Tuchtrechtbesluit BIG

Geraadpleegd op 11-12-2024.
Geldend van 01-04-2021 t/m 31-03-2022

Besluit van 20 mei 1997, houdende regelen inzake tuchtrechtspraak en maatregelen wegens ongeschiktheid (Tuchtrechtbesluit BIG)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 15 juli 1996, nr. CSZ/BenO-966209, gedaan mede namens Onze Minister van Justitie;

Gelet op de artikelen 52, 53, eerste lid, 54, tweede lid, 65, tweede lid, 70, vierde lid, 73, tweede lid, 79, derde lid, 83, dertiende lid, 84, derde en zesde lid, en 94 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg;

De Raad van State gehoord (advies van 19 november 1996, no. W13.96.0306)

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 29 april 1997, CSZ/BenO-976120, uitgebracht mede namens Onze Minister van Justitie;

Hebben goedgevonden en verstaan:

HOOFDSTUK 2. TUCHTRECHT

Paragraaf 1. Regionale tuchtcolleges

Artikel 2

  • 1 Er zijn vijf regionale tuchtcolleges waarvan de zetels zijn te Groningen, Zwolle, Amsterdam, Den Haag en Eindhoven.

  • 2 De ambtsgebieden van de tuchtcolleges omvatten de volgende provincies:

    • a. van het tuchtcollege te Groningen: de provincies Groningen, Friesland en Drente;

    • b. van het tuchtcollege te Zwolle: de provincies Overijssel, Flevoland en Gelderland;

    • c. van het tuchtcollege te Amsterdam: de provincie Noord-Holland;

    • d. van het tuchtcollege te Den Haag: de provincie Zuid-Holland;

    • e. van het tuchtcollege te Eindhoven: de provincies Noord-Brabant, Limburg, Utrecht en Zeeland.

Artikel 3

  • 1 Het regionale tuchtcollege te Amsterdam is bevoegd tot het behandelen van een zaak in eerste aanleg indien degene over wie wordt geklaagd, geen bekende woonplaats heeft.

  • 2 Indien degene over wie wordt geklaagd een bekende woonplaats in het buitenland heeft, is tot het behandelen van een zaak in eerste aanleg bevoegd het regionale tuchtcollege binnen wiens ambtsgebied het desbetreffende handelen of nalaten is geschied.

  • 3 Indien ter zake van hetzelfde handelen of nalaten wordt geklaagd over meerdere personen als bedoeld in artikel 47, tweede lid, van de wet, die niet in het ambtsgebied van één tuchtcollege wonen, is tot het behandelen van een zaak in eerste aanleg bevoegd het regionale tuchtcollege binnen wiens ambtsgebied het desbetreffende handelen of nalaten is geschied.

  • 4 Indien het handelen of nalaten is geschied binnen het ambtsgebied van meer dan één tuchtcollege en ter zake van dat handelen of nalaten wordt geklaagd over meerdere personen als bedoeld in artikel 47, tweede lid, van de wet, die niet in het ambtsgebied van één tuchtcollege wonen, is tot het behandelen van een zaak in eerste aanleg bevoegd het regionale tuchtcollege binnen welks ambtsgebied de klager woont.

  • 5 Indien een klaagschrift is ingediend bij een regionaal tuchtcollege ter zake van enig in artikel 47, eerste lid, van de wet bedoeld handelen of nalaten van een lid-beroepsgenoot of plaatsvervangend lid-beroepsgenoot van dat tuchtcollege, verwijst de voorzitter van het college de zaak naar een aangrenzend regionaal tuchtcollege. De zaak wordt alsdan behandeld door het tuchtcollege waarnaar is verwezen.

  • 6 Indien het klaagschrift is ingediend bij een onbevoegd tuchtcollege, wordt het onverwijld doorgezonden aan het bevoegde tuchtcollege, onder gelijktijdige mededeling hiervan aan de klager. In het geval, bedoeld in de eerste volzin, geldt als de datum van indiening van het klaagschrift die van indiening bij het onbevoegde college.

Paragraaf 2. Procedure in eerste aanleg

Artikel 4

  • 1 Het klaagschrift bevat:

    • 1. a. de naam, de voornamen en het adres van de klager;

    • b. de klacht en de feiten en gronden waarop deze berust;

    • c. de naam, het werkadres en, voor zover bekend, het woonadres van degene over wie wordt geklaagd;

    • d. indien het enig handelen of nalaten, bedoeld in artikel 47, eerste lid, onder a, aanhef, van de wet betreft en de in dat onderdeel, onder 1° of 2°, bedoelde persoon niet de klager is, diens naam en, zo mogelijk, diens adres;

    • e. indien geklaagd wordt door:

      • 1°. een rechtstreeks belanghebbende: een duidelijke aanduiding van het belang dat de klager bij het onderwerp van de klacht heeft;

      • 2°. de beroepsbeoefenaar die aan degene over wie wordt geklaagd een opdracht heeft gegeven: een duidelijke omschrijving van de onderlinge verhouding;

      • 3°. een persoon of een orgaan als bedoeld in artikel 65, eerste lid, onder c, van de wet: een duidelijke omschrijving van de verhouding tot degene over wie wordt geklaagd;

      • 4°. de inspecteur als bedoeld in artikel 65, eerste lid, onder d, van de wet: vermelding van diens hoedanigheid.

  • 2 Het klaagschrift is ondertekend door de klager, zijn advocaat of een andere gemachtigde.

  • 3 De secretaris van het tuchtcollege tekent onverwijld de datum van ontvangst op het klaagschrift aan.

Artikel 5

Indien het klaagschrift niet voldoet aan artikel 4, eerste of tweede lid, deelt het tuchtcollege de klager, indien deze bekend is, mede in hoeverre het klaagschrift onvolledig is en nodigt hem uit het verzuim binnen een bepaalde termijn te herstellen.

Artikel 6

  • 1 Van het verhandelde tijdens het vooronderzoek, bedoeld in artikel 66 van de wet, maakt degene die optreedt als secretaris, proces-verbaal op.

  • 2 Het proces-verbaal bevat de zakelijke inhoud van de verklaringen van de klager, degene over wie is geklaagd, de getuigen en de deskundigen. Degene die het vooronderzoek verricht, kan ambtshalve of op verzoek van een in de eerste volzin bedoeld persoon bepalen dat een verklaring geheel of gedeeltelijk woordelijk zal worden opgenomen.

  • 3 Het proces-verbaal wordt ondertekend door degene die het vooronderzoek verricht en degene die optreedt als secretaris.

Artikel 7

De terechtzitting vindt plaats op de standplaats van het regionale tuchtcollege. Voor het regionale tuchtcollege Eindhoven wordt ’s-Hertogenbosch aangewezen als nevenzittingsplaats.

Artikel 8

  • 1 De secretaris nodigt de klager en degene over wie is geklaagd, schriftelijk uit op de terechtzitting te verschijnen, onder mededeling van de plaats, de dag en het uur van aanvang van het onderzoek op de terechtzitting, de samenstelling van het tuchtcollege, de plaats waar en de tijdstippen waarop de processtukken ter inzage liggen, en de namen van de getuigen en de deskundigen die zijn uitgenodigd of opgeroepen.

  • 2 Bij de uitnodiging wordt een termijn van ten minste drie weken in acht genomen. Indien de inspecteur een verzoek als bedoeld in artikel 65, zesde lid, van de wet heeft gedaan, mag een kortere termijn in acht worden genomen. In dat geval bepaalt het tuchtcollege welke termijnen in plaats van die genoemd in de artikelen 9 en 18, in acht moeten worden genomen. Van het verzoek van de inspecteur en van de door het tuchtcollege vastgestelde termijnen wordt door de secretaris mededeling gedaan in de uitnodiging.

Artikel 9

  • 1 De namen van de getuigen en de deskundigen die door de klager of degene over wie is geklaagd, zijn uitgenodigd of opgeroepen, worden ten minste een week vóór de terechtzitting aan de secretaris van het tuchtcollege meegedeeld. De secretaris brengt de klager en degene over wie is geklaagd, onverwijld op de hoogte van de namen van de getuigen en deskundigen die nog niet bij hen bekend zijn.

  • 2 Processtukken kunnen uiterlijk tot twee weken vóór de terechtzitting bij de secretaris worden ingediend.

Artikel 10

  • 1 De samenstelling van het tuchtcollege blijft van de eerste behandeling ter terechtzitting af tot de beslissing in raadkamer onveranderd.

  • 2 Indien wijziging van de samenstelling noodzakelijk is, wordt de behandeling van de zaak op de terechtzitting opnieuw aangevangen. Artikel 8 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 11

  • 1 De voorzitter opent, leidt en sluit de terechtzitting.

  • 2 Hij handhaaft de orde op de zitting en kan daartoe de hulp van de sterke arm inroepen.

  • 3 De voorzitter kan degene die tijdens de zitting de stilte of orde verstoort dan wel tekenen van goed- of afkeuring geeft, laten verwijderen.

Artikel 12

De voorzitter beslist de ter terechtzitting voorkomende geschillen betreffende de wijze waarop de zaak wordt behandeld.

Artikel 13

  • 1 Alle verschenen getuigen en deskundigen worden gehoord. De voorzitter bepaalt de volgorde van het horen.

  • 2 De getuigen en deskundigen worden gehoord door de voorzitter. De andere leden van het tuchtcollege kunnen eveneens vragen stellen.

  • 3 Door tussenkomst van de voorzitter kunnen de klager en degene over wie is geklaagd, vragen stellen aan de getuigen en de deskundigen.

Artikel 14

  • 1 Het horen van de klager en degene over wie is geklaagd geschiedt door de voorzitter. De andere leden van het tuchtcollege kunnen eveneens vragen stellen.

  • 2 Door tussenkomst van de voorzitter kunnen de klager en degene over wie is geklaagd, elkaar vragen stellen.

Artikel 15

  • 1 Van het verhandelde op de terechtzitting maakt de secretaris procesverbaal op. Artikel 6, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 2 Het proces-verbaal wordt ondertekend door de voorzitter en de secretaris.

Artikel 16

  • 1 Het tuchtcollege beraadslaagt en beslist in raadkamer en grondt de uitspraak uitsluitend op hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden en op de processtukken.

  • 2 Het college beslist bij meerderheid van stemmen. De secretaris heeft een adviserende stem.

  • 3 Wanneer drie of meer opvattingen zijn gegeven, wordt beslist in de zin die het meest overeenkomt met de opvatting van de meerderheid.

Artikel 17

  • 1 Onverminderd artikel 69, tweede en derde lid, van de wet, bevat de eindbeslissing van het tuchtcollege:

    • a. de naam, de voornamen en de woonplaats van de klager;

    • b. de naam, de voornamen en, voor zover bekend, het werkadres van degene over wie is geklaagd;

    • c. de naam en de voornamen van de raadsman van de klager en van die van degene over wie is geklaagd, alsmede de plaats waar deze personen hun beroep uitoefenen;

    • d. een omschrijving van de feiten en omstandigheden die naar aanleiding van de klacht zijn onderzocht;

    • e. de namen van de voorzitter en de andere leden van het tuchtcollege die de zaak hebben behandeld, en van de secretaris.

  • 2 De eindbeslissing wordt door de voorzitter en de secretaris ondertekend. Bij verhindering van een van hen wordt diens plaats ter zake van de ondertekening ingenomen door een ander lid van het college dan de voorzitter dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting heeft bijgewoond.

  • 3 Op het afschrift van de eindbeslissing, bedoeld in artikel 72, eerste lid, van de wet, wordt het rechtsmiddel vermeld dat tegen die beslissing voor de klager of degene over wie is geklaagd, openstaat.

Artikel 18

  • 1 Het regionale tuchtcollege draagt ervoor zorg dat er ten minste acht dagen voor de dag van de behandeling van een zaak op een openbare terechtzitting of van een openbare uitspraak, in het gebouw waarin het tuchtcollege zitting houdt, een rollijst ter inzage ligt waarop is aangegeven de plaats, de dag en het uur van de openbare terechtzitting of uitspraak, met een aanduiding van de desbetreffende zaak.

  • 2 Plaats, dag en uur van een niet-openbare uitspraak worden ten minste acht dagen voor de uitspraak schriftelijk meegedeeld aan de klager en degene over wie is geklaagd.

Paragraaf 3. Procedure in beroep

Artikel 19

  • 1 Het beroepschrift bevat:

    • a. de naam, de voornamen en het adres van degene die het beroep instelt;

    • b. een duidelijke aanduiding van de eindbeslissing waartegen het beroep is gericht;

    • c. de gronden van het beroep.

  • 2 Het beroepschrift is ondertekend door degene die het beroep instelt, zijn advocaat of een andere gemachtigde.

  • 3 Het beroepschrift wordt ingezonden bij het regionale tuchtcollege dat de eindbeslissing waartegen beroep wordt ingesteld, heeft gegeven.

  • 4 Indien het beroepschrift is ingezonden bij het centrale tuchtcollege, wordt het onverwijld doorgezonden aan het desbetreffende regionale tuchtcollege, onder gelijktijdige mededeling hiervan aan degene die beroep heeft ingesteld. In het geval, bedoeld in de eerste volzin, geldt als datum van indiening van het beroepschrift die van indiening bij het centrale tuchtcollege.

Artikel 20

  • 1 De secretaris van het regionale tuchtcollege tekent onverwijld de datum van ontvangst op het beroepschrift aan en zendt de op de zaak betrekking hebbende processtukken zo spoedig mogelijk aan het centrale tuchtcollege.

  • 2 De secretaris van het regionale tuchtcollege stelt degenen die op grond van artikel 72, eerste lid, van de wet een afschrift van de eindbeslissing ontvangen, ervan in kennis dat tegen die beslissing beroep is ingesteld.

Artikel 21

Indien het beroepschrift niet voldoet aan artikel 19, eerste en tweede lid, deelt het centrale tuchtcollege aan de indiener van het beroep mede in hoeverre het beroepschrift onvolledig is en nodigt hem uit het verzuim binnen een bepaalde termijn te herstellen.

HOOFDSTUK 3. HERZIENING

Artikel 23

  • 1 Herziening van een onherroepelijk geworden eindbeslissing als bedoeld in artikel 52 van de wet, wordt schriftelijk verzocht bij het centrale tuchtcollege door degene over wie was geklaagd.

  • 2 Het verzoekschrift vermeldt de gronden waarop het berust, met bijvoeging van de bescheiden waaruit van die gronden kan blijken.

  • 3 Het verzoekschrift is ondertekend door de indiener van het verzoek, zijn advocaat of een andere gemachtigde.

Artikel 24

Indien het verzoek tot herziening niet voldoet aan het vereiste, bedoeld in artikel 23, tweede lid, verklaart het centrale tuchtcollege bij met redenen omklede beslissing de indiener niet-ontvankelijk.

Artikel 25

  • 1 Indien geen toepassing wordt gegeven aan artikel 24, gelast de voorzitter van het centrale tuchtcollege dat het verzoek verder wordt behandeld op een openbare terechtzitting op een door hem te bepalen dag.

  • 2 Zodra de behandeling op de terechtzitting is gelast, benoemt de voorzitter een ander lid of een plaatsvervangend lid van het college tot rapporteur.

  • 3 De indiener van het verzoek tot herziening en de oorspronkelijke klager, indien zijn adres hier te lande bekend is, worden ten minste drie weken voor de dag van de terechtzitting schriftelijk van die dag in kennis gesteld.

Artikel 26

  • 1 De rapporteur brengt op de terechtzitting zijn verslag uit, behelzende een overzicht van de relevante feiten en omstandigheden die uit de behandeling van de zaak die heeft geleid tot de eindbeslissing waarvan herziening is verzocht, en naar aanleiding van het verzoek tot herziening bekend zijn geworden. Daarna worden de indiener van het verzoek tot herziening en de oorspronkelijke klager door de voorzitter in de gelegenheid gesteld het woord te voeren. Artikel 65e van de wet is van overeenkomstige toepassing.

  • 2 Het centrale tuchtcollege bepaalt vervolgens de dag en de plaats van de uitspraak. De uitspraak vindt plaats op een openbare terechtzitting.

Artikel 27

  • 1 Van het verhandelde tijdens de terechtzitting maakt de secretaris van het centrale tuchtcollege proces-verbaal op.

  • 2 Het proces-verbaal bevat de zakelijke inhoud van het verslag van de rapporteur en van de verklaringen van de indiener van het verzoek tot herziening en de oorspronkelijke klager. De voorzitter kan ambtshalve of op verzoek van een in de eerste volzin bedoeld persoon bepalen dat het verslag of een verklaring geheel of gedeeltelijk woordelijk zal worden opgenomen.

  • 3 Het proces-verbaal wordt door de voorzitter en de secretaris ondertekend.

  • 4 Met betrekking tot de behandeling op de terechtzitting zijn de artikelen 10, 11, 12, 16 en 18 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 28

  • 1 Indien het centrale tuchtcollege het verzoek tot herziening ongegrond acht, wijst het college dat bij met redenen omklede uitspraak af.

  • 2 De uitspraak wordt op schrift gesteld en bevat de namen van de voorzitter en de andere leden van het centrale tuchtcollege die de zaak hebben behandeld, en van de secretaris. Artikel 17, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 29

  • 1 Indien het centrale tuchtcollege het verzoek tot herziening gegrond acht, beveelt het de opschorting van de uitvoering van de eindbeslissing waarvan herziening is verzocht en verwijst het de zaak naar een regionaal tuchtcollege dat van de zaak nog geen kennis heeft genomen teneinde hetzij de desbetreffende eindbeslissing te handhaven, hetzij, met vernietiging daarvan, de klager niet-ontvankelijk te verklaren, de klacht af te wijzen dan wel de indiener van het verzoek tot herziening een minder zware maatregel op te leggen dan de bij de vernietigde eindbeslissing opgelegde maatregel.

  • 2 Het centrale tuchtcollege draagt zo spoedig mogelijk alle op de zaak betrekking hebbende stukken over aan het regionale tuchtcollege waarnaar de zaak is verwezen.

Artikel 30

  • 1 Van een bevel als bedoeld in artikel 29, eerste lid, wordt een afschrift gezonden aan de indiener van het verzoek tot herziening, aan Onze Minister, aan de inspecteur wie de aangelegenheid uit hoofde van de aan hem toevertrouwde belangen aangaat, en, indien de indiener van het verzoek tot herziening een militair is, aan Onze Minister van Defensie.

  • 2 Indien bij de eindbeslissing waarvan herziening is verzocht, een van de in artikel 48, eerste lid, onder d, e en f, en derde lid, van de wet omschreven maatregelen was opgelegd, maakt Onze Minister, na ontvangst van het afschrift, bedoeld in het eerste lid, aantekening van de opschorting van de desbetreffende eindbeslissing in het register. Zolang het bevel tot opschorting van kracht is, wordt de betrokkene voor de toepassing van wettelijke bepalingen, betrekking hebbende op degenen die in het desbetreffende register ingeschreven staan, gelijkgesteld met een ingeschrevene, behalve indien bij de desbetreffende eindbeslissing ten aanzien van hem de maatregel, bedoeld in artikel 48, derde lid, van de wet was opgelegd.

  • 3 Van de aantekening van de opschorting in het register en de gelijkstelling, bedoeld in het tweede lid, tweede volzin, wordt aan de indiener van het verzoek om herziening schriftelijk mededeling gedaan.

Artikel 31

  • 1 Na de verwijzing, bedoeld in artikel 29, gelast de voorzitter van het regionale tuchtcollege waarnaar de zaak is verwezen, een vooronderzoek.

Artikel 32

  • 1 Indien het regionale tuchtcollege in de verwezen zaak beslist dat de eindbeslissing waarbij een maatregel als bedoeld in artikel 48, eerste lid, onder d, e of f, of derde lid, van de wet was opgelegd, wordt gehandhaafd, verwijdert Onze Minister de aantekening van de opschorting, bedoeld in artikel 30, tweede lid, zodra hij het afschrift van de beslissing heeft ontvangen.

  • 2 Indien de beslissing van het regionale tuchtcollege in de verwezen zaak inhoudt dat de eindbeslissing waarvan herziening is gevraagd, wordt vernietigd en dat een maatregel als bedoeld in artikel 48, eerste lid, onder e, van de wet wordt opgelegd, wordt die maatregel aangetekend in het register onder gelijktijdige verwijdering van de aantekening van de oorspronkelijk opgelegde maatregel en van die van de opschorting. Indien bij de beslissing van het college in de verwezen zaak de maatregel van schorsing wordt opgelegd, worden de aantekeningen van de oorspronkelijk opgelegde maatregel en van de opschorting daarvan in het register verwijderd. Van de schorsing wordt slechts aantekening gemaakt in het register voor zover de duur daarvan langer is dan de periode gedurende welke de oorspronkelijk opgelegde maatregel reeds ten uitvoer is gelegd.

  • 3 Indien de beslissing van het regionale tuchtcollege inhoudt dat de eindbeslissing waarbij een maatregel als bedoeld in artikel 48, eerste lid, onder d, e of f, of derde lid, van de wet was opgelegd, wordt vernietigd en dat de klager niet-ontvankelijk wordt verklaard, de klacht wordt afgewezen dan wel ten aanzien van de betrokkene een maatregel als bedoeld in artikel 48, eerste lid, onder a, b of c, van de wet wordt opgelegd, worden de aantekeningen in het register van de oorspronkelijke maatregel en van de opschorting, verwijderd.

HOOFDSTUK 4. MAATREGELEN WEGENS ONGESCHIKTHEID

Artikel 33

De voordracht aan het regionale tuchtcollege tot het treffen van een voorziening als bedoeld in artikel 79 van de wet, wordt gedaan door de inspecteur van de Inspectie gezondheidszorg en jeugd.

Artikel 34

  • 1 Met betrekking tot de behandeling van een zaak door het regionale tuchtcollege zijn de artikelen 6 tot en met 18 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat in plaats van «de klager» en «degene over wie is geklaagd» telkens wordt gelezen «de inspecteur, bedoeld in artikel 33» onderscheidenlijk «degene op wie de voordracht betrekking heeft» en dat in artikel 17, eerste lid, onder d, in plaats van «de klacht» wordt gelezen «de voordracht».

  • 2 Op de procedure in beroep tegen een eindbeslissing van het regionale tuchtcollege zijn de artikelen 19 tot en met 22 van overeenkomstige toepassing.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 20 mei 1997

Beatrix

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. Borst-Eilers

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

Uitgegeven de negentiende juni 1997

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager