Arbeidstijdenbesluit vervoer

Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2010. Zie het overzicht van wijzigingen.
Geraadpleegd op 12-12-2024.
Geldend van 30-12-2023 t/m heden

Besluit van 14 februari 1998, houdende nadere regels inzake de arbeids- en rusttijden in of op voertuigen, aan boord van vaartuigen en voor loodsen (Arbeidstijdenbesluit vervoer)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op voordracht van Onze Ministers van Verkeer en Waterstaat en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 13 augustus 1997, nr. DGP/WJZ/V 723769, Directoraat-Generaal Personenvervoer;

Gelet op artikel 5:12, tweede lid, van de Arbeidstijdenwet;

De Raad van State gehoord (advies van 30 september 1997, no. W09.97.0529);

Gezien het nader rapport van Onze Ministers van Verkeer en Waterstaat en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 9 februari 1998, nr. DGP/WJZ/V 725 901, Directoraat-Generaal Personenvervoer;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk 2. Wegvervoer

§ 2.1. Algemene bepalingen

Definities

Artikel 2.1:1

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2009. Zie het overzicht van wijzigingen]

  • 1 Voor de toepassing van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt, voor zover niet anders is bepaald, verstaan onder:

    • a. Onze Ministers: Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat en Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

    • b. verordening (EG) nr. 561/2006: verordening (EG) nr. 561/2006 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 15 maart 2006 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer, tot wijziging van Verordeningen (EEG) nr. 3821/85 en (EG) nr. 2135/98 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 3820/85 van de Raad (PbEU L 102);

    • c. verordening (EU) nr. 165/2014: verordening (EU) nr. 165/2014 van het Europees Parlement en van de Raad van 4 februari 2014 betreffende tachografen in het wegvervoer, tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 3821/85 van de Raad betreffende het controleapparaat in het wegvervoer en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 561/2006 van het Europees Parlement en de Raad tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer (PbEU 2014, L 60);

    • d. vrachtauto: vrachtauto als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet wegvervoer goederen, alsmede een trekker als bedoeld in artikel 1.1 van de Regeling voertuigen;

    • e. bus: motorrijtuig als bedoeld in artikel 1 van de Wet personenvervoer 2000;

    • f. taxi: auto, als bedoeld in artikel 1 van de Wet personenvervoer 2000 waarmee vervoer wordt verricht waarvoor een vergunning, als bedoeld in artikel 76, eerste lid, van voornoemde wet, vereist is;

    • g. bijrijder: persoon die als functie heeft in een vrachtauto mee te rijden om de bestuurder daarvan behulpzaam te zijn en in voorkomende gevallen direct met het vervoer samenhangende werkzaamheden te verrichten;

    • h. controleapparaat: controleapparaat als bedoeld in verordening (EU) nr. 165/2014;

    • i. richtlijn 2002/15/EG: richtlijn 2002/15/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 11 maart 2002 betreffende de organisatie van de arbeidstijd van personen die mobiele werkzaamheden in het wegvervoer uitoefenen (PbEG L 80);

    • j. AETR-verdrag: de op 1 juli 1970 te Genève tot stand gekomen Europese Overeenkomst nopens de arbeidsvoorwaarden voor de bemanningen van motorrijtuigen in het Internationale vervoer over de weg (Trb. 1994, 123);

    • k. Handels- en Samenwerkingsovereenkomst: Handels- en Samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, anderzijds (PbEU 2021, L 149).

  • 2 Voor de toepassing van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt onder «bestuurder» en «week» verstaan hetgeen onder deze begrippen wordt verstaan in artikel 4, onderdelen c en i, van verordening (EG) nr. 561/2006.

  • 3 Voor de toepassing van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt onder «tachograafkaart», «bestuurderskaart», «controlekaart», «bedrijfskaart» en «werkplaatskaart» verstaan hetgeen onder deze begrippen wordt verstaan in artikel 2, onderdelen d, f en i tot en met k van verordening (EU) nr. 165/2014.

§ 2.2. Toepassingsgebied van de wet

Gedeeltelijke uitsluiting van de toepasselijkheid van de wet

Artikel 2.2:1

Artikel 11:3, eerste lid, van de wet is niet van toepassing op overtredingen die zijn geconstateerd na staandehoudingen langs de voor openbaar gebruik toegankelijke wegen van een vrachtauto, bus of taxi in lege of beladen toestand als bedoeld in artikel 2.3:1.

Uitbreiding van de toepasselijkheid van de wet

Artikel 2.2:2

Paragraaf 5.1 en – voorzover aangeduid als overtredingen – de paragrafen 5.2 tot en met 5.5 en de daarop berustende bepalingen en artikel 11:1 van de wet zijn van overeenkomstige toepassing op de bestuurder die geen werkgever of werknemer is in de zin van de wet.

§ 2.3. Toepasselijkheid van dit hoofdstuk

Toepasselijkheid op arbeid in of op motorrijtuigen

Artikel 2.3:1

Met uitsluiting van het Arbeidstijdenbesluit zijn dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen van toepassing op iedere verplaatsing, die geheel of gedeeltelijk over voor openbaar gebruik toegankelijke wegen plaats vindt in lege of beladen toestand, alsmede de direct daarmee samenhangende werkzaamheden, van:

  • a. Een vrachtauto, alsmede een losse trekker:

    • waarvan het kentekenbewijs een laadvermogen van meer dan 500 kilogram vermeldt; of

    • waarmee wegvervoer van goederen wordt verricht waarop Verordening (EG) nr. 561/2006 van toepassing is;

  • b. een bus;

  • c. een taxi, niet zijnde een ambulance.

Uitsluiting van de toepasselijkheid van dit hoofdstuk

Artikel 2.3:2

  • 1 Dit hoofdstuk is niet van toepassing op vervoer met voertuigen als bedoeld in artikel 3, onder a bis tot en met i, van verordening (EG) nr. 561/2006, en artikel 1, vierde lid, van deel b, afdeling 2, van bijlage 31 van de Handels- en Samenwerkingsovereenkomst.

  • 2 Dit hoofdstuk is, behoudens artikel 2.7:4, niet van toepassing op arbeid, verricht door een jeugdige werknemer.

  • 3 De artikelen 2.4:1, derde lid, 2.4:13, tweede tot en met vierde lid, 2.5:1, 2.5:3 en 2.5:6 zijn niet van toepassing op vervoer als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a, b, c, d, g, h, j, k, l, m, n en p, van verordening (EG) nr. 561/2006, en artikel 8, derde lid, onder a, b, c, d, g, h, i, j, k, l, en n, van deel b, afdeling 2, van bijlage 31 van de Handels- en Samenwerkingsovereenkomst.

  • 4 De artikelen 2.4:1, derde lid, 2.5:1, 2.5:3 en 2.5:6 zijn niet van toepassing op vervoer als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onderdeel o, van verordening (EG) nr. 561/2006, en artikel 8, derde lid, onderdeel m, van deel b, afdeling 2, van bijlage 31 van de Handels- en Samenwerkingsovereenkomst, voor zover het betreft voertuigen binnen hubfaciliteiten voor zover dit vervoer binnen een straal van 5 kilometer plaatsvindt.

§ 2.4. Registratie

Verwerking van gegevens

Artikel 2.4:1

  • 1 Met uitzondering van de gegevens en bescheiden, bedoeld in verordening (EU) nr. 165/2014, en deel c, afdeling 2, van bijlage 31 van de Handels- en Samenwerkingsovereenkomst bewaren de werkgever en de persoon, bedoeld in artikel 2:7, eerste lid, van de wet, de gegevens en bescheiden met betrekking tot de in artikel 4:3 van de wet neergelegde registratieverplichting ten minste 104 weken, gerekend vanaf de datum waarop de gegevens en bescheiden betrekking hebben.

  • 2 De werkgever en de persoon, bedoeld in artikel 2:7, eerste lid, van de wet, handelen in overeenstemming met artikel 33, eerste en tweede lid, van verordening (EU) nr. 165/2014, dan wel, voor zover van toepassing, artikel 15, eerste en tweede lid, van deel c, afdeling 2, van bijlage 31 van de Handels- en Samenwerkingsovereenkomst.

  • 3 De bestuurder handelt in overeenstemming met artikel 6, vijfde lid, van verordening (EG) nr. 561/2006, dan wel, voor zover van toepassing, artikel 4, vijfde lid, van deel b, afdeling 2, van bijlage 31 van de Handels- en Samenwerkingsovereenkomst.

  • 4 De werkgever en de persoon, bedoeld in artikel 2:7, eerste lid, van de wet, handelen in overeenstemming met artikel 10, vijfde lid, van verordening (EG) nr. 561/2006, dan wel, voor zover van toepassing, artikel 7, vijfde lid, van deel b, afdeling 2, van bijlage 31 van de Handels- en Samenwerkingsovereenkomst.

  • 5 De werknemer bewaart de gegevens en bescheiden met betrekking tot de in artikel 4:3 van de wet neergelegde registratieverplichting die tijdens zijn werkzaamheden, bedoeld in artikel 2.3:1 zijn geregistreerd tot het tijdstip van deugdelijke overdracht aan de werkgever.

  • 6 Bij regeling van Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat kunnen regels worden gesteld over de wijze van bewaren van de in het eerste en tweede lid bedoelde gegevens en bescheiden, en het overbrengen van de in het controleapparaat en op de bestuurderskaart geregistreerde gegevens naar de vestiging van de werkgever of de persoon, bedoeld in artikel 2:7, eerste lid, van de wet.

Boordcomputer

Artikel 2.4:2

  • 2 Bij regeling van Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat worden nadere regels gesteld over de registratieverplichtingen die op de vervoerder en de bestuurder rusten indien de boordcomputer buiten gebruik is en de gegevens die in dat geval aanwezig zijn in de taxi.

Dienstrooster

Artikel 2.4:3

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing indien wordt gehandeld overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2.4:1 en 2.4:13 en het verbod van artikel 2.4:4 wordt nageleefd.

  • 3 Bij regeling van Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat kunnen nadere regels worden gesteld ten aanzien van de inhoud, de invulling, de bekendmaking en de bewaring van het dienstrooster.

Controlemiddelen

Artikel 2.4:4

  • 1 Het is de werkgever, de werknemer en de persoon, bedoeld in artikel 2:7, eerste lid, van de wet, verboden:

    • a. in of op controlemiddelen onjuiste gegevens of onjuiste aantekeningen te stellen, te doen stellen, of toe te laten dat zij daarin of daarop gesteld worden;

    • b. in of op controlemiddelen wijziging aan te brengen, te doen aanbrengen of toe te laten dat wijziging wordt aangebracht in vroeger daarin of daarop gestelde gegevens of aantekeningen, deze onleesbaar te maken, te doen maken of toe te laten dat zij onleesbaar gemaakt worden;

    • c. controlemiddelen geheel of ten dele zoek te maken of te doen zoekmaken, ondeugdelijk te maken of te doen maken, te vernietigen of te doen vernietigen, verborgen te houden of te doen verborgen houden, dan wel toe te laten dat deze zoekgemaakt, ondeugdelijk gemaakt, vernietigd of verborgen gehouden worden;

    • d. gebruik te maken van een controlemiddel waarop of waarin onjuiste aantekeningen zijn gesteld, waarop of waarin in de aantekeningen wijzigingen zijn aangebracht dan wel waarop of waarin aantekeningen onleesbaar zijn gemaakt;

    • e. een niet op zijn naam gestelde bestuurderskaart, werkplaatskaart of bedrijfskaart te gebruiken, met uitzondering van een bedrijfskaart van een werkgever die wordt gebruikt door zijn werknemer;

    • f. in het voertuig een voorziening aanwezig te hebben die voor misbruik als bedoeld in de onderdelen a tot en met e kan worden aangewend.

Aanwijzing autoriteiten

Artikel 2.4:5

  • 1 Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat is bevoegd inzake de artikelen 16, vierde lid, en 26 van verordening (EU) nr. 165/2014.

  • 2 De Dienst Wegverkeer is bevoegd inzake de artikelen 12 en 24 van verordening (EU) nr. 165/2014.

Aanvraag, verlening, weigering, intrekking of schorsing tachograafkaart

Artikel 2.4:6

Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat besluit ten aanzien van de aanvraag, verlening, weigering, intrekking of schorsing van een tachograafkaart met inachtneming van:

  • a. de artikelen 25, derde lid, en 26, zevende lid, van verordening (EU) nr. 165/2014; of

  • b. artikel 9, vijfde lid, van deel c, afdeling 2, van bijlage 31 van de Handels- en Samenwerkingsovereenkomst.

Geldigheidsduur tachograafkaart

Artikel 2.4:7

  • 1 Een bestuurderskaart en een bedrijfskaart hebben een geldigheidsduur van 5 jaar.

  • 2 Een werkplaatskaart heeft een geldigheidsduur van 1 jaar.

Gebruik bestuurderskaart

Artikel 2.4:8

De werkgever, de werknemer en de persoon, bedoeld in artikel 2:7, eerste lid, van de wet, die als bestuurder rijden op een vrachtauto of bus, die is voorzien van een controleapparaat, handelen overeenkomstig:

  • a. de artikelen 27, onderscheidenlijk 29, vijfde lid, van verordening (EU) nr. 165/2014; of

  • b. de artikelen 4, onderscheidenlijk 8, vijfde lid, van deel b, afdeling 4, van bijlage 31 van de Handels- en Samenwerkingsovereenkomst.

Gebruik werkplaatskaart

Artikel 2.4:9

De houder van een werkplaatskaart handelt overeenkomstig de artikelen 22, tweede lid, derde lid, eerste volzin, vierde en vijfde lid, en 23 van verordening (EU) nr. 165/2014.

Gebruik bedrijfskaart

Artikel 2.4:10

De werkgever en de persoon bedoeld in artikel 2:7, eerste lid, van de wet gebruikt een bedrijfskaart om de registratie van gegevens met betrekking tot de in artikel 4:3, eerste lid, van de wet neergelegde verplichting in het controleapparaat in te stellen en de in het controleapparaat geregistreerde gegevens te kunnen onttrekken.

Vervanging tachograafkaart

Artikel 2.4:11

  • 1 Een bestuurderskaart, werkplaatskaart of bedrijfskaart verliest zijn geldigheid in ieder geval door intrekking of schorsing en door het verstrijken van de geldigheidsduur.

  • 2 Een binnen de geldigheidsduur verloren, gestolen, defect geraakte of beschadigde bestuurderskaart, werkplaatskaart of bedrijfskaart wordt vervangen door een vervangende kaart voor de resterende termijn van geldigheid.

  • 3 De houder meldt verlies of diefstal van zijn bestuurderskaart, werkplaatskaart of bedrijfskaart aan Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat.

Uitvoeringsregels

Artikel 2.4:12

Bij regeling van Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat kunnen regels worden gesteld over:

  • a. de gronden voor goedkeuring, weigering, intrekking of schorsing van een model tachograafkaart;

  • b. het voor goedkeuring van een model tachograafkaart benodigde certificaat;

  • c. de geldigheid en de gronden van verlening, weigering, intrekking of schorsing van tachograafkaarten;

  • d. de aanvraag van tachograafkaarten en model tachograafkaarten, de beslistermijn op de aanvraag en de aan de behandeling van een aanvraag verbonden kosten alsmede over de afgifte van tachograafkaarten;

  • e. de wijze van melden en inleveren in geval van verloren, gestolen, defecte of beschadigde tachograafkaarten;

  • f. de wijze waarop een tachograafkaart of een controleapparaat wordt gebruikt;

  • g. de wijze van verwerking van de op een tachograafkaart of in een controleapparaat opgeslagen gegevens.

Nadere uitvoeringsregels

Artikel 2.4:13

  • 1 Bij regeling van Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat kunnen nadere regels worden gesteld, welke voor de uitvoering van verordening (EU) nr. 165/2014 noodzakelijk zijn.

  • 2 Voor zover verordening (EG) nr. 561/2006 van toepassing is, is het verboden te handelen in strijd met de artikelen 1, eerste lid, tweede alinea, 3, eerste lid, 22, eerste, vierde en vijfde lid, 23, eerste lid, 26, lid 7 bis, 27, 29, tweede lid, 32, eerste tot en met vierde lid, 33, eerste en tweede lid, 34, behoudens het derde lid, onder b, tweede alinea, 35, 36, eerste en tweede lid, 37, eerste lid, eerste volzin en tweede lid van verordening (EU) nr. 165/2014.

  • 3 Voor zover verordening (EG) nr. 561/2006 van toepassing is, leeft de bestuurder het voorschrift van artikel 12, tweede volzin van verordening (EG) nr. 561/2006 na.

  • 4 Voor zover het AETR-verdrag van toepassing is, is het verboden te handelen in strijd met het bepaalde bij of krachtens artikel 10 van het AETR-verdrag.

  • 5 Voor zover van toepassing, is het verboden te handelen in strijd met de artikelen:

    • a. 3, 6, behoudens het derde lid, onder b, tweede alinea, 7, 8, tweede lid, 9, 10, eerste en tweede lid, en 11, van deel b, afdeling 4, van bijlage 31 van de Handels- en Samenwerkingsovereenkomst; en

    • b. 3, 14, eerste en tweede lid, 15, eerste en tweede lid, en 16, eerste en tweede lid, van deel c, afdeling 2, van bijlage 31 van de Handels- en Samenwerkingsovereenkomst.

  • 6 Voor zover van toepassing, leeft de bestuurder het voorschrift van artikel 8, tweede lid, derde volzin, van deel b, afdeling 2, van bijlage 31 van de Handels- en Samenwerkingsovereenkomst na.

§ 2.5. Arbeids- en rusttijden

Rusttijd

Artikel 2.5:1

  • 2 De bestuurder die vervoer anders dan taxivervoer verricht, en de bijrijder handelen in overeenstemming met:

    • a. voor zover van toepassing, de artikelen 8 en 9 van verordening (EG) nr. 561/2006;

    • b. voor zover van toepassing, in overeenstemming met artikel 8 van het AETR-verdrag; of

    • c. voor zover van toepassing, artikel 6 van deel b, afdeling 2, van bijlage 31 van de Handels- en Samenwerkingsovereenkomst.

  • 4 De werknemer die taxivervoer verricht, heeft:

    • a. in elke aaneengesloten periode van 24 uren een onafgebroken rusttijd van ten minste 10 uren; en

    • b. in elke aaneengesloten periode van 7 maal 24 uren een onafgebroken rusttijd van ten minste 36 uren.

  • 5 Van het vierde lid kan, met inachtneming van het zesde lid, slechts bij collectieve regeling worden afgeweken. Elk beding waarbij op andere wijze dan in de vorige volzin is bepaald, wordt afgeweken van het vierde lid is nietig.

  • 6 De werkgever organiseert de werkzaamheden zodanig, dat de werknemer die taxivervoer verricht:

    • a. in elke aaneengesloten periode van 24 uren een onafgebroken rusttijd van ten minste 10 uren heeft, welke rusttijd tweemaal in elke aaneengesloten periode van 14 maal 24 uren mag worden ingekort tot ten minste 8 uren; en

    • b. in elke aaneengesloten periode van 14 maal 24 uren een rusttijd van 72 uren heeft, welke mag worden gesplitst in perioden van ten minste 24 uren.

Rijtijd

Artikel 2.5:3

De bestuurder die vervoer anders dan taxivervoer verricht, handelt in overeenstemming met:

  • a. voor zover van toepassing, artikel 6, eerste tot en met derde lid, van verordening (EG) nr. 561/2006;

  • b. voor zover van toepassing, artikel 6 van het AETR-verdrag; of

  • c. voor zover van toepassing, artikel 4, eerste tot en met derde lid, van deel b, afdeling 2, van bijlage 31 van de Handels- en Samenwerkingsovereenkomst.

Arbeid in nachtdienst

Artikel 2.5:4

  • 2 De werkgever organiseert de arbeid zodanig, dat de werknemer die vervoer anders dan taxivervoer verricht:

    • a. ten hoogste 43 maal in elke periode van 16 achtereenvolgende weken arbeid in nachtdienst verricht, of

    • b. ten hoogste 20 uren in elke periode van 2 achtereenvolgende weken arbeid verricht tussen 00.00 en 06.00 uur.

  • 3 De werknemer die taxivervoer verricht, verricht:

    • a. ten hoogste 52 maal in elke periode van 16 achtereenvolgende weken en 140 maal in elke periode van 52 achtereenvolgende weken arbeid in nachtdienst; of

    • b. ten hoogste 38 uren in elke periode van 2 achtereenvolgende weken arbeid tussen 00.00 en 06.00 uur.

  • 4 Van het derde lid kan slechts bij collectieve regeling en nadat de werknemer daarmee heeft ingestemd, worden afgeweken. Elk beding waarbij op andere wijze dan in de vorige volzin is bepaald, wordt afgeweken van het derde lid, is nietig.

Arbeid in nachtdienst ten aanzien van vervoer waarop verordening (EG) nr. 561/2006 of de Handels- en Samenwerkingsovereenkomst van toepassing is

Artikel 2.5:4a

  • 1 In afwijking van de artikelen 2.2:2 en 2.3:1 is dit artikel uitsluitend van toepassing voor zover verordening (EG) nr. 561/2006 of de Handels- en Samenwerkingsovereenkomst van toepassing is.

  • 3 Ten aanzien van de werknemer die arbeid verricht die geheel of gedeeltelijk is gelegen in de periode tussen 01.00 en 05.00 uur, geldt dat zijn totale arbeidstijd niet meer bedraagt dan 10 uur in de periode van 24 achtereenvolgende uren, te rekenen vanaf het begin van zijn arbeid.

  • 4 Van het derde lid kan, met inachtneming van het vijfde lid, slechts bij collectieve regeling worden afgeweken. Elk beding waarbij op andere wijze dan in de vorige volzin is bepaald, wordt afgeweken van het derde lid, is nietig.

  • 5 De werkgever organiseert de arbeid zodanig, dat de werknemer een dagelijkse arbeidstijd heeft die niet meer bedraagt dan 12 uur in elke periode van 24 achtereenvolgende uren, te rekenen vanaf het begin van zijn arbeid.

Afwijkingen arbeid in nachtdienst

Artikel 2.5:5

  • 1 Dit artikel is uitsluitend van toepassing op arbeid verricht in het kader van:

    • a. vervoer van brood- en banketbakkerijproducten;

    • b. vervoer van goederen van en naar distributiecentra, terminals of luchthavens;

    • c. grensoverschrijdend vervoer van bloembollen, bloemen, planten en boomkwekerijproducten, groente en fruit;

    • d. vervoer ten behoeve van het onderhoud en de aanleg van wegen en railverbindingen.

  • 2 In afwijking van artikel 2.5:4, tweede lid, kan dit artikel worden toegepast indien de aard van het vervoer met zich brengt dat dit vervoer hoofdzakelijk gedurende de nacht plaatsvindt en dit door het op een andere wijze organiseren van het vervoer redelijkerwijs niet is te voorkomen.

  • 3 De werkgever organiseert de arbeid zodanig, dat de werknemer:

    • a. ten hoogste 52 maal in elke periode van 16 achtereenvolgende weken en 140 maal in elke periode van 52 achtereenvolgende weken arbeid in nachtdienst verricht, of

    • b. ten hoogste 38 uren in elke periode van 2 achtereenvolgende weken arbeid verricht tussen 00.00 en 06.00 uur.

Pauze

Artikel 2.5:6

  • 2 De bestuurder op wie het eerste lid niet van toepassing is, handelt in overeenstemming met:

    • a. voor zover van toepassing, artikel 7 van verordening (EG) nr. 561/2006;

    • b. voor zover van toepassing, artikel 7 van het AETR-verdrag; of

    • c. voor zover van toepassing, artikel 5 van deel b, afdeling 2, van bijlage 31 van de Handels- en Samenwerkingsovereenkomst.

  • 3 Behoudens het eerste en tweede lid en artikel 2.5:3, organiseert de werkgever de arbeid zodanig, dat indien deze andere werkzaamheden dan rijden omvat dan wel mede omvat, de werknemer, voor zover hij vervoer verricht waarop verordening (EG) nr. 561/2006 of de Handels- en Samenwerkingswerkingsovereenkomst van toepassing is:

    • a. geen arbeidstijd langer dan zes uren achtereen zonder pauze heeft;

    • b. ingeval de arbeidstijd zes uren of langer, doch niet meer dan negen uren bedraagt, een pauze van ten minste 30 minuten heeft, dan wel twee pauzes van elk ten minste 15 minuten;

    • c. ingeval de arbeidstijd meer dan negen uren bedraagt, een pauze van ten minste 45 minuten heeft, dan wel verschillende pauzes van elk ten minste 15 minuten.

Maximale wekelijkse arbeidstijd ten aanzien van vervoer waarop verordening (EG) nr. 561/2006 niet van toepassing is

Artikel 2.5:7

  • 1 In afwijking van de artikelen 2.2:2 en 2.3:1 is dit artikel uitsluitend van toepassing op de werknemer die vervoer verricht waarop verordening (EEG) nr. 561/2006 niet van toepassing is.

  • 3 De werknemer die vervoer anders dan taxivervoer verricht, verricht in elke periode van 16 achtereenvolgende weken ten hoogste gemiddeld 48 uren per week arbeid.

  • 4 De werknemer die taxivervoer verricht, verricht ten hoogste:

    • a. 60 uren arbeid per week;

    • b. 12 uren arbeid per dienst; en

    • c. gemiddeld 48 uren arbeid per week in elke periode van 16 aaneengesloten weken.

  • 5 Van het derde en vierde lid kan met inachtneming van het zesde lid slechts bij collectieve regeling worden afgeweken. Elk beding waarbij op andere wijze dan in de vorige volzin is bepaald, wordt afgeweken van het eerste lid, is nietig.

  • 6 De werkgever organiseert de arbeid zodanig dat de werknemer in elke periode van 26 achtereenvolgende weken ten hoogste gemiddeld 48 uren per week arbeid verricht.

Maximale wekelijkse arbeidstijd ten aanzien van vervoer waarop verordening (EG) nr. 561/2006 of de Handels- en Samenwerkingsovereenkomst van toepassing is

Artikel 2.5:8

  • 1 In afwijking van de artikelen 2.2:2 en 2.3:1 is dit artikel uitsluitend van toepassing voor zover verordening (EG) nr. 561/2006 of de Handels- en Samenwerkingsovereenkomst van toepassing is.

  • 3 De werknemer verricht ten hoogste 60 uren per week arbeid, met dien verstande dat hij gedurende een periode van 16 achtereenvolgende weken ten hoogste gemiddeld 48 uren per week arbeid verricht.

  • 4 Van het derde lid kan met inachtneming van het vijfde lid slechts bij collectieve regeling worden afgeweken. Elk beding waarbij op andere wijze dan in de vorige volzin is bepaald, wordt afgeweken van het derde lid, is nietig.

  • 5 De werkgever organiseert de arbeid zodanig, dat de werknemer gedurende een periode van een week ten hoogste 60 uren arbeid verricht, met dien verstande dat hij gedurende een periode van 26 achtereenvolgende weken ten hoogste gemiddeld 48 uren per week arbeid verricht.

Beschikbaarheid

Artikel 2.5:9

[Vervalt op nader te bepalen datum; bekendgemaakt in 2007. Zie het overzicht van wijzigingen]

  • 1 Voor de toepassing van de artikelen 2.5:4a, derde en vijfde lid, 2.5:6, derde lid, en 2.5:8, derde en vijfde lid, wordt niet als arbeidstijd aangemerkt:

    • a. ten aanzien van de bestuurder de perioden waarin deze een voertuig begeleidt dat wordt vervoerd;

    • b. wachttijden ten gevolge van rijverboden;

    • c. ten aanzien van de bijrijder of een tweede bestuurder: de perioden die deze gedurende de rit naast de bestuurder of in een slaapcabine doorbrengt; en

    • d. ten aanzien van de persoon, bedoeld in artikel 2:7, eerste lid, van de wet, de perioden waarin deze niet ter beschikking van de klant staat en algemeen administratief werk verricht dat niet direct verband houdt met het ten behoeve van de klant verrichte vervoer.

  • 2 Voor zover de verwachte duur voor de bestuurder van tevoren bekend is, dan wel bij regeling van Onze Ministers is vastgelegd, wordt voor de toepassing van de artikelen 2.5:4a, derde en vijfde lid, 2.5:6, derde lid, en 2.5:8, derde en vijfde lid, voor de bestuurder tevens niet als arbeidstijd aangemerkt de periode waarin deze voor eventuele oproepen beschikbaar moet zijn om een rit aan te vatten of te hervatten dan wel andere werkzaamheden moet uitvoeren.

§ 2.6. Vrijstellingen

Artikel 2.6:1

  • 1 Onze Ministers kunnen, indien daartoe gegronde redenen aanwezig zijn, vrijstelling verlenen van:

    • a. artikel 2.5:4, tweede lid;

    • b. de verplichting tot het installeren van een controlemiddel, voorzover dit niet in strijd is met verordening (EG) nr. 561/2006.

  • 2 De vrijstelling, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, wordt niet verleend dan nadat de belanghebbende werkgevers of werkgeversorganisaties met volledige rechtsbevoegdheid en werknemersorganisaties met volledige rechtsbevoegdheid in de gelegenheid zijn gesteld hun zienswijze naar voren te brengen.

§ 2.7. Overige bepalingen

Jaagpremieverbod

Artikel 2.7:1

  • 1 Het is de werkgever verboden te handelen in strijd met artikel 10, eerste lid, van verordening (EG) nr. 561/2006, dan wel, voor zover van toepassing, artikel 7, eerste lid, van deel b, afdeling 2, van bijlage 31 van de Handels- en Samenwerkingsovereenkomst.

  • 2 De werkgever handelt in overeenstemming met artikel 10, tweede en vijfde lid, van verordening (EG) nr. 561/2006, dan wel, voor zover van toepassing, artikel 7, tweede en vijfde lid, van deel b, afdeling 2, van bijlage 31 van de Handels- en Samenwerkingsovereenkomst.

  • 3 De bestuurder handelt in overeenstemming met artikel 20 van verordening (EG) nr. 561/2006.

Aanwijzing autoriteiten

Artikel 2.7:3

Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat wordt aangewezen als de bevoegde autoriteit, bedoeld in de artikelen 19, tweede lid, en 22, tweede lid, van verordening (EG) nr. 561/2006.

Bijrijder

Artikel 2.7:4

  • 1 De werkgever kan een jeugdige werknemer als bijrijder arbeid doen verrichten indien wordt voldaan aan de eisen, genoemd in artikel 5, tweede lid, van verordening (EG) nr. 561/2006.

Artikel 2.7:5. Overgangsregeling chauffeursvakbekwaamheid

[Vervallen per 10-09-2009]

Artikel 2.7:6. Wijzigingen chauffeursvakbekwaamheid met ingang van 10 september 2009

[Red: Wijzigt dit besluit.]

Hoofdstuk 3. Spoorvervoer

§ 3.1. Algemene bepalingen

Toepasselijkheid van het hoofdstuk

Artikel 3.1:1

Met uitsluiting van het Arbeidstijdenbesluit is dit hoofdstuk van toepassing op de werknemer van 18 jaar of ouder, die voor een spoorwegonderneming als bedoeld in de Spoorwegwet, in of op een spoorvoertuig een dienst verricht waarbij hij gedurende meer dan een uur wordt ingezet op een traject waarvan het begin- of eindpunt meer dan 15 kilometer over de grens is gelegen.

§ 3.2. Registratie

Bewaren gegevens en bescheiden

Artikel 3.2:1

De werkgever bewaart de gegevens en bescheiden met betrekking tot de in artikel 4:3 van de wet neergelegde registratieverplichting ten minste 52 weken, gerekend vanaf de datum waarop de gegevens en bescheiden betrekking hebben.

§ 3.3. Arbeids- en rusttijden

Dagelijkse rusttijd

Artikel 3.3:1

  • 2 De werkgever organiseert de arbeid zodanig, dat de werknemer een dagelijkse onafgebroken rusttijd heeft van:

    • a. ten minste 12 uren in elke aaneengesloten periode van 24 uren indien de rusttijd in de normale woonplaats kan worden doorgebracht;

    • b. ten minste 8 uren in elke aaneengesloten periode van 24 uren indien de rusttijd niet in de normale woonplaats kan worden doorgebracht.

  • 3 De rusttijd, bedoeld in het tweede lid, onder a, mag gedurende een periode van 7 maal 24 uren eenmaal worden ingekort tot ten minste 9 uren, mits de tijd waarmee deze rusttijd is ingekort, wordt toegevoegd aan de eerstvolgende rusttijd die in de normale woonplaats kan worden doorgebracht.

  • 4 De rusttijd die in de normale woonplaats kan worden doorgebracht, wordt niet aanzienlijk ingekort indien deze wordt voorafgegaan en wordt gevolgd door een rusttijd die niet in de normale woonplaats kan worden doorgebracht.

  • 5 De werknemer heeft na een dagelijkse onafgebroken rusttijd die niet in de normale woonplaats kan worden doorgebracht een dagelijkse onafgebroken rusttijd die in de normale woonplaats kan worden doorgebracht.

  • 6 Bij collectieve regeling kan, met inachtneming van het zevende lid, van het vijfde lid worden afgeweken. Elk beding waarbij op andere wijze wordt afgeweken van het vijfde lid, is nietig.

  • 7 De werkgever organiseert de arbeid zodanig, dat de werknemer ten hoogste 2 achtereenvolgende dagelijkse onafgebroken rusttijden heeft die niet in de normale woonplaats kunnen worden doorgebracht.

  • 8 De in het tweede lid bedoelde periode vangt aan op het eerste tijdstip van de dag, waarop de werknemer een dienst als bedoeld in artikel 3.1:1 verricht.

Wekelijkse onafgebroken rusttijd

Artikel 3.3:2

  • 2 De werkgever organiseert de arbeid zodanig, dat de werknemer in elke aaneengesloten periode van 7 maal 24 uren, waarin hij ten minste één dienst verricht als bedoeld in artikel 3.1:1, een onafgebroken rusttijd heeft van ten minste 36 uren.

  • 3 De in het tweede lid bedoelde periode vangt aan op het eerste tijdstip van de dag, waarop de werknemer een dienst als bedoeld in artikel 3.1:1 verricht.

  • 4 In elke periode van 52 aaneengesloten weken waarin een werknemer ten minste 52 diensten als bedoeld in artikel 3.1:1 verricht, organiseert de werkgever de arbeid zodanig, dat de werknemer 104 perioden heeft van ten minste 24 uren onafgebroken rusttijd.

  • 5 De in het vierde lid bedoelde 104 perioden omvatten ten minste 24 aaneengesloten perioden van ten minste 60 uren, van welke 24 perioden ten minste 12 perioden de gehele zaterdag en de gehele zondag omvatten.

Pauze

Artikel 3.3:3

  • 2 De werkgever organiseert de arbeid van de machinist zodanig, dat indien hij:

    • a. meer dan 6 uur arbeid per dienst verricht, zijn arbeid wordt onderbroken door een pauze van ten minste 30 minuten;

    • b. meer dan 8 uur arbeid per dienst verricht, zijn arbeid wordt onderbroken door een pauze van ten minste 45 minuten;

    • c. een gedeelte van de pauze, bedoeld onder a en b, wordt genoten tussen het derde en het zesde uur waarin arbeid wordt verricht.

  • 3 Het tweede lid, onderdeel b en c, is niet van toepassing ingeval van aanwezigheid van twee dienstdoende machinisten in het spoorvoertuig.

  • 4 De werkgever organiseert de arbeid van het overige personeel in of op het spoorvoertuig zodanig dat indien meer dan 6 uur per dienst arbeid wordt verricht, deze arbeid wordt onderbroken door een pauze van ten minste 30 minuten.

Rijtijd

Artikel 3.3:4

  • 1 De werkgever organiseert de arbeid van de machinist zodanig, dat zijn rijtijd:

    • a. ten hoogste 9 uren per dienst bedraagt, dan wel ten hoogste 8 uren indien er 3 of meer uren arbeid wordt verricht in de periode tussen 00.00 en 07.00 uur;

    • b. ten hoogste 80 uur bedraagt in elke aaneengesloten periode van 14 maal 24 uren, waarin hij ten minste twee diensten verricht als bedoeld in artikel 3.1:1.

  • 2 Voor de toepassing van het eerste lid wordt als rijtijd aangemerkt:

    • a. de duur van de ingeroosterde activiteit waarbij de machinist verantwoordelijk is voor het besturen van een locomotief, en

    • b. ingeroosterde onderbrekingen waarin de machinist verantwoordelijk blijft voor de locomotief.

  • 3 Voor de toepassing van het eerste lid wordt niet als rijtijd aangemerkt de tijd die is voorzien voor het in- en uitschakelen van de locomotief.

Hoofdstuk 4. Luchtvaart

§ 4.1. Algemene bepalingen

Begrip boordpersoneel

Artikel 4.1:1

In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a. lid van het cockpitpersoneel: de werknemer van 18 jaar of ouder die aan boord van een luchtvaartuig werkzaamheden heeft te verrichten die van direct belang zijn voor de bediening van het luchtvaartuig tijdens de vlucht;

  • b. lid van het cabinepersoneel: de werknemer van 18 jaar of ouder die, niet zijnde lid van het cockpitpersoneel, aan boord van een luchtvaartuig enige werkzaamheden heeft te verrichten ten behoeve van de inzittenden dan wel als dierenbegeleider werkzaam is tijdens de vlucht;

  • c. lid van het boordpersoneel: lid van het cockpitpersoneel en cabinepersoneel.

Begrippen vliegwerktijd, reservetijd, rusttijd, grondtijd en rustgelegenheid

Artikel 4.1:2

In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen, met uitzondering van § 4.5, wordt verstaan onder:

  • a. vliegwerktijd: de periode van het ogenblik af, waarop een lid van het boordpersoneel zich dient te melden voor de uitoefening van zijn functie tot het einde van zijn werkzaamheden;

  • b. werktijd: de som van de vliegwerktijd en de luchthavenreservetijd;

  • c. reservetijd: een periode waarin een lid van het boordpersoneel niet voor een vlucht is ingedeeld en niet verplicht is op de luchthaven aanwezig te zijn, maar wel beschikbaar dient te zijn voor het ontvangen van een opdracht tot het uitvoeren van enige verkeersvlucht;

  • d. luchthavenreservetijd: een periode waarin een lid van het boordpersoneel niet voor een vlucht is ingedeeld, maar wel verplicht is op de luchthaven aanwezig te zijn voor het ontvangen van een opdracht tot het uitvoeren van enige verkeersvlucht;

  • e. rusttijd: elke periode buiten de vliegwerktijd gedurende welke een lid van het boordpersoneel is ontheven van alle taken en opdrachten, en daarin de gelegenheid heeft om rust te genieten in een passende accommodatie;

  • f. grondtijd: elke periode van de vliegwerktijd die geen deel uitmaakt van een vlucht;

  • g. rustgelegenheid: de deugdelijke accommodatie aan boord van het luchtvaartuig, die het mogelijk maakt voor een lid van het boordpersoneel horizontale rust te genieten in een van de passagiers en hinderlijke vracht afgescheiden ruimte.

Begrippen vlieguren, vliegtijd, verkeersvlucht, rondvlucht en luchtarbeid

Artikel 4.1:3

In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen, met uitzondering van § 4.5, wordt verstaan onder:

  • a. vliegtijd: de periode van het ogenblik af dat de helikopter zich op eigen kracht voortbeweegt tot het ogenblik waarop de hefschroef of hefschroeven tot stilstand komt of komen;

  • b. verkeersvlucht: een vlucht die vervoer door een luchtvaartmaatschappij ten doel heeft;

  • c. rondvlucht: een verkeersvlucht welke aanvangt en eindigt op hetzelfde terrein en welke een tijdsduur heeft van ten hoogste 60 minuten;

  • d. luchtarbeid: werkzaamheden uitgevoerd door een lid van het boordpersoneel tijdens de vlucht, niet zijnde een verkeersvlucht.

Overige begrippen

Artikel 4.1:4

Tenzij anders is bepaald, wordt in dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen verstaan onder:

  • a. luchtvaartmaatschappij: onderneming, welke geheel of gedeeltelijk haar bedrijf maakt van het vervoer van personen, dieren of goederen met luchtvaartuigen tegen vergoeding;

  • b. luchtvaartuig: een luchtvaartuig als bedoeld in de Wet luchtvaart;

  • c. dag: een periode van 00.00 uur tot 24.00 uur Universal Time Coordinated voor vliegtuigen en van 00.00 uur tot 24.00 uur lokale tijd voor helikopters;

  • d. luchthaven: een terrein, dat is ingericht voor het opstijgen en het landen alsmede de daarmede verband houdende beweging op dat terrein van luchtvaartuigen.

Begrippen in § 4.5 Vlieg- en diensttijdbeperkingen en rusttijden voor vluchten die vallen onder EG-verordening 3922/91

Artikel 4.1:5

In § 4.5 wordt verstaan onder:

  • a. EG-verordening 3922/91: verordening (EEG) nr. 3922/91 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 16 december 1991 inzake de harmonisatie van technische voorschriften en administratieve procedures op het gebied van de burgerluchtvaart (PbEG L 373);

  • b. vliegdienstperiode: een vliegdienstperiode (FDP) als bedoeld in EG-verordening 3922/91, bijlage III, onderdeel 1.1095, onder 1.6;

  • c. Onze Ministers: Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat en Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

§ 4.2. Toepassingsgebied van de wet

Gedeeltelijke uitsluiting van de toepasselijkheid van de wet

Artikel 4.2:1

Artikel 4.3 en hoofdstuk 5 van de wet en de daarop berustende bepalingen zijn niet van toepassing op:

  • a. arbeid, verricht door een lid van het boordpersoneel van 18 jaar of ouder dat vluchten, niet zijnde verkeersvluchten maakt ten behoeve van het eigen bedrijf, of van de overheid;

  • b. luchtarbeid, verricht door een lid van het boordpersoneel van 18 jaar of ouder;

  • c. arbeid, verricht door een lid van het cabinepersoneel van 18 jaar of ouder van helikopters dat verkeersvluchten maakt;

  • d. arbeid, verricht door personen van 18 jaar of ouder aan boord van luchtvaartuigen, niet zijnde boordpersoneel.

Uitbreiding van de toepasselijkheid van de wet

Artikel 4.2:2

Paragraaf 5.1 en – voorzover aangeduid als overtredingen – de paragrafen 5.2 tot en met 5.5 van de wet en de daarop berustende bepalingen zijn van overeenkomstige toepassing op een lid van het boordpersoneel dat geen werkgever of werknemer is in de zin van de wet.

§ 4.4. Registratie

Registratie

Artikel 4.4:1

  • 1 Elk lid van het boordpersoneel op verkeersvluchten met helikopters met uitzondering van rondvluchten, houdt van zijn arbeids- en rusttijden een deugdelijke registratie bij of doet die bijhouden.

  • 2 Bij regeling van Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat worden nadere regels gesteld omtrent de wijze van registratie.

Bewaartermijn

Artikel 4.4:2

De werkgever, de persoon, bedoeld in artikel 4.2:2, en het lid van het boordpersoneel, bedoeld in artikel 4.4:1, eerste lid, bewaren de gegevens en bescheiden met betrekking tot artikel 4.4:1, eerste en tweede lid, en de in artikel 4.3 van de wet neergelegde registratieverplichting ten minste 52 weken, gerekend vanaf de datum waarop de desbetreffende gegevens en bescheiden betrekking hebben.

§ 4.5. Vlieg- en diensttijdbeperkingen en rusttijden voor vluchten die vallen onder EG-verordening 3922/91

Artikel 4.5:1. Toepasselijkheid van de paragraaf

In plaats van § 5.2 van de wet is deze paragraaf en EG-verordening 3922/91 van toepassing op bemanningsleden op vluchten die vallen onder EG-verordening 3922/91.

Artikel 4.5:2. Maximale werktijd

De werkgever organiseert de arbeid zodanig dat voor een lid van het boordpersoneel de werktijd niet meer dan 2000 uur per jaar bedraagt en zo gelijk mogelijk over het kalenderjaar wordt verspreid.

Artikel 4.5:3. Verlengde vliegdienstperiode bij gesplitste dienst

Bij regeling van Onze Ministers kan worden bepaald op welke wijze de vliegdienstperiode kan worden verlengd bij gesplitste dienst.

Artikel 4.5:4. Rust

  • 1 Bij regeling van Onze Ministers wordt bepaald op welke wijze de effecten van tijdzoneverschillen op bemanningsleden met extra rust worden gecompenseerd.

  • 2 Bij regeling van Onze Ministers kan, met inachtneming van het bepaalde in EG-verordening 3922/91, bijlage III, onderdeel 1.1110, onder 1.1 en 1.2, worden bepaald onder welke voorwaarden de rustregeling kan worden verkort.

Artikel 4.5:5. Verlenging van de vliegdienstperiode

  • 1 Bij regeling van Onze Ministers kunnen regels worden gesteld ten aanzien van het verlengen van de vliegdienstperiode, met overschrijding van de limieten vermeld in EG-verordening 3922/91, bijlage III, onderdeel 1.1105, voor zover sprake is van uitbreiding van de basiscockpitbemanning. Hierbij wordt ten minste rekening gehouden met het aantal uren genoten rust en de rustgelegenheid aan boord.

  • 2 Bij regeling van Onze Ministers kunnen regels worden gesteld aan het verlengen van de vliegdienstperiode van cabinepersoneel, met overschrijding van de limieten vermeld in EG-verordening 3922/91, bijlage III, onderdeel 1.1105. Hierbij wordt ten minste rekening gehouden met het aantal uren genoten rust en de rustgelegenheid aan boord.

Artikel 4.5:6. Paraatheid

Bij regeling van Onze Ministers kunnen regels worden gesteld ten aanzien van:

  • a. de relatie tussen luchthavenparaatheid en de onmiddellijk daarop volgende vliegdienst;

  • b. de minimumrustperiode volgend op luchthavenparaatheid die niet wordt gevolgd door een vliegdienst;

  • c. de overige vormen van paraatheid.

§ 4.6. Arbeids-, rust en reservetijden cabinepersoneel vleugelvliegtuigen van verkeersvluchten met uitzondering van rondvluchten

[Vervallen per 19-07-2008]

§ 4.7. Arbeids- en rusttijden boordpersoneel rondvluchten met helikopters

Arbeids- en rusttijden

Artikel 4.7:2

  • 1 De werkgever ontwerpt regels ten aanzien van de arbeids- en rusttijden voor elk lid van het boordpersoneel op rondvluchten. Deze regels zijn zodanig dat de veiligheid van de vlucht niet in gevaar wordt gebracht door vermoeidheid, optredende, hetzij tijdens een vlucht, hetzij tijdens een serie vluchten, hetzij tijdens een bepaalde periode.

  • 2 Deze regels worden ter instemming aan Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat en aan Onze Minister voorgelegd.

  • 3 De werkgever organiseert de arbeid in overeenstemming met de regels waarvoor Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat en Onze Minister instemming hebben gegeven.

§ 4.8. Arbeids-, rust- en reservetijd cockpitpersoneel helikopters

Toepasselijkheid van de paragraaf

Artikel 4.8:1

In plaats van paragraaf 5.2 van de wet is deze paragraaf van toepassing op het lid van het cockpitpersoneel op verkeersvluchten van helikopters, met uitzondering van rondvluchten.

Begrip landing

Artikel 4.8:2

In deze paragraaf en de daarop berustende bepalingen wordt onder «landing» verstaan: een nadering, gevolgd door het tot stilstand op een landingsplaats hetzij in een hovervlucht brengen van een helikopter met:

  • 1°. het doel:

    • a. het embarkeren of debarkeren van passagier(s) dan wel bemanningslid(leden) al dan niet door middel van een hijsinstallatie;

    • b. het in- of uitladen van vracht;

    • c. het aan- of afhaken van een uitwendige lading;

    • d. het innemen van brandstof,

    voorzover de activiteiten, bedoeld in de onderdelen a tot en met d, plaatsvinden met draaiende motoren(en), of

  • 2°. het doel de vlucht te beëindigen door de rotor(en) tot stilstand te brengen of de motor(en) te stoppen.

Gelijkstelling met vliegwerktijd

Artikel 4.8:3

  • 1 De vliegwerktijd wordt geacht te duren tot ten minste 15 minuten na het beëindigen van de laatste vlucht in de periode, waarin het lid van het cockpitpersoneel als zodanig optreedt.

  • 2 Als vliegwerktijd wordt tevens aangemerkt de tijdsduur van een door de werkgever gegeven opdracht, anders dan tot het als lid van het cockpitpersoneel maken van een vlucht.

  • 3 Indien een opdracht als bedoeld in het tweede lid het maken van één of meer opeenvolgende vluchten als passagier of als niet-werkend bemanningslid inhoudt:

    • a. geldt als tijdsduur van deze opdracht de tijd vanaf het tijdstip van aanmelding voor de eerste vlucht tot 15 minuten na het beëindigen van de laatste vlucht,

    • b. zijn de normen bedoeld in artikel 4.8:6, eerste en tweede lid, en de correcties, bedoeld in de in bijlage G behorende bij dit besluit onder VII bedoelde verzwarende omstandigheden niet van toepassing,

    • c. is het toegestaan, meerdere malen achtereen een bekorte rust, als bedoeld in artikel 4.8:10, toe te passen, mits na afloop een rusttijd in acht wordt genomen, gelijk aan de normale minimum rust volgens artikel 4.8:9, vermeerderd met het totaal van de bekortingen van de voorafgaande rusten ten opzichte van de normale minimum rust.

Maximum vliegwerktijd

Artikel 4.8:4

  • 1 In bijlage G behorend bij dit besluit wordt de wijze van berekening vastgesteld van de maximum vliegwerktijd alsmede de tabel volgens welke de maximum vliegwerktijd wordt bepaald over de korte en lange termijn en de wijze waarop de gecorrigeerde vliegwerktijd van de vliegwerktijd wordt afgeleid door middel van de volgende correcties:

    • a. verzwarende omstandigheden,

    • b. grondtijd zonder werkzaamheden, en

    • c. opdrachten anders dan opdrachten tot het als lid van het cockpitpersoneel maken van vluchten anders dan verkeersvluchten.

  • 2 De in bijlage G behorende bij dit besluit in tabel G genoemde maxima zijn slechts van toepassing indien de uitvoering van de in artikel 4.8:3, tweede lid, bedoelde opdracht wordt gevolgd door een vliegwerktijd, waarin daadwerkelijk werkzaamheden als lid van het cockpitpersoneel ten behoeve van de uitvoering van een vlucht worden verricht, zonder dat deze zijn gescheiden door ten minste één rusttijd.

  • 3 Ingevolge artikel 4.8:10, derde lid, wordt de tabel vastgesteld volgens welke het maximum van de vliegwerktijd wordt bepaald na een bekorte rust met inachtneming van de aan de bekorte rust voorafgegane vliegwerktijd.

  • 4 De werkgever organiseert de arbeid in overeenstemming met het eerste tot en met derde lid.

Maximale werktijd en maximale vliegtijd

Artikel 4.8:5

  • 1 De som van de vliegtijden binnen de vliegwerktijd bedraagt ten hoogste 9 uren of zoveel uren als bepaald overeenkomstig het tweede lid.

  • 2 In bijlage H behorend bij dit besluit wordt de reductie op de vliegtijd vastgesteld in verband met het aantal landingen binnen de vliegwerktijd, waarbij een landing tussen zonsondergang en zonsopgang wordt geteld als twee landingen.

  • 3 Een aaneengesloten vliegtijd bedraagt ten hoogste 4 uren.

  • 4 In afwijking van het derde lid wordt indien de geplande vliegtijd 4 tot 5 uur bedraagt, deze onderbroken door een pauze van ten minste 30 minuten.

  • 5 Indien, in afwijking van het derde lid, de geplande vliegtijd meer dan 5 uren bedraagt, wordt deze onderbroken door een pauze van ten minste 45 minuten of door twee pauzes van elk ten minste 30 minuten. De pauzes worden zo veel mogelijk gelijkmatig over de vliegwerktijd verdeeld.

  • 6 De maximum vliegtijd voor een lid van het cockpitpersoneel is:

    • a. 33 uren per aaneengesloten periode van 7 dagen;

    • b. 110 uren per maand;

    • c. 900 uren per jaar.

  • 7 De werktijd bedraagt niet meer dan 2000 uur per jaar en wordt zo gelijk mogelijk over het kalenderjaar verspreid.

  • 8 De werkgever organiseert de arbeid in overeenstemming met het eerste tot en met het zevende lid.

Aantal landingen

Artikel 4.8:6

  • 1 Binnen één vliegwerktijd worden maximaal 25 landingen tussen zonsondergang en zonsopgang gemaakt.

  • 2 In bijlage I behorend bij dit besluit wordt de tabel vastgesteld voor het maximum aantal landingen binnen één vliegwerktijd indien deze zowel landingen tussen zonsopgang en zonsondergang alsmede tussen zonsondergang en zonsopgang omvat.

  • 3 De werkgever organiseert de arbeid in overeenstemming met het eerste en tweede lid.

Planning

Artikel 4.8:7

  • 1 De werkgever organiseert de arbeid zodanig dat bij de planning van de vliegwerktijd een verantwoorde marge in acht wordt genomen ten opzichte van de maximum vliegwerktijd en de vliegtijd.

Reservetijd

Artikel 4.8:8

  • 1 De werkgever organiseert de arbeid zodanig dat een reservetijd maximaal 12 uren bedraagt.

  • 2 Indien de tijd gelegen tussen de oproep tot aanmelding en het aanmeldingstijdstip minder bedraagt dan 8 uren wordt de tijd gelegen tussen de aanvang van de reservetijd en het aanmeldingstijdstip als reservetijd beschouwd.

  • 3 Indien de tijd gelegen tussen de oproep tot aanmelding en het aanmeldingstijdstip meer bedraagt dan 8 uren en het desbetreffende personeelslid wordt ontheven van de reserveverplichting dan wordt de tijd gelegen tussen de aanvang van de reservetijd en het tijdstip van oproep als reservetijd beschouwd.

  • 4 Tussen verschillende reservetijden zit ten minste een periode van 8 uren.

  • 5 De werkgever organiseert de arbeid in overeenstemming met het tweede tot en met vierde lid.

Rusttijden

Artikel 4.8:9

  • 1 De normale minimum rusttijd, voorafgaande aan een vliegwerktijd, bedraagt 12 uren.

  • 2 Een lid van het cockpitpersoneel van helikopters heeft in elke aaneengesloten periode van 7 dagen een aaneengesloten rusttijd van ten minste 36 uren dan wel in elke aaneengesloten periode van 10 dagen een aaneengesloten rusttijd van ten minste 48 uren.

  • 3 Indien in een aaneengesloten periode van 3 dagen de som van de vliegwerktijden meer dan 32 uren bedraagt, wordt één der tussenliggende normale minimum rusttijden genoten tussen 20.00 uur en 12.00 uur lokale tijd.

  • 4 De werkgever organiseert de arbeid in overeenstemming met het eerste tot en met derde lid.

Bekorte rust

Artikel 4.8:10

  • 1 Een normale minimum rusttijd kan worden bekort tot niet minder dan 8 uren met dien verstande dat een bekorting met meer dan een uur ten hoogste eenmaal per aaneengesloten periode van 7 dagen plaats vindt.

  • 2 Na een bekorte rust is de rusttijd na de vliegwerktijd, volgend op de bekorte rust, ten minste gelijk aan de normale minimum rusttijd, vermeerderd met de tijd waarmee de normale minimum rusttijd is bekort.

  • 3 In bijlage J behorend bij dit besluit wordt de tabel vastgesteld volgens welke het maximum van de vliegwerktijd wordt bepaald na een bekorte rust met inachtneming van de aan de bekorte rust voorafgegane vliegwerktijd.

  • 4 Een rusttijd van minder dan 8 uren geldt als grondtijd.

  • 5 De werkgever organiseert de arbeid in overeenstemming met het eerste tot en met vierde lid.

§ 4.9. Ontheffing

Artikel 4.9:1

  • 1 Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat kan ontheffing verlenen van paragraaf 4.8 voor arbeid verricht door een lid van het boordpersoneel van helikopters, die gebruikt worden ten behoeve van het vervoeren van:

    • a. traumateams voor spoedeisende medische hulpverlening, of

    • b. passagiers of vracht van of naar helikopterplatforms op mijnbouwinstallaties als bedoeld in artikel 1, onder o, van de Mijnbouwwet, of op schepen, gebruikt in het kader van het opsporen of het winnen van delfstoffen of aardwarmte.

  • 2 De werkgever leeft de aan een ontheffing verbonden voorschriften na.

§ 4.10. Afwijkingen

Artikel 4.10:1

  • 1 De gezagvoerder van een luchtvaartuig, bij vluchten die niet vallen onder § 4.5, kan afwijken en kan een lid van het boordpersoneel opdragen af te wijken van de arbeids- en rusttijden om arbeid te verrichten indien dit noodzakelijk is in verband met de onmiddellijke veiligheid van de personen aan boord en het luchtvaartuig. Van deze afwijking wordt aantekening gehouden en wordt melding gemaakt bij Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat.

  • 2 Zodra de situatie, bedoeld in het eerste lid, voorbij is, zorgt de werkgever ervoor dat de werknemer die arbeid heeft verricht in een rustperiode, voldoende rusttijd ter compensatie krijgt.

Hoofdstuk 5. Binnenvaart

§ 5.1. Algemene bepalingen

Artikel 5.1:1

  • bemanningslid: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, van de Binnenvaartwet alsmede boordpersoneel als bedoeld in clausule 2, onderdeel k, van de overeenkomst;

  • exploitatiewijze A1, exploitatiewijze A2 en exploitatiewijze B: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 18.01 van het Reglement betreffende het scheepvaartpersoneel op de Rijn;

  • jeugdig bemanningslid: een bemanningslid van 16 of 17 jaar;

  • overeenkomst: Europese Overeenkomst betreffende de regeling van een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd in de binnenvaart, bedoeld in de bijlage bij Richtlijn 2014/112/EU van de Raad van 19 december 2014 tot uitvoering van de Europese Overeenkomst betreffende de regeling van bepaalde aspecten van de organisatie van de arbeidstijd in de binnenvaart die op 15 februari 2012 is gesloten door de Europese Binnenvaartunie (EBU), de Europese Schippersorganisatie (ESO) en de Europese Federatie van Vervoerswerknemers (ETF) (PbEU 2014, L 367);

  • rusttijd: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 3.11 van het Reglement betreffende het scheepvaartpersoneel op de Rijn.

Gelijkstelling met rusttijd

Artikel 5.1:2

  • 1 Voor de toepassing van dit hoofdstuk geldt de periode waarop de arbeid van het bemanningslid zich beperkt tot de aanwezigheid op het schip, zonder dat hij zijn taken uitoefent, eveneens als rusttijd.

  • 2 In afwijking van het eerste lid worden niet als rusttijd aangemerkt de perioden waarin het bemanningslid niet vrijelijk over zijn tijd kan beschikken en zich gereed houdt tot een onmiddellijke aanvang der werkzaamheden, en waarbij het tijdstip van de aanvang en de duur van deze perioden niet vooraf bekend is.

§ 5.2. Toepasselijkheid van de wet

Uitbreiding van de toepasselijkheid van de wet

Artikel 5.2:2

Paragraaf 5.1 en – voorzover aangeduid als overtredingen of strafbare feiten – de paragrafen 5.2 tot en met 5.5 en de daarop berustende bepalingen van de wet zijn van overeenkomstige toepassing op bemanningsleden die geen werkgever of werknemer zijn in de zin van de wet.

§ 5.3. Toepasselijkheid van dit hoofdstuk

Toepasselijkheid voor schepen op binnenwateren

Artikel 5.3:1

  • 1 Met uitsluiting van hetgeen in het Arbeidstijdenbesluit is bepaald, is dit hoofdstuk van toepassing op arbeid, verricht door een bemanningslid aan boord van schepen waarop de Binnenvaartwet van toepassing is.

  • 2 In afwijking van het eerste lid en met uitsluiting van hetgeen in het Arbeidstijdenbesluit is bepaald, is paragraaf 6.6 van overeenkomstige toepassing op arbeid, verricht door bemanningsleden aan boord van de in dat lid bedoelde schepen gedurende de tijd dat dit schip dienst doet in havensleepdienst als bedoeld in artikel 6.1:1, onderdeel b.

§ 5.4. Registratie

Artikel 5.4:1. Registratie rusttijden

  • 2 Het eerste lid, onderdeel a, is niet van toepassing aan boord van veerboten en veerponten.

Artikel 5.4:2. Registratie arbeidstijden

Onverminderd artikel 5.4:1, eerste lid, wordt van een bemanningslid dat werknemer is de dagelijkse arbeidstijd geregistreerd op een door de werkgever te bepalen wijze.

Artikel 5.4:3. Bekrachtiging en bewaartermijn van geregistreerde arbeids- en rusttijden

  • 1 De gezagvoerend schipper en de werkgever bewaren de in de artikelen 5.4:1 en 5.4:2 bedoelde registratie van arbeids- en rusttijden ten minste 52 weken, gerekend vanaf de datum waarop de desbetreffende gegevens en bescheiden betrekking hebben, aan boord.

  • 2 De registratie van de arbeidstijden en rusttijden van een bemanningslid dat werknemer is wordt uiterlijk aan het einde van de volgende maand gezamenlijk door de werkgever of zijn vertegenwoordiger en de werknemer gecontroleerd en bekrachtigd.

  • 3 Het bemanningslid dat werknemer is ontvangt een kopie van de registratie van zijn arbeids- en rusttijden en bewaart deze ten minste 52 weken, gerekend vanaf de datum waarop de gegevens betrekking hebben.

§ 5.5. Arbeids- en rusttijden

Berekening rusttijden in geval van gedeeltelijke niet-toepasselijkheid van dit hoofdstuk tijdens onderbreking van de vaart

Artikel 5.5:2

Voor de toepassing van de artikelen 5.5:3 tot en met 5.5:5 houden de werkgever en de gezagvoerend schipper rekening met de arbeids-, rust- en vaartijden, vervuld gedurende een tijdvak van 48 uren, onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip waarop het schip de binnenwateren is binnengevaren.

Artikel 5.5:3. Rusttijd

  • 1 De werkgever en de gezagvoerend schipper organiseren de arbeid zodanig, dat een bemanningslid dat werknemer is en arbeid verricht bij exploitatiewijze A1 of A2, een rusttijd heeft van ten minste 10 uren in elke aaneengesloten periode van 24 uren.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde rusttijd is:

    • a. bij exploitatiewijze A1 ten minste 8 uren ononderbroken en wordt berekend vanaf het einde van iedere ononderbroken rusttijd van ten minste 8 uren, en

    • b. bij exploitatiewijze A2 ten minste 6 uren ononderbroken en wordt berekend vanaf het einde van iedere ononderbroken rusttijd van ten minste 6 uren.

  • 3 De werkgever en de gezagvoerend schipper organiseren de arbeid zodanig, dat een bemanningslid dat werknemer is en arbeid verricht bij exploitatiewijze B, een rusttijd heeft van ten minste 10 uren in elke aaneengesloten tijdruimte van 24 uren, waarvan ten minste 6 uren ononderbroken, en 24 uren in een aaneengesloten periode van 48 uren, te rekenen vanaf het begin van een rusttijd van ten minste 6 uren.

  • 4 De werkgever en de gezagvoerend schipper organiseren de arbeid zodanig, dat een bemanningslid dat werknemer is een rusttijd heeft van ten minste 84 uren in elke periode van 7 dagen.

Artikel 5.5:4. Nachtarbeid

De werkgever en de gezagvoerend schipper organiseren de arbeid zodanig, dat een bemanningslid dat werknemer is in elke periode van 7 dagen ten hoogste 42 uren arbeid verricht tussen 23:00 uur en 06:00 uur.

Artikel 5.5:5. Arbeidstijd

  • 1 De werkgever en de gezagvoerend schipper organiseren de arbeid zodanig dat een bemanningslid dat werknemer is ten hoogste arbeid verricht gedurende:

    • a. 14 uren in elke periode van 24 uur,

    • b. 84 uren in elke periode van zeven dagen, en

    • c. gemiddeld 48 uren per week in elke periode van 52 weken, of, indien de contractperiode korter is dan 52 weken, gemiddeld 48 uren per week in de contractperiode.

  • 2 Onverminderd onderdeel c, van het eerste lid verricht een bemanningslid dat werknemer is, wanneer er volgens het dienstrooster meer arbeidsdagen dan rustdagen zijn, ten hoogste arbeid gedurende gemiddeld 72 uren per week in elke periode van 16 weken.

Artikel 5.5:5a. Arbeids- en rustdagen

De werkgever en de gezagvoerend schipper nemen bij de vaststelling van het aantal arbeids- en rustdagen van een bemanningslid dat werknemer is, clausule 5 van de overeenkomst in acht.

Artikel 5.5:5b. Arbeids- en rustdagen bij seizoensarbeid passagiersvaart

  • 1 Dit artikel is uitsluitend van toepassing op een bemanningslid dat werknemer is en seizoensarbeid in de passagiersvaart verricht.

  • 2 De werkgever en de gezagvoerend schipper nemen bij de vaststelling van het aantal arbeids- en rustdagen van een bemanningslid dat werknemer is clausule 6 van de overeenkomst in acht.

  • 3 Toepassing van dit artikel is slechts mogelijk bij collectieve regeling. Elk beding waarbij wordt afgeweken van de vorige zin is nietig.

Artikel 5.5:5c. Pauze

De werkgever en de gezagvoerend schipper organiseren de arbeid van een bemanningslid dat werknemer is zodanig, dat indien hij meer dan 6 uren arbeid per dienst verricht, zijn arbeid wordt onderbroken door een pauze.

Artikel 5.5:6. Noodsituaties

  • 1 De gezagvoerend schipper kan afwijken van de arbeids- en rusttijden om arbeid te verrichten indien dit noodzakelijk is in verband met de onmiddellijke veiligheid van het schip, de personen aan boord, de lading of bij het geven van hulp aan andere schepen of personen in nood.

  • 2 Zodra de noodsituatie, bedoeld in het eerste lid, voorbij is, zorgt de gezagvoerend schipper er voor dat het bemanningslid dat werknemer is en dat arbeid heeft verricht in een rustperiode, voldoende rusttijd ter compensatie krijgt.

Jeugdige bemanningsleden

Artikel 5.5:7

  • 1 De werkgever en de gezagvoerend schipper organiseren de arbeid zodanig dat het jeugdige bemanningslid:

    • a. bij exploitatiewijzen A1 en A2 in elke periode van 24 uren een rusttijd geniet, die inclusief de in het vierde lid bedoelde pauze ten minste 16 uren bedraagt, waarvan ten minste 12 uren ononderbroken;

    • b. bij exploitatiewijze B in elke periode van 24 uren een rusttijd geniet, die inclusief de in het vierde lid bedoelde pauze ten minste 16 uren bedraagt, waarvan ten minste tweemaal 6 uren ononderbroken.

  • 2 De werkgever en de gezagvoerend schipper organiseren de arbeid zodanig dat het jeugdige bemanningslid:

    • a. hetzij een wekelijkse rusttijd heeft van ten minste 2 dagen, waarin de zondag is begrepen;

    • b. hetzij een wekelijkse ononderbroken rusttijd heeft van ten minste 36 uren, waarin de zondag is begrepen;

    • c. hetzij, ingeval van een reis van meer dan 5 dagen, in elke periode van 10 weken een ononderbroken rusttijd heeft van ten minste 16 dagen.

  • 3 De werkgever en de gezagvoerend schipper organiseren de arbeid zodanig dat het jeugdige bemanningslid tussen 22.00 uur en 06.00 uur, dan wel tussen 23.00 en 07.00 uur slechts arbeid verricht indien dit in het kader van de opleiding noodzakelijk is.

  • 4 De werkgever en de gezagvoerend schipper organiseren de arbeid zodanig dat het jeugdige bemanningslid een pauze van ten minste 30 minuten heeft ingeval de dagelijkse arbeidstijd langer is dan vier en een half uur.

Hoofdstuk 6. Zeevaart

§ 6.1. Algemene bepalingen

Begrippen zeeschip, havensleepdienst en pleziervaartuig

Artikel 6.1:1

In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

Begrippen scheepsbeheerder, kapitein en zeevarende

Artikel 6.1:2

In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • jeugdige zeevarende: zeevarende van 16 of 17 jaar;

  • kapitein: zeevarende die het gezag over een zeeschip voert;

  • scheepsbeheerder: scheepsbeheerder als bedoeld in de Wet zeevarenden;

  • zeevarende: zeevarende als bedoeld in de Wet zeevarenden, met dien verstande dat personen die op grond van artikel 1, tweede lid, van die wet zijn uitgezonderd, niet als zeevarende worden aangemerkt.

Begrip rusttijd

Artikel 6.1:3

In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder rusttijd een periode van ten minste 1 uur waarin geen arbeid wordt verricht.

§ 6.2. Toepassingsgebied van de wet