voor de opleiding van een persoon die tot de opleiding is toegelaten.

  • 2 De hoofdopleider is psychotherapeut, beschikt over aantoonbaar relevante wetenschappelijke en didactische expertise en heeft gedurende ten minste vijf jaren ingeschreven gestaan:

    • a. in het register, bedoeld in artikel 1 van het Besluit inzake registratie van psychotherapeuten, of

    • b. in het krachtens artikel 3 van de wet ingestelde register van psychotherapeuten, of

    • c. in de onder a en b bedoelde registers gezamenlijk.

§ 4. Methoden

Artikel 11

  • 1 De methoden, bedoeld in artikel 27 van de wet, houden in:

    • a. het ten behoeve van de behandeling tot stand brengen van een relatie met de patiënt door de psychotherapeut alsmede het onderhouden van die relatie;

    • b. het tot stand brengen van gedragsveranderingen die leiden tot vermindering van de klachten van de patiënt;

    • c. het in contact brengen van de patiënt met diens innerlijke wereld van gevoelens en betekenisverlening;

    • d. het beïnvloeden van de positie van de patiënt in de sociale omgeving waarbinnen de stoornis of klacht is ontstaan of die een rol speelt bij het in stand houden ervan.

  • 2 De methoden, bedoeld in het eerste lid, zijn gebaseerd op een of meer van de volgende theorieën:

    • a. psycho-analytische theorieën;

    • b. leer- en cognitieve theorieën;

    • c. experiëntiële theorieën;

    • d. systeemtheorieën.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 17 maart 1998

Beatrix

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. Borst-Eilers

Uitgegeven de vierentwintigste maart 1998

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager