Besluit heffing scholing en vorming ondernemingsraadsleden bij de overheid

Geraadpleegd op 13-10-2024.
Geldend van 01-01-2020 t/m heden

Besluit van 2 juli 1997 tot nadere regeling van de heffing van gelden ter bevordering van scholing en vorming van ondernemingsraadsleden bij de overheid (Besluit heffing scholing en vorming ondernemingsraadsleden bij de overheid)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken van 2 april 1997, nr. AB97/U415, directoraat-generaal Management en Personeelsbeleid, directie Arbeidszaken Overheid, afdeling Arbeidsverhoudingen en Juridische Zaken;

Gelet op artikel 46d, onderdeel g, van de Wet op de ondernemingsraden;

De Raad van State gehoord (advies van 15 mei 1997, nr. W04.97.0196);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken van 26 juni 1997, nr. AB97/652, directoraat-generaal Management en Personeelsbeleid, directie Arbeidszaken Overheid, afdeling Arbeidsverhoudingen en Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

§ 1. Begripsbepalingen

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

§ 2. Heffing

Artikel 2

Ter bevordering van de scholing en vorming van ondernemingsraadsleden bij de overheid legt Onze Minister aan ondernemers die op grond van het bepaalde bij of krachtens de Wet op de ondernemingsraden verplicht zijn om een ondernemingsraad in te stellen, een heffing op ten bedrage van een door Onze Minister vast te stellen percentage van de heffingsgrondslag, bedoeld in artikel 3.

Artikel 3

De heffingsgrondslag bestaat uit het loon dat voor de overheidswerkgevers voor de premieberekening krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering in aanmerking komt.

§ 3. Inning en afdracht

Artikel 4

Ter uitvoering van de inning maakt het Lisv, overeenkomstig artikel 41 van de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997, gebruik van de diensten van de uitvoeringsinstelling.

Artikel 5

  • 1 De uitvoeringsinstelling int de heffing bij de overheidswerkgevers voor wier personeel op grond van het bepaalde bij of krachtens de Wet op de ondernemingsraden een ondernemingsraad moet worden ingesteld.

  • 2 Ter inning van de heffing zendt de uitvoeringsinstelling de desbetreffende overheidswerkgevers zo spoedig mogelijk na de aanvang van het kalenderjaar een heffingsaanslag waarin mede zijn aangegeven de grond van de heffing en de hoogte van het percentage, bedoeld in artikel 2.

  • 3 De uitvoeringsinstelling stelt de verschuldigde heffing vast op basis van de door de betrokken overheidswerkgever schriftelijk aangegeven heffingsgrondslag, bedoeld in artikel 3. Na afloop van het kalenderjaar vindt een afrekening plaats op basis van het definitief vastgestelde loon.

Artikel 6

  • 2 De uitvoeringsinstelling draagt de ontvangen heffingen maandelijks, zo spoedig mogelijk na ontvangst, af aan de Raad. Ten aanzien van de aan de Raad afgedragen heffingen is artikel 46b van de Wet op de ondernemingsraden van overeenkomstige toepassing.

  • 3 Na het verstrijken van elk kalenderjaar legt de uitvoeringsinstelling aan Onze Minister een door een registeraccountant gewaarmerkte rekening en verantwoording over. Deze gewaarmerkte rekening en verantwoording bevat ten minste een opgave van de in het desbetreffende kalenderjaar verzonden heffingsaanslagen, van de ontvangen en afgedragen heffingen, alsmede van de afrekeningen, bedoeld in artikel 5, derde lid.

§ 4. Vergoedingen

Artikel 7

Aan het Lisv wordt door de Raad ter zake van de ter uitvoering van dit besluit verrichte werkzaamheden een vergoeding verleend overeenkomstig artikel 80, vierde lid, van de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997, welke ten laste komt van de heffing.

Artikel 8

Aan de Raad wordt ter zake van de door hem ter uitvoering van dit besluit verrichte werkzaamheden een door Onze Minister na overleg met de WOR-kamer van de Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid nader te bepalen kostendekkende vergoeding verleend, welke ten laste komt van de heffing.

§ 5. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 9

Voor de heffing over het jaar 1997 bestaat de heffingsgrondslag uit achtmaal het loon dat over de maand maart 1997 in aanmerking komt voor de premieberekening, bedoeld in paragraaf 4 van de Wet financiële voorzieningen privatisering ABP.

Artikel 10

Heffingen die overheidswerkgevers ingevolge het Besluit heffing scholing en vorming OR-leden bij de overheid 1996–1997 verschuldigd zijn over een periode gelegen na 31 december 1996, die niet zijn geïnd vóór 1 mei 1997, worden gelijktijdig met de heffing over het jaar 1997 geïnd.

Artikel 11

Na de inwerkingtreding van dit besluit berust de Regeling vaststelling heffingspercentage scholing en vorming OR-leden bij de overheid 1997 op artikel 2 van dit besluit.

Artikel 12

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 mei 1997. Indien het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst, wordt uitgegeven na 30 april 1997, treedt het in werking met ingang van de dag na uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst, en werkt het terug tot en met 1 mei 1997.

Artikel 13

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit heffing scholing en vorming ondernemingsraadsleden bij de overheid.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 2 juli 1997

Beatrix

De Minister van Binnenlandse Zaken,

H. F. Dijkstal

Uitgegeven de tweeëntwintigste juli 1997

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager