Arbeidsomstandighedenregeling

Geraadpleegd op 14-06-2025.
Geldend van 01-07-2012 t/m 30-09-2012

Regeling houdende bepalingen ter uitvoering van bij en krachtens de Arbeidsomstandighedenwet en enige andere wetten gestelde regels

Hoofdstuk 1. Algemene Bepalingen

Paragraaf 1.1a. Certificatie

Artikel 1.1a. Jaarverslag

In het jaarverslag van een certificerende instelling, bedoeld in artikel 1.5b, eerste lid, van het besluit worden ten minste de volgende onderwerpen behandeld:

  • a. de door de instelling afgegeven, ingetrokken, geschorste dan wel geweigerde certificaten;

  • b. wijzigingen in de op het werkveld van de instelling betrekking hebbende accreditaties, reglementen en procedures;

  • c. wijzigingen in de op het werkveld van de instelling betrekking hebbende taakverdeling;

  • d. wijzigingen in de bestuurssamenstelling;

  • e. wijzigingen in de statuten of het huishoudelijk reglement;

  • f. aan derden uitbestede werkzaamheden;

  • g. structurele knelpunten op het werkveld van de instelling die zich in de uitvoeringspraktijk hebben voorgedaan;

  • h. het gevoerde overleg en de samenwerking op het werkveld met andere certificerende instellingen;

  • i. door de instelling ontvangen klachten en de wijze van afhandeling daarvan;

  • j. tegen de beslissingen van de instelling ingediende bezwaren en ingestelde beroepen en de wijze van afhandeling daarvan;

  • k. een financieel verslag betreffende de activiteiten waarvoor de instelling is aangewezen.

Artikel 1.1b. Vergoeding extra kosten certificatie en wijze van betalen

  • 1 Voor zover ten gevolge van een verzoek of handeling dan wel nalaten van de aanvrager van een certificaat als bedoeld in deze regeling, extra kosten worden gemaakt in verband met de afgifte van het certificaat, worden deze kosten doorberekend aan de aanvrager.

  • 2 De kosten verbonden aan de afgifte van een certificaat worden bij de aanvraag voldaan overeenkomstig de aanwijzingen van de instelling.

Paragraaf 1.2. Algemene bepalingen over opleidingen

Artikel 1.2. Algemeen

Voor zover in deze regeling regels zijn gesteld over opleidingen zijn de artikelen 1.3 tot en met 1.8 van toepassing.

Artikel 1.3. Materiaal

De opleiding wordt gegeven aan de hand van aan de cursisten ter beschikking gesteld overzichtelijk schriftelijk opleidingsmateriaal van voldoende didactische kwaliteit.

Artikel 1.4. Docenten

De docenten beschikken voor de onderwerpen die zij tijdens de opleiding behandelen aantoonbaar over ruime theoretische, praktische en didactische kennis of vaardigheden.

Artikel 1.5. Faciliteiten

  • 1 De opleidingsinstelling beschikt over adequate opleidingsfaciliteiten.

  • 2 De opleidingsinstelling biedt de opleiding ten minste twee maal per jaar aan en voert haar ten minste eenmaal per jaar uit.

  • 3 De opleidingsinstelling legt de verantwoordelijkheden en bevoegdheden van alle betrokkenen bij de opleiding schriftelijk vast.

  • 4 De opleidingsinstelling treft adequate maatregelen om de veiligheid van de cursisten zoveel mogelijk te waarborgen.

Artikel 1.6. Toetsing eindtermen

  • 1 De toetsing van de eindtermen vindt plaats door middel van een examen.

  • 2 De opleidingsinstelling neemt de examens af aan de hand van een deugdelijk en op schrift gesteld examenreglement.

Artikel 1.7. Diploma

De opleidingsinstelling overhandigt de cursist die het examen met goed gevolg heeft afgelegd, een op naam gesteld schriftelijk bewijs, getekend door twee leden van de examencommissie dan wel het hoofd van de opleidingsinstelling.

Artikel 1.7a. Buitenlandse getuigschriften en kwalificaties van vakbekwaamheid

  • 1 De aanvraag van een certificaat van vakbekwaamheid, bedoeld in artikel 1.5f, eerste lid, van het besluit, wordt ingediend bij de Minister of, indien de Minister een certificerende instelling heeft aangewezen, bij de certificerende instelling onder overlegging van de volgende bescheiden:

    • a. een naar behoren ingevuld en ondertekend aanvraagformulier;

    • b. een goed leesbare kopie van het identiteitsbewijs van aanvrager;

    • c. een in een betrokken land, bedoeld in artikel 1 van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties, behaald getuigschrift van een in dat land erkende opleiding en gewaarmerkt door de daartoe bevoegde instantie in dat land;

    • d. voor zover van toepassing, een bewijsstuk gewaarmerkt door de daartoe bevoegde instantie in het betrokken land, bedoeld onder c, waar het getuigschrift is behaald, dat aan het vereiste aantal jaren beroepservaring is voldaan.

    • e. indien de aanvraag en de in de onderdelen c en d bedoelde documenten in een andere dan de Nederlandse, Duitse of Engelse taal zijn gesteld, een, zo mogelijk, door een beëdigd tolk vertaler opgestelde vertaling van die documenten in één van die talen.

  • 2 Het vaststellen dat de aanvrager beschikt over gelijkwaardige kwalificaties als de houder van een krachtens het besluit verstrekt certificaat, bedoeld in artikel 1.5e, eerste lid, van het besluit, en dat sprake is van voldoende beheersing van de Nederlandse taal, bedoeld in artikel 1.5f, tweede lid, van het besluit, geschieden aan de hand van de procedure inzake het beoordelen van buitenlandse opleidingen, zoals opgenomen in bijlage 0 bij deze regeling.

  • 4 De compenserende maatregel bestaat uit een aanpassingsstage dan wel een proeve van bekwaamheid.

  • 5 De kosten verbonden aan het in behandeling nemen van een aanvraag als bedoeld in het eerste lid, en aan een compenserende maatregel als bedoeld in het vierde lid, worden, met inachtneming van artikel 20, zevende lid, van de wet, doorberekend aan de aanvrager. Artikel 1.1b is van overeenkomstige toepassing op de aanvraag en de compenserende maatregel.

Artikel 1.8. Administratie

De opleidingsinstelling voert een deugdelijke administratie waarin de persoonlijke gegevens van de cursist en de datum waarop het schriftelijk bewijs, bedoeld in artikel 1.7 is uitgereikt in ieder geval zijn opgenomen en waarin de periode is bepaald gedurende welke de examenopgaven en de uitwerkingen daarvan worden bewaard.

Paragraaf 1.4. Melding beroepsziekten

Artikel 1.11. Gegevens beroepsziekten

  • 1 In dit artikel wordt verstaan onder beroepsziekte: een ziekte of aandoening als gevolg van een belasting die in overwegende mate in arbeid of arbeidsomstandigheden heeft plaatsgevonden.

  • 2 De mededeling van een beroepsziekte, bedoeld in artikel 9, derde lid, van de wet omvat ten minste de volgende, niet tot een individuele natuurlijke persoon herleidbare, gegevens:

    • a. de diagnose;

    • b. het geslacht en het geboortejaar van de werknemer;

    • c. de aard en de mate van de belasting in arbeid of arbeidsomstandigheden;

    • d. de aard van de werkzaamheden ten tijde van het ontstaan van de beroepsziekte;

    • e. het beroep van de werknemer ten tijde van de blootstelling, en

    • f. de economische activiteit van de werkgever ten tijde van de blootstelling.

Hoofdstuk 2. Aanvullende voorschriften risico-inventarisatie en -evaluatie, deskundigen en arbodiensten

Paragraaf 2.1. Nadere voorschriften risico-inventarisatie en -evaluatie

Artikel 2.0. Veiligheidsbeheerssysteem

In het veiligheidsbeheerssysteem, bedoeld in artikel 2.5a, tweede lid, van het besluit komen ten minste de elementen aan de orde, genoemd in bijlage I bij deze regeling.

Artikel 2.0a. Procedures risico-inventarisatie en -evaluatie

  • 1 De procedures voor de systematische identificatie van de ongewenste gebeurtenissen en de evaluatie van de risico’s van zware ongevallen, bedoeld in artikel 2.5b, eerste lid, onder a, van het besluit, hebben betrekking op:

    • a. het verrichten van systematisch onderzoek naar de aan een installatie verbonden risico’s van een zwaar ongeval tijdens het ontwerp, de bouw, het gebruik en het onderhoud van de installatie, alsmede bij voorgenomen wijzigingen daarvan;

    • b. de criteria voor het bepalen van de methoden voor het onderzoek als bedoeld onder a;

    • c. de methode voor de evaluatie van de risico’s van zware ongevallen.

  • 2 De in het eerste lid, onderdeel b, bedoelde onderzoeksmethode is afgestemd op de in dat lid, onderdeel a, bedoelde fasen.

  • 3 De methode, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, is geschikt om vast te stellen welke maatregelen nodig zijn ter voorkoming van zware ongevallen of ter beperking van de gevolgen daarvan.

Artikel 2.0b. Beschrijving van scenario’s

  • 1 De beschrijving van de scenario’s, bedoeld in artikel 2.5b, eerste lid, onder b, van het besluit, heeft betrekking op de onderdelen van installaties die de grootste risico’s van een zwaar ongeval met zich meebrengen. De identificatie van de betreffende onderdelen van de installaties vindt plaats op basis van een gedocumenteerde methode.

  • 2 Bij de beschrijving van de scenario’s, bedoeld in het eerste lid, wordt ten minste in aanmerking genomen welke van de volgende voorvallen deze scenario’s op gang kunnen brengen: corrosie, erosie, externe belasting, impact, overdruk, onderdruk, lage temperatuur, hoge temperatuur, trillingen, menselijke fouten tijdens gebruik, wijziging of onderhoud.

  • 3 Van elk scenario wordt aangegeven wat de waarschijnlijkheid en het effect is en welke maatregelen getroffen zijn om te voorkomen dat het scenario zich voordoet.

  • 4 Voorts wordt van elk scenario, met inachtneming van de reeds getroffen maatregelen, een samenhangend inzicht geboden in:

    • a. de resterende kans dat een zwaar ongeval geschiedt;

    • b. de ernst van de gevolgen die het ongeval in dat geval zal hebben;

    • c. welke verdere maatregelen technisch mogelijk zijn om de kans op een zwaar ongeval verder te verkleinen tot een daarbij aan te geven niveau;

    • d. een indicatie van de kosten die verbonden zouden zijn aan het treffen van de maatregelen, bedoeld in onderdeel c.

Artikel 2.0c. Intern noodplan

Het intern noodplan, bedoeld in artikel 2.5c van het besluit, bevat ten minste de gegevens en de beschrijvingen, bedoeld in bijlage II bij deze regeling.

Paragraaf 2.2. Taken van deskundigen en arbodiensten

Artikel 2.1. Risico-inventarisatie en -evaluatie

  • 1 Bij de uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onder a, van de wet verricht de deskundige of de bedrijfarts, bedoeld in artikel 2.14a, eerste lid, van het besluit of de arbodienst de volgende werkzaamheden:

    • a. het toetsen of de risico-inventarisatie en -evaluatie, bedoeld in artikel 5 van de wet, volledig en betrouwbaar is;

    • b. het toetsen of in de risico-inventarisatie en -evaluatie, bedoeld onder a, de actuele inzichten op het terrein van arbeidsomstandigheden zijn verwerkt;

    • c. het op basis van de risico-inventarisatie en -evaluatie, bedoeld onder a, uitbrengen van een advies aan de werkgever. Dit advies heeft mede betrekking op de in het plan van aanpak, bedoeld in artikel 5, derde lid, van de wet, voorgestelde wijze waarop de geconstateerde tekortkomingen kunnen worden verholpen en de prioriteiten en de volgorde waarin de maatregelen worden genomen.

Artikel 2.2. Ziekteverzuimbegeleiding

Bij de uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onder b, van de wet ondersteunt de bedrijfarts, bedoeld in artikel 2.14a, tweede lid, van het besluit of de arbodienst de werkgever bij het adequaat begeleiden van werknemers die door ziekte niet in staat zijn om hun arbeid te verrichten teneinde een verantwoorde werkhervatting te bevorderen. Voor het uitvoeren van deze taak legt de bedrijfarts of de arbodienst vast:

  • a. op welke wijze deze taak wordt uitgevoerd en welke procedures daarbij worden gevolgd;

  • b. op welke wijze wordt omgegaan met de gegevens over het verzuim van werknemers;

  • c. op welke wijze de persoonlijke levenssfeer van individuen is gewaarborgd.

Artikel 2.3. Arbeidsgezondheidskundig onderzoek

Bij de uitvoering van de taak, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel c, onder 1°, van de wet legt de bedrijfarts, bedoeld in artikel 2.14a, tweede lid, van het besluit of de arbodienst vast:

  • a. op welke wijze deze taak wordt uitgevoerd en welke procedures daarbij worden gevolgd;

  • b. op welke wijze de periodiciteit en de inhoud van het arbeidsgezondheidskundig onderzoek zijn geregeld;

  • c. hoe met bedrijven afspraken worden gemaakt over de wijze waarop werknemers van het recht op het arbeidsgezondheidskundig onderzoek gebruik kunnen maken;

  • d. op welke indicaties groepsgewijze arbeidsgezondheidskundige onderzoeken plaats kunnen vinden;

  • e. op welke wijze wordt omgegaan met de gegevens die uit arbeidsgezondheidskundige onderzoeken voortvloeien;

  • f. op welke wijze de persoonlijke levenssfeer van individuen is gewaarborgd.

Artikel 2.4. Aanstellingskeuring

Bij de uitvoering van de taak, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel c, onder 2°, van de wet legt de bedrijfarts, bedoeld in artikel 2.14a, tweede lid, van het besluit of de arbodienst vast:

  • a. op welke wijze de aanstellingskeuring wordt uitgevoerd en welke procedures daarbij worden gevolgd;

  • b. op welke wijze wordt omgegaan met de gegevens die uit het onderzoek in het kader van de aanstellingskeuring voortvloeien;

  • c. op welke wijze de persoonlijke levenssfeer van individuen wordt gewaarborgd.

Artikel 2.6. Melding gegevens

  • 1 De arbodienst meldt een wijziging van zijn organisatievorm terstond aan de minister of, indien de minister een certificerende instelling heeft aangewezen, aan de certificerende instelling, bedoeld in artikel 2.7.

  • 2 Indien zich een wijziging voordoet in de gegevens, bedoeld in de artikelen 2.12, eerste lid, onder a of b, of 2.13, eerste lid, onder a, meldt de arbodienst onderscheidenlijk de werkgever dit zo spoedig mogelijk aan de minister of, indien de minister een certificerende instelling heeft aangewezen, aan de certificerende instelling, bedoeld in het eerste lid.

Paragraaf 2.3. Certificatie

Artikel 2.7. Aanwijzing certificerende instelling

Als certificerende instelling als bedoeld in artikel 2.14, eerste en tweede lid, van het besluit kan worden aangewezen een instelling die voldoet aan de criteria, opgenomen in de Regeling Certificatie Arbodiensten, 7e versie, d.d. 1 juli 2008, van de Stichting Beheer Certificatieregeling Arbodiensten.

Artikel 2.11. Afgifte certificaat arbodienst

  • 3 Een certificaat als bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt afgegeven voor een periode van ten hoogste vier jaar.

Artikel 2.12. Verstrekken gegevens bij aanvraag certificaat externe arbodienst

  • 1 Een externe arbodienst verstrekt aan de minister dan wel, indien de minister een certificerende instelling als bedoeld in artikel 2.7 heeft aangewezen, aan de certificerende instelling, bij de aanvraag van een certificaat arbodienst als bedoeld in artikel 2.11, eerste lid, de volgende gegevens:

    • a. met betrekking tot de deskundigen die voor de arbodienst werkzaam zijn:

    • b. met betrekking tot de organisatie-eisen, bedoeld in artikel 2.10 van het besluit:

      • 1º. een actueel bewijs van inschrijving bij de Kamer van Koophandel en de statuten van de arbodienst, en

      • 2º. een afschrift van de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd dan wel van de publiekrechtelijke aanstelling van de bedrijfartsen en de deskundigen in vaste dienst, waarbij de omvang van het dienstverband wordt vermeld;

    • c. met betrekking tot de werkgevers aan wie bijstand wordt verleend:

      • 1º. een lijst van verzorgde bedrijven, waarin opgenomen zijn de namen, adressen en telefoonnummers van die bedrijven en hun vestigingen, de economische hoofdactiviteit en het aantal werknemers per bedrijf of vestiging, en

      • 2º. een overzicht van het totaal aantal verzorgde werknemers.

  • 2 Indien een externe arbodienst niet de in het eerste lid, onder a tot en met c, bedoelde gegevens verstrekt, wordt de aanvraag van het certificaat arbodienst niet in behandeling genomen.

Artikel 2.13. Verstrekken gegevens bij aanvraag certificaat interne arbodienst

  • 1 De werkgever verstrekt aan de minister of, indien de minister een certificerende instelling als bedoeld in artikel 2.7 heeft aangewezen, aan de certificerende instelling, bij de aanvraag van een certificaat arbodienst als bedoeld in artikel 2.11, tweede lid, de volgende gegevens:

    • a. met betrekking tot de deskundigen die voor de arbodienst werkzaam zijn:

    • b. met betrekking tot zijn bedrijf of de vestigingen van zijn bedrijf:

      • 1º. naam, adres en telefoonnummer van het bedrijf of vestigingen, de economische hoofdactiviteit en het aantal werknemers van het bedrijf of van elke vestiging, en

      • 2º. een overzicht van het totaal aantal verzorgde werknemers;

  • 2 Indien de werkgever niet de in het eerste lid, onder a en b, bedoelde gegevens verstrekt, wordt de aanvraag van het certificaat arbodienst niet in behandeling genomen.

Artikel 2.14. Eisen voor de aanwijzing als certificerende instelling op het werkveld arbodeskundigen

Een aanwijzing als certificerende instelling als bedoeld in artikel 2.14, eerste lid, van het besluit, kan geschieden indien de aanvragende instelling voldoet aan de criteria zoals vastgelegd in het Werkveldspecifieke document voor Aanwijzing en Toezicht op de certificatieinstellingen belast met persoonscertificatie op het gebied van Arbeids- en Organisatiedeskundige, Arbeidshygiënist en Hogere Veiligheidskundige, document: WDAT-ARBO: 2012, versie 1, zoals opgenomen in bijlage IIa bij de regeling.

Artikel 2.15. Afgifte certificaat van vakbekwaamheid arbeidshygiëne

Een certificaat van vakbekwaamheid arbeidshygiëne als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van het besluit, wordt door de certificerende instelling afgegeven indien de aanvrager voldoet aan de eisen zoals vastgelegd in het Werkveldspecifiek Certificatieschema voor het persoonscertificaat Arbeidshygiënist, document: WSCS-AH: 2012, versie 1, zoals opgenomen in bijlage IIb bij de regeling.

Artikel 2.16. Afgifte certificaat van vakbekwaamheid veiligheidskundige

Een certificaat van vakbekwaamheid veiligheidskunde als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van het besluit, wordt door de certificerende instelling afgegeven indien de aanvrager voldoet aan de eisen zoals vastgelegd in het Werkveldspecifiek Certificatieschema voor het persoonscertificaat Hogere veiligheidskundige, document: WSCS-HVK: 2012, versie 1, zoals opgenomen in bijlage IIc bij de regeling.

Artikel 2.17. Afgifte certificaat van vakbekwaamheid arbeids- en organisatiekunde

Een certificaat van vakbekwaamheid arbeids- en organisatiekunde als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van het besluit, wordt door de certificerende instelling afgegeven indien de aanvrager voldoet aan de eisen zoals vastgelegd in het Werkveldspecifiek Certificatieschema voor het persoonscertificaat Hogere veiligheidskundige, document: WSCS-AO: 2012, versie 1, zoals opgenomen in bijlage IId bij de regeling.

Artikel 2.18. Verstrekken gegevens certificaat van vakbekwaamheid arbeids- en bedrijfsgeneeskunde, arbeidshygiëne, veiligheidskunde en arbeids- en organisatiekunde

[Vervallen per 03-12-2004]

Hoofdstuk 3. Winningsindustrieën met behulp van boringen

Paragraaf 3.2. Winningsindustrieën met behulp van boringen

Artikel 3.2. Definities

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

a. risico-analyse:

systematisch onderzoek van risico's voor de veiligheid en de gezondheid op basis waarvan een beoordeling van die risico's wordt gemaakt als bedoeld in artikel 5 van de wet;

b. acceptatiecriteria:

de grenzen waarbinnen risico's aanvaardbaar zijn;

c. prestatienormen:

duidelijke en meetbare parameters ten aanzien van die prestaties van een procesinstallatie of componenten daarvan, van apparatuur en van beheerssystemen, die direct bijdragen aan de verwezenlijking van veiligheids- en gezondheidsdoelstellingen;

d. mijnbouwwerk:

een werk als bedoeld in artikel 1, onderdeel n, van de Mijnbouwwet;

e. mijnbouwinstallatie:

een installatie als bedoeld in artikel 1.1, derde lid, onderdeel f, van het besluit;

f. veiligheids- en gezondheidszorgsysteem:

een systeem als bedoeld in artikel 2.42e van het besluit;

g. veiligheids- en gezondheidsdocument:

een document als bedoeld in artikel 2.42f van het besluit.

Artikel 3.2a. Bepaling risico’s en grenzen

  • 1 De risico’s in het kader van de risico-analyse, bedoeld in artikel 3.2, onderdeel a, worden kwalitatief en, voor zover mogelijk, kwantitatief bepaald.

  • 2 De grenzen in het kader van bepaling van de acceptatiecriteria, bedoeld in artikel 3.2, onderdeel b, worden, voor zover mogelijk, kwantitatief bepaald. Voor zover dit niet mogelijk is, worden deze grenzen kwalitatief bepaald.

Artikel 3.3. Veiligheids- en gezondheidszorgsysteem

Het veiligheids- en gezondheidszorgsysteem is gebaseerd op een procesgerichte internationaal erkende norm voor de beheersing van veiligheid, gezondheid, kwaliteitszorg of milieu.

Artikel 3.4. Vastlegging veiligheids- en gezondheidszorgsysteem

  • 1 Het veiligheids- en gezondheidszorgsysteem wordt schriftelijk vastgelegd.

  • 2 In de beschrijving van het veiligheids- en gezondheidszorgsysteem wordt aangegeven wat de onderdelen van dit systeem inhouden en hoe de samenhang is tussen deze onderdelen.

Artikel 3.5. Doorlichting veiligheids- en gezondheidszorgsysteem

  • 1 Het veiligheids- en gezondheidszorgsysteem wordt regelmatig doorgelicht op basis van internationaal erkende normen voor het doorlichten van zorgsystemen.

  • 2 De aard en de frequentie van de doorlichting wordt zodanig gekozen dat de doeltreffendheid van het veiligheids- en gezondheidszorgsysteem telkens na een periode van drie jaar kan worden bepaald.

Artikel 3.6. Veiligheids- en gezondheidsdocument

  • 1 Er wordt een veiligheids- en gezondheidsdocument opgesteld voor de volgende mijnbouwwerken:

    • a. ieder mijnbouwwerk op het land;

    • b. iedere vast opgestelde mijnbouwinstallatie;

    • c. iedere als een geheel verplaatsbare mijnbouwinstallatie, en

    • d. iedere andere verplaatsbare installatie met behulp waarvan boorgaten worden geboord of werkzaamheden in of aan een bestaand boorgat worden uitgevoerd;

  • 2 Het veiligheids- en gezondheidsdocument, bedoeld in het eerste lid, is op de mijnbouwwerken, bedoeld in het eerste lid, aanwezig.

Artikel 3.7. Veiligheids- en gezondheidsdocument voor werkzaamheden

  • 1 Voor zover niet reeds bij het opstellen van het veiligheids- en gezondheidsdocument, bedoeld in artikel 3.6, hiermee rekening is gehouden, wordt er een veiligheids- en gezondheidsdocument opgesteld voor de volgende bijzondere werkzaamheden:

    • a. het boren van een boorgat;

    • b. het uitvoeren van werkzaamheden in of aan een bestaand boorgat, en

    • c. het gelijktijdig uitvoeren van werkzaamheden op een mijnbouwwerk of op of in de nabijheid van een mijnbouwinstallatie, indien het gelijktijdig uitvoeren van deze werkzaamheden een gevaar voor de veiligheid en de gezondheid vormt.

  • 2 Het veiligheids- en gezondheidsdocument, bedoeld in het eerste lid, is bij de uit te voeren werkzaamheden aanwezig.

Artikel 3.8. Onderdelen veiligheids- en gezondheidsdocument voor mijnbouwwerken

  • 1 Het veiligheids- en gezondheidsdocument, bedoeld in artikel 3.6, onderdelen a en b, bestaat uit de volgende onderdelen:

    • a. het voorontwerprapport;

    • b. het gedetailleerd ontwerp, opstarten en gebruik;

    • c. het addendum gebruik;

    • d. het addendum grote wijzigingen, en

    • e. het addendum verlaten en verwijderen.

  • 2 Het veiligheids- en gezondheidsdocument, bedoeld in artikel 3.6, onderdelen c en d, bestaat uit de volgende onderdelen:

    • a. het gedetailleerd ontwerp, opstarten en gebruik;

    • b. het addendum gebruik, en

    • c. het addendum grote wijzigingen.

Artikel 3.9. Inhoud veiligheids- en gezondheidsdocument voor mijnbouwwerken

Het veiligheids- en gezondheidsdocument, bedoeld in artikel 3.6, bevat:

  • a. een duidelijke en nauwkeurige beschrijving van het mijnbouwwerk alsmede van de werkzaamheden die op het mijnbouwwerk worden uitgevoerd, met inbegrip van een aanduiding van de voorzieningen die in het ontwerp van het mijnbouwwerk zijn opgenomen ter uitsluiting of vermindering van de risico's;

  • b. in aanvulling op onderdeel a, de informatie, bedoeld in bijlage IV bij deze regeling;

  • c. de informatie, bedoeld in bijlage V bij deze regeling, met betrekking tot het brandbestrijdingsplan;

  • d. de informatie, bedoeld in onderdeel c, is gebaseerd op de opgave, bedoeld in artikel 2.42f, eerste lid, onder a, van het besluit;

  • e. een opgave van de acceptatiecriteria;

  • f. een lijst van alle geïdentificeerde en geanalyseerde risico's, inclusief een samenvatting van het onderzoek dat in dit kader is verricht voor het mijnbouwwerk op het land of de vast opgestelde mijnbouwinstallatie als bedoeld in bijlage VI bij deze regeling of voor de als een geheel verplaatsbare mijnbouwinstallatie of een andere verplaatsbare installatie met behulp waarvan boorgaten worden geboord of werkzaamheden in een bestaand boorgat worden uitgevoerd, bedoeld in bijlage VII bij deze regeling;

  • g. een specificatie van de bronnen, die zijn gebruikt bij het identificeren, analyseren en evalueren van de risico's, met inbegrip van een beschrijving van de wijze waarop de geschiktheid en betrouwbaarheid van de bronnen is vastgesteld;

  • h. een beoordeling van de doeltreffendheid en geschiktheid van het veiligheids- en gezondheidszorgsysteem voor het mijnbouwwerk met inbegrip van de resultaten en de noodzakelijk bevonden wijzigingen of aanvullingen van dat zorgsysteem;

  • i. een samenvatting, in niet-technische terminologie, van het onderzoek, bedoeld in bijlage VI en VII bij deze regeling, dat is verricht in het kader van het opstellen van het veiligheids- en gezondheidsdocument;

  • j. een opgave van de noodzakelijk geachte risicoverminderende maatregelen, inclusief een samenvatting van al het onderzoek dat in dit kader is verricht;

  • k. een opgave van de prestatienormen;

  • l. de grenzen waarbinnen de op het mijnbouwwerk gebruikte apparatuur en beheerssystemen normaal kunnen functioneren;

  • m. een actieplan met tijdpad voor de realisatie van de maatregelen, bedoeld in onderdeel j;

  • n. een toetsing van de vermelde risico's aan de acceptatiecriteria;

  • o. een toetsing van de prestaties van een procesinstallatie of componenten daarvan, van apparatuur en van beheerssystemen aan de prestatienormen, en

  • p. een schriftelijke verklaring dat de risico's ten minste binnen de van tevoren vastgestelde acceptatiecriteria en prestatienormen vallen.

Artikel 3.10. Inhoud veiligheids- en gezondheidsdocument voor werkzaamheden

  • 1 Het veiligheids- en gezondheidsdocument, bedoeld in artikel 3.7, bevat:

    • a. een overzichtstekening waarop de combinaties, bedoeld in het tweede lid, zijn aangegeven;

    • b. een opgave van de acceptatiecriteria;

    • c. een beoordeling en een evaluatie van de gevaren en de daarmee samenhangende risico's die specifiek zijn voor de locatie en voor de werkzaamheden waarop het veiligheids- en gezondheidsdocument betrekking heeft;

    • d. een specificatie van de bronnen, die zijn gebruikt bij het identificeren, analyseren en evalueren van de risico's, met inbegrip van een beschrijving van de wijze waarop de geschiktheid en betrouwbaarheid van de bronnen is vastgesteld;

    • e. een evaluatie van alle beheerssystemen die bijdragen aan de vermindering van de risico's;

    • f. een opgave van de noodzakelijk geachte risicoverminderende maatregelen, inclusief een samenvatting van al het onderzoek dat in dit kader is verricht;

    • g. een opgave van de prestatienormen;

    • h. een toetsing van de vermelde risico's aan de acceptatiecriteria, en

    • i. een toetsing van de prestaties van een procesinstallatie of componenten daarvan, van apparatuur en van beheerssystemen aan de prestatienormen.

Artikel 3.11. Toezenden voorontwerprapport

  • 2 Het gedetailleerd ontwerp, opstarten en gebruik, bedoeld in artikel 3.8, eerste en tweede lid, wordt acht weken voor het in gebruik nemen van een mijnbouwwerk in tweevoud toegezonden aan een daartoe aangewezen toezichthouder.

  • 3 Het addendum gebruik, bedoeld in artikel 3.8, eerste en tweede lid, wordt voor de eerste maal vijf jaar na toezending van het gedetailleerd ontwerp, opstarten en gebruik en vervolgens eenmaal in de vijf jaar in tweevoud toegezonden aan een daartoe aangewezen toezichthouder.

  • 4 Het addendum verlaten en verwijderen, bedoeld in artikel 3.8, eerste lid, wordt acht weken voor het verlaten van een mijnbouwwerk of het verwijderen van een vast opgestelde mijnbouwinstallatie in tweevoud toegezonden aan een daartoe aangewezen toezichthouder.

  • 5 De informatie, bedoeld in artikel 3.9, onderdeel c, wordt op verzoek van een daartoe aangewezen toezichthouder in tweevoud aan hem toegezonden.

Artikel 3.12. Toezenden van het veiligheids- en gezondheidsdocument voor werkzaamheden

  • 1 Het veiligheids- en gezondheidsdocument voor de bijzondere werkzaamheden, bedoeld in artikel 3.7, eerste lid, onderdelen a en b, wordt vier weken voor de aanvang van de werkzaamheden in tweevoud toegezonden aan een daartoe aangewezen toezichthouder.

  • 2 Dit veiligheids- en gezondheidsdocument gaat vergezeld van het werkprogramma, bedoeld in artikel 74 van het Mijnbouwbesluit indien het de volgende werkzaamheden betreft:

    • a. het boren van een boorgat;

    • b. het uitvoeren van werkzaamheden in een bestaand boorgat.

Artikel 3.13. Naleving veiligheids- en gezondheidsdocument

  • 2 De werkgever die verantwoordelijk is voor het mijnbouwwerk, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, beoordeelt regelmatig en systematisch de naleving en de doeltreffendheid van het veiligheids- en gezondheidsdocument.

  • 3 Indien de resultaten van de beoordeling, bedoeld in het tweede lid, daartoe aanleiding geven, herziet de werkgever die verantwoordelijk is voor de arbeidsplaats het veiligheids- en gezondheidsdocument. De herziene delen van het veiligheids- en gezondheidsdocument worden, alvorens het gewijzigde veiligheids- en gezondheidsdocument wordt uitgevoerd, in tweevoud toegezonden aan een daartoe aangewezen toezichthouder.

Artikel 3.14. Noodplan

Hoofdstuk 4. Veiligheid tankschepen en gevaarlijke stoffen

Paragraaf 4.1. Veiligheid aan op of in tankschepen

Artikel 4.1. Definities

Voor de toepassing van deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a. brandbare vloeistoffen: vloeistoffen waarvan het vlampunt niet hoger is dan 100°C;

  • b. K0-, K1- en K2-vloeistoffen: brandbare vloeistoffen, met een vlampunt lager of gelijk aan 55°C, waaronder mede begrepen brandbare gassen, al dan niet in vloeibare vorm, voor zover niet begrepen onder KT-vloeistoffen;

  • c. K3-vloeistoffen: brandbare vloeistoffen, geen KT-vloeistoffen zijnde, waarvan het vlampunt hoger is dan 55°C;

  • d. KT-vloeistoffen: brandbare vloeistoffen, waaronder mede begrepen brandbare gassen, al dan niet in vloeibare vorm, welke gevaar voor vergiftiging, bedwelming of verstikking kunnen opleveren;

  • e. T-vloeistoffen: vloeistoffen, niet zijnde brandbare vloeistoffen, waaronder mede begrepen gassen, al dan niet in vloeibare vorm, welke gevaar voor vergiftiging bedwelming of verstikking kunnen opleveren;

  • f. K1-ruimte: een tot een schip behorende ruimte waarin K0-, K1- of K2-vloeistoffen en geen KT-vloeistoffen of resten daarvan anders dan in verpakking voorkomen;

  • g. K3-ruimte: een tot een schip behorende ruimte waarin geen andere brandbare vloeistoffen dan K3-vloeistoffen of resten daarvan anders dan in verpakking voorkomen;

  • h. KT-ruimte:een tot een schip behorende ruimte waarin KT-vloeistoffen of resten daarvan anders dan in verpakking voorkomen;

  • i. T-ruimte: een tot een schip behorende ruimte waarin T-vloeistoffen en geen KT-vloeistoffen of resten daarvan anders dan in verpakking voorkomen;

  • j. K1-schip: een schip waarvan een of meer van de ladingtanks een K1-ruimte is of voor het schoonmaken daarvan was;

  • k. K3-schip: een schip, in de ladingtanks waarvan noch andere brandbare vloeistoffen dan K3-vloeistoffen geen T-vloeistoffen of resten van een van die vloeistoffen anders dan in verpakking voorkomen;

  • l. KT-schip: een schip waarvan een of meer van de ladingtanks een KT-ruimte is of voor het schoonmaken daarvan was;

  • m. T-schip: een schip, niet zijnde een K1- of KT-schip, waarvan een of meer van de ladingtanks een T-ruimte is of voor het schoonmaken daarvan was;

  • n. vuur: vuur, vonkvorming, open licht of elk oppervlak met een temperatuur welke gelijk is aan of hoger is dan de minimumontstekingstemperatuur van de vloeistoffen of de gassen die de ladingtanks bevatten of waarvan resten in die tanks voorkomen;

  • o. werk met vuur: werkzaamheden waarbij vuur wordt gebruikt of kan ontstaan;

  • p. koud werk: werkzaamheden waarbij geen vuur wordt gebruikt of kan ontstaan;

  • q. schoonmaken: iedere handeling die gericht is op of verband houdt met het schoon-, gasvrij- of droogmaken van een K1-, KT-, K3- of T-ruimte;

  • r. ladingzone: de ladingtanks en alle rechtstreeks aan deze tanks grenzende tanks of andere ruimten, welke als afscheiding dienen tussen de ladingtanks en de overige ruimten van het schip;

  • s. gasdeskundige: een deskundig persoon als bedoeld in artikel 3.5h, derde lid, van het besluit die voldoet aan artikel 4.14;

  • t. veiligheids- en gezondheidsverklaring: een door een gasdeskundige na een doeltreffend onderzoek afgegeven verklaring als bedoeld in artikel 3.5h, derde lid, van het besluit, overeenkomstig een van de bij bijlage IX van deze regeling vastgestelde modellen.

Artikel 4.2. Toepassingsgebied

Deze paragraaf is van toepassing op de in artikel 3.5h, eerste lid, van het besluit bedoelde werkzaamheden op K1-, K3-, KT- of T-schepen.

Artikel 4.3. Veiligheidsmaatregelen

Indien zich bij of als gevolg van het verrichten van de werkzaamheden, bedoeld in artikel 3.5h, eerste lid, van het besluit gevaarlijke gassen concentreren en deze door onvoldoende luchtbeweging niet snel genoeg worden verdund of afgevoerd, worden maatregelen getroffen om deze concentraties te beperken. Indien dit niet in voldoende mate mogelijk is, worden de tankdeksels gesloten en de desbetreffende werkzaamheden gestaakt.

Artikel 4.4. Schoonmaken

  • 1 Alvorens werknemers de schoon te maken ruimten betreden, is vastgesteld dat zulks zonder gevaar voor de veiligheid en gezondheid kan geschieden.

  • 2 Een schoon te maken ruimte wordt niet betreden zolang als gevolg van werkzaamheden in een aangrenzende ruimte de temperatuur van de schotten aanmerkelijk hoger kan worden dan de omgevingstemperatuur.

  • 3 Een schoon te maken ruimte wordt evenmin betreden zolang in een aangrenzende ruimte een explosief mengsel aanwezig is en deze ruimte niet is gesloten.

  • 4 Tijdens het schoonmaken worden aan dek en in de ladingzone geen andere werkzaamheden verricht dan die welke verband houden met het schoonmaken, tenzij deze werkzaamheden plaatsvinden tijdens een gesloten schoonmaakproces en uitsluitend betrekking hebben op laden en lossen. Het schoonmaken en de laad- en loswerkzaamheden:

    • a. vinden volledig gescheiden van elkaar plaats;

    • b. beïnvloeden elkaar niet en

    • c. staan onder voortdurend toezicht.

Artikel 4.5. Onderzoek

Tijdens het schoonmaken wordt zo dikwijls als dit nodig is, onderzocht of als gevolg van vrijkomende vloeistoffen, gassen of dampen gevaar voor brand, ontploffing, bedwelming, verstikking of vergiftiging ontstaat.

Artikel 4.6. Voorkomen gevaren

  • 1 Het schoonmaken van K1-, K3- en KT-ruimten is erop gericht de concentratie van gassen en dampen onder de onderste explosiegrens te houden of op veilige wijze tot onder die grens terug te brengen. Indien tijdens het schoonmaken een gassamenstelling optreedt, welke gevaar oplevert voor een ontploffing, wordt de duur van deze toestand zo kort mogelijk gehouden. Indien het schoonmaken geschiedt met gebruikmaking van inert gas, wordt dit op zodanige wijze uitgevoerd, dat een ontplofbaar mengsel niet kan ontstaan.

  • 2 Het schoonmaken van K1-, K3-, KT- en T-ruimten wordt zo uitgevoerd, dat binnen en buiten die ruimten naar redelijke verwachting geen gevaar voor bedwelming, verstikking of vergiftiging kan ontstaan. Indien het schoonmaken geschiedt met gebruikmaking van inert gas, wordt dit op zodanige wijze uitgevoerd, dat een ontplofbaar mengsel niet kan optreden.

Artikel 4.7. Veiligheidsvoorwaarden

  • 1 Het schoonmaken van K1-, K3- of KT-ruimten aan boord van K1-, K3-, of KT-schepen vindt slechts plaats indien binnen een afstand van 25 meter van de ladingzone geen vuur aanwezig is noch naar redelijke verwachting kan ontstaan.

  • 2 Het schoonmaken van K1-, K3- of KT-ruimten aan boord van K1-, K3-, of KT-schepen vindt slechts plaats indien binnen een afstand van 25 meter van de ladingzone geen gevaar bestaat voor vonkvorming of ontstekingsgevaar door elektrostatische ladingen.

  • 3 Het schoonmaken van K1-, K3- of KT-ruimten aan boord van K1-, K3-, of KT-schepen vindt slechts plaats indien binnen een afstand van 25 meter van de ladingzone niet gerookt wordt.

  • 4 Het schoonmaken van K1-, K3- of KT-ruimten aan boord van K1-, K3-, of KT-schepen vindt slechts plaats indien er binnen een afstand van 25 meter van de ladingzone geen onbevoegden kunnen komen.

  • 5 De ladingtanks in de gehele ladingzone van K1,- K3- en KT-schepen worden niet geopend dan nadat aan het eerste tot en met vierde lid is voldaan.

  • 6 De ladingtanks in de gehele ladingzone van T-schepen worden niet geopend dan nadat aan het vierde lid is voldaan.

Artikel 4.8. Veiligheids- en gezondheidsverklaring

De artikelen 4.4, vierde lid, en 4.7 zijn niet van toepassing op K3-ruimten buiten de ladingzone op K1-, KT- en T-schepen indien met betrekking tot deze schepen een veiligheids- en gezondheidsverklaring als bedoeld in artikel 4.1, onder t, is afgegeven.

Artikel 4.9. Onderhouden, verbouwen, herstellen en slopen

  • 1 Het onderhouden, verbouwen, herstellen en slopen van K1-, K3-, KT- of T-schepen vindt slechts plaats nadat een onderzoek, uitgevoerd overeenkomstig de bij artikel 4.10 gestelde regels heeft plaatsgevonden en in verband met dit onderzoek een volledig en correct ingevulde veiligheids- en gezondheidsverklaring is uitgereikt aan de werkgever die de onderhouds-, herstellings-, verbouwings-, of sloopwerkzaamheden zal uitvoeren.

  • 2 Het onderhouden, verbouwen, herstellen en slopen van K1-, K3-, KT- of T-schepen vindt voorts slechts plaats voor zover die werkzaamheden en de ruimten waarin deze worden uitgevoerd, zijn vermeld in de in het eerste lid bedoelde veiligheids- en gezondheidsverklaring als zijnde toegestaan.

  • 3 Een veiligheids- en gezondheidsverklaring als bedoeld in het eerste lid wordt bij een gasdeskundige aangevraagd.

  • 4 Bij de aanvraag worden alle inlichtingen verstrekt, welke met het oog op de afgifte van de veiligheids- en gezondheidsverklaring van belang zijn, terwijl desverlangd nadere inlichtingen ter zake worden verstrekt.

Artikel 4.10. Onderzoek gasdeskundige

  • 1 Het in artikel 4.9 bedoelde onderzoek wordt ingesteld door de gasdeskundige, die de uitslag van dat onderzoek vermeldt op de door hem uit te reiken veiligheids- en gezondheidsverklaring.

  • 2 De gasdeskundige strekt dit onderzoek uit over alle ruimten ten aanzien waarvan hij dit in verband met de aard van de te verrichten werkzaamheden noodzakelijk acht. Bij het onderzoek betrekt de gasdeskundige zo nodig een goed geoutilleerd laboratorium. Hij maakt gebruik van deugdelijke, in goede staat verkerende meet- en andere hulpapparatuur.

  • 3 Hij stelt vast of de te onderzoeken ruimten:

    • a. K1-, KT-, K3- of T-ruimten zijn;

    • b. veilig voor mensen zijn in die zin, dat:

      • 1º. werknemers die ruimten zonder gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen kunnen betreden, en

      • 2º. geen gevaar voor bedwelming, verstikking, vergiftiging of letsel bestaat, met dien verstande dat een ruimte ten aanzien waarvan het voorgaande niet is gebleken, op de veiligheids- en gezondheidsverklaring wordt aangeduid als “niet veilig voor mensen”;

    • c. veilig voor vuur zijn in die zin, dat:

      • 1º. de resten van brandbare vloeistoffen daaruit zijn verwijderd zodat geen gevaar bestaat voor brand;

      • 2º. eventueel nog aanwezige brandbare gassen of dampen nergens een concentratie in de lucht vormen, welke hoger ligt dan 20% van de onderste explosiegrens;

      • 3º. de aangrenzende ruimten hetzij voldoen aan het onder 1° en 2° gestelde, hetzij tot de top zijn gevuld met water waarop zich geen K0-, K1-, K2- of KT-vloeistoffen bevinden, hetzij op andere wijze brand- en explosie-veilig zijn gemaakt,

      met dien verstande, dat een ruimte ten aanzien waarvan het voorgaande niet is gebleken, op de veiligheids- en gezondheidsverklaring wordt aangeduid als “niet veilig voor vuur”.

  • 4 De gasdeskundige reikt een veiligheids- en gezondheidsverklaring uit, indien hij heeft vastgesteld, dat:

    • a. de ruimten waarin koud werk moet worden verricht, veilig voor mensen zijn;

    • b. de ruimten waarin werk met vuur moet worden verricht, zowel veilig voor mensen als veilig voor vuur zijn;

    • c. de toestand waarin andere dan de onder a en b bedoelde ruimten zich bevinden en de wijze waarop zij zijn afgesloten, zodanig zijn dat de in de verklaring aangewezen werkzaamheden zonder gevaar voor de veiligheid en gezondheid van de werknemers uitgevoerd kunnen worden.

  • 5 Hij reikt een veiligheids- en gezondheidsverklaring voor het verrichten van werk met vuur in een deel van de ladingzone van K1- en KT-schepen slechts uit, indien hem ten minste zes uren na de in het vierde lid bedoelde vaststelling uit een doeltreffend onderzoek is gebleken, dat de in dat lid vermelde ruimten nog steeds voldoen aan de daarbij gestelde eisen.

  • 6 In afwijking van het vierde lid reikt hij een veiligheids- en gezondheidsverklaring voor het verrichten van werk met vuur in de ladingzone van K1- en KT-schepen slechts uit, indien hij heeft vastgesteld, dat:

    • a. de gehele ladingzone veilig voor mensen als bedoeld in het derde lid, onder b, en veilig voor vuur als bedoeld in het derde lid, onder c, is, en

    • b. de toestand waarin andere dan de onder a bedoelde ruimten zich bevinden en de wijze waarop zij zijn afgesloten, zodanig zijn dat de in de veiligheids- en gezondheidsverklaring aangewezen werkzaamheden veilig uitgevoerd kunnen worden en indien hem ten minste zes uren na die vaststelling uit een doeltreffend onderzoek is gebleken, dat geen wijziging heeft plaatsgevonden in de onder a en b bedoelde toestand.

  • 7 Een veiligheids- en gezondheidsverklaring is niet van toepassing op leidingen in of buiten het tankschip en is alleen geldig als zij volledig en juist is ingevuld en zolang de toestand op grond waarvan de verklaring is verleend ongewijzigd is.

Artikel 4.11. Werken met vuur zonder veiligheids- en gezondheidsverklaring

Werk met vuur boven dan wel in een deel van de ladingzone aan een K1- of KT-schip dat niet veilig voor vuur is als bedoeld in artikel 4.10, derde lid, onder c en waarbij in afwijking van artikel 4.9 niet de daartoe vereiste veiligheids- en gezondheidsverklaring is uitgereikt is alleen dan toegestaan indien:

  • a. de aard van de werkzaamheden, de plaats of plaatsen waar deze werkzaamheden zullen worden uitgevoerd en de periode waarin zij zullen worden verricht, nauwkeurig zijn aangeduid door de reparateur;

  • b. de plaatsen waar vonken of gloeiende metaaldelen kunnen neerkomen door de werkzaamheden, nauwkeurig zijn aangeduid door de reparateur;

  • c. de plaatsen waar aanmerkelijke temperatuurverhoging kan optreden als gevolg van de werkzaamheden, nauwkeurig zijn aangeduid door de reparateur;

  • d. door een gasdeskundige een gedagtekende verklaring is uitgereikt waaruit blijkt dat op de onder a tot en met c bedoelde plaatsen de resten van brandbare vloeistoffen zijn verwijderd, zodat geen brandgevaar bestaat;

  • e. door een gasdeskundige een volledig en juist ingevulde veiligheids- en gezondheidsverklaring is afgegeven waaruit blijkt dat ruimten waarin gewerkt moet worden en aangrenzende ruimten veilig voor mensen zijn of geïnertiseerd als bedoeld in artikel 4.10, derde lid, onder b.

Artikel 4.12. Werken met vuur zonder veiligheids- en gezondheidsverklaring, binnen 25 meter van de ladingzone

  • 1 Binnen 25 meter van de ladingzone op een K1, of KT-schip dat niet veilig voor vuur is als bedoeld in artikel 4.10, derde lid, onder c, en waarvoor, in afwijking van artikel 4.9 niet de daartoe vereiste veiligheids- en gezondheidsverklaring is uitgereikt, is de aanwezigheid van vuur slechts toegestaan indien door een gasdeskundige voor de aanvang van de werkzaamheden een verklaring is afgegeven waaruit blijkt, dat de ladingzone veilig voor mensen is als bedoeld in artikel 4.10, derde lid, onder b.

  • 2 De aanwezigheid van vuur, bedoeld in het eerste lid, is voorts toegestaan indien blijkt uit de verklaring, bedoeld in voornoemd lid, dat:

    • a. de brandbare gassen in de atmosfeer van de ladingzone nergens een concentratie van meer dan 20% van de onderste explosiegrens vormen, of

    • b. de toestand van de in de ladingzone aanwezige atmosfeer zodanig is dat bij verdunning daarvan met lucht geen brandbaar of explosief mengsel ontstaat.

Artikel 4.13. Melding werkzaamheden

Indien de situaties, bedoeld in de artikelen 4.11 en 4.12, zich voordoen, wordt hiervan melding gedaan aan de daartoe aangewezen toezichthouder vóór de aanvang van de werkzaamheden.

Artikel 4.14. Afgifte certificaat van vakbekwaamheid gasdeskundige

Een certificaat van vakbekwaamheid gasdeskundige als bedoeld in artikel 3.5h, vierde lid, van het besluit wordt door de minister of, indien de minister een certificerende instelling heeft aangewezen, de certificerende instelling, afgegeven indien de aanvrager voldoet aan de eisen, bedoeld in versie 1 van de Regeling SGT ref.nr. SKO/03035/S van de Stichting voor de Certificatie van Vakbekwaamheid SKO, vastgesteld per 19 november 2003.

Artikel 4.15. Verstrekken gegevens bij aanvraag certificaat

[Vervallen per 03-12-2004]

Paragraaf 4.2. Veilig werken met explosieven

Artikel 4.16. Afgifte certificaat van vakbekwaamheid springmeester

Een certificaat van vakbekwaamheid springmeester als bedoeld in artikel 4.8, tweede lid, van het besluit wordt door de minister of, indien de minister een certificerende instelling heeft aangewezen, de certificerende instelling, afgegeven indien de aanvrager voldoet aan de eisen, bedoeld in de regeling SPR ref. nr. REG/SPR/20/001 van de Stichting voor certificatie van vakbekwaamheid Hobéon SKO, vastgesteld per 3 juni 2010.

Artikel 4.17. Verstrekken gegevens bij aanvraag certificaat

[Vervallen per 03-12-2004]

Paragraaf 4.2a. Veilig werken met professioneel vuurwerk

Artikel 4.17a. Definities

  • 1 In deze paragraaf wordt verstaan onder:

    a. groot vuurwerk:

    professioneel vuurwerk dat bestemd is voor gebruik buiten tijdens een evenement of voorstelling;

    b. pyrotechnische speciale effecten:

    professioneel vuurwerk dat bestemd is voor gebruik tijdens een evenement of voorstelling met geringe publieksafstanden en waarvan door de fabrikant of importeur is aangegeven dat het voor dit gebruik geschikt is.

  • 2 Voor de toepassing van deze paragraaf wordt consumentenvuurwerk als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van het Vuurwerkbesluit, dat wordt bestemd voor gebruik tijdens een evenement of voorstelling of dat wordt bewerkt ten behoeve van een evenement of voorstelling aangemerkt als groot vuurwerk.

Artikel 4.17b. Afgifte certificaat van vakbekwaamheid professioneel vuurwerk

Een certificaat van vakbekwaamheid professioneel vuurwerk als bedoeld in artikel 4.9, tweede lid, van het besluit wordt door de minister of, indien de minister een certificerende instelling heeft aangewezen, de certificerende instelling, afgegeven indien de aanvrager voldoet aan de eisen, bedoeld in het document Certificatie-eisen Vuurwerkdeskundige versie 1 van Kiwa Certificatie en Keuringen N.V, vastgesteld per 14 februari 2002.

Artikel 4.17c. Verstrekken gegevens bij aanvraag certificaat

[Vervallen per 03-12-2004]

Artikel 4.17d. Gegevens werkplan professioneel vuurwerk

[Vervallen per 01-07-2011]

Paragraaf 4.2b. Opsporen conventionele explosieven

Artikel 4.17e. Eisen voor de aanwijzing als certificerende instelling op het werkveld opsporen conventionele explosieven

Een aanwijzing als certificerende instelling als bedoeld in artikel 4.10, tweede lid, van het besluit, kan geschieden indien de aanvragende instelling voldoet aan de criteria zoals vastgelegd in het Werkveldspecifieke document voor Aanwijzing en Toezicht op de certificatieinstellingen belast met systeemcertificatie op het gebied van Opsporen Conventionele Explosieven, document: WDAT-OCE: 2012, versie 1, zoals opgenomen in bijlage XI bij de regeling.

Artikel 4.17f. Afgifte procescertificaat opsporen conventionele explosieven

Een procescertificaat opsporen conventionele explosieven als bedoeld in artikel 4.10, tweede lid, van het besluit, wordt door de certificerende instelling afgegeven indien de aanvrager voldoet aan de eisen zoals vastgelegd in het Werkveldspecifieke certificatieschema voor het systeemcertificaat opsporing conventionele explosieven, document WSCS-OCE: 2012, versie 1, zoals opgenomen in bijlage XII bij de regeling.

Paragraaf 4.3. Beoordeling risico van blootstelling aan gevaarlijke stoffen in combinatie

Artikel 4.18. Beoordeling risico van blootstelling aan gevaarlijke stoffen in combinatie

Bij de beoordeling van het risico van blootstelling in de individuele ademhalingszone van de werknemer aan gevaarlijke stoffen in combinatie, zoals bedoeld in artikel 4.2, zesde lid, van het besluit, wordt in geval van het risico van blootstelling aan stoffen waarvan bekend is dat deze stoffen hetzelfde gezondheidkundige gevolg hebben op hetzelfde orgaansysteem, bijlage XIIA bij de regeling toegepast.

Paragraaf 4.4. Wettelijke grenswaarden

Artikel 4.19. Gevaarlijke stoffen

  • 2

De resultaten van de beoordeling, bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, van het besluit worden voor elke stof waarvoor overeenkomstig het eerste lid en artikel 4.3, tweede lid, van het besluit een grenswaarde is vastgesteld, getoetst aan die grenswaarde. De toetsing vindt plaats volgens een voor dat doel geschikte genormaliseerde methode.

Artikel 4.20. Kankerverwekkende en mutagene stoffen

Paragraaf 4.4a. Nadere voorschriften over het werken met lood

Artikel 4.20a. Meetfrequentie en analyse van lood in de lucht

  • 1 In het kader van de beoordeling, bedoeld in artikel 4.2, van het besluit wordt de concentratie van lood in de lucht om de drie maanden gemeten. Er kan worden volstaan met eenmaal per jaar meten, indien er geen verandering in de werkmethoden en de omstandigheden van de blootstelling plaatsvindt, en

    • a. het loodgehalte in het bloed van geen enkele werknemer, gemeten overeenkomstig artikel 4.10b van het besluit, meer bedraagt dan 60 µg/100 ml bloed, of

    • b. uit twee opeenvolgende voorafgaande metingen is gebleken, dat de concentratie van lood in de lucht minder bedraagt dan 100 µg/m3 lucht of dat de omstandigheden van de blootstelling niet merkbaar variëren.

  • 2 De bepaling van de concentratie van lood in de lucht, als bedoeld in het eerste lid, geschiedt met behulp van de atomaire arbsorptiespectrometrie of een andere analysemethode, die gelijkwaardige resultaten oplevert.

Artikel 4.20b. Controle van lood in het bloed

  • 1 In het kader van de beoordeling, bedoeld in artikel 4.2 van het besluit, worden de werknemers ten minste tweemaal per jaar in de gelegenheid gesteld tot het meten van het loodgehalte in het bloed.

  • 2 De frequentie van het meten van het loodgehalte in bloed kan worden teruggebracht tot eenmaal per jaar, indien het loodgehalte van geen enkele werknemer meer bedraagt dan 50 µg/100 ml bloed en uit de twee opeenvolgende voorafgaande metingen is gebleken dat de concentratie van lood in de lucht minder bedraagt dan 100 µg/m³ lucht.

  • 4 De resultaten van de meting, bedoeld in het eerste lid, worden getoetst aan de grenswaarde, bedoeld in artikel 4.19a. De toetsing vindt plaats volgens een voor dat doel geschikte genormaliseerde methode.

Paragraaf 4.4b. Kankerverwekkende processen

Artikel 4.20c. Aanwijzing

Als kankerverwekkende processen, bedoeld in artikel 4.11, onderdeel c, onder 2°, van het besluit worden de processen waarbij de volgende mengsels van stoffen vrijkomen aangewezen:

  • a. dieselmotoremissies;

  • b. een mengsel van N-[3-hydroxy-2-(2-methylacryloylaminomethoxy)-propoxymethyl]-2-methylacrylamide en N-[2,3-bis-(2-methylacryloylaminomethoxy)propoxymethyl]-2-methylacrylamide en methacrylamide en 2-methyl-N-(2-methylacryloylaminomethoxymethyl)acrylamide en N-(2,3-dihydroxypropoxymethyl)-2-methylacrylamide, of;

  • c. C.I. Basic Violet 3 met 0,1% of meer Michlers keton.

Paragraaf 4.5. Meetmethodes asbest

Artikel 4.22. Monsterneming

Monsters worden genomen uit de individuele ademzone van de werknemers, dat wil zeggen binnen een halve bol met een straal van 300 mm frontaal voor het gezicht en gemeten vanaf het midden van een lijn, die de oren verbindt.

Artikel 4.23. Te gebruiken materialen

Bij monsterneming wordt gebruik gemaakt van:

  • a. membraanfilters van gemengde esters van cellulose of cellulosenitraat, met een poriëngrootte van 0,8 tot 1,2 micrometer met gedrukte vierkanten en een doorsnede van 25 mm en een optimale belasting van 100/400 vezels per mm²;

  • b. een open filterhouder, voorzien van een cilindervormige kap die zich tussen 33 en 44 mm voor het filter bevindt, waardoor een cirkelvormig oppervlak van ten minste 20 mm doorsnee wordt blootgesteld, waarvan de kap bij het gebruik naar beneden is gericht;

  • c. een draagbaar pompje met batterijvoeding dat de werknemer tijdens de monsterneming meedraagt, waarvan de luchtsnelheid regelmatig is en wordt afgesteld op 1 liter per minuut ± 5%; deze luchtsnelheid blijft tijdens de periode van de monsterneming gehandhaafd binnen ± 10% van aanvankelijke stroomsnelheid, waarbij voor de duur van de monsterneming een marge van 2% is toegestaan.

Artikel 4.24. Vezeltelling

  • 1 De voor de vezeltelling te gebruiken binoculaire microscoop heeft de volgende kenmerken:

    • a. Koehler-verlichting;

    • b. onder de voorwerptafel is een centreerring, een Abbe- of achromatische fasecontrastcondensor ingebouwd, waarbij het fasecontrast onafhankelijk van het mechanisme van de condensorcentrering wordt ingesteld;

    • c. een positief par-focaal achromatisch fasecontrastobjectief, met een vergroting van 40 maal en met een numerieke opening van 0,65 tot 0,70 en een fase-ring-absorptie van 65 tot 85%;

    • d. een algeheel gecompenseerd oculair met een vergroting van 12,5;

    • e. ten minste één oculair is geschikt voor een graticule en moet te focussen zijn;

    • f. een Walton-Beckett ringvormige oculairgraticule met een zichtbare diameter in het objectvlak van 100 micrometer, ± 2 micrometer, bij gebruik van het gespecificeerde objectief en oculair, en geverifieerd met een micrometer op een voorwerptafel.

  • 2 De microscoop wordt aan het begin van de dag van gebruik opgesteld volgens de voorschriften van de fabrikant, waarbij de waarnemingsgrens wordt gecontroleerd aan de hand van een fase-contrastproefplaatje. De codes op de AIA-proefglaasjes of op de blokken op het HSE/NLP/Mark 2 proefglaasje zijn bij gebruik volgens de door de fabrikant aangegeven wijze zichtbaar tot aan code 5 respectievelijk blok 5.

Artikel 4.25. Voorschriften bij telling

Telling van de vezels op het filter, bedoeld in artikel 4.24, vindt plaats volgens de onderstaande voorschriften:

  • a. alleen telbare vezels worden geteld; onder telbare vezel wordt verstaan een vezel die voldoet aan de definitie van een vezel, bedoeld in artikel 4.37, eerste lid, onder c, van het besluit die geen deeltje met een maximum diameter groter dan 3 micrometer raakt;

  • b. telbare vezels waarvan de twee uiteinden zich binnen de graticulezone bevinden, worden als één vezel geteld;

  • c. telbare vezels waarvan zich één uiteinde binnen de graticulezone bevindt, worden als een halve vezel geteld;

  • d. een vezelcluster dat over zijn lengte op één of meer plaatsen stevig en niet gespleten schijnt te zijn maar dat op andere plaatsen in afzonderlijke vezels uiteen schijnt te vallen, is één telbare vezel indien het voldoet aan de definitie van een vezel, bedoeld in artikel 4.37, eerste lid, onder c, van het besluit; de diameter wordt gemeten dwars door het niet-gespleten deel en niet door het gespleten deel;

  • e. bij vezelclusters in de vorm van een bundel, waarin de afzonderlijke vezels elkaar raken of kruisen, worden deze vezels apart geteld indien zij voldoende van elkaar kunnen worden onderscheiden om vast te stellen dat zij voldoen aan de definitie van een vezel; wanneer dit niet het geval is, dan is de bundel een telbare vezel, indien hij als geheel aan de definitie voldoet;

  • f. het filter dan wel een deel daarvan wordt op een voorwerpglaasje geplaatst, doorzichtig gemaakt volgens de acetontriacetinemethode en met een dekglaasje bedekt;

  • g. graticulezones waar zal worden geteld, worden a-select in het hele blootgestelde oppervlak van het filter gekozen;

  • h. indien meer dan een achtste van een graticulezone is bedekt met een vezelcluster dan wel deeltjes wordt de graticulezone overgeslagen en wordt een andere zone geteld;

  • i. er worden 100 vezels geteld, waarbij minimaal 20 graticulezones worden onderzocht of er worden 100 graticulezones onderzocht.

Artikel 4.26. Berekening

  • 1 Het gemiddelde aantal vezels per graticulezone wordt berekend door het aantal getelde vezels te delen door het aantal onderzochte graticulezones. De bijdrage tot het tellen als gevolg van vlekken op het filter en verontreiniging wordt beneden 3 vezels per 100 graticulezones gehouden en wordt gemeten met behulp van blancofilters.

  • 2 De concentratie van vezels in de lucht is (het gemiddeld aantal vezels per graticulezone x de gehele blootgestelde zone van het filter)/(graticulezone x doorgeleid luchtvolume).

Paragraaf 4.6. Certificatiebepalingen arbeid met asbest

Artikel 4.27. Eisen voor afgifte van certificaten in het werkveld asbest

Een certificaat kan worden afgegeven indien:

  • a. in geval van het certificaat, bedoeld in artikel 4.54a, vierde lid, van het besluit, de aanvrager voldoet aan de eisen, vastgelegd in het Werkveldspecifiek certificatieschema voor het Procescertificaat Asbestinventarisatie, zoals opgenomen in bijlage XIIIa bij de regeling;

  • b. in geval van het certificaat, bedoeld in artikel 4.54d, eerste lid, van het besluit, de aanvrager voldoet aan de eisen, vastgelegd in het Werkveldspecifiek certificatieschema voor het Procescertificaat Asbestverwijdering, zoals opgenomen in bijlage XIIIb bij de regeling;

  • c. in geval van het certificaat, bedoeld in artikel 4.54d, vijfde lid, van het besluit, de aanvrager voldoet aan de eisen, vastgelegd in het Werkveldspecifiek certificatieschema voor het Persoonscertificaat Deskundig Toezichthouder Asbestverwijdering (DTA), zoals opgenomen in bijlage XIIIc bij de regeling;

  • d. in geval van het certificaat, bedoeld in artikel 4.54d, zevende lid, van het besluit, de aanvrager voldoet aan de eisen, vastgelegd in het Werkveldspecifiek certificatieschema voor het Persoonscertificaat Deskundig Asbestverwijderaar (DAV), zoals opgenomen in bijlage XIIId bij de regeling.

Artikel 4.28. Eisen voor aanwijzing en (blijven) functioneren als certificerende instelling in het werkveld asbest

Een aanwijzing als certificerende instelling kan geschieden indien:

  • a. in geval van een certificerende instelling als bedoeld in artikel 4.54a, vierde lid, of artikel 4.45d, eerste lid, van het besluit, de aanvragende instelling voldoet aan de criteria, vastgelegd in het Werkveldspecifiek document voor Aanwijzing en Toezicht op de certificatie-instellingen voor Asbestverwijderingsbedrijven (AVB) en Asbestinventarisatiebedrijven (AIB), zoals opgenomen in bijlage XIIIe bij de regeling;

  • b. in geval van een certificerende instelling als bedoeld in artikel 4.54d, vijfde of zevende lid, van het besluit de aanvragende instelling voldoet aan de criteria, vastgelegd in het Werkveldspecifiek document voor Aanwijzing en Toezicht op de certificatieinstellingen voor Deskundig Toezichthouder Asbestverwijdering (DTA) en Deskundig Asbestverwijderaar (DAV), zoals opgenomen in bijlage XIIIf bij de regeling.

Paragraaf 4.8a. Vluchtige organische stoffen

Artikel 4.32a. Lijmen en verven in binnensituaties

  • 1 In deze paragraaf wordt verstaan onder:

    • a. producten: lijmen, verven, lakken, beitsen, vernissen, vulmiddelen, olie- of wasachtige producten, impregneermiddelen en vloercoatings die vluchtige organische stoffen als bedoeld in artikel 4.62a van het besluit bevatten;

    • b. bestanddelen van woningen of andere gebouwen: alle objecten die in woningen of andere gebouwen aanwezig zijn en die door hun aard, vorm, gewicht of afmetingen daaruit redelijkerwijs niet kunnen worden verwijderd. Onder bestanddelen van woningen en andere gebouwen worden niet verstaan objecten die worden vervaardigd, hersteld of onderhouden in het kader van een productieproces, onderscheidenlijk reparatie of onderhoud, voor zover het vervaardigen, herstel of onderhoud wordt verricht op een daartoe adequaat ingerichte arbeidsplaats.

  • 2 Als werkzaamheden als bedoeld in artikel 4.62b van het besluit worden aangewezen handelingen in woningen of andere gebouwen, bestaande uit:

    • a. het lijmen van bekleding op vloeren, trappen, wanden of plafonds van woningen of andere gebouwen, daaronder mede begrepen de voorbewerking;

    • b. het aanbrengen van producten in woningen of andere gebouwen of op bestanddelen van woningen of andere gebouwen, daaronder mede begrepen de voorbewerking.

  • 3 Het tweede lid, onder b, is niet van toepassing op:

    • a. metalen bestanddelen van gebouwen ten aanzien waarvan toepassing van producten op grond van de in bijlage XIV bij deze regeling beschreven omstandigheden is toegestaan;

    • b. het voorbewerken van muren en plafonds van woningen of andere gebouwen op plaatsen waar deze muren en plafonds ernstig verontreinigd zijn door brand- of rookschade of aanslag als gevolg van het roken van tabakswaren;

    • c. het voorbewerken in de zin van versterken van sterk poreuze of poederende bestanddelen van woningen of andere gebouwen;

    • d. het repareren met behulp van verf of lak van beschadigingen aan stalen constructies bij nieuwbouw van woningen of andere gebouwen;

    • e. het herstellen van historische afwerkings- of toplagen in een techniek die gelijk is aan of overeenkomt met die historische afwerking, waarbij herstelwerkzaamheden gericht zijn op herstel of instandhouding van een architectuurhistorische eenheid binnen een beschermd monument in de zin van de Monumentenwet 1988;

    • f. het aanbrengen van traditioneel imitatieschilderwerk, zoals marmer- en houtnerfschilderwerk, alsmede het vergulden met behulp van goudverf. Onder aanbrengen wordt niet verstaan de voorbewerking;

    • g. het aanbrengen van een product op beglazingskit in gebouwen voor zover deze opgeleverd zijn voor 1 januari 2001, teneinde deze kit geschikt te maken voor de toepassing van watergedragen verfproducten.

  • 4 Producten die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het tweede lid, onder a, bevatten ten hoogste 5 gram vluchtige organische stoffen per kilogram gebruiksklaar product.

  • 5 Producten die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het tweede lid, onder b, voor zover het betreft het aanbrengen van muurverf, bevatten ten hoogste 60 gram vluchtige organische stoffen per liter gebruiksklaar product.

  • 6 Producten die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het tweede lid, onder b, voor zover het andere werkzaamheden betreft dan het aanbrengen van muurverf, bevatten ten hoogste 100 gram vluchtige organische stoffen per liter gebruiksklaar product. Indien het bij de producten, bedoeld in de eerste zin, gaat om producten op epoxybasis, wordt benzylalcohol uitgezonderd bij het bepalen van het gewicht van de vluchtige organische stoffen.

Artikel 4.32aa. Tijdelijke regeling sportvloercoatings

  • 1 In afwijking van artikel 4.32a, zesde lid, eerste zin, geldt voor niet-gepigmenteerde coatings voor sportvloeren en belijningsverf voor sportvloeren, dat deze ten hoogste 400 gram vluchtige organische stoffen per liter gebruiksklaar product mag bevatten.

  • 3 Dit artikel vervalt met ingang van 1 augustus 2015.

Artikel 4.32ab. Tijdelijke regeling vloercoatings op basis van MMA

  • 1 In aanvulling op artikel 4.32a, derde lid, is artikel 4.32a, tweede lid, onder b, niet van toepassing op het gebruik van vloercoatings op basis van methylmethacrylaat, voor zover het betreft het repareren en onderhouden van een bestaande vloer in een woning of een gebouw, mits de ingebruikname en volledige chemische en mechanische bestendigheid van die vloer noodzakelijk zijn binnen 7 dagen na het aanbrengen van de vloercoating en dit, onder de gegeven omstandigheden, niet mogelijk is met producten als bedoeld in artikel 4.32a, zesde lid.

  • 2 Dit artikel vervalt met ingang van 1 augustus 2015.

Artikel 4.32b. Offsetdrukken

  • 1 Als werkzaamheden als bedoeld in artikel 4.62b van het besluit worden aangewezen:

    • a. het drukken met behulp van een offsetpers;

    • b. het dagelijks reinigen van machines of machineonderdelen, gereedschappen of materialen die worden gebruikt bij offsetdruk;

    • c. het niet-dagelijks reinigen van machines of machineonderdelen, gereedschappen of materialen die worden gebruikt bij offsetdruk.

  • 2 Het vochtwater dat wordt gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, onder a, bevat ten hoogste 8 volumeprocenten isopropylalcohol of andere mono-alcoholen bij automatische doseersystemen en ten hoogste 10 volumeprocenten bij handmatige doseersystemen en bij rotatie-offsetpersen die voor het eerst in gebruik zijn genomen vóór 1 januari 1985.

  • 3 Producten die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, onder b, bevatten ten hoogste 0,1 volumeprocenten gehalogeneerde koolwaterstoffen of monoaromaten met een dampspanning van meer dan 0,1 millibar bij 20 °C en hebben een vlampunt van ten minste 55 °C.

  • 4 Producten die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, onder c, bevatten ten hoogste 0,1 volumeprocenten gehalogeneerde koolwaterstoffen of monoaromaten met een dampspanning van meer dan 0,1 millibar bij 20 °C.

Artikel 4.32c. Zeefdrukken

  • 1 Als werkzaamheden als bedoeld in artikel 4.62b van het besluit worden aangewezen:

    • a. het reinigen van machines of machineonderdelen, gereedschappen of materialen die worden gebruikt bij zeefdruk;

    • b. het zeefdrukken van papier en karton dat is bestemd voor toepassingen in binnenruimten en dat zwaarder is dan 135 gram per vierkante meter.

  • 2 Producten die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, onder a, bevatten ten hoogste 0,1 volumeprocenten gehalogeneerde koolwaterstoffen of monoaromaten met een dampspanning van meer dan 0,1 millibar bij 20 °C en hebben een vlampunt van ten minste 21 °C.

  • 3 Producten die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, onder b, bevatten ten hoogste 150 gram vluchtige organische stoffen per kilogram product.

Artikel 4.32d. Illustratiediepdrukken

  • 2 Producten die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, bevatten ten hoogste 0,1 volumeprocenten gehalogeneerde koolwaterstoffen of monoaromaten met een dampspanning van meer dan 0,1 millibar bij 20 °C en hebben een vlampunt van ten minste 55 °C.

Artikel 4.32e. Verpakkingsdiepdrukken en flexodrukken

  • 1 In dit artikel wordt verstaan onder:

    a. lakkeren:

    het aanbrengen van een lak op een flexibel materiaal of van een kleefstof op een flexibel materiaal ten behoeve van de latere afsluiting van dat materiaal;

    b. lamineren of cacheren:

    het hechten van twee of meer flexibele materialen tot een laminaat.

  • 2 Als werkzaamheden als bedoeld in artikel 4.62b van het besluit worden aangewezen:

    • a. het drukken, lakkeren, lamineren of cacheren met behulp van een verpakkingsdiepdrukpers, flexopers, lakkeer-, lamineer- of cacheermachine die niet is aangesloten op een afzuigsysteem;

    • b. het reinigen van machines of machineonderdelen, gereedschappen of materialen die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld onder a, tenzij deze werkzaamheden worden uitgevoerd met behulp van een afgesloten installatie of een installatie die wordt afgezogen;

    • c. het lamineren of cacheren met behulp van een lamineer- of cacheermachine die niet is aangesloten op een installatie voor terugwinning of vernietiging van vluchtige organische stoffen;

    • d. het drukken of lakkeren van papier en karton met behulp van een flexodrukpers of lakkeermachine die niet is aangesloten op een installatie voor terugwinning of vernietiging van vluchtige organische stoffen;

    • e. het reinigen van machines of machineonderdelen, gereedschappen of materialen die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld onder c en d, tenzij deze werkzaamheden worden uitgevoerd met behulp van een afgesloten installatie of een installatie die wordt afgezogen.

  • 3 Producten die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het tweede lid, bevatten ten hoogste 50 gram vluchtige organische stoffen per kilogram product.

  • 4 Het derde lid is niet van toepassing op de producten die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het tweede lid, onder c, d en e, indien daarbij bijzondere eisen aan de kwaliteit of bestendigheid van het gefabriceerde product worden gesteld, mits op jaarbasis het gewicht van de vluchtige organische stoffen van de producten die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het tweede lid, onder c, d en e, ten hoogste 80% bedraagt van het gewicht van de opgebrachte vaste stof.

Artikel 4.32f. Herstellen autoschade

  • 2 Als werkzaamheden als bedoeld in artikel 4.62b van het besluit worden aangewezen:

    • a. het aanbrengen of toepassen van primer, surfacer, sealer of 1- en 2-laags aflaksystemen of van speciale dan wel overige producten als bedoeld in bijlage XV bij deze regeling, ten behoeve van het herstellen van lakschade of vernieuwing van laklagen op onderdelen van motorrijtuigen;

    • b. het reinigen van gereedschappen die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld onder a, of oppervlakken van onderdelen van motorrijtuigen ten behoeve van de herstel- of vernieuwingswerkzaamheden, bedoeld onder a.

  • 3 Het tweede lid is niet van toepassing op werkzaamheden ten behoeve van het herstellen van lakschade of het vernieuwen van laklagen op onderdelen van motorrijtuigen die zijn gebouwd vóór 1970;

  • 4 Producten die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het tweede lid, bevatten in gebruiks- of spuitklare vorm, ten hoogste het gehalte aan vluchtige organische stoffen dat met betrekking tot deze producten is vastgesteld bij bijlage XV bij deze regeling.

Artikel 4.32g. Coating van timmerwerk in binnensituaties

  • 1 In dit artikel wordt verstaan onder coating: een product dat opgebracht wordt op een oppervlak om een decoratief, beschermend of ander functioneel effect te verkrijgen.

  • 2 Als werkzaamheden als bedoeld in artikel 4.62b van het besluit worden aangewezen werkzaamheden in binnensituaties bestaande uit:

    • a. het aanbrengen van een coating op delen van nieuw vervaardigde buitendeuren, kozijnen, ramen, binnenspouwbladen, gevelvullende elementen en overig geveltimmerwerk, voorzover zij zijn vervaardigd van hout of een daarmee gelijk te stellen of vergelijkbaar materiaal, als onderdeel van het productieproces;

    • b. het aanbrengen van een coating op delen van nieuw vervaardigde binnentrappen, voorzover zij zijn vervaardigd van hout of een daarmee gelijk te stellen of vergelijkbaar materiaal, als onderdeel van het productieproces.

  • 3 Coatings die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het tweede lid, onder a en b, bevatten ten hoogste 150 gram vluchtige organische stoffen per liter gebruiksklaar product.

Artikel 4.32h. Gelijkstelling vervangende producten

Met de in de artikelen 4.32a vierde tot en met zesde lid, 4.32b, tweede tot en met vierde lid, 4.32c, tweede en derde lid, 4.32d, tweede lid, 4.32e, derde lid, 4.32f, vierde lid en 4.32g, derde lid, bedoelde producten worden gelijkgesteld producten, die rechtmatig zijn vervaardigd en in de handel zijn gebracht in een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel rechtmatig zijn vervaardigd in een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij de overeenkomst inzake de Europese Economische Ruimte, en die voldoen aan eisen die een beschermingsniveau bieden dat ten minste gelijkwaardig is aan het niveau dat met de nationale eisen wordt nagestreefd.

Paragraaf 4.9.

Hoofdstuk 5. Beeldschermarbeid

Artikel 5.1. Apparatuur en meubilair

Apparatuur en meubilair, in gebruik bij het verrichten van beeldschermwerk, voldoen in ieder geval aan de volgende voorschriften:

  • a. de tekens op het beeldscherm zijn voldoende scherp, duidelijk van vorm en voldoende groot, met voldoende afstand tussen de tekens en de regels;

  • b. het beeld op het beeldscherm is stabiel;

  • c. de luminantie van of het contrast tussen de tekens en de achtergrond is gemakkelijk door de gebruiker bij te stellen;

  • d. het beeldscherm is vrij te plaatsen en gemakkelijk verstelbaar en kantelbaar;

  • e. het beeldscherm is vrij van voor de gebruiker hinderlijke glans en spiegelingen;

  • f. het toetsenbord kan hellend worden geplaatst en vormt geen geheel met het beeldscherm;

  • g. er is voor het toetsenbord voldoende ruimte voor handen en armen van de gebruiker;

  • h. het toetsenbord heeft een mat oppervlak;

  • i. de indeling van het toetsenbord en de vorm van de toetsen zijn gericht op vergemakkelijking van het gebruik;

  • j. de symbolen op de toetsen zijn voldoende contrastrijk en vanuit een normale werkhouding voldoende leesbaar;

  • k. de werktafel of het werkvlak maakt een comfortabele houding van de gebruiker mogelijk en heeft een reflectiearm oppervlak, is voldoende groot en maakt een flexibele opstelling van beeldscherm, toetsenbord, documenten en accessoires mogelijk;

  • l. een voor het werk noodzakelijke documenthouder is stabiel en regelbaar en zodanig geplaatst dat oncomfortabele hoofd- en oogbewegingen tot een minimum zijn beperkt;

  • m. de werkstoel is stabiel, heeft een in hoogte verstelbare zitting en een rugleuning, waarvan de hoogte en hellingshoek verstelbaar zijn en geeft de gebruiker bewegingsvrijheid en een comfortabele werkhouding;

  • n. indien de gebruiker dat wenst wordt een voetensteun aangebracht.

Artikel 5.2. Inrichting van de beeldschermwerkplek

De omgeving waarin het beeldschermwerk wordt verricht en de inrichting van de beeldschermwerkplek voldoen in ieder geval aan de volgende voorschriften:

  • a. de verlichting van de werkruimte of de beeldschermwerkplek zorgt voor voldoende licht en een passend contrast tussen beeldscherm en omgeving, rekening houdende met de aard van het werk en de visuele behoeften van de gebruiker;

  • b. mogelijke verblinding en hinderlijke reflecties op het beeldscherm of op apparaten door kunstmatige lichtbronnen zijn vermeden;

  • c. er treden door raam- en andere openingen, wanden en apparaten geen directe verblinding en hinderlijke reflecties op het beeldscherm op;

  • d. de ramen zijn uitgerust met passende instelbare helderheidswering om de intensiteit van het licht dat op de beeldschermwerkplek valt te verminderen;

  • e. het geluid dat de apparatuur voortbrengt veroorzaakt geen verstoring van de aandacht en het gesproken woord;

  • f. de apparatuur brengt geen voor de werknemers hinderlijke warmte voort;

  • g. de vochtigheidsgraad is steeds toereikend.

Artikel 5.3. Programmatuur

De programmatuur die wordt gebruikt bij het verrichten van beeldschermwerk voldoet in ieder geval aan de volgende voorschriften:

  • a. de programmatuur is aangepast aan de te verrichten taak;

  • b. de programmatuur is gemakkelijk te gebruiken en aan te passen aan het kennis- en ervaringsniveau van de gebruiker;

  • c. er wordt zonder medeweten van de gebruiker geen gebruik gemaakt van een kwantitatief of kwalitatief controlemechanisme;

  • d. de systemen verschaffen de gebruiker gegevens over de werking ervan;

  • e. de systemen maken de informatie zichtbaar in een vorm en een tempo die zijn aangepast aan de gebruiker;

  • f. bij de verwerking van informatie door de gebruiker worden de beginselen van de ergonomie toegepast.

Hoofdstuk 6. Arbeid onder overdruk

Paragraaf 6.1. Certificatie

Artikel 6.1. Eisen voor de aanwijzing als certificerende instelling op het werkveld duikarbeid

  • 1 Als certificerende instelling als bedoeld in artikel 6.14a, derde lid, van het besluit kan worden aangewezen een opleidingsinstelling die een opleiding verzorgt die tot doel heeft personen op te leiden die uit hoofde van een bedrijf of beroep arbeidsgezondheidskundige onderzoeken als bedoeld in artikel 6.14a, eerste en tweede lid, van het besluit, uitvoeren of zullen gaan uitvoeren, en die voldoet aan de criteria zoals vastgelegd in het document, genoemd in het tweede lid.

  • 2 Als certificerende instelling als bedoeld in artikel 6.16, derde, zesde of zevende lid, van het besluit, kan worden aangewezen een instelling die voldoet aan de criteria zoals vastgelegd in het Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht op certificatie-instellingen belast met persoonscertificatie op het gebied van Werken onder Overdruk, document: WDAT-WOD-P: 2012, versie 1, zoals opgenomen in bijlage XVI bij de regeling.

  • 3 Als certificerende instelling als bedoeld in artikel 6.16, derde, zesde of zevende lid, van het besluit, is aangewezen een instelling die:

    • a. op grond van een daartoe door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties vastgestelde regeling een examen behorend bij de opleiding duikploegleider, duiker of duikmedische begeleiding bij de brandweer afneemt;

    • b. op grond van een daartoe door de Minister van Defensie vastgestelde regeling een opleiding duikploegleider, duiker of duikmedische begeleiding bij het Ministerie van Defensie verzorgt en de bijbehorende examens afneemt.

Artikel 6.3. Afgifte certificaat duikploegleider, duikarbeid en duikmedische begeleiding

[Vervallen per 01-07-2012]

Paragraaf 6.2. Opleidingen

Artikel 6.5. Afgifte certificaat duikarts, duiker, niet zijnde brandweerduiker, duikploegleider, niet zijnde brandweerduikploegleider, en duikmedisch begeleider

  • 2 Een certificaat als bedoeld in artikel 6.16, derde lid, van het besluit, wordt door de certificerende instelling afgegeven indien de aanvrager, niet zijnde brandweerduikploegleider, voldoet aan de criteria zoals vastgelegd in het Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat duikploegleider, document: WSCS-WOD-L: 2012, versie 1, zoals opgenomen in bijlage XVIb bij de regeling.

  • 3 Een certificaat als bedoeld in artikel 6.16, zesde lid, van het besluit, wordt door de certificerende instelling afgegeven indien de aanvrager, niet zijnde brandweerduiker, voldoet aan de criteria zoals vastgelegd in het Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat duikarbeid, document: WSCS-WOD-D: 2012, versie 1, zoals opgenomen in bijlage XVIc bij de regeling.

  • 4 Een certificaat als bedoeld in artikel 6.16, zevende lid, van het besluit, wordt door de certificerende instelling afgegeven indien de aanvrager voldoet aan de criteria zoals vastgelegd in het Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat duikmedisch begeleider, document: WSCS-WOD-B: 2012, versie 1, zoals opgenomen in bijlage XVId bij de regeling.

Artikel 6.6. Eindtermen

Een opleiding als bedoeld in artikel 6.5 leidt ten minste op tot de eindtermen behorende bij de desbetreffende categorie arbeid als duikploegleider, duikarbeid, duikmedische begeleiding respectievelijk uitvoering van onderzoeken als bedoeld in artikel 6.14a, eerste en tweede lid, van het besluit, bedoeld in bijlage XVI bij deze regeling.

Paragraaf 6.3. Arbeidsgezondheidskundig onderzoek duikers

[Vervallen per 01-07-2012]

Paragraaf 6.4. Vrijstelling

Artikel 6.8. Vrijstelling certificaat duikarbeid leerlingen

Als sportduikbrevet als bedoeld in artikel 6.31, tweede lid, van het besluit wordt aangewezen een geldig brevet NOB**, afgegeven door de Nederlandse onderwatersportbond, dan wel een naar het oordeel van de minister gelijkwaardig brevet.

Hoofdstuk 7. Arbeidsmiddelen

Paragraaf 7.2. Hijs- en hefwerktuigen en hijs- en hefgereedschappen aan boord van schepen

Artikel 7.4. Modellen certificaten beproevingen en onderzoekingen

Als modellen van de certificaten, bedoeld in artikel 7.29, negende lid, van het besluit worden vastgesteld de modellen van de certificaten, bedoeld in artikel 25, derde lid, van het Verdrag betreffende de arbeidsveiligheid en gezondheid in havenarbeid (1979).

Artikel 7.5. Model register

Als model van het register, bedoeld in artikel 7.29, tiende lid, van het besluit wordt vastgesteld het model, bedoeld in artikel 25, tweede lid, van het Verdrag betreffende de arbeidsveiligheid en gezondheid in havenarbeid (1979).

Paragraaf 7.3. Certificatie machinisten hijskranen en funderingsmachines

Artikel 7.6. Categorieën torenkranen, mobiele kranen en mobiele hei-installaties

  • 1 Een persoon is in het bezit van een certificaat van vakbekwaamheid als bedoeld in artikel 7.32, eerste lid, onder a, van het besluit indien hij een torenkraan, mobiele kraan of mobiele hei-installatie als omschreven in de onderdelen a tot en met c, bedient:

    a. torenkraan:

    torenvormige hijskraan waarvan het maximumbedrijfslastmoment 10 tonmeter of meer bedraagt of de giek 20 meter of hoger boven het vlak van de ondersteuning van de kraan bevestigd is;

    b. mobiele kraan:

    verrijdbare, niet aan een vaste baan gebonden hijskraan die geen torenkraan is en waarvan het maximumbedrijfslastmoment 10 ton-meter of meer bedraagt, met uitzondering van:

    • 1º. een op een voertuig bevestigde laadkraan die uitsluitend ingericht is of althans uitsluitend wordt gebruikt voor het laden en lossen van de laadbak van het voertuig of een samenstel van voertuigen;

    • 2º. een grondverzetmachine die ontgravingen maakt en direct daarop aansluitend leidingwerk in die ontgravingen legt of ten behoeve van het uitvoeren van grondverzetwerkzaamheden ondersteuningsschotten plaatst;

    c. mobiele hei-installatie:

    verrijdbare of verrolbare funderingsmachine die is ingericht of bestemd om palen of andere langwerpige voorwerpen in de grond te maken, te drijven of daaruit te verwijderen alsmede om met een en ander rechtstreeks verband houdende verrichtingen uit te voeren, met inbegrip van het met een maximumbedrijfslastmoment van 10 tonmeter of meer verplaatsen van lasten.

  • 2 Met betrekking tot een certificaat als bedoeld in het eerste lid, worden onderscheiden

    • a. een certificaat van vakbekwaamheid voor machinisten van torenkranen, onderverdeeld in de categorieën:

      • 1°. mobiele torenkraan;

      • 2°. toptorenkraan;

      • 3°. loopkattorenkraan;

    • b. een certificaat van vakbekwaamheid voor machinisten van mobiele kranen, onderverdeeld in de categorieën:

      • 1°. mobiele kraan op rupsen;

      • 2°. autotruck/ruwterreinkraan/wegterreinkraan;

      • 3°. grondverzetmachine met hijsfunctie;

      • 4°. autolaadkraan;

      • verreiker met hijsfunctie.

    • c. een certificaat van vakbekwaamheid voor machinisten van mobiele hei-installaties, onderverdeeld in de categorieën:

      • 1°. mobiele hei-installatie met leiders;

      • 2°. mobiele hei-installatie met makelaar en tafel;

      • 3°. mobiele hei-installatie met trilblok;

      • 4°. mobiele hei-installatie met schroefboorpaalmachine.

Artikel 7.7. Afgifte certificaat van vakbekwaamheid

  • 1 Een certificaat als bedoeld in artikel 7.6 wordt door de minister of, indien de minister een certificerende instelling heeft aangewezen, de certificerende instelling, afgegeven indien de aanvrager voldoet aan de eisen die, met betrekking tot de bediening van een kraan of heistelling van een categorie als genoemd in artikel 7.6, tweede lid zijn opgenomen in de certificatieschema’s van de Stichting Toezicht Certificatie Verticaal Transport te Bennekom, bedoeld in het tweede lid.

  • 2 Voor het verkrijgen van een certificaat als bedoeld in artikel 7.6 zijn de volgende certificatieschema’s van toepassing:

    • a. indien het betreft een certificaat voor de bediening van een mobiele torenkraan van de categorie, bedoeld in artikel 7.6, tweede lid, onderdeel a, onder 1, het certificatieschema ‘Machinist mobiele torenkraan’, identificatiecode TCVT W4-06/08-080 of het certificatieschema ‘Machinist Torenkraan’, identificatiecode TCVT W4-02/08-076;

    • b. indien het betreft een certificaat voor de bediening van een torenkraan van de categorieën, bedoeld in artikel 7.6, tweede lid, onderdeel a, onder 2 en 3, het certificatieschema ‘Machinist torenkraan’, identificatiecode TCVT W4-02/08-076;

    • c. indien het betreft een certificaat voor de bediening van een mobiele kraan van de categorieën, bedoeld in artikel 7.6, tweede lid, onderdeel b, onder 1 en 2, het certificatieschema ‘Machinist mobiele kraan’, identificatiecode TCVT W4-01/07-258;

    • d. indien het betreft een certificaat voor de bediening van een mobiele kraan op rupsen van de categorie, bedoeld in artikel 7.6, tweede lid, onderdeel b, onder 1, het certificatieschema ‘Machinist mobiele hei-installatie’, identificatiecode TCVT W4-03/08-077 of het certificatieschema ‘Machinist mobiele kraan’, identificatiecode TCVT W4-01/07-258;

    • e. indien het betreft een certificaat voor de bediening van een mobiele kraan, zijnde een grondverzetmachine met hijsfunctie, van de categorie, bedoeld in artikel 7.6, tweede lid onderdeel b, onder 3, het certificatieschema ‘Machinist grondverzetmachine met hijsfunctie’, identificatiecode TCVT W4-05/08-079 of het certificatieschema ‘Machinist mobiele kraan’, identificatiecode TCVT W4-01/07-258;

    • f. indien het betreft een certificaat voor de bediening van een mobiele kraan, zijnde een autolaadkraan met hijsfunctie, van de categorie, bedoeld in artikel 7.6, tweede lid, onderdeel b, onder 4, het certificatieschema ‘Machinist autolaadkraan met hijsfunctie’, identificatiecode TCVT W4-04/08-078 of het certificatieschema ‘Machinist mobiele kraan’, identificatiecode TCVT W4-01/07-258;

    • g. indien het betreft een certificaat voor de bediening van een mobiele kraan, zijnde een verreiker met hijsfunctie, van de categorie, bedoeld in artikel 7.6, tweede lid, onderdeel b, onder 5, het certificatieschema ‘Machinist verreiker met hijsfunctie’, identificatiecode TCVT W4-07/08-081 of het certificatieschema ‘Machinist mobiele kraan’, identificatiecode TCVT W4-01/07-258;

    • h. indien het betreft een certificaat voor de bediening van mobiele hei-installaties van de categorieën, bedoeld in artikel 7.6, tweede lid, onderdeel c, onder 1, 2, 3 en 4, het certificatieschema ‘Machinist mobiele hei-installatie’, identificatiecode TCVT W4-03/08-077.

Artikel 7.8. Verstrekken gegevens bij aanvraag certificaat

[Vervallen per 03-12-2004]

Hoofdstuk 8. Veiligheids- en Gezondheidssignalering

Artikel 8.2. Permanente signalering

  • 1 De signalering met betrekking tot een verbod, een waarschuwing en een gebod, alsmede de signalering met betrekking tot de lokalisatie en de identificatie van reddings- of hulpmiddelen geschiedt permanent door middel van borden.

  • 2 De signalering voor de lokalisatie en identificatie van brandbestrijdingsmateriaal geschiedt permanent door middel van borden of een veiligheidskleur.

  • 4 De signalering van gevaren van stoten tegen obstakels en van vallen van personen geschiedt permanent door middel van een veiligheidskleur of borden.

  • 5 De markering van verkeerswegen geschiedt permanent door middel van een veiligheidskleur.

Artikel 8.3. Occasionele signalering

  • 1 De signalering van gevaarlijke gebeurtenissen, de oproep van personen voor een specifieke actie, alsmede de dringende evacuatie van personen geschiedt occasioneel, door middel van een lichtsignaal, een akoestisch signaal of een mondelinge mededeling.

  • 2 Het leiden van personen die handelingen verrichten waarbij een gevaar bestaat, geschiedt occasioneel door middel van hand- of armseinen of mondelinge mededelingen.

Artikel 8.4. Vrije keuze van signalering

  • 1 Bij gelijke doeltreffendheid van de signalering bestaat een vrije keuze tussen:

    • a. de lichtsignalen, de akoestische signalen of de mondelinge mededeling;

    • b. het hand- of armsein of de mondelinge mededeling;

    • c. een veiligheidskleur of een bord voor het signaleren van gevaar van struikelen, of vallen door hoogteverschil.

  • 2 De volgende signaleringswijzen kunnen gelijktijdig worden gebruikt:

    • a. het lichtsignaal en het akoestisch signaal;

    • b. het lichtsignaal en de mondelinge mededeling;

    • c. het hand- of armsein en de mondelinge mededeling.

  • 3 De doeltreffendheid van een signalering mag niet in het gedrang worden gebracht door de aanwezigheid van een andere signalering of van andere factoren die de zicht- of hoorbaarheid verstoren, een slecht ontwerp, een ontoereikend aantal, een slechte plaatsing, een slechte staat of een slechte werking van de signaleringsmiddelen of signaleringsvoorzieningen.

Artikel 8.5. Gebruik van kleuren

Voor zover signalering geschiedt door middel van een veiligheidskleur wordt:

  • a. met de kleur rood aangeduid:

    • 1°. een verbodssignaal;

    • 2°. gevaar of alarm;

    • 3°. identificatie en lokalisatie van brandbestrijdingsmateriaal en brandweeruitrusting;

  • b. met de kleur geel of oranje-geel aangeduid een waarschuwingssignaal;

  • c. met de kleur blauw aangeduid een gebodssignaal;

  • d. met de kleur groen aangeduid:

    • 1°. een reddingssignaal of een eerste hulp-signaal;

    • 2°. een veilige situatie.

Artikel 8.6. Noodinstallatie

Signaleringen die een energiebron behoeven, zijn voorzien van een noodinstallatie voor het geval dat deze energiebron uitvalt, behalve indien het te signaleren gevaar ophoudt te bestaan bij het uitvallen van de energie.

Artikel 8.7. Controle licht- en geluidssignalen

  • 1 De licht- en geluidssignalen zijn voor de ingebruikneming op hun goede werking en reële doeltreffendheid gecontroleerd. Die controle wordt nadien voldoende vaak herhaald.

  • 2 Een licht- of geluidssignaal geeft bij inwerkingstelling het begin van een actie aan: de duur ervan is zo lang als de actie vereist.

  • 3 De licht- en geluidssignalen worden na ieder gebruik onmiddellijk opnieuw in werking gesteld.

Artikel 8.8. Bescherming specifieke werknemers

Indien de betrokken werknemers een beperkt gehoor- of gezichtsvermogen hebben, onder meer door het dragen van individuele beschermende uitrusting, dienen adequate aanvullende maatregelen of vervangingsmaatregelen te worden genomen.

Artikel 8.9. Algemene eisen veiligheidsborden

  • 1 De pictogrammen waarvan veiligheidsborden zijn voorzien, zijn zo eenvoudig mogelijk en voor het begrip overbodige details worden weggelaten.

  • 2 De borden zijn gemaakt van materiaal met een zo groot mogelijke schokvastheid en weerbestendigheid.

  • 3 De borden bezitten dusdanige afmetingen en kleur- en lichttechnische eigenschappen dat zij goed zichtbaar en gemakkelijk te begrijpen zijn.

Artikel 8.10. Soorten borden

  • 1 Verbodsborden kenmerken zich door een ronde vorm, een zwart pictogram op witte achtergrond, rode rand en balk die van links naar rechts over het pictogram loopt onder een hoek van 45° ten opzichte van de horizontale lijn, waarbij de rode kleur ten minste 35% van het oppervlak van het bord beslaat.

  • 2 Waarschuwingsborden kenmerken zich door een driehoekige vorm, een zwart pictogram op gele achtergrond en een zwarte rand, waarbij de gele kleur ten minste 50% van het oppervlak van het bord beslaat.

  • 3 Gebodsborden kenmerken zich door een ronde vorm, een wit pictogram op blauwe achtergrond, waarbij de blauwe kleur ten minste 50% van het oppervlak van het bord beslaat.

  • 4 Reddingsborden kenmerken zich door een rechthoekige of vierkante vorm, wit pictogram op groene achtergrond, waarbij de groene kleur ten minste 50% van het oppervlak van het bord beslaat.

  • 5 Borden in verband met het brandbestrijdingsmateriaal kenmerken zich door een rechthoekige of vierkante vorm en een wit pictogram op rode achtergrond, waarbij de rode kleur ten minste 50% van het oppervlak van het bord beslaat.

  • 6 De in bijlage XVIII bij deze regeling opgenomen borden, worden gebruikt in de daarbij vermelde situaties.

  • 7 De gebruikte pictogrammen mogen licht afwijken van of meer gedetailleerd zijn dan de pictogrammen van de borden, bedoeld in bijlage XVIII bij deze regeling. De betekenis ervan is dan evenwel dezelfde en verschillen of aanpassingen maken de betekenis niet onduidelijk.

Artikel 8.11. Plaatsing van borden

  • 1 De borden worden, rekening houdend met eventuele obstakels, op passende hoogte en op een passende plaats ten opzichte van het gezichtsveld geïnstalleerd, hetzij bij de toegang tot een zone waar een algemeen risico bestaat hetzij in de onmiddellijke nabijheid van een bepaald risico of het te signaleren object, en wel op een goed verlichte en gemakkelijk toegankelijke en zichtbare plaats.

  • 2 Bij slechte natuurlijke verlichtingsomstandigheden worden fluorescerende kleuren, reflecterende materialen of kunstlicht gebruikt.

  • 3 Een bord wordt verwijderd zodra de situatie die de aanwezigheid ervan rechtvaardigt, niet meer bestaat.

Artikel 8.12. Reservoirs gevaarlijke stoffen

  • 1 Reservoirs die gebruikt worden bij werkzaamheden met dan wel de opslag van:

    • a. gevaarlijke enkelvoudige stoffen als omschreven in de richtlijn nr. 67/548/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 27 juni 1967 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen (PbEG L 196), of

    • b. gevaarlijke meervoudige stoffen als omschreven in de richtlijn nr. 1999/45/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 31 mei 1999 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke preparaten (PbEG L 200), alsmede zichtbare leidingen die de onder a dan wel b, bedoelde stoffen bevatten of waardoor deze stoffen worden getransporteerd, zijn voorzien van de in de onder a dan wel b, bedoelde richtlijnen voorgeschreven gevaarssymbolen.

  • 2 Het vorige lid is niet van toepassing op reservoirs die worden gebruikt bij werkzaamheden van korte duur of die vaak wisselen van inhoud mits er toereikende alternatieve maatregelen worden genomen, met name op het gebied van voorlichting of opleiding, die hetzelfde beschermingsniveau garanderen.

  • 3 De in het eerste lid bedoelde gevaarssymbolen kunnen:

    • a. worden vervangen door waarschuwingsborden als weergegeven in artikel 8.10 met hetzelfde pictogram of symbool;

    • b. worden aangevuld met extra informatie zoals de naam of de formule van de gevaarlijke stof en met bijzonderheden over de gevaren;

    • c. voor het transport van reservoirs op de arbeidsplaats worden aangevuld met of vervangen door borden die krachtens de titel 9.2 van de Wet milieubeheer dan wel de Wet vervoer gevaarlijke stoffen van toepassing zijn voor het transport van gevaarlijke stoffen.

Artikel 8.13. Aanbrengen van signalering op reservoirs

De signalering bedoeld in artikel 8.12 wordt aangebracht op de zichtbare zijden in de vorm van hard materiaal, zelfklevend materiaal of verf.

Artikel 8.14. Plaatsing op reservoirs

  • 2 De op leidingen gebruikte gevaarssymbolen en gevaarsbenamingen worden zichtbaar en voldoende herhaald aangebracht in de nabijheid van de meest gevaarlijke plaatsen, zoals kleppen en aansluitingspunten.

Artikel 8.15. Signalering bij opslag gevaarlijke stoffen

  • 1 De signalering van plaatsen, lokalen of afgesloten ruimten die worden gebruikt voor de opslag van aanzienlijke hoeveelheden gevaarlijke stoffen geschiedt door een passend waarschuwingsbord als bedoeld in artikel 8.10 of door gevaarssymbolen en gevaarsbenamingen als bedoeld 8.12 tenzij, rekening houdend met artikel 8.9, derde lid, wat de afmeting betreft, de gevaarssymbolen en gevaarsbenamingen van de afzonderlijke verpakkingen of op de reservoirs ter zake volstaan.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde borden of gevaarssymbolen en gevaarsbenamingen worden bij de opslagruimte of op de toegangsdeur tot de opslagruimte geplaatst.

Artikel 8.16. Wijze van gebruik lichtsignalen

Rekening houdend met de gebruiksomstandigheden veroorzaakt het door een signaal uitgezonden licht een aan de omgeving aangepast lichtcontrast dat niet tot verblinding mag leiden maar voldoende zichtbaar is.

Artikel 8.17. Uniformiteit

  • 1 Het lichtoppervlak dat een signaal uitzendt, is uniform van kleur of bevat een pictogram op een bepaalde achtergrond.

  • 3 Wanneer het signaal een pictogram bevat, voldoet dit aan artikel 8.10.

Artikel 8.18. Bijzondere lichtsignalen

  • 1 Wanneer een voorziening een continu en een intermitterend signaal kan uitzenden, wordt het intermitterende signaal gebruikt om ten opzichte van het continue signaal aan te geven dat het gaat om een situatie die een groter gevaar inhoudt of waarbij de gewenste of verplichte interventie of actie met grotere spoed moet worden uitgevoerd.

  • 2 Wanneer een intermitterend lichtsignaal wordt gebruikt in plaats of ter completering van een geluidssignaal, is de code van het signaal identiek.

  • 3 Een voorziening om een lichtsignaal uit te zenden in geval van groot gevaar, wordt speciaal in het oog gehouden of uitgerust met een reservelamp.

  • 4 De duur en de frequentie van de flitsen van een intermitterend lichtsignaal zijn zodanig dat:

    • a. de boodschap van het signaal goed wordt begrepen, en

    • b. er voorkomen wordt dat verwarring ontstaat tussen verschillende lichtsignalen of tussen een continu en een intermitterend lichtsignaal.

Artikel 8.19. Vereisten geluidssignalen

  • 1 Een geluidssignaal:

    • a. heeft een geluidsniveau dat duidelijk hoger is dan het niveau van het omgevingslawaai, zodat het goed hoorbaar is, doch niet te luid of pijnlijk voor de oren;

    • b. is gemakkelijk herkenbaar;

    • c. is gemakkelijk te onderscheiden van een ander geluidssignaal en andere omgevingsgeluiden.

  • 2 Wanneer een voorziening een geluidssignaal met een variabele en een vaste frequentie kan uitzenden, wordt de variabele frequentie gebruikt om ten opzichte van de vaste frequentie aan te geven dat het gaat om een situatie die een groter gevaar inhoudt of waarbij de gewenste of verplichte interventie of actie met grotere spoed moet worden uitgevoerd.

  • 3 Het geluid van een ontruimingssignaal is continu.

Artikel 8.20. Algemene vereisten inzake de mondelinge mededeling

  • 1 De mondelinge mededeling vindt plaats tussen een spreker of zender en een of meer toehoorders, en wel in de vorm van korte teksten, woordgroepen of afzonderlijke woorden, eventueel gecodeerd.

  • 2 De mondelinge boodschappen zijn zo kort, eenvoudig en duidelijk mogelijk.

  • 3 De taalvaardigheid van de spreker en het gehoorvermogen van de toehoorder zijn voldoende om een ondubbelzinnige communicatie tot stand te brengen.

  • 4 De mondelinge mededeling is direct door middel van gebruik van de menselijke stem of indirect door middel van de menselijke stem of spraaksynthese, verspreid door een middel ad hoc.

  • 5 Indien de mondelinge mededeling wordt gebruikt in plaats van of ter aanvulling van hand- of armseinen en er geen codes worden gebruikt, worden met name de volgende woorden gebruikt:

    • a. start, om het begin van een commando aan te duiden;

    • b. stop, om een beweging te onderbreken of te beëindigen;

    • c. einde, om de werkzaamheden stop te zetten;

    • d. hijsen, om een last te doen hijsen;

    • e. vieren, om een last te doen vieren;

    • f. vooruit, achteruit, naar rechts, naar links, in combinatie met het juiste hand- of armsein, om een beweging in een bepaalde richting te doen plaatsvinden;

    • g. gevaar, om een noodstop af te dwingen;

    • h. snel, om een beweging te versnellen.

Artikel 8.21. Gebruikte taal

De betrokken personen kennen de gebruikte taal zodanig dat zij de boodschap correct kunnen uitspreken en begrijpen en zich al naar gelang van de boodschap op passende wijze kunnen gedragen op het vlak van de veiligheid of de gezondheid.

Artikel 8.22. Algemene vereisten inzake hand en armseinen

  • 1 Een hand- of armsein is precies en eenvoudig en bestaat uit een breed gebaar.

  • 2 Het gelijktijdig gebruik van beide armen verloopt symmetrisch en geeft slechts één enkel signaal weer.

Artikel 8.23. Seingever

  • 1 De seingever geeft met behulp van hand- en armseinen besturingsinstructies door aan de ontvanger van de seinen.

  • 2 De seingever wijdt zijn aandacht uitsluitend aan het geven van de besturingsinstructies en de veiligheid van de werknemers die zich in de nabijheid bevinden.

  • 3 De seingever kan de gehele besturingsoperatie zien, zonder daarbij door de handeling gehinderd te worden.

  • 4 Wanneer niet aan de in het derde lid, genoemde voorwaarden kan worden voldaan, worden een of meer bijkomende seingevers ingeschakeld.

Artikel 8.24. Ontvanger van seinen

De ontvanger van de seinen zet de in uitvoering zijnde transportbeweging stil om nieuwe instructies te vragen, wanneer hij de ontvangen orders niet met de nodige veiligheidsgaranties kan uitvoeren.

Artikel 8.25. Kenbaarheid seingever

De seingever is makkelijk herkenbaar voor de ontvanger van de seinen.

Artikel 8.26. Voorkomen onduidelijkheid seinen

De in bijlage XIX bij deze regeling opgenomen hand- en armseinen, worden gebruikt in de daarbij vermelde situaties, waarbij deze geen afbreuk doen aan het gebruik van andere van toepassing zijnde codes, met name in bepaalde bedrijvigheidssectoren, waarmee dezelfde handelingen worden aangeduid.

Artikel 8.27. Signalering van obstakels en gevaarlijke plaatsen

  • 1 De signalering van gevaar door stoten tegen obstakels, door vallende voorwerpen of personen, geschiedt door middel van geel, afgewisseld met zwart, of rood afgewisseld met wit, binnen de bebouwde zones van het bedrijf of de inrichting waartoe de werknemer in het kader van zijn werk toegang heeft.

  • 2 De gele en zwarte of rode en witte banden worden onder een hoek van circa 45° aangebracht en hebben ongeveer dezelfde afmetingen.

Artikel 8.28. Afstemming signalering op obstakel of gevaarlijke plaats

De afmetingen van de signalering houden rekening met de afmeting van het gesignaleerde obstakel of de gesignaleerde gevaarlijke plaats.

Artikel 8.29. Vereisten inzake markering van verkeerswegen

  • 1 Wanneer de bescherming van de werknemers dat vereist, worden de verkeerswegen op de arbeidsplaats voor voertuigen duidelijk door doorlopende strepen met een goed zichtbare kleur aangegeven.

  • 2 Bij het aanbrengen van de strepen wordt rekening gehouden met de nodige veiligheidsafstanden tussen de voertuigen die er kunnen rijden en elk voorwerp dat zich in de nabijheid en tussen de voetgangers en de voertuigen kan bevinden.

Hoofdstuk 8a. Strafbare feiten en overtredingen

Artikel 8.29a. Strafbaar feiten

Als strafbaar feit wordt aangemerkt de handeling of het nalaten in strijd met de voorschriften en verboden welke zijn opgenomen in de artikelen 2.0, 2.0a, 2.0b en 2.0c.

Artikel 8.29b. Overtredingen; eerste categorie

Als overtreding ter zake waarvan een bestuurlijke boete kan worden opgelegd van de eerste categorie, wordt aangemerkt de handeling of het nalaten in strijd met de voorschriften welke zijn opgenomen in de artikelen 3.4, 3.5, 3.11, 3.12, 3.13, 3.14, 4.4, vierde lid, 4.5, 4.9, derde en vierde lid, 4.13, 4.19, tweede lid, 4.20, tweede lid, 4.20a, 4.20b, eerste, derde, vierde en vijfde lid, 4.22 tot en met 4.26, 5.1 tot en met 5.3, 8.2, 8.3, 8.4, derde lid, 8.5 tot en met 8.11, 8.12, eerste en tweede lid, 8.13 tot en met 8.29.

Artikel 8.29c. Overtredingen; tweede categorie

Als overtreding ter zake waarvan een bestuurlijke boete kan worden opgelegd van de tweede categorie, wordt aangemerkt de handeling of het nalaten in strijd met de voorschriften welke zijn opgenomen in de de artikelen 4.3, 4.4, eerste tot en met derde lid, 4.6, 4.7, 4.9, eerste en tweede lid, 4.11 en 4.12.

Hoofdstuk 9. Overgangs- en Slotbepalingen

Artikel 9.1. Vergoeding

  • 2 Voor het bepalen van het tarief per certificaat worden de duur van de onderzoeken, bedoeld in het eerste lid, en het aantal en de soort van de verrichtingen die daarbij worden uitgevoerd alsmede de aard en de hoogte van de bijkomende kosten zo nauwkeurig mogelijk omschreven.

Artikel 9.2. Vergoeding extra kosten certificatie en wijze van betaling

[Vervallen per 01-01-2012]

Artikel 9.2a

De afgifte van een certificaat van vakbekwaamheid arbeidshygiëne door de Stichting voor de Certificatie van Vakbekwaamheid SKO in de periode van 1 november 1999 tot 3 november 2006 wordt aangemerkt als de afgifte van een certificaat van vakbekwaamheid arbeidshygiëne als bedoeld in artikel 2.15.

Artikel 9.2b. Overgangsbepaling Commissie voor advies inzake bezwaar en beroep

[Vervallen per 01-07-2005]

Artikel 9.2c. Overgangsbepaling certificering vakbekwaamheid professioneel vuurwerk

[Vervallen per 03-12-2004]

Artikel 9.2d. Overgangsbepaling certificering duikploegleiders

[Vervallen per 01-01-2007]

Artikel 9.2e. Overgangsbepaling certificering duikerartsen

[Vervallen per 01-01-2007]

Artikel 9.2f. Overgangsbepaling certificering arbeid met asbest

[Vervallen per 01-02-2012]

Artikel 9.3. Intrekking oude op de wet gebaseerde regelingen

[Vervallen per 01-07-2005]

Artikel 9.5. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Arbeidsomstandighedenregeling.

Deze regeling zal met de toelichting en de bijlagen in de Staatscourant worden gepubliceerd.

's-Gravenhage, 12 maart 1997

De

Staatssecretaris

voornoemd,

w.g. F.H.G. de Grave

Bijlage 0. behorend bij Artikel 1.7a

Procedure wederzijds erkenning buitenlandse beroepskwalificaties

A. Inleiding

De minister die het aangaat kan erkenning van beroepskwalificaties verlenen (Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties art. 5, eerste lid ). Zulks ter uitvoering van de richtlijn nr. 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties. De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW ) is verantwoordelijk voor de beroeps-kwalificaties betreffende de gezondheid en veiligheid op het werk. De minister van SZW heeft de erkenning van beroepskwalificaties aan de certificerende en keuringsinstanties (CKI’s) gedelegeerd. Een CKI moet daarom aan zich in Nederland vestigende of duurzaam werkzaam zijnde beroeps-beoefenaren uit andere EU-landen desgevraagd een erkenning van EG-beroepskwalificaties verlenen, mits zij voldoen aan de daartoe gestelde eisen. Bij EU-landen gaat het om lidstaten van de Europese Unie en andere staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, en Zwitserland.

De beroepskwalificaties betreffen het bezit van een door het Arbowet- en regelgeving vereist certificaat. De aanvrager moet aantonen dat hij aan de vereisten ten aanzien van oorsprong en herkomst voldoet door aan de CKI de benodigde documenten te overleggen. Hiertoe kunnen behoren een paspoort, Europees identiteitsbewijs en verblijfspapieren. De aanvrager kan volstaan met het overleggen van een duidelijk leesbare kopie van de documenten.

De aanvrager moet voorts aantonen dat hij aan de vereisten van het gereglementeerde beroep of de beroepservaring voldoet door aan de CKI de benodigde documenten te overleggen. Hiertoe kunnen behoren een door het bevoegd gezag afgegeven bekwaamheidsattest of andere bewijsstukken ten aanzien van opleiding en beroepservaring. De aanvrager kan volstaan met het overleggen van een duidelijk leesbare kopie van de documenten.

Komt de Arbeidsinspectie op een arbeids-/bouwplaats dan dient een werknemer (of zzp’er) als sprake is van een gereglementeerd beroep desgevraagd zijn certificaat te laten zien. Dat geldt ook voor de duurzaam in Nederland werkzame (buitenlandse) beroepsuitoefenaar of Nederlandse beroepsuitoefenaar met een buitenlands certificaat. Om die reden moet de duurzaam in Nederland werkzame (buitenlandse) beroepsuitoefenaar zich dan ook vooraf richten tot de CKI voor afgifte van een Nederlands certificaat. Verder geldt als regel dat de duurzaam in Nederland werkzame (buitenlandse) beroepsuitoefenaar over voldoende beheersing van de Nederlandse taal moet beschikken om:

  • a. eventuele werkplannen/instructies/logboeken e.d. te kunnen lezen/invullen; en

  • b. te kunnen communiceren met andere personen op de arbeids-/bouwplaats.

Indien slechts sprake is van incidentele, tijdelijke werkzaamheden hoeft de beroepsbeoefenaar geen erkenning van EG-beroepskwalificaties aan te vragen (Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties art. 22), tenzij sprake is van een gereglementeerd beroep, waarvan op grond van artikel 27 eerste lid, van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties is vastgesteld dat dit ernstige risico’s voor de publieke veiligheid en gezondheid kan opleveren. De tijdsduur bij welke werkzaamheden als tijdelijk, incidenteel kunnen worden aangemerkt is uitgewerkt in een handhavinginstructie van de Arbeidsinspectie.

B. Afgifte Nederlands certificaat; eisen aan de CKI

De CKI moet beschikken over een (op schrift gestelde) procedure waarin invulling is gegeven aan de navolgende eisen en waarbij rekening is gehouden met hetgeen bij de verschillende eisen als toelichting is opgenomen.

EIS1

De CKI moet voor de toelating van de aanvrager tot de procedure voor erkenning van EG-beroepskwalificaties in staat zijn om te beoordelen of de aanvrager:

  • a. voldoet aan de vereisten ten aanzien van oorsprong en herkomst van de aanvrager;

  • b. reeds beschikt over beroepskwalificaties in de staat van oorsprong en herkomst.

Zie verder de Alg. Wet erkenning EG-beroepskwalificaties (Stb. 2009, 616) en richtlijn nr. 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (PbEU L 255).

EIS 2

De CKI moet een lijst bijhouden van mogelijke staten en landen van oorsprong en herkomst wier onderdanen toegang hebben tot de erkenning van de EG-beroepskwalificaties. De CKI kan deze lijst ‘werkendeweg’ ontwikkelen aan de hand van feitelijke verzoeken om wederzijdse erkenning zoals de CKI die ontvangt of heeft ontvangen.

EIS 3

De CKI moet een lijst bijhouden van de mogelijke staten van oorsprong en herkomst waar de betreffende persoonscertificaten zijn gereglementeerd. De lijst omvat tevens een inventarisatie van de bekwaamheidsattesten die te doen gebruikelijk worden afgegeven door het bevoegde gezag in staten waar het beroep niet gereglementeerd is. De CKI kan deze lijst ‘werkendeweg’ ontwikkelen aan de hand van feitelijke verzoeken om wederzijdse erkenning zoals de CKI die ontvangt of heeft ontvangen.

EIS 4

De CKI moet een overzicht bijhouden van de relevante beroepskwalificaties uit de betrokken staten, waarbij wordt vermeld welke beroepskwalificaties gelijkwaardig zijn en op welke beoordelingseisen de beroepskwalificaties afwijken van de eindtermen en toetstermen van de certificatieschema’s die door de minister van SZW zijn vastgesteld. De CKI kan deze lijst ‘werkendeweg’ ontwikkelen aan de hand van feitelijke verzoeken om wederzijdse erkenning zoals de CKI die ontvangt of heeft ontvangen.

EIS 5

De CKI moet de geregistreerde gegevens toegankelijk maken voor publieke toezichthouders.

EIS 6

De CKI moet beroepsbeoefenaren die duurzaam in Nederland werkzaam willen zijn op verzoek de erkenning van EG-beroepskwalificaties verlenen, indien één van de onderstaande situaties van toepassing is:

  • de beroepsbeoefenaar is in bezit van een opleidingstitel die of een door het bevoegd gezag in een andere betrokken staat dan Nederland afgegeven bekwaamheidsattest dat blijk geeft van een beroepskwalificatieniveau dat ten minste gelijkwaardig is aan het in Nederland vereiste niveau (Algemene wet erkenning beroepskwalificaties art. 6, lid 1);

  • de buitenlandse beroepsbeoefenaar beschikt blijkens bewijsstukken van daadwerkelijk en geoorloofde uitoefening van het beroep over relevante beroepservaring van ten minste twee jaar voltijds gedurende de tien jaar voorafgaand aan de aanvraag in zijn staat van herkomst, zijnde een lidstaat van de Europese Unie, andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, of Zwitserland, waar het beroep niet is gereglementeerd, maar de aanvrager is wel in bezit van een door het bevoegd gezag van die staat afgegeven bekwaamheidsattest dat blijk geeft van een ten minste gelijkwaardig beroepskwalificatieniveau en dat tevens aantoont dat de aanvrager is voorbereid op de uitoefening van het beroep (Algemene Wet rekening beroepskwalificaties art. 6 , lid 2).

EIS 7

Een eventueel aanvullend examen dan wel een stage kan, afhankelijk van de vakbekwaamheid van de kandidaat op grond van zijn bekwaamheidsattest en beroepservaring, betrekking hebben op de volgende onderdelen:

  • kennis van Nederlandse veiligheidsvoorschriften en relevante wet- en regelgeving;

  • kennis en vaardigheden waarin het bekwaamheidsattest en de beroepservaring van de kandidaat wezenlijk verschillen met de eindtermen en toetstermen van het certificatieschema.

EIS 8

De certificerende instelling verstrekt een certificaat op grond van erkenning, indien de kandidaat voldoet aan de volgende voorwaarden:

  • hij heeft in voorkomende gevallen alle onderdelen van het aanvullende examen met goed gevolg afgelegd dan wel de noodzakelijk geachte stage doorlopen;

  • hij beschikt over de voor het betreffende persoonscertificaat voorgeschreven ervaring.

Het voldoen aan de criteria wordt aangetoond met de volgende documenten:

  • in voorkomende gevallen het resultaat van het aanvullend theorie- en/of praktijkexamen dan wel een voldoende bewijs van het hebben doorlopen van de noodzakelijk geachte stage;

  • werkgeversverklaring.

Het aanvullend examen kan mondeling of schriftelijk zijn en wordt in de Nederlandse taal afgenomen. De CKI neemt hierbij de afhandelingtermijnen in acht zoals die gelden op grond van de Algemene wet bestuursrecht.

EIS 9

De certificerende instelling moet beoordelen of de kandidaat de Nederlandse taal beheerst op het niveau zoals bedoeld in art. 1.5f van het Arbeidsomstandighedenbesluit.

EIS 10

DE CKI wijst de aanvrager er schriftelijk op dat hij tegen beslissing van de CKI, binnen 6 weken, bij de CKI bezwaar aan kan tekenen tegen de beslissing van de CKI. Tegen een beslissing door de CKI op een bezwaar staat beroep open bij de rechtbank, sector bestuursrecht (eveneens binnen 6 weken).

EIS 11

De CKI moet voor de erkenning van beroepskwalificaties een specifiek stroomschema opstellen dat is gebaseerd op het onderstaande algemene model dat door de Europese Unie is verspreid.

Bijlage 249589.png
Schets specifiek stroomschema
  • 1. Betreft de erkenning [...omschrijving beroep]?

    Nee: Ga naar 3

    Ja: Ga naar 2

  • 2. Is de kandidaat al opgenomen in het BIG-register [uitsluitend voor medische beroepen]?

    Nee: Ga eerst naar de minister van VWS. Einde

    Ja: Ga naar 4

  • 3. Betreft het een beroepskwalificatie (certificaat) waarvoor de CKI is aangewezen?

    Nee: CKI is niet bevoegd. Neem contact op met CKI voor informatie als het toch werken onder overdruk betreft. Einde

    Ja: Ga naar 4

  • 4. Is de kandidaat gevestigd in EU/EER-staat of Zwitserland of gelijkgesteld ivm verblijfstitels?

    Nee: De Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties is niet van toepassing. Ga naar 8

    Ja: Ga naar 5

  • 5. Heeft de kandidaat in zijn land van herkomst door de autoriteiten afgeven beroepskwalificaties op grond van opleiding of examen (land waar het beroep gereguleerd is)?

    Nee: Ga naar 6

    Ja: Ga naar 7

  • 6. Heeft de kandidaat een door de autoriteiten van zijn land van herkomst afgegeven attest dat hij vakbekwaam is op grond van 2 jaar werkervaring in de afgelopen 10 jaar (land waar het beroep niet gereguleerd is)?

    Nee: De Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties is niet van toepassing. Ga naar 8

    Ja: Ga naar 7

  • 7. Betreft het tijdelijke werkzaamheden?

    Nee: Ga naar 8.

    Ja: Ga naar 10.

  • 8. Heeft de kandidaat beroepskwalificaties die ten minste gelijkwaardig zijn aan de Nederlandse eisen (geen wezenlijke verschillen)?

    Nee: Kandidaat moet een aanvullend examen doen resp. een stage doorlopen. De CKI moet de omvang van het examen resp. de stage voor zover mogelijk van te voren bekend maken. Ga naar 9.

    Ja: De beroepskwalificaties figureren in dit geval op een lijst die de minister of de CKI bekend hebben gemaakt. Ga naar 11.

  • 9. Heeft de kandidaat het aanvullende examen met goed gevolg afgelegd resp. de stage doorlopen?

    Nee: Kandidaat komt niet in aanmerking voor erkenning. Einde

    Ja: Ga naar 11.

  • 10. Zijn er aspecten die de gezondheid van individuen kunnen schaden?

    Nee: Kandidaat heeft vrije toegang tot de arbeidsmarkt. De AI wordt geïnformeerd. Einde.

    Ja: Kandidaat moet een aanvullend examen doen dan wel een stage doorlopen. Ga terug naar 9.

  • 11. Kandidaat komt in aanmerking voor erkenning. Einde.

Bijlage I. behorend bij artikel 2.0

In het veiligheidsbeheerssysteem, bedoeld in artikel 2.5a, tweede lid, van het besluit komen aan de orde:

  • a. die onderdelen van het algemene managementsysteem waartoe de organisatorische structuur, de verantwoordelijkheden, de gebruiken, de procedures, de toegepaste werkmethoden en productiemethoden en de hulpmiddelen behoren welke het mogelijk maken het beleid ter voorkoming van zware ongevallen te bepalen en uit te voeren;

  • b. de organisatie en het personeel: de taken en verantwoordelijkheden van het personeel dat op alle organisatorische niveaus bij het beheersen van de risico’s van zware ongevallen is betrokken, het onderkennen van de behoeften aan opleiding van dat personeel, de organisatie van die opleiding en de deelname daaraan door het personeel, de aannemers en de onderaannemers;

  • c. de identificatie van de gevaren en de beoordeling van de risico’s van zware ongevallen, bedoeld in artikel 2.5b, eerste lid, van het besluit;

  • d. het toezicht op de uitvoering: de vaststelling en de toepassing van procedures en instructies voor de beheersing van de veiligheid van de bedrijfsvoering, met inbegrip van het onderhoud van de installaties en de tijdelijke onderbrekingen;

  • e. de wijze waarop wordt gehandeld bij wijzigingen: de vaststelling en de toepassing van procedures voor de planning van wijzigingen met betrekking tot het bedrijf of de inrichting of een onderdeel daarvan of de toegepaste werkmethoden en productiemethoden dan wel met betrekking tot het ontwerpen van nieuwe werkmethoden of productiemethoden;

  • f. de planning voor noodsituaties: de vaststelling en de toepassing van procedures voor de systematische identificatie van noodsituaties alsmede voor het uitwerken, beoefenen, en toetsen van de noodplannen. Bij het oefenen van noodplannen worden alle werknemers op de locatie betrokken, met inbegrip van relevante aannemers en onderaannemers;

  • g. het toezicht op de prestaties: de vaststelling en de toepassing van procedures voor de permanente beoordeling van de inachtneming van de doelstellingen van het beleid ter voorkoming van zware ongevallen en van het veiligheidsbeheerssysteem, alsmede de invoering van regelingen voor onderzoek en correctie bij het niet in acht nemen daarvan. Tot deze procedures behoren het systeem voor de melding van zware ongevallen en bijna-ongevallen, met name die waarbij de beschermende maatregelen hebben gefaald, het onderzoek daarnaar en de nazorg, een en ander op grond van de ervaringen uit het verleden;

  • h. audits en beoordeling: de vaststelling en de toepassing van procedures voor de systematische periodieke evaluatie van het beleid ter voorkoming van zware ongevallen en van de doeltreffendheid en van de deugdelijkheid van het veiligheidsbeheerssysteem alsmede voor de met documenten gestaafde analyse door de werkgever van de resultaten van het gevoerde beleid, van het veiligheidsbeheerssysteem en van de actualisering daarvan.

Bijlage II. behorend bij artikel 2.0c

Het intern noodplan als bedoeld in artikel 2.5c van het besluit bevat de volgende gegevens en beschrijvingen:

  • a. de naam en functie van de personen die bevoegd zijn om noodprocedures in werking te laten treden en van de persoon die belast is met de leiding en coördinatie van de maatregelen ter bestrijding van een ongeval binnen het bedrijf of inrichting;

  • b. de naam en functie van de persoon die verantwoordelijk is voor de contacten met de voor het externe noodplan verantwoordelijke autoriteiten;

  • c. voor voorzienbare omstandigheden of gebeurtenissen die een doorslaggevende rol kunnen spelen bij het ontstaan van een zwaar ongeval, een beschrijving van de te nemen maatregelen ter beheersing van de toestand of de gebeurtenis en ter beperking van de gevolgen daarvan, met inbegrip van een beschrijving van de beschikbare veiligheidsuitrusting en middelen;

  • d. de maatregelen ter beperking van het risico voor personen binnen het bedrijf of de inrichting, waaronder het alarmsysteem en de gedragsregels bij het afgaan van het alarm;

  • e. de regelingen om de autoriteit die verantwoordelijk is voor het in werking laten treden van het externe noodplan bij een ongeval snel in te lichten, de inlichtingen die onmiddellijk moeten worden verstrekt en de regelingen voor het verstrekken van uitvoeriger inlichtingen, wanneer deze beschikbaar komen;

  • f. de regelingen om de werknemers op te leiden voor het vervullen van de taken die van hen verwacht worden en indien nodig de coördinatie hiervan met de externe hulpdiensten;

  • g. de regelingen voor de verlening van steun aan externe bestrijdingsmaatregelen.

Bijlage IIa. behorend bij Artikel 2.14

Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht op certificatie-instellingen belast met: persoonscertificatie op gebied van Arbeids- en Organisatiedeskundige, Arbeidshygiënist en Hogere Veiligheidskundige

Document: WDAT-ARBO: 2012, versie 1

Onder beheer van:

Stichting Beheer Certificatie Deskundigen (BCD)

Lange Voorhout 14

2514 ED Den Haag

Inhoud

1.

 

Inleiding

5

       

2.

 

Definities

6

       

3.

 

Werkveldspecifieke kenmerken

7

 

3.1

Beschrijving document

7

 

3.2

Actieve partijen

7

 

3.3

Risicoanalyse en afbreukrisico

7

       

4.

 

Eisen ten behoeve van de aanwijzing

8

 

4.1

Persoonscertificatie

8

 

4.2

Aanwijzingscriteria

8

       

5.

 

Toezicht

9

       

6.

 

Maatregelen

10

1. Inleiding

Het verrichten van arbeid is een risicovolle bezigheid. Arbeidshygiëne, arbeids- en organisatiekunde en veiligheidskunde zijn vakgebieden met als doelstelling te adviseren over het reduceren van het risico van arbeid. Om het maatschappelijke belang – veiligheid en gezondheid in verband met de arbeid – te waarborgen, is door de overheid gekozen voor een wettelijk verplichte certificatieregeling van deze drie beroepsactiviteiten. Het certificaat wordt onder deze regeling verstrekt door certificatie-instellingen (CKI’s). Om certificaten te mogen verstrekken dient een CKI hiertoe te worden aangewezen door de minister van SZW. Dit gebeurt door een toetsing aan dit document voor aanwijzing van en toezicht op de certificatie-instellingen voor het certificeren van arbeids- en organisatiedeskundigen, arbeidshygiënisten en veiligheidskundigen (WDAT-ARBO). In dit document is aangegeven aan welke regels en procedures de betreffende CKI’s zich dienen te houden.

In dit schema voor aanwijzing en toezicht (WDAT-ARBO) worden enerzijds de normen vastgelegd waaraan CKI’s dienen te voldoen om aangewezen te worden door de Minister en anderzijds de voorwaarden waarbinnen de aanwijzing plaatsvindt.

Dit WDAT-ARBO is vastgesteld door de Minister van SZW en wordt beheerd door de Stichting Beheer Certificatie Deskundigen (BCD) die ook het certificatieschema voor arbeids- en organisatiedeskundigen, arbeidshygiënisten en veiligheidskundigen beheert. Uitsluitend de versie van het schema waarnaar in de regelgeving wordt verwezen is van kracht.

2. Definities

Begrip of afkorting

Betekenis

A&O

Arbeids- en Organisatiedeskundige.

Aanvrager van een certificaat

De persoon die bij de Certificatie-instelling een aanvraag doet voor het afgeven van een certificaat.

Aanwijzing

Aanwijzing van een instelling bij of krachtens wettelijk voorschrift door de minister van SZW.

AH

Arbeidshygiënist.

Awb

Algemene wet bestuursrecht.

BCD

Beheerstichting Certificatie van Deskundigen. De stichting BCD beheert de wettelijke certificatieregeling voor A&O, AH en VK.

Beoordeling

Beoordeling (initiële, of her-) door de nationale accreditatie-instantie van instellingen op basis van het door de minister van SZW vastgestelde WDA&T, op grond waarvan de nationale accreditatie-instantie schriftelijk rapporteert of de instelling competent is om wettelijk verplichte certificaten af te geven. Bij het vaststellen van het WDA&T door de minister van SZW wordt zoveel mogelijk aangesloten bij internationale systematiek en normen.

CCvD ARBO

Het Centraal College van Deskundigen Arbo is onderdeel van en wordt gefaciliteerd door de stichting BCD, dat belanghebbende partijen in een bepaalde sector of branche de mogelijkheid biedt tot deelname bij het opstellen en onderhouden van de documenten van de BCD op zodanige wijze dat sprake is van een evenwichtige en representatieve vertegenwoordiging van deze partijen.

Certificaat

Een certificaat in de zin van artikel 20 Arbowet (persoonscertificaat). Daarnaast moet een certificaat beschouwd worden als een verklaring van overeenstemming (conformiteitverklaring) zoals bedoeld in relevante ISO en EN normen.

Certificaathouder

Persoon die in het bezit is van een geldig (wettelijk verplicht) certificaat.

Certificatieproces

Alle activiteiten via welke een CKI beoordeelt en besluit of een persoon, product of systeem voldoet en blijft voldoen aan de normen.

Certificatiereglement

Bepalingen voor de uitvoering van het certificatieproces en de relaties tussen kandidaat en CKI.

Certificatieschema

Een document dat door SZW is vastgesteld conform ISO/IEC 17024:2003.

Certificatiesysteem

Set van procedures en middelen benodigd om het certificatieproces uit te voeren per certificatieschema, dat leidt tot de uitgifte van een certificaat van vakbekwaamheid, inclusief onderhoud.

CKI

Certificatie- en Keurings Instelling.

Competentie

Gedemonstreerd vermogen om kennis en vaardigheden toe te passen en, waar relevant, gedemonstreerde persoonlijke eigenschappen, zoals gedefinieerd in het certificatieschema.

Controle

Periodieke beoordeling door de nationale accreditatie-instantie van CKI’s tegen de voor beoordeling geldende regels van de minister (WDA&T).

Entreecriteria

Criteria, zoals opleiding en werkervaring, waaraan de kandidaat moet voldoen om toegelaten te worden tot het certificatieproces.

Examen

Het geheel van toetsopgaven (toetsvragen en/of toetsopdrachten), bedoeld om de individuele kandidaat te kunnen beoordelen in de mate waarin hij of zij aan de eindtermen conform de normen voldoet.

Examencommissie

Commissie binnen de structuur van de CKI onder wiens verantwoordelijkheid de examens worden afgenomen.

Examenreglement

Bepalingen voor de uitvoering van examens in de relatie tussen de kandidaat en de exameninstelling.

HVK

Hogere Veiligheidskundige.

Nationale accreditatie-instantie

De accreditatie-instantie die door de overheid is aangewezen voor het uitvoeren van de nationale accreditatie.

Risicoanalyse

Analyse waaruit motivatie, voor te maken keuzes in het werkveldspecifieke probleemgebied, blijkt, op te nemen in het beoogde werkveldspecifieke schema.

SZW

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Toegelaten opleiding

Een beroepsopleiding waarvan door de Stichting BCD is vastgesteld dat deze kandidaten aflevert met de vereiste eindtermen.

Toezicht

Het verzamelen van de informatie over de vraag of een handeling of zaak voldoet aan de daaraan gestelde eisen, het zich daarna vormen van een oordeel daarover en het eventueel naar aanleiding daarvan interveniëren. (Ministerie van BZK, De Kaderstellende visie op toezicht).

Vakbekwaamheidseisen

De eisen die, binnen een bepaald werkveld of een bepaalde beroepsgroep, gesteld worden aan personen met betrekking tot hun kennis, vaardigheden en houdingen inzake specifieke handelingen of taken.

VK

Veiligheidskundige.

Werkveld

In dit certificatieschema vallen daaronder de beroepsgebieden arbeids & organisatiekunde arbeidshygiëne en veiligheidskunde.

WDA&T

Term gebruikt door SZW voor een werkveldspecifiek schema van aanwijzing en toezicht. Daarin zijn de normen vastgelegd waaraan CKI’s dienen te voldoen om aangewezen te worden door de minister van SZW. Ook bevat het de voorwaarden waarbinnen aanwijzing plaatsvindt.

WSCS

Term gebruikt door SZW voor een werkveldspecifiek certificatieschema dat door de minister van SZW is geaccepteerd te gebruiken binnen een specifieke aanwijzing als CKI voor personen, producten of systemen.

WDAT-ARBO

Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht (WDA&T) op certificatie-instellingen belast met persoonscertificatie op het gebied van arbeids- en organisatiedeskundigen, arbeidshygiënisten en veiligheidskundigen. Documentnummer: WDAT-ARBO: 2012, versie 1.

WSCS-AH

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat

Arbeidshygiënisten (AH). Documentnummer: WSCS-AH: 2012, versie 1.

WSCS-AO

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat

Arbeids en Organisatiedeskundigen (AO).

Documentnummer: WSCS-AO: 2012, versie 1.

WSCS-HVK

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat

Hogere Veiligheidskundige (HVK).

Documentnummer: WSCS-HVK: 2012, versie 1.

WOB

Wet Openbaarheid van Bestuur.

Daarnaast worden de definities uit de ISO/IEC 17024:2003 en uit de IAF Guidance24:2009 gehanteerd.

3. Werkveldspecifieke kenmerken

3.1. Beschrijving document

Dit document voor aanwijzing van en toezicht op de certificatie-instellingen voor het certificeren van arbeids- en organisatiedeskundigen, arbeidshygiënisten en veiligheidskundigen (WDAT-ARBO) is door de Stichting Beheer Certificatie van Deskundigen (stichting BCD) op advies van het CCvD ARBO voorgesteld en door de Minister van SZW vastgesteld. Dit vastgestelde document vervangt eerdere versies.

3.2. Actieve partijen

Binnen het kader van dit WDA&T zijn actief:

  • De Stichting BCD;

  • CCvD ARBO;

  • De voor dit werkveld aan te wijzen CKI’s;

  • Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

3.3. Risicoanalyse en afbreukrisico

Bij de aanwijzing van een certificatie-instelling (CKI) bestaat het risico dat:

  • 1) een CKI wordt aangewezen, die op het moment van aanwijzen niet voldoet aan de eisen die aan een dergelijke CKI worden gesteld;

  • 2) een CKI wordt aangewezen die na aanwijzing haar taken niet naar behoren blijkt te vervullen;

  • 3) de belangen van certificaathouders kunnen worden geschaad;

  • 4) het stelsel van certificatie arbeidsomstandigheden en warenwet ‘imagoschade’ oploopt of anderszins wordt ondermijnd en/of het ministerie van SZW geconfronteerd wordt met aansprakelijkheidsstelling of schadeclaims;

  • 5) er onvoldoende mogelijkheden zijn voor tussentijdse controle op het functioneren van de CKI en voor mogelijkheden om, bij geconstateerde afwijkingen, corrigerend op te treden richting die CKI;

  • 6) een CKI niet wordt aangewezen die, gezien de wettelijke criteria, wel voor aanwijzing in aanmerking had dienen te komen.

Ad 1

Hierbij gaat het onder meer om zaken als het beschikken over voldoende en voldoende gekwalificeerd personeel, over adequate huisvesting en voldoende procedures en voorzieningen voor wat betreft de omgang met persoonsgegevens, procedures en protocollen voor de uitbesteding van werkzaamheden en de onafhankelijkheid van degenen die bij het proces van toetsing en certificatie zijn betrokken.

Ad 2

Hierbij gaat het onder meer om zaken als onvoldoende periodieke controle van de CKI op de certificaathouder (frequentie, diepgang).

Ad 3

Hierbij gaat het onder meer om het niet adequaat toepassen van de voorgeschreven procedures inzake klachten en herziening. Ook de wijze van toetsing van (kandidaat)certificaathouders en de onafhankelijkheid en de wijze waarop de toetsresultaten zijn vastgelegd is hierbij een aandachtspunt. Verder is hier van belang hoe wordt omgegaan met dossiers van certificaathouders in het geval een CKI beslist de werkzaamheden te beëindigen.

Ad 4

CKI’s voeren een publieke taak uit en het is daarom van belang dat zij zich voldoende verzekeren tegen aansprakelijkheid. Nalatigheid of onjuist handelen kan het vertrouwen in het stelsel van certificatie ondermijnen en leiden tot (imago)schade voor collega CKI’s en SZW.

Ad 5

De eisen in het Schema voor Aanwijzing en Toezicht dienen zodanig te zijn dat deze voldoende handvatten bieden voor tussentijdse controles door bijvoorbeeld de nationale accreditatie-instelling of de Inspectie SZW en voldoende toetsbare bepalingen te bevatten voor SZW om indien nodig sancties aan de CKI op te kunnen leggen.

Ad 6

Hier gaat het om te voorkomen dat een CKI niet zou worden aangewezen, terwijl deze wel aan de criteria voor aanwijzing voldoet (transparantie en kenbaarheid inzake de criteria).

4. Eisen ten behoeve van de aanwijzing

4.1. Persoonscertificatie

Het beoordelen en aanwijzen van CKI’s voor persooncertificatie vindt plaats op basis van de ISO/IEC 17024:2003, de IAF Guidance24:2009 en de eisen die gesteld worden aan de CKI op grond van aanwijzing. CKI’s die op basis van deze documenten zijn beoordeeld en voldoen, geven voldoende dekking aan de in de risicoanalyse genoemde onderwerpen. Voor de artikelen 4.2.3 en 6.5 uit de norm zijn de beschreven aanvullingen van toepassing.

Een uitwerking van normartikel 4.2.3 van de norm ISO/IEC 17024:2003 leidt tot de volgende aanvullende eisen:

  • Het certificatieschema wordt voorgesteld en beheerd door de stichting BCD en niet door de CKI;

  • Er kunnen door het CCvD ARBO voorstellen tot wijziging van het certificatieschema bij het bestuur van de stichting BCD worden ingediend; deze geleidt ze door naar de Minister van SZW. De Minister van SZW zal deze wijzigingen beoordelen en bepalen of het wijzigingsvoorstel al dan niet (ongewijzigd) wordt overgenomen.

Een uitwerking van normartikel 6.5 van de norm ISO/IEC 17024:2003 leidt tot de volgende aanvullende eis:

  • Er kunnen door het CCvD ARBO voorstellen tot wijziging van het certificatieschema bij het bestuur van de stichting BCD worden ingediend; deze geleidt ze door naar de Minister van SZW. De Minister van SZW zal deze wijzigingen beoordelen en bepalen of het wijzigingsvoorstel al dan niet (ongewijzigd) wordt overgenomen.

4.2. Aanwijzingscriteria

De CKI wordt in het kader van haar aanwijzing op grond van de artikelen 1.5a t/m 1.5d Arbobesluit op de volgende criteria getoetst:

  • 4.2.1 De aangewezen CKI en de werknemers die met de keuringen of beoordelingen zijn belast, voeren deze uit met de grootste mate van beroepsintegriteit.

  • 4.2.2 Er is een integriteitsbeleid, dat waar nodig in duidelijke voorschriften is uitgewerkt. Het personeel heeft zich aantoonbaar hieraan geconformeerd.

  • 4.2.3 De aangewezen CKI treedt integer en niet buiten zijn bevoegdheden in de markt op.

  • 4.2.4 Het personeel van de aangewezen CKI is aantoonbaar gebonden aan beroepsgeheim ten aanzien van al hetgeen het bij de uitoefening van zijn taak in het kader van het besluit ter kennis is gekomen, behalve tegenover de ter zake bevoegde overheidsinstanties.

  • 4.2.5 De aangewezen CKI is bestuursorgaan in de zin van de Algemene wet bestuursrecht en dient te voldoen aan bestuurswetgeving zoals de Algemene wet bestuursrecht, de Wet openbaarheid van bestuur en de Archiefwet 1995.

  • 4.2.6 De aangewezen CKI dient te beschikken over een WA verzekering die voldoende dekking biedt voor redelijkerwijs te verwachten risico’s.

  • 4.2.7 De aangewezen CKI dient een procedure te hebben waarin geregeld is dat in geval van ontdekking van een vermoeden van direct gevaar voor de veiligheid dit ogenblikkelijk door de desbetreffende medewerker gemeld wordt, en waarin staat beschreven dat de instelling z.s.m. de belanghebbenden informeert, waaronder indien van toepassing de betreffende overheidsinstantie.

  • 4.2.8 Bij beëindiging van de activiteiten door de aangewezen CKI dient deze terstond de minister van SZW te informeren. De minister van SZW bepaalt wat de (voorheen) aangewezen CKI met de dossiers moet doen, de (voorheen) aangewezen CKI dient hieraan mee te werken. Dit vrijwaart de (voorheen) aangewezen CKI niet van eventuele aansprakelijkheid voor fouten in door haar uitgevoerde keuringen of beoordelingen.

  • 4.2.9 De aangewezen CKI dient de volgende procedures op schrift te hebben gesteld: een zienswijzeprocedure (afdeling 4.1.2 Awb), een bezwaarschriftprocedure (hoofdstuk 6 en 7 Awb) en een klachtenprocedure (hoofdstuk 9 Awb). .

  • 4.2.10 De aangewezen CKI moet zich aantoonbaar laten vertegenwoordigen in het nationale overleg van de instellingen, georganiseerd door het CCvD. Het CCvD vertegenwoordigt Nederland bij het Europese NoBo overleg en de CKI’s nemen deel aan het overleg met het CCvD. De CKI’s moeten kunnen aantonen de afspraken uit het overleg met het CCvD uit te voeren.

  • 4.2.11 Meldplicht van het weigeren, opschorten of intrekken van certificaten aan de andere CKI’s respectievelijk NoBo’s.

  • 4.2.12 De Cki houdt zich bij de op te leggen sancties/maatregelen aan het vastgestelde sanctie- en maatregelenbeid. In geval van kennelijke onredelijkheid heeft de CKI op grond van de Awb de bevoegdheid hier van af te wijken. Afwijking geschiedt alleen op grond van door de certificaathouder aan te dragen argumenten. De onderbouwing voor de afwijking wordt opgenomen in het besluit over de opgelegde sanctie. Afwijkingen worden geregistreerd door de cki.

  • 4.2.13 Alle documenten en registraties in het verkeer met de overheid dienen in het Nederlands te zijn tenzij anders met de overheid overeengekomen.

  • 4.2.14 Verbod op onderuitbesteding op afgifte van certificaten en de daaraan voorafgaande beoordeling en beslissing.

5.. Toezicht

In verband met de verplichtingen in het kader van toezicht zijn de volgende artikelen van toepassing; artikelen 1.5b en 1.5c Arbobesluit en artikel 1.1a Arboregeling.

Ten behoeve van de informatieverzameling dient de CKI kosteloos:

  • a) Zich jaarlijks vóór 1 maart schriftelijk aan SZW te verantwoorden over de rechtmatigheid en doeltreffendheid van het functioneren op elk werkveld waarvoor de instelling door de minister van SZW is aangewezen (de schriftelijke verantwoording wordt naar de Inspectie SZW gezonden). In deze schriftelijke verantwoording worden tenminste de onderwerpen behandeld:

    • 1. de door de instelling afgegeven, geschorste, ingetrokken dan wel geweigerde certificaten;

    • 2. wijzigingen in de op het werkveld van de instelling betrekking hebbende accreditaties, reglementen en procedures;

    • 3. wijzigingen in de bestuurssamenstelling;

    • 4. wijzigingen in de statuten of het huishoudelijk reglement;

    • 5. aan derden uitbestede werkzaamheden;

    • 6. structurele knelpunten op het werkveld van de instelling die zich in de uitvoeringspraktijk hebben voorgedaan;

    • 7. het gevoerde overleg en de samenwerking op het werkveld met andere certificerende instellingen;

    • 8. door de instelling ontvangen klachten en de wijze van afhandeling daarvan;

    • 9. tegen de beslissingen van de instelling ingediende bezwaren en aangespannen zaken en de wijze van afhandeling daarvan;

    • 10. een financieel verslag betreffende de activiteiten waarvoor de instelling is aangewezen.

    • 11. Het aantal malen per kalenderjaar dat afgeweken wordt van het sanctie- en maatregelenbeleid.

  • b) Mee te werken aan controles in opdracht van SZW (in de praktijk betekent dit dat de controles door de Inspectie SZW en de nationale accreditatie-instantie uitgevoerd kunnen worden) .

  • c) Tijdige en juiste informatie te verstrekken die SZW nodig heeft om te kunnen beoordelen of zij aan de aanwijzingsnormen blijft voldoen (in de praktijk betekent dit dat deze informatie aan de Inspectie SZW of de nationale accreditatie-instantie verstrekt moet worden).

  • d) Terstond informatie te verstrekken aan SZW en aan de Beheerstichting in het kader van hun registratietaak, over individuele certificaten/certificaathouders waaraan een sanctie is opgelegd (in de praktijk betekent dit dat deze informatie aan de Inspectie SZW verstrekt moet worden).

  • e) Informatie te verstrekken aan de Inspectie SZW over de wijze waarop zij certificaten heeft verstrekt en van de wijze waarop zij het doen en laten van certificaathouders periodiek beoordeelt.

  • f) Aan te tonen aan SZW dat zij voldoende controleert of certificaathouders blijven voldoen aan de certificatie-eisen (in de praktijk betekent dit dat deze informatie aan de Inspectie SZW, of nationale accreditatie-instantie verstrekt moet worden). In ieder geval worden frequentie, aard en omvang (tijdsduur) van de controles weergegeven.

  • g) SZW in te lichten zodra zij voornemens is een of meer van haar taken te beëindigen.

  • h) SZW in te lichten zodra zij een aanvraag indient voor een aanvullende accreditatie of beoordeling op basis van een wettelijke specifiek schema.

6. Maatregelen

Indien de aangewezen instelling niet meer voldoet aan de eisen in dit schema kan dit gevolgen hebben voor de aanwijzing. Zie beleidsmaatregel maatregelenbeleid certificering Arbeidsomstandighedenwet en Warenwet, Stcrt. 2010, nr. 10839 van 14 juli 2010.

Bijlage IIb. behorend bij Artikel 2.15

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Arbeidshygiënist

Document: WSCS-AH: 2012, versie 1

Onder beheer van:

Stichting Beheer Certificatie Deskundigen (BCD)

Lange Voorhout 14

2514 ED Den Haag

Inhoudsopgave

1.

 

Inleiding

12

       

2.

 

Definities

12

       

3.

 

De werkveldspecifieke kenmerken

14

 

3.1

Beschrijving schema

14

 

3.2

Actieve partijen

14

 

3.3

Risicoanalyse en afbreukrisico

14

       

4.

 

Het certificatiereglement

14

 

4.1

Doelstelling

14

 

4.2

Certificatieprocedure

14

 

4.3

Certificatiebesluit

15

 

4.4

Geldigheidsduur

15

 

4.5

Geldigheidscondities

15

 

4.6

Klachten

15

 

4.7

Bezwaarprocedure

15

 

4.8

Register voor vakbekwaamheid

15

 

4.9

Norminterpretatie

15

       

5.

 

Het examenreglement

15

 

5.1

Doelstelling

15

 

5.2

Het examenreglement

15

 

5.3

Beheer centrale itembank en examenversies

16

       

6.

 

Toezicht

16

 

6.1

Medewerking aan toezicht

16

 

6.2

Frequentie en uitvoering van het toezicht

16

 

6.3

Verslag van bevindingen

16

 

6.4

Klachten betreffende de certificaathouder

17

 

6.5

Maatregelen

17

       

7.

 

Het onderwerp van certificatie

17

       

8.

 

Entreecriteria

17

       

9.

 

Competentieprofiel

19

       

10.

 

Toetsmethodiek bij initiële certificatie

19

 

10.1

Toetstermen

19

 

10.2

Toets (overhoring van het portfolio)

20

       

11.

 

Toetsmethodiek bij hercertificatie

21

 

11.1

Toetstermen

21

 

11.2

Beoordelingsmethode

22

 

11.3

Toets (verdediging van het portfolio)

23

       

12

 

Het certificaat

23

       

13.

 

Geldigheidscondities

23

     

Bijlage 1:

Klachtenregeling

23

Bijlage 2:

Bezwaarprocedure

25

Bijlage 3:

Eisen te stellen aan examenpersoneel

26

Bijlage 4:

Eisen te stellen aan het examen

26

Bijlage 5:

Schema competentiegericht beoordelen

28

Bijlage 6:

Competentieprofiel arbeidshygiënist

29

Bijlage 7:

Toelaten van opleidingen

36

Bijlage 8:

Overgangsregeling

36

Bijlage 9:

Format goed- en afkeurcriteria examen

36

Bijlage 10:

Specialisatie van de arbeidshygiënist (toelichtend)

37

1. Inleiding

In deze persoonscertificatieregeling voor Arbeidshygiënisten (AH), wordt enerzijds algemene uitgangspunten en bepalingen opgenomen en wordt beschreven binnen welke voorwaarden de afgifte van certificaten dient te gebeuren. Anderzijds worden in het schema de normen vastgelegd waaraan personen dienen te voldoen om een certificaat van vakbekwaamheid te kunnen ontvangen.

Deze certificatieregeling is opgesteld door het betreffende Centraal College van Deskundigen (CCvD ARBO) van de Beheerstichting Certificatie van Deskundigen (stichting BCD). Het schema is door het ministerie van SZW vastgesteld. Pas na vaststelling van deze regeling door de minister van SZW mag de certificatieregeling door de certificatie-instellingen worden toegepast.

De te certificeren deskundige betreft de Arbeidshygiënist. De Arbeidshygiënist houdt zich bezig met het adviseren van werkgevers en medewerkers over hoe problemen in de werkomgeving beheerst kunnen worden, waarbij het doel bescherming van de medewerkers is. Het voorkomen van gezondheidsschade tijdens het werk staat centraal. De Arbeidshygiënist is de aangewezen specialist op het gebied belastende factoren in de werkomgeving die een schadelijke invloed kunnen hebben op de gezondheid van medewerkers (of op het nageslacht van medewerkers). De deskundige adviseert onder meer over blootstelling op de werkplek aan giftige en/of gevaarlijke stoffen, lawaaiige machines, trillend gereedschap, schadelijke straling, schimmels en bacteriën, etc.

De Nederlandse Arbeidsomstandighedenwet vereist certificering voor ‘Arbeidshygiënisten die RI&E toetsen’. Tevens moet een gecertificeerde Arbodienst beschikken over een gecertificeerde arbeidshygiënist. Uit artikel 2.7 lid 2 van het Arbeidsomstandighedenbesluit volgt dat een arbeidshygiënist alleen beschikt over voldoende deskundigheid en ervaring indien hij in het bezit is van een certificaat van vakbekwaamheid arbeidshygiëne uitgereikt door een certificerende instelling.

Meer informatie over het vakbekwaamheidsprofiel (competentieprofiel) van de Arbeidshygiënist is terug te vinden in bijlage 6 van dit schema.

Deze certificatieregeling is gestructureerd in overeenstemming met de eisen uit ISO/IEC 17024:2003.

2. Definities

Begrip of afkorting

Betekenis

AH

Arbeidshygiënist

Aanvrager/kandidaat van een certificaat

De persoon die bij de Certificatie-instelling een aanvraag doet voor het afgeven van een certificaat.

Aanwijzing

Aanwijzing van een instelling bij of krachtens wettelijk voorschrift door de minister van SZW.

Awb

Algemene wet bestuursrecht.

Beoordeling

Beoordeling (initiële, of her-) door de nationale accreditatie-instantie van instellingen op basis van het door de minister van SZW vastgestelde WAD&T, op grond waarvan de nationale accreditatie-instantie schriftelijk rapporteert of de instelling competent is om wettelijk verplichte certificaten af te geven. Bij het vaststellen van het WDA&T door de minister van SZW wordt zoveel mogelijk aangesloten bij internationale systematiek en normen.

Stichting BCD

Beheerstichting Certificatie van Deskundigen. De stichting BCD beheert de wettelijke certificatieregeling voor A&O, AH en VK.

CCvD ARBO

Het Centraal College van Deskundigen ARBO is onderdeel van en wordt gefaciliteerd door de stichting BCD, dat belanghebbende partijen in een bepaalde sector of branche de mogelijkheid biedt tot deelname bij het opstellen en onderhouden van de documenten van de stichting BCD op zodanige wijze dat sprake is van een evenwichtige en representatieve vertegenwoordiging van deze partijen.

Certificaat

Een certificaat in de zin van artikel 20 Arbowet (persoonscertificaat). Daarnaast moet een certificaat beschouwd worden als een verklaring van overeenstemming (conformiteitsverklaring) zoals bedoeld in relevante ISO en EN normen.

Certificaathouder

Persoon die in het bezit is van een geldig (wettelijk verplicht) certificaat.

Certificatieproces

Alle activiteiten via welke een CKI beoordeelt en besluit of een persoon, product of systeem voldoet en blijft voldoen aan de normen, zoals opgenomen in dit certificatieschema.

Certificatiereglement

Bepalingen voor de uitvoering van het certificatieproces en de relaties tussen kandidaat en CKI.

Certificatieschema

Dit document dat door SZW is vastgesteld.

Certificatiesysteem

Set van procedures en middelen benodigd om het certificatieproces uit te voeren per certificatieschema, dat leidt tot de uitgifte van een certificaat van vakbekwaamheid, inclusief onderhoud.

Cesuur

De grens tussen de hoogste toetsscore waaraan een onvoldoende en de laagste toetsscore waaraan een voldoende wordt toegekend.

CKI

Certificatie Instelling, hieronder wordt verstaan een aangewezen certificerende instelling die bevoegd is tot het afgeven van een certificaat vakbekwaamheid binnen het genoemd certificatieschema.

Competentie

Gedemonstreerd vermogen om kennis en vaardigheden toe te passen en, waar relevant, gedemonstreerde persoonlijke eigenschappen, zoals gedefinieerd in het certificatieschema.

Controle

Periodieke beoordeling door de nationale accreditatie-instantie van CKI’s tegen de voor beoordeling geldende regels van de minister (WAD&T).

WAD&T

Document voor aanwijzing en toezicht op de certificatie-instellingen voor A&O, AH en VK.

EG-beroepskwalificatie

Een verklaring door de CKI afgegeven betreffende het niveau van de gevolgde beroepsopleiding die buiten Nederland doch binnen de EU is gevolgd.

Eindtermen

Een omschrijving van het geheel aan kennis, vaardigheden en houdingen van een specifiek vakbekwaamheidgebied ten behoeve van het toetsen van examenkandidaten.

Entreecriteria

Criteria, zoals opleiding en werkervaring, waaraan de kandidaat moet voldoen om toegelaten te worden tot het certificatieproces.

Examen

Het geheel van toetsopgaven (toetsvragen en/of toetsopdrachten), bedoeld om de individuele kandidaat te kunnen beoordelen in de mate waarin hij of zij aan de eindtermen conform de normen voldoet.

Examencommissie

Commissie binnen de structuur van de CKI onder wiens verantwoordelijkheid de examens worden afgenomen.

Examenreglement

Bepalingen voor de uitvoering van examens in de relatie tussen de kandidaat en de exameninstelling.

Nuffic

Nuffic (Stichting Nederlandse organisatie voor internationale samenwerking in het hoger onderwijs) is een Nederlandse non-profit dienstverlenende organisatie en expertisecentrum op het terrein van internationaal georiënteerd onderwijs die is gevestigd in Den Haag.

Risicoanalyse

Overzicht van alle mogelijke risico's die het resultaat kunnen beïnvloeden waarin voor elk risico wordt aangegeven wat het gevolg zou zijn als het risico zich voordoet, welke maatregelen getroffen kunnen worden ter beheersing en wie deze maatregelen het beste kan nemen.

SZW

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Toegelaten opleiding

Een beroepsopleiding waarvan door de stichting BCD is vastgesteld dat deze kandidaten aflevert met het vereiste eindtermen.

Toezicht

Het verzamelen van de informatie over de vraag of een handeling of zaak voldoet aan de daaraan gestelde eisen, het zich daarna vormen van een oordeel daarover en het eventueel naar aanleiding daarvan interveniëren. (Ministerie van BZK, De Kaderstellende visie op toezicht).

Vakbekwaamheidsgebied

Aanduiding van het werkveld, de functie, of een geheel aan taken waar bepaalde vakbekwaamheidseisen op betrekking hebben.

Vakbekwaamheidseisen

De eisen die, binnen een bepaald werkveld of een bepaalde beroepsgroep, gesteld worden aan personen met betrekking tot hun kennis, vaardigheden en houdingen inzake specifieke handelingen of taken.

Werkveld

In voorliggend certificatieschema valt daaronder het beroepsgebied arbeidshygiëne.

WDA&T

Term gebruikt door SZW voor een werkveldspecifiek schema van aanwijzing en toezicht. Daarin zijn de normen vastgelegd waaraan CKI’s dienen te voldoen om aangewezen te worden door de minister van SZW. Ook bevat het de voorwaarden waarbinnen aanwijzing plaatsvindt.

WSCS

Term gebruikt door SZW voor een werkveldspecifiek certificatieschema dat door de minister van SZW is geaccepteerd te gebruiken binnen een specifieke aanwijzing als CKI voor personen, producten of systemen.

WDAT-ARBO

Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht (WDA&T) op certificatie-instellingen belast met persoonscertificatie op het gebied van arbeids- en organisatiedeskundigen, arbeidshygiënisten en veiligheidskundigen.

Documentnummer: WDAT-ARBO: 2012, versie 1.

WSCS-AH

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Arbeidshygiënisten (AH).

Documentnummer: WSCS-AH: 2012, versie 01.

WSCS-AO

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Arbeids en Organisatiedeskundigen (AO).

Documentnummer: WSCS-AO: 2012, versie 01.

WSCS-HVK

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Hogere Veiligheidskundige (HVK).

Documentnummer: WSCS-HVK: 2012, versie 01.

WOB

Wet Openbaarheid van Bestuur.

3. De werkveldspecifieke kenmerken

Het verrichten van arbeid is een risicovolle activiteit. Om het maatschappelijke belang – veiligheid en gezondheid van en rondom de arbeid – te waarborgen, is door de overheid gekozen voor een wettelijk verplichte certificatieregeling voor de borging van de vakbekwaamheid van de beroepsgroep AH.

3.1. Beschrijving schema

Dit werkveldspecifieke certificatieschema Arbeidshygiënist is door de stichting BCD voorgesteld en door het ministerie van SZW – inclusief eventuele aanpassingen – vastgesteld. De minister van SZW kan ook op eigen initiatief wijzigingen aanbrengen in de vastgestelde documenten. Dit vastgestelde schema vervangt eerdere versies. Op- en of aanmerkingen over de certificatieregeling kunnen worden ingediend bij de stichting BCD.

3.2. Actieve partijen

Binnen het kader van deze certificatieregeling zijn actief:

  • De stichting BCD waar (Centrale) Colleges van Deskundigen onderdeel van uitmaken;

  • Aangewezen door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid certificatie-instellingen;

  • Certificaathouders.

3.3. Risicoanalyse en afbreukrisico

Het beroepsmatig uitvoeren van werkzaamheden kan op termijn leiden tot gezondheidseffecten zoals psychische en fysieke effecten waaronder ook het overlijden.

Een arbeidshygiënist houdt zich voornamelijk bezig met arbeidsomstandigheden, met als doel deze zo te optimaliseren dat het welzijn en de gezondheid van de werknemers niet in gevaar komt, ofwel: preventie en gezondheid is zijn werkterrein, de bescherming van werknemers en/of omgeving is zijn doel.

Kortdurende afwezigheid van de adviseur kan daarom het niveau van de arbeidsomstandigheden niet aantasten. Dat maakt dat het directe afbreukrisico gering is.

Arbeidshygiëne is de toegepaste wetenschap welke zich richt op het geheel van belastende factoren dat in of door de werksituatie kan ontstaan en dat de gezondheid en/of het welzijn van de werkende mens en/of zijn nageslacht kan beïnvloeden.

4. Het certificatiereglement

4.1. Doelstelling

Dit reglement omschrijft de procedures die relevant zijn voor het juist toepassen van dit schema. Hierbij moet gedacht worden aan onder meer procedure van aanvraag, de examinering, de wijze waarop de uitslag bekend gemaakt word en condities met betrekking tot de certificatie, de afgifte van certificaten/verklaringen, procedures bij het uitvoeren van toezicht, klachtenafhandeling en het indienen van een verzoek om herziening.

4.2. Certificatieprocedure

De Arbeidshygiënist, dient in overeenstemming met het certificatieschema Arbeidshygiënist een aanvraag in voor het persoonscertificaat bij een CKI. Vervolgens verstrekt de CKI relevante informatie over de gang van zaken betreffende het gehele certificatieproces.

4.3. Certificatiebesluit

Het certificatiebesluit wordt genomen door een functionaris van de CKI die niet betrokken is geweest bij de beoordeling van de kandidaat. Deze functionaris is daartoe gekwalificeerd en aangesteld conform het kwaliteitsmanagementsysteem en de procedures die de CKI heeft op grond van het Document voor aanwijzing en toezicht op de certificatie-instellingen voor AH (het WDA&T).

4.4. Geldigheidsduur

De geldigheidsduur voor een persoonscertificaat volgens het certificatieschema voor de certificatie van AH is vijf jaar.

4.5. Geldigheidscondities

Met betrekking tot de geldigheid van het certificaat worden condities gesteld. Indien niet voldaan wordt aan deze condities kan dit consequenties hebben voor het certificaat. De condities en de wijze waarop door de CKI toegezien dient te worden, worden opgesteld door de stichting BCD en vastgelegd in het Document voor aanwijzing en toezicht op de certificatie-instellingen voor AH.

4.6. Klachten

Behandelingswijze van klachten van kandidaten en certificaathouders. De klachtenregeling is opgenomen in bijlage 1.

4.7. Bezwaarprocedure

De bezwaarprocedure is opgenomen in bijlage 2.

4.8. Register voor vakbekwaamheid

De CKI registreert de gegevens van de certificaathouder. Deze gegevens worden conform de overeenkomst met de stichting BCD tenminste zo vaak als mutaties zich voordoen elektronisch verzonden aan de stichting ten behoeve van het Certificaatregister van de stichting, dat wordt opgezet conform wettelijke bepalingen. Dit register wordt via internet toegankelijk gemaakt. De stichting BCD is verantwoordelijk voor het beheer van het register.

4.9. Norminterpretatie

De stichting BCD dient te zorgen voor eenduidige norminterpretatie van dit certificatieschema. Toch kan het voorkomen dat er in de operationele fase verschillende interpretaties bestaan van één of meerdere gehanteerde begrippen. Mocht het gebeuren dat certificaathouders, CKI’s of andere belanghebbenden uiteenlopende definities hanteren en hierover meningsverschillen bestaan, dan dienen afwijkende interpretaties te worden voorgelegd aan de stichting BCD, die alvorens te antwoorden advies vraagt aan het CCvD ARBO.

5. Het examenreglement

Dit reglement bevat bepalingen voor de voorbereiding, uitvoering en beoordeling van examens ten behoeve van het persoonscertificatieschema AH. De CKI beheert de examinatoren-pool. De CKI maken gebruik van deze examinatoren voor het afnemen van examens voor AH certificatie. De examinator legt zich toe op de voorbereiding, uitvoering en beoordeling van examens. De eisen aan de examinatoren zijn in bijlage 3 verwoord, in bijlage 4 staan de exameneisen.

5.1. Doelstelling

Dit reglement bevat bepalingen voor de voorbereiding, uitvoering en beoordeling van examens ten behoeve van de persoonscertificeringsregeling AH. De examinering geschiedt onder verantwoordelijkheid van de CKI en bestaat uit een schriftelijke en/of mondelinge portfoliobeoordeling.

5.2. Het examenreglement

In het examenreglement van de CKI dienen de volgende zaken opgenomen te zijn:

  • 1) entree-eisen voor deelname aan het examen;

  • 2) bevestiging van deelname en oproep;

  • 3) identificatie van de deelnemers;

  • 4) toelating en afwezigheid;

  • 5) examenduur en wijze van examinering;

  • 6) De informatie die (vooraf) aan de deelnemers aan een examen wordt verstrekt zodat het die deelnemers helder is hoe het examen zal zijn ingericht

  • 7) eisen te stellen aan het examenpersoneel (zie bijlage 3);

  • 8) eisen te stellen aan het examen (zie bijlage 4);

  • 9) gedragsregels voor kandidaten tijdens het deelnemen aan het examen;

  • 10) regeling aangepast examen voor personen met een beperking;

  • 11) normen voor slagen en afwijzen;

  • 12) de wijze van het vaststellen van de examenuitslag;

  • 13) bekendmaking van de uitslag;

  • 14) bewaartermijn van de examendocumenten zoals uitwerkingen en beoordelingsformulieren;

  • 15) inzagerecht examen aanvraag door de kandidaat;

  • 16) geldigheidsduur van het examenresultaat.

De examen-pool is een organisatorisch onderdeel van de CKI. De CKI dient zich hierbij te houden aan artikel 4.5 ‘subcontracting’ van ISO/IEC 17024.

5.3. Beheer centrale itembank en examenversies

Indien gebruik wordt gemaakt van een centrale itembank, dan geschiedt het beheer van de itembank onder strikte geheimhouding door de CKI. De wijze van beheer van de itembank is schriftelijk vastgelegd en aantoonbaar geaccordeerd door het management van de CKI. In de itembank worden de theorievragen inclusief de cesuur opgeslagen welke vooraf zijn opgesteld.

6. Toezicht

Het doel van het toezicht is om de vakbekwaamheid van gecertificeerd personeel te toetsen. De CKI is verplicht te beoordelen of de certificaathouder voldoet en blijft voldoen aan de gestelde eisen. Gezien de risicoanalyse en het geringe afbreukrisico op de korte termijn voor het bedrijf is de certificatieperiode vastgesteld op vijf jaar. Om dezelfde reden kan normaliter worden volstaan met één tussentijdse controle van alle certificaathouders.

6.1. Medewerking aan toezicht

De certificaathouder is verplicht mee te werken aan toezicht door de CKI en, voor zover van toepassing, de nationale accreditatie-instantie en de Inspectie SZW. In de overeenkomst tussen de CKI en de certificaathouder worden de hiertoe benodigde bepalingen opgenomen, waaronder bepalingen ten aanzien van een meer uitgebreide controles door de CKI bij een ad random gekozen deel van de certificaathouders ter verificatie van de aangeleverde gegevens bij de tussentijdse controles.

6.2. Frequentie en uitvoering van het toezicht

Het toezicht wordt als volgt uitgevoerd:

  • In de certificatieperiode voert de CKI na (ongeveer) 2,5 jaar een o tussentijdse controle uit bij alle certificaathouders. Deze controle wordt uitgevoerd door de CKI en bestaat uit een beoordeling van de volgende onderwerpen:

    • de omvang van het werken in het vakgebied van minimaal gemiddeld 2 dagdelen per week (bestaande uit het overleggen van een werkgeversverklaring door de werknemer of, in geval van een zelfstandige, een accountantsverklaring, welke naar waarheid ingevuld dienen te zijn);

    • de certificaathouder overlegd de bovenstaande stukken schriftelijk of gescand per mail aan de CKI.

  • Daarnaast wordt jaarlijks ad random bij 1% van de certificaathouders een (indien mogelijk) meer uitgebreide controle gehouden. Bij deze meer uitgebreide controle wordt de certificaathouder bezocht tijdens een ICT bijeenkomst en wordt zijn portfolio beoordeeld op voortgang en inhoud (hoofdlijnen). Deze controle wordt uitgevoerd door de CKI die verantwoordelijk is voor de uitvoering.

De termijn voor het aanleveren van de benodigde documenten bestaande uit de werkgeversverklaring of accountantsverklaring en de deelnamelijst, dienen binnen zes weken te worden overlegd aan de CKI.

6.3. Verslag van bevindingen

De CKI stelt een verslag op van de bevindingen van het toezicht. Het resultaat van het toezicht wordt schriftelijk aan de certificaathouder bekend gemaakt. De certificaathouder kan bezwaar aantekenen tegen maatregelen (zie paragraaf 6.5) die opgelegd kunnen worden naar aanleiding van het toezicht. De CKI behandelt het bezwaar conform haar bezwaarprocedure (bijlage 2).

6.4. Klachten betreffende de certificaathouder

Een klacht betreffende de certificaathouder wordt bij de CKI ingediend. De CKI behandelt de klacht conform haar klachtenregeling.

6.5. Maatregelen

Indien blijkt dat een certificaathouder niet voldoet aan de eisen of normen van dit certificatieschema heeft, kan dit leiden tot door de CKI opgelegde maatregelen. Mogelijke maatregelen zijn herstel activiteiten, opvragen van aanvullende/ontbrekende documenten, schorsen, wijzigen ten nadele van de certificaathouder of het intrekken van het certificaat.

Criteria

Ontbrekende documenten worden opgevraagd als de werkgeversverklaring of accountantsverklaring en/of de deelnamelijsten ontbreken (zie paragraaf 6.2).

Schorsen van het certificaat vindt in ieder geval plaats indien de werkervaring aantoonbaar minder is als twee dagdelen gemiddeld per week en het voor de certificaathouder mogelijk is binnen een half jaar dit alsnog aan te tonen.

Intrekken van het certificaat vindt in ieder geval plaats indien de werkervaring aantoonbaar minder is als twee dagdelen gemiddeld per week en/of deelname aan de ICT-groep niet is aangetoond.

Nadere eisen stellen, schorsen of intrekken van het certificaat kan geschieden wanneer de kandidaat niet voldoet aan die gestelde eisen van het schema Arbeidshygiënist of wanneer de CKI hiervoor een gegronde reden heeft. Een certificaat kan ook worden ingetrokken bij fraude, overlijden of op eigen verzoek van de certificaathouder.

Indien er sprake is van maatregel wordt dit aan de certificaathouder kenbaar gemaakt. Bij het opleggen van een maatregel dient de CKI aan te geven binnen welke periode de maatregel moet zijn uitgevoerd. De CKI controleert daarop de uitvoering. Schorsen en intrekken dienen door de CKI ingebracht te worden in een centraal registratiesysteem. Tevens dient de Inspectie SZW hiervan in kennis gesteld te worden.

Indien een certificaathouder na een intrekking opnieuw gecertificeerd wil worden dient dezelfde procedure doorlopen te worden als bij initiële certificatie. Opnieuw certificeren na een intrekking kan pas na een jaar na de datum van intrekking. De CKI dient voor verstrekking van een certificaat bij het centraal registratiesysteem te verifiëren of er geen sprake is van een intrekking met de daaraan gekoppelde wachtperiode.

7. Het onderwerp van certificatie

Dit werkveldspecifieke certificatieschema voor personen is door het CCvD ARBO van de stichting BCD opgesteld. Het betreft certificatie van vakbekwaamheid op het gebied van de Arbeidshygiënist. Door het Ministerie van SZW is deze certificatieregeling vastgesteld middels een statische verwijzing in de Arboregeling. Deze vastgestelde regeling vervangt daarmee eerdere versies.

Het onderwerp (de scope) van dit certificatieschema betreft de competenties A tot en met J in het competentieprofiel van de Arbeidshygiënist, zoals beschreven in hoofdstuk 3 van bijlage 6 bij dit document. Voor het aantonen van de competenties wordt een portfolio opgesteld door de aanvrager van de (her)certificatie.

8. Entreecriteria

Alvorens de CKI overgaat tot het uitvoeren van het certificatieonderzoek van het wettelijk verplichte persoonscertificaat Arbeidshygiënist, dient de kandidaat te voldoen aan de hierna beschreven entreecriteria:

  • 1) Het indienen van een aanvraag voor een persoonscertificaat bij een CKI;

  • 2) Het overleggen van een diploma vooropleiding;

  • 3) Het overleggen van een examenoproep van een toegelaten beroepsopleiding of een eerder behaald diploma;

  • 4) Het overleggen van een werkgeversverklaring of een accountantsverklaring indien de kandidaat als zelfstandige opereert;

  • 5) Het overleggen van een ingevuld portfolio.

Ad. 1

De aanvraag moet aan de volgende eisen voldoen:

  • De aanvraag moet zijn voorzien van een handtekening van de aanvrager;

  • De scope van de aanvraag moet duidelijk zijn;

  • De aanvraag dient te worden gericht aan de CKI.

De CKI controleert of de aanvraag voldoet aan de bovenstaande eisen, wanneer dit niet het geval is wordt er met de aanvrager contact opgenomen.

Ad. 2

De aanvrager kan hiervoor één van de volgende documenten aanleveren:

  • Een diploma van een HBO opleiding of hoger;

  • Bewijs van een onderzoek naar het werk- en denkniveau van de aanvrager waaruit HBO werk- en denkniveau blijkt (bijvoorbeeld opgesteld door een HRM-bureau).

De CKI controleert of de aanvraag voldoet aan de bovenstaande eisen, wanneer dit niet het geval is wordt er met de aanvrager contact opgenomen.

Ad. 3

De aanvrager dient hiervoor het volgende document te overhandigen:

  • Een examenoproep waaruit blijkt dat de kandidaat deelneemt aan het examen van een toegelaten beroepsopleiding Arbeidshygiënisten.

Kandidaten die al in het bezit zijn van een diploma beroepsopleiding kunnen gebruik maken van de overgangsregeling.

In het geval de kandidaat een niet toegelaten beroeps opleiding heeft gevolgd biedt de CKI de mogelijkheid om een onderzoek te verrichten waaruit al dan niet de gelijkwaardigheid van de beroepsopleiding blijkt. Wanneer hiervan sprake is dan wordt het diploma als gelijkwaardig gesteld aan een door de CKI toegelaten opleiding. De kosten van dit onderzoek zijn voor rekening van de kandidaat.

In het geval de kandidaat beschikt over een diploma van een beroepsopleiding buiten de EU dan is het aan de kandidaat om een portfolio aan te maken en het portfoliotraject te doorlopen. Na vijf jaar kan de kandidaat deelnemen aan de portfolio beoordeling, zoals bij hercertificatie het geval is. Bij een positief oordeel kan dan tot initiële certificering door de CKI worden overgegaan. De CKI controleert of de aanvraag voldoet aan de bovenstaande eisen, wanneer dit niet het geval is wordt er met de aanvrager contact opgenomen.

Ad. 4

De aanvrager kan hiervoor één van de volgende documenten aanleveren:

  • Een werkgeversverklaring of een accountantsverklaring indien de kandidaat als zelfstandige opereert waaruit blijkt dat de kandidaat beschikt over werkervaring als Arbeidshygiënist en in ieder geval in staat is om twee van de hieronder vermelde activiteiten in brede zin te verrichten:

    • Adviseren over onderzoeken van gezondheid, werkomstandigheden en duurzame inzetbaarheid in arbeidsorganisaties;

    • Het toetsen van een RI&E;

    • Adviseren over onderzoeken van het optimaliseren van de arbeidsomstandighedenzorg als vervolg op de risicobeoordeling;

    • Arbeidshygiënische risicobeoordeling;

    • Arbeidshygiënische risicobeheersing;

  • De werkervaring als arbeidshygiënist mag niet langer dan 2 jaar geleden zijn opgedaan, gerekend vanaf heden 2012;

  • Indien de kandidaat als zelfstandige opereert, dient hij accountantsverklaringen over de voorgaande 2 jaren te kunnen overleggen aan de CKI.

De CKI controleert of de aanvraag voldoet aan de bovenstaande eisen, wanneer dit niet het geval is wordt er met de aanvrager contact opgenomen.

Ad. 5

De aanvrager dient hiervoor het volgende document te overhandigen:

  • Een ingevuld portfolio, hetgeen de aanvrager bij de start van de toegelaten beroepsopleiding aanmaakt;

  • Kandidaten die al in het bezit zijn van een diploma beroepsopleiding kunnen gebruik maken van de overgangsregeling.

De CKI bekijkt of alle bewijsstukken zijn overlegd en stuurt hiervan een ontvangstbevestiging naar de kandidaat. Wanneer de kandidaat aan de bovenstaande entreecriteria heeft voldaan, dan wordt de aanvraag in behandeling genomen, zie hoofdstuk 10, waarna de examinator de inhoudelijke check van de bewijsstukken verricht.

NB. De opbouw van het portfolio is niet gebonden aan een opleidingsinstelling of een CKI.

9. Competentieprofiel

Omwille van de leesbaarheid van dit certificatieschema is het competentieprofiel van de Arbeidshygiënist opgenomen als bijlage 6 bij dit document.

10. Toetsmethodiek bij initiële certificatie

10.1. Toetstermen

De aanvrager heeft aan de entreecriteria van hoofdstuk 8 voldaan. Daarna volgt de vakinhoudelijke toets welke wordt verricht door de examinator en onderstaand is beschreven.

  • 1) Het indienen van een aanvraag voor een persoonscertificaat bij een CKI;

  • 2) Het overleggen van een diploma vooropleiding;

  • 3) Het overleggen van een diploma van een toegelaten beroepsopleiding;

  • 4) Het overleggen van een werkgeversverklaring of een accountantsverklaring indien de kandidaat als zelfstandige opereert;

  • 5) Het overleggen van een ingevuld portfolio.

Ad. 1

De examinator bekijkt of de scope van de aanvraag valt onder de regeling van de Arbeidshygiënisten. Wanneer dit niet het geval is, dan wordt de aanvraag niet verder in behandeling genomen. De examinator stelt de CKI hiervan op de hoogte. De CKI stelt de aanvrager hiervan schriftelijk op de hoogte ook voor wat betreft de verdere afhandeling van de aanvraag.

Ad. 2

De examinator gaat na of:

  • 1. Het diploma afkomstig is van een HBO opleiding of hoger, dan wel

  • 2. Het getuigschrift van een onderzoek naar het werk- en denkniveau van de aanvrager waaruit HBO werk- en denkniveau blijkt (bijvoorbeeld opgesteld door een HRM-bureau) afkomstig is van een bureau.

Wanneer één van de bovenstaande punten niet in orde is, dan wordt de aanvrager (via de CKI) in de gelegenheid gesteld om dit binnen zes weken alsnog aan te vullen. Indien de aanvrager hierop niet reageert dan wordt de aanvraag door de CKI afgewezen. De aanvrager heeft dan de mogelijkheid om een nieuwe aanvraag voor certificatie in te dienen bij de CKI.

Ad. 3

De examinator bekijkt of:

  • 1. Het diploma daadwerkelijk van een toegelaten beroepsopleiding afkomstig is.

  • 2. In het geval de kandidaat een niet toegelaten beroeps opleiding heeft gevolgd, er door de aanvrager een onderzoek is aangevraagd en verricht door een CKI waaruit al dan niet de gelijkwaardigheid van de beroepsopleiding blijkt.

  • 3. In het geval de kandidaat beschikt over een diploma van een beroepsopleiding buiten de EU de kandidaat een portfolio heeft aangemaakt en het portfoliotraject heeft doorlopen. Na vijf jaar kan de aanvrager deelnemen aan de portfolio beoordeling, zoals bij hercertificatie het geval is. Bij een positief oordeel kan dan tot initiële certificering door de CKI worden overgegaan.

Wanneer één van de bovenstaande punten niet in orde is, dan wordt de aanvrager in de gelegenheid gesteld om dit binnen zes weken alsnog aan te vullen. Indien de aanvrager hierop niet reageert dan wordt de aanvraag door de CKI afgewezen. De aanvrager heeft dan de mogelijkheid om een nieuwe aanvraag voor certificatie in te dienen bij de CKI.

Ad. 4

De werkervaring van de Arbeidshygiënist toont aan dat hij in staat is competenties zelfstandig in de praktijk toe te passen. Met betrekking tot de opgedane werkervaring bekijkt de examinator:

  • De werkgeversverklaring of accountantsverklaring waaruit blijkt dat de kandidaat beschikt over werkervaring als Arbeidshygiënist en in ieder geval in staat is om de volgende werkzaamheden te verrichten:

    • Adviseren over onderzoeken van gezondheid, werkomstandigheden en duurzame inzetbaarheid in arbeidsorganisaties;

    • Adviseren over onderzoeken van het optimaliseren van de arbeidsomstandighedenzorg als vervolg op de risicobeoordeling;

    • Arbeidshygiënische risicobeheersing onder begeleiding van een gecertificeerd Arbeidshygiënist.

  • De werkervaring als arbeidshygiënist niet langer dan 2 jaar geleden is opgedaan, gerekend vanaf de aanvraagdatum;

  • Indien de kandidaat als zelfstandige opereert, dient hij accountantsverklaringen over de voorgaande 2 jaren te kunnen overleggen aan de CKI.

Wanneer één van de bovenstaande punten niet in orde is, dan wordt de kandidaat (via de CKI) in de gelegenheid gesteld om dit binnen 14 dagen alsnog aan te vullen. Indien de kandidaat hierop niet reageert dan wordt de aanvraag door de CKI afgewezen. De aanvrager heeft dan de mogelijkheid om een nieuwe aanvraag voor certificatie in te dienen bij de CKI.

Ad. 5

De examinator beoordeelt het portfolio als voorbereiding op het afnemen van het examen bij de toegelaten beroepsopleiding. Het portfolio bestaat uit een beschrijving van tenminste twee van de volgende vijf kerntaken:

  • 1) Verder ontwikkelen van en in het vak Arbeidshygiënist;

  • 2) Adviseren over onderzoeken van gezondheid, werkomstandigheden en duurzame inzetbaarheid in arbeidsorganisaties;

  • 3) Adviseren over onderzoeken van het optimaliseren van de arbeidsomstandighedenzorg als vervolg op de risicobeoordeling;

  • 4) Arbeidshygiënische risicobeoordeling;

  • 5) Arbeidshygiënische risicobeheersing;

    onder begeleiding van een gecertificeerd Arbeidshygiënist.

Bij iedere kerntaak wordt aangegeven welke competenties hieraan zijn gekoppeld. Bestaande uit één algemeen en één beroeps specifieke competentie. Hiervoor wordt verwezen naar het competentieprofiel arbeidshygiënisten welke terug is te vinden in bijlage 6 van deze regeling.

Bij iedere kerntaak wordt weergegeven welke kennis (uit bijvoorbeeld boeken, internet, rapporten, werkinstructies) als achtergrond voor de uitoefening van deze kerntaak is gebruikt ter onderbouwing. Wenselijk is dat er bij een kerntaak een beschrijving wordt gegeven van bijvoorbeeld een boek, rapport, publicatie met waar nodig verwijzing waarvan gebruik is gemaakt voor de uitoefening van deze taak.

Tijdens de initiële opleiding worden de vier kerntaken uitgewerkt binnen de afstudeeropdracht, die in een ICT-groep zijn besproken. Hieruit worden er dus de bijbehorende competenties, vier leervragen, vier verbeter en ontwikkelvoorstellen en vier verbeteracties beschreven. Deze punten kunnen overlappend zijn.

Ontbrekende informatie in het portfolio wordt via de CKI bij de kandidaat opgevraagd. De ontbrekende informatie moet tijdig (ten minste twee weken voor datum examen) worden aangeleverd zodat de examinator nog voldoende tijd heeft voor een beoordeling. Indien de kandidaat hierop niet reageert dan wordt de aanvraag door de CKI afgewezen. De kandidaat wordt hiervan schriftelijk door de CKI op de hoogte gesteld. De aanvrager heeft dan de mogelijkheid om een nieuwe aanvraag voor certificatie in te dienen bij de CKI.

10.2. Toets (overhoring van het portfolio)

De toets is bedoelt om de wijze waarop de Arbeidshygiënist werkt aan zijn professionele ontwikkeling te toetsen. De toets wordt mondeling afgenomen door één examinator op basis van het portfolio van de kandidaat. Vooraf wordt aan de kandidaat kenbaar gemaakt wat de duur zal zijn van het examen en op welke wijze het examen zal worden afgenomen. De basis voor de toets is de door de Arbeidshygiënist ingevulde kerntaak-competentie-matrix. De kerntaak-competentie-matrix koppelt kerntaken en competenties aan elkaar. De Arbeidshygiënist geeft zelf aan welke competenties hij bij welke kerntaak heeft, of wil ontwikkelen. Dit geeft belangrijke informatie voor de toetsing. Het maakt inzichtelijk welke competentie in welke kerntaak kan worden getoetst. De kerntaak-competentie-matrix bestaat uit 5 kerntaken en 10 competenties:

Kerntaken

Algemene Competenties

Beroepsspecifieke Competenties

 

A

B

C

D

E

F

G

H

I

J

 

Klantgericht handelen

Adviesvaardigheden

Resultaatgericht functioneren

Professioneel handelen

Samenwerken, verbinden en integreren

Ondernemen

Onderzoek en analyse

Voorlichting, training en instructie

Implementatievaardigheden

Borgen en bewaken

1

Verder ontwikkelen van het vak.

                   

2

Adviseren over/onderzoeken van gezondheid,

werkomstandigheden en duurzame inzetbaarheid in arbeidsorganisaties.

                   

3

Adviseren over/onderzoeken

van optimaliseren van de arbeidsomstandighedenzorg.

                   

4

Arbeidshygiënische risicobeoordeling.

                   

5

Arbeidshygiënische risicobeheersing.

                   

Met bovenstaande kerntaak-competentie-matrix stelt de Arbeidshygiënist een profiel samen dat past bij zijn eigen invulling van het vak. Er wordt onderscheid gemaakt tussen een profiel dat de situatie bij de initiële certificering of aan het begin van een nieuwe certificeringperiode weergeeft (de initiële matrix) en een profiel dat weergeeft op welke aspecten de deskundige zich verder wil ontwikkelen of zich heeft ontwikkeld tijdens de achterliggende certificeringperiode (de ontwikkelmatrix).

De initiële matrix wordt ingevuld bij de initiële certificering en aan het begin van een nieuwe certificeringperiode. De Arbeidshygiënist geeft op elke kerntaak aan over welke competenties hij beschikt. Dat dient minimaal één algemene en één beroepsspecifieke competentie te zijn. In de ontwikkelmatrix geeft de deskundige aan welke competenties hij wil ontwikkelen. Dit kan een nieuwe competentie zijn, of een verbetering van een bestaande competentie. Gedurende de certificeringperiode van vijf jaar illustreert de deskundige zijn ontwikkeling aan de hand van 4 cases. Per casus benoemt hij ten minste 3 competenties binnen de kerntaak waar de casus betrekking op heeft. De ontwikkelmatrix bevat minimaal twaalf kruisjes waarvan er 4 gekoppeld zijn aan de ingebrachte cases. Deze ontwikkelcompetenties worden in het verslag uitgewerkt in leervragen, een verbetervoorstel en een verbeteractie. In totaal dus 4 verslagen met 4 ontwikkel punten over 5 jaar.

Tijdens de toets verdedigd de Arbeidshygiënist dit portfolio. De examinator stelt een verslag op van de toetsing van het portfolio. Op basis van dit verslag brengt de examinator een advies uit. Het verslag en het advies worden aan de CKI toegezonden.

11. Toetsmethodiek bij hercertificatie

11.1. Toetstermen

Vijf jaar na (her)certificatie vervalt het certificaat en moet de aanvrager aantonen aan de (her)certificatie eisen te voldoen. Ook nu volgt er een vakinhoudelijke toets welke wordt verricht door de examinator en onderstaand is beschreven:

  • 1) Het indienen van een aanvraag voor een (her)certificatie bij een CKI;

  • 2) Het overleggen van een werkgeversverklaring of een accountantsverklaring indien de arbeidshygiënist als zelfstandige opereert;

  • 3) Het overleggen van een ingevuld portfolio;

  • 4) Bij- en nascholing.

De CKI controleert of de bovengenoemde documenten aanwezig zijn volgens hoofdstuk 8, voor zover van toepassing.

11.2. Beoordelingsmethode

Ad. 1

De examinator bekijkt of de scope van de aanvraag valt onder de regeling van de arbeidshygiënisten. Wanneer dit niet het geval is, dan wordt de aanvraag niet verder in behandeling genomen. De examinator stelt de CKI hiervan op de hoogte en geeft aan onder welke regeling de aanvraag dan wel valt. De CKI stelt de aanvrager hiervan schriftelijk op de hoogte ook voor wat betreft de verdere afhandeling van de aanvraag.

Ad. 2

De examinator bekijkt of:

  • De werkgeversverklaring of accountantsverklaring waaruit blijkt dat de arbeidshygiënist beschikt over werkervaring als Arbeidshygiënist en in ieder geval in staat is om de volgende werkzaamheden te verrichten:

    • Adviseren over onderzoeken van gezondheid, werkomstandigheden en duurzame inzetbaarheid in arbeidsorganisaties;

    • Adviseren over onderzoeken van het optimaliseren van de arbeidsomstandighedenzorg als vervolg op de risicobeoordeling;

    • Arbeidshygiënische risicobeheersing.

  • De werkervaring als Arbeidshygiënist niet langer dan 5 jaar geleden is opgedaan, gerekend vanaf de aanvraagdatum;

  • Indien de kandidaat als zelfstandige opereert, dient hij accountantsverklaringen over de voorgaande 2 jaren te kunnen overleggen aan de CKI.

Wanneer één van de bovenstaande punten niet in orde is, dan wordt de arbeidshygiënist (via de CKI) in de gelegenheid gesteld om dit binnen zes weken alsnog aan te vullen. Indien de arbeidshygiënist hierop niet reageert dan wordt de aanvraag door de CKI afgewezen. De arbeidshygiënist heeft dan de mogelijkheid om een nieuwe aanvraag voor certificatie in te dienen bij de CKI.

Ad. 3

De examinator kijkt naar de inhoud van het portfolio. Het portfolio bestaat na vijf jaar uit: Een beschrijving van de volgende vijf kerntaken:

  • 1) Verder ontwikkelen van en in het vak Arbeidshygiëne;

  • 2) Adviseren over onderzoeken van gezondheid, werkomstandigheden en duurzame inzetbaarheid in arbeidsorganisaties;

  • 3) Adviseren over onderzoeken van het optimaliseren van de arbeidsomstandighedenzorg als vervolg op de risicobeoordeling;

  • 4) Arbeidshygiënische risicobeoordeling;

  • 5) Arbeidshygiënische risicobeheersing.

Bij iedere kerntaak wordt aangegeven welke competenties hieraan zijn gekoppeld. Bestaande uit één algemeen en één beroeps specifieke competentie. Hiervoor wordt verwezen naar het competentieprofiel arbeidshygiënisten welke terug is te vinden in bijlage 6 van deze regeling.

Bij iedere kerntaak wordt weergegeven welke kennis (uit bijvoorbeeld boeken, internet, rapporten, werkinstructies) als achtergrond voor de uitoefening van deze kerntaak is gebruikt ter onderbouwing. Wenselijk is dat er bij een kerntaak een beschrijving wordt gegeven van relevante informatie (bijvoorbeeld een boek, rapport, publicatie, met waar nodig verwijzing), waarvan gebruik is gemaakt voor de uitoefening van deze taak.

Minimaal vier cases kort uitgewerkt in een verslag, die in een ICT-groep zijn besproken. Hieruit worden er dus de bijbehorende competenties, vier leervragen, vier verbeter- en ontwikkelvoorstellen en vier verbeteracties beschreven. Deze punten kunnen overlappen zijn.

Wanneer het portfolio compleet is en de aanvrager heeft voldaan aan de bovenstaande criteria, dan mag de arbeidshygiënist deelnemen aan de toets (overhoring van het portfolio). De Arbeidshygiënist wordt hiervan schriftelijk door de CKI op de hoogte gesteld.

Wanneer het portfolio niet in orde is, dan wordt de arbeidshygiënist in de gelegenheid gesteld om dit binnen zes weken alsnog aan te vullen. Indien de arbeidshygiënist hierop niet reageert dan wordt de aanvraag door de CKI afgewezen. De arbeidshygiënist wordt hiervan schriftelijk door de CKI op de hoogte gesteld. De arbeidshygiënist heeft dan de mogelijkheid om een nieuwe aanvraag voor certificatie in te dienen bij de CKI.

Ad. 4

Certificaathouders tonen aan dat zij kennis van het vak bijhouden (bij- en nascholing) door bijvoorbeeld het schrijven van een artikel binnen de ict-groep of het vervullen van een bestuursfunctie binnen het vakgebied.

11.3. Toets (verdediging van het portfolio)

Er is één examinator die een mondeling examen afneemt op basis van het portfolio van de arbeidshygiënist. De examinator stelt een verslag op van de toetsing van het portfolio. Op basis van dit verslag brengt de examinator een advies uit. Het verslag en het advies worden aan de CKI toegezonden.

Indien het proces met één examinator niet goed functioneert worden er twee examinatoren ingezet tijdens examens.

Voor meer informatie inzake de toetsingsprocedure wordt verwezen naar het examenreglement en het Competentie profiel Arbeidshygiënisten paragraaf 4.2.

12. Het certificaat

De volgende gegevens worden (minimaal) op het certificaat vermeld:

  • Naam van de gecertificeerde persoon;

  • Eenduidig document/certificaatnummer;

  • Naam van de CKI die het certificaat verleend heeft;

  • Referentie naar de normen waaraan getoetst wordt (met identificeerbare versie);

  • Scope van het certificaat, inclusief de geldigheidscondities;

  • De ingangsdatum van het certificaat en de datum waarop het certificaat ophoudt geldig te zijn;

  • Een verklaring van de CKI dat de betreffende persoon voldoet aan de eisen zoals vastgesteld in het certificatieschema voor de Arbeidshygiënist.

13. Geldigheidscondities

Gedurende de looptijd gelden de volgende condities waar de certificaathouder zich aan moet houden. Indien niet voldaan wordt aan deze condities kan dit consequenties hebben voor het certificaat (zie maatregelenbeleid).

  • De certificaathouder zal de CKI onverwijld op de hoogte stellen van wijzigingen betreffende zijn/haar functie, werkgever, woon- en werkadres;

  • De certificaathouder mag het certificaat (en pasje) uitsluitend gebruiken zolang dit geldig is;

  • De certificaathouder mag het certificaat (en pasje) uitsluitend gebruiken als bewijs van zijn/haar vakbekwaamheid binnen het aangegeven vakgebied;

  • De certificaathouder stemt in met medewerking voor het uitvoeren van tussentijds toezicht (surveillance) en met het steekproefsgewijs onderzoeken op de werkplek;

  • De certificaathouder stemt in met vermelding van zijn/haar certificatie in het openbare register van certificaathouders;

  • De certificaathouder zal een registratie bijhouden van klachten die tegen zijn vakbekwaamheid zijn ingebracht en medewerking verlenen aan onderzoek van dergelijke klachten.

Het bovenstaande moet zijn opgenomen in de certificatieovereenkomst welke door de certificaathouder is ondertekend.

Bijlage 1:. Klachtenregeling

Klachten over de CKI

Een adequate behandeling van klachten is belangrijk voor het creëren van vertrouwen in certificatie en belangrijk voor de bescherming van zowel de certificaathouders als de gebruikers van certificaten.

Aan een CKI worden onder meer de volgende eisen gesteld:

  • Een openbaar toegankelijke klachtenprocedure dient aanwezig te zijn.

  • de klachtenprocedure bevat minimaal het volgende: een beschrijving van het proces van ontvangen, onderzoeken en beoordelen van de klacht; de wijze van volgen van de klacht en acties als vervolg daarop; en de wijze waarop wordt verzekerd dat correctieve acties worden uitgevoerd.

  • De beslissing over de reactie op de klacht dient te worden genomen door personen die niet betrokken zijn bij het onderwerp van de klacht.

  • Indieners van klachten dienen, indien mogelijk, op de hoogte te worden gehouden van de ontvangst van de klacht, de voortgang van behandeling en de uitkomst.

Klachten over het bedrijf of de persoon

Indien de CKI klachten van derden, zoals een opdrachtgever, ontvangt over het voldoen aan dit schema door het bedrijf of de persoon die een aanvraag voor het certificaat heeft ingediend of certificaathouder is, dient de CKI de klager te verwijzen naar het bedrijf of de persoon. De CKI dient de klacht te betrekken bij de eerstvolgende beoordeling bij het betreffende bedrijf of de betreffende persoon.

Echter, indien het naar de mening van de CKI een ernstige klacht betreft, dient de CKI, naast de behandeling door het bedrijf of de persoon, zelf ook direct te beoordelen of de klacht gevolgen dient te hebben voor de beslissing m.b.t. certificatie.

In dat geval dient de CKI af te wegen of het gewenst is een extra beoordeling uit te voeren. De kosten van deze extra beoordeling komen in beginsel voor rekening van de certificaathouder.

Klachtenregeling

Inleiding

In deze werkinstructie wordt de afhandeling van een klacht besproken. Voor iedere afzonderlijke klacht wordt een apart klachtenformulier ingevuld.

Werkwijze

Wanneer iemand probeert een klacht telefonisch of mondeling te melden, wordt aan hem/haar gevraagd deze schriftelijk te verwoorden. Als een klacht schriftelijk binnenkomt wordt deze meteen naar de kwaliteitsmanager gebracht en indien de klachtafhandelaar duidelijk is krijgt hij/zij meteen een kopie van de klacht.

De kwaliteitsmanager registreert de klacht op een klachtenformulier en stelt de directeur CKI op de hoogte van de klacht. De directeur van de CKI wijst de klachtafhandelaar aan. De kwaliteitsmanager vermeldt de klachtafhandelaar op het klachtenformulier en brengt de klachtafhandelaar schriftelijk op de hoogte van de klacht. De klachtafhandelaar informeert de indiener van de klacht schriftelijk over de ontvangst van de klacht.

Eenvoudige zaken

Klachtafhandelaar stuurt klacht door naar betrokken bedrijf/persoon; stelt indiener op de hoogte legt dossier aan tbv voortgangsbewaking en meenemen afhandeling klacht door bedrijf/persoon bij eerstvolgende beoordeling.

Ernstige klachten

Klachtafhandelaar beoordeelt de klacht en stelt vast of de klacht een incident betreft of dat de klacht moet leiden tot een aanpassing in de werkwijze.

Indien het een incident betreft, wordt de indiener daarvan op de hoogte gesteld. De klachtafhandelaar bedenkt samen met de indiener binnen drie weken na het indienen van de klacht een oplossing voor de afhandeling en betrekt bedrijf/persoon hierbij.

De oplossing zoals die met de indiener is besproken wordt vastgelegd op het klachtenformulier. Hier wordt tevens vermeld dat het gaat om een incident.

Indien de klacht een aanpassing van de werkwijze vergt bedenkt de klachtafhandelaar binnen 10 dagen een verbetervoorstel en bespreekt dit met de kwaliteitsmanager en betrekt bedrijf/persoon hierbij. Het verbetervoorstel moet een structurele verbetering inhouden van de werkwijze. Het verbetervoorstel wordt ingevuld op het klachtenformulier.

De klachtafhandelaar stelt de indiener op de hoogte van de afhandeling van de klacht.

De kwaliteitsmanager maakt de gewijzigde werkwijze bekend.

De kwaliteitsmanager start, indien nodig, een vervolgonderzoek naar de invoering van het verbetervoorstel. De bevindingen worden vastgelegd op het klachtenformulier. Het klachtenformulier wordt gearchiveerd.

Bijlage 2:. Bezwaarprocedure

Inleiding

Onderstaand worden de stappen beschreven die nodig zijn voor het afhandelen van een bezwaarschrift. Een dergelijk bezwaarschrift kan bijvoorbeeld ingediend worden tegen besluiten van de CKI inzake het niet (opnieuw) verlenen, schorsen of intrekken van een certificaat.

Werkwijze

Algemeen:

  • Een door of namens de CKI genomen besluit, dat is een definitieve uitslag of eindoordeel, wordt schriftelijk ter kennis van de belanghebbende gebracht.

  • Onder een besluit wordt tevens verstaan het weigeren te beslissen of het niet tijdig nemen van een beslissing.

  • De CKI stelt de belanghebbende in haar correspondentie in kennis van de mogelijkheid van het indien van een bezwaarschrift door middel van de volgende clausule:

    ‘Ingevolge de CKI procedure “bezwaarschriftprocedure” kan door een belanghebbende met betrekking tot dit besluit een bezwaarschrift ingediend worden. Daartoe moet binnen zes weken na de datum van verzending van het besluit een bezwaar worden ingediend bij de CKI. In het bezwaarschrift moet gemotiveerd worden aangegeven waarom het gegeven besluit niet juist gevonden wordt. Verzocht wordt bij het bezwaarschrift een kopie van het bestreden besluit toe te voegen.’

  • Het bezwaarschrift dient in ieder geval de volgende elementen te bevatten:

    • naam en adres indiener

    • dagtekening

    • een omschrijving van het bestreden besluit

    • de gronden van het bezwaar.

Het bezwaar wordt niet-ontvankelijk verklaard:

  • indien niet aan de gestelde termijn van indienen wordt voldaan. Dit geldt niet als de indiener aantoont dat hij redelijkerwijs niet in verzuim is geweest

  • in andere gevallen dan genoemd onder a, als geen gebruik gemaakt wordt van de door de CKI geboden gelegenheid tot verzuimherstel

  • het bezwaar wordt verder niet-ontvankelijk verklaard als het, bij het niet van toepassing zijn van een termijn, onredelijk laat wordt ingediend. Dit geldt uitsluitend wanneer het bezwaar betrekking heeft op het niet tijdig nemen van een besluit.

  • Het bezwaarschrift schort de werking van het besluit niet op.

  • Het bezwaarschrift leidt tot heroverweging van het besluit waartegen het is gericht.

Procedure

  • De CKI neemt kennis van het bezwaarschrift en bevestigt binnen twee weken de ontvangst.

  • De CKI biedt gelegenheid tot het horen van de indiener.

  • Het bezwaarschrift wordt gemeld bij de kwaliteitsmanager die het bezwaar registreert.

  • Het horen betreft met name de vakinhoudelijke aspecten die geleid hebben tot het besluit en dient binnen in beginsel zes weken na het vaststellen dat een hoorprocedure aan de orde is, plaats te vinden.

  • Het horen kan geschieden door de CKI of door een of meer door de CKI benoemde ter zaken kundige. Het horen geschiedt door een persoon of personen die niet betrokken is/zijn geweest bij de voorbereiding van het besluit, en geen binding hebben met de belanghebbende.

  • Het horen geschiedt op een door de CKI te bepalen tijdstip binnen de gangbare kantooruren.

  • Relevante stukken kunnen tot 10 dagen voor de hoorzitting worden ingediend en liggen gedurende een week voor de zitting ter inzage.

  • Van het horen wordt afgezien indien het verzoek om herziening kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is, inmiddels aan het verzoek is tegemoetgekomen, of indien belanghebbende verklaart hiervan geen gebruik te maken.

  • Van het horen wordt een verslag gemaakt. Het verslag wordt bij de beslissing op het bezwaar om herziening gevoegd.

  • De hoorcommissie brengt tevens advies aan de CKI.

Beslissing op het bezwaarschrift

  • De CKI beslist aan de hand van de haar ter beschikking staande gegevens binnen zes weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken. De beslistermijn kan eenmaal met ten hoogste 6 weken worden verlengd. Daarna kan de termijn slechts met toestemming van de belanghebbende worden verlengd.

  • De CKI zal, bij het gegrond verklaren van het bezwaar, de beslissing herroepen en een nieuwe beslissing ter zake nemen.

  • Van haar beslissing op het bezwaar zal de CKI de onderbouwing en motivering aan belanghebbende meedelen.

Bestuursrechter

  • Indien de inhoud of strekking van de nieuwe beslissing de belanghebbende hiertoe aanleiding geeft, dient hij zich in voorkomend geval te wenden tot de bestuursrechter.

  • De CKI zal de belanghebbende in haar beslissing op bezwaar wijzen op deze mogelijkheid.

Bijlage 3:. Eisen te stellen aan het examenpersoneel

Het examenpersoneel (examinatoren) heeft als doel de deskundigen te examineren bij initiële certificering en bij hercertificatie. Het examenpersoneel bestaat uit alle examinatoren die voor dit doel zijn aangewezen door de stichting BCD op voordracht van de beroepsverenigingen. Het examenpersoneel kiest uit de groep een vertegenwoordiger welke aanwezig is tijdens de vergaderingen van het Centraal College van Deskundigen ARBO ter advisering. Het examenpersoneel vormt het examenbureau. Het examenbureau is onafhankelijk van de beroepsverenigingen en opereert onder de verantwoording van de stichting BCD.

Examenpersoneel moet voldoen aan de volgende algemene, vakinhoudelijke en onafhankelijkheidseisen:

  • Algemeen:

    • Examenpersoneel heeft minimaal hetzelfde opleidingsniveau van de te examineren opleiding van de kandidaten;

    • Examenpersoneel is geïnstrueerd in het afnemen van (portfolio)examens;

  • Vakinhoudelijk:

    • Examenpersoneel heeft minimaal drie jaar aantoonbare ervaring in het betreffende werkveld;

    • Examenpersoneel volgt aantoonbaar bij- en nascholing of is gecertificeerd voor het betreffende beroepsveld;

  • Onafhankelijkheid:

    • Examenpersoneel heeft geen (persoonlijk) belang bij de uitslag het examen1;

    • Examenpersoneel heeft aantoonbaar inzicht in het werk, de context en de branche waarin een arbeidshygiënist werkzaam is.

Examinatoren die voldoen aan de bovenstaande eisen kunnen door de CKI worden benoemd en worden ingezet voor het afnemen van examens.

De toetsing van examenpersoneel

Tweemaal per jaar is er een bijeenkomst voor examinatoren. De examinator is verplicht minimaal één bijeenkomst bij te wonen. In uitzonderlijke gevallen kan de stichting BCD hiervoor uitstel verlenen. De bijeenkomsten worden georganiseerd door de stichting BCD en de daartoe aangewezen CKI. Tijdens de bijeenkomsten worden de logboeken van de examinatoren, op compleetheid getoetst en besproken waarna eventuele verbeter en ontwikkelvoorstellen worden opgesteld.

Bijlage 4:. Eisen te stellen aan het examen

Beslotenheid van examens

Medewerkers van de CKI (inclusief de examinatoren) dragen zorg voor de absolute geheimhouding van de examenopgaven, voor zover deze opgaven geen onderdeel uitmaken van een publieke norm. Medewerkers van de CKI hebben een verklaring van geheimhouding ondertekend.

Algemene regels bij de uitvoering van examens

Te stellen eisen aan de examenlocatie zijn:

  • De ruimte is voldoende rustig;

  • Er zijn sanitaire voorzieningen;

  • Op verzoek is er voor een minder valide (fysiek of dyslectisch) een aangepaste plaats beschikbaar;

  • De werkverlichting dient voldoende te zijn (tussen de 200 en 800 lux);

  • De ruimte is voldoende geventileerd en verwarmd (temp. 18 tot 25 graden C);

  • De ruimte voldoet aan de wettelijke veiligheidsvoorschriften.

Te stellen eisen aan de examenmiddelen zijn:

  • Aanwezigheid audio/visuele hulpmiddelen.

Te stellen eisen aan het portfolio-examen zijn:

  • De theoretische en praktische componenten op basis van het portfolio van de kandidaat, worden getoetst door de examinator;

  • De vragen die aanbod komen worden opgesteld door de examinator;

  • Vooraf wordt door examinator de cesuur (beoordelingscriteria) vastgesteld;

  • Het examen wordt afgenomen door de examinator in een tijdsbestek van 50 minuten;

  • Beoordeling van het examen vindt plaats door de examinator. De examinator houdt een logboek bij met daarin de manier van toetsen en de vragen die gesteld worden. Ook houdt de examinator bij of de cesuur werkt;

  • Voor onderwerpen die worden getoetst dienen leerdoelen zijn opgesteld en dienen met voldoende diepgang tegen die leerdoelen te worden getoetst.

Uitgangspunt is dat een portfolio-examen bij voorkeur in de Nederlandse taal wordt afgenomen.

Bijlage 5:. Schema competentiegericht beoordelen

Bijlage 249961.png

Bijlage 6:. Competentieprofiel arbeidshygiënist

Inleiding

Dit competentieprofiel voor de Arbeidshygiënisten is opgesteld om de inhoud van het beroep Arbeids hygiënisten vast te leggen. Het beroep wordt omschreven in kerntaken en competenties. Op deze manier is het competentieprofiel een instrument voor het meten van het vakmanschap. Daarnaast is het profiel het uitgangspunt voor de eisen die worden gesteld aan de te certificeren beroepsbeoefenaar. Het competentieprofiel is onderdeel van het certificeringssysteem dat moet resulteren in het certificaat voor de Arbeidshygiënisten volgens de Arbeidsomstandighedenwet. Dit competentieprofiel is bedoeld als basis voor de certificatie van deskundigen en niet voor het vormgeven van opleidingen. Dat is een belangrijk verschil met een profiel zoals dat gebruikt wordt bij opleidingsinstituten. De beschrijving van het beroep is gebaseerd op opgedane ervaring en vakmanschap van professionals en niet op pas afgestudeerde deskundigen. Het proces dat de beroepsbeoefenaar doorloopt is richtinggevend bij deze beschrijving.

In dit document is een kerntaak-competentie-matrix opgenomen (hoofdstuk 4). Deze matrix geeft weer welke competenties ingezet worden bij de uitvoering van de deelprocessen van een kerntaak. Op basis van hoofdzakelijk deze kerntaak-competentie-matrix, worden de toetsingscriteria opgesteld. Deze criteria stelt het Centraal College van Deskundigen (CCvD) vast. Mede aan de hand van de mate waarin aan deze criteria wordt voldoen, verstrekt of verlengt de certificatiecommissie en de certificerende instelling(en) al dan niet een persoonscertificaat. Daarnaast kunnen opleidingsinstellingen het competentieprofiel en de toetsingscriteria gebruiken als uitgangspunt voor het optimaal laten aansluiten van hun opleiding op het certificeringsysteem van de Stichting Beheer Certificatie Deskundigen (Stichting BCD). Waar in dit document de mannelijke verwijzing wordt gehanteerd kan, waar van toepassing, ook de vrouwelijke vorm worden gelezen.

Indeling van het competentieprofiel

Dit document bestaat uit vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 beschrijft het beroep. Hoofdstuk 2 beschrijft de kerntaken die de beroepsbeoefenaar uitvoert. Hoofdstuk 3 beschrijft de algemene en beroepsspecifieke competenties. Hoofdstuk 4 maakt inzichtelijk welke competenties ingezet worden bij de uitvoering van een kerntaak.

1. Algemene informatie

1.1. Beeld van de branche en het beroep

Het beroep ‘Arbeidshygiënist’ is een van de vier in Nederland bij wet erkende kerndeskundigen op het terrein van de arbeidsomstandigheden. De Arbeidshygiënist levert een bijdrage aan de instandhouding van de maatschappelijke productiefactor ‘arbeid’ van mensen op korte èn lange termijn.

De ‘Arbeidshygiënist’ houdt zich bezig met het adviseren op het brede terrein van gezondheid en duurzame inzetbaarheid in arbeidsorganisaties èn het optimaliseren van arbeidsomstandighedenzorg.

De Arbeidshygiënist is de specialist bij uitstek op het terrein van De Arbeidshygiënist ontwikkelt continu zijn vak en vaardigheden, werkt samen, verbindt en integreert kennis van oorzaken, gevolgen en oplossingen en beoefent zijn vak op ondernemende wijze.

De Nederlandse arbeidsomstandighedenwet vereist certificering voor ‘arbeidshygiënisten die RI&E toetsen’. Tevens moet een gecertificeerde Arbodienst beschikken over een gecertificeerde arbeidshygiënist, vandaar soms de terminologie Register Arbeidshygiënist. Een arbeidshygiënist is een deskundige op het terrein van risicobeoordeling en risicobeheersing van de gezonde werkomgeving ten aanzien van de chemische, fysische, biologische en fysieke werkplekfactoren conform artikel 2.7 van het Arbeidsomstandighedenbesluit en hij is in het bezit van een certificaat van vakbekwaamheid arbeidshygiënisten.

De Arbeidshygiënist heeft de kerntaken 1 t/m 3 en beroepscompetenties A t/m J gemeen met de andere gecertificeerde niet-medische arbodeskundigen (Arbeids- en Organisatiedeskundige, Hogere Veiligheidskundige). De Arbeidshygiënist onderscheidt zich van andere gecertificeerde niet-medische arbodeskundigen (Arbeids- en Organisatiedeskundige, Hogere Veiligheidskundige) in de kerntaken 4 en 5 en in een of meerdere specialisaties in het onderzoeken en/of adviseren op het gebied van een gezonde werkomgeving.

2. Kerntaken

2.1. Inleiding

Het beroep wordt beschreven in vijf kerntaken die samen het gehele beroep omvatten. Hierbij:

  • is kerntaak 1 een algemene taak, gericht op de professionele en vakinhoudelijke ontwikkeling;

  • zijn kerntaken 2 en 3 specifieke taken op het gebied van arbeidsomstandigheden in het algemeen;

  • zijn kerntaken 4 en 5 specifiek voor de Arbeidshygiënisten.

Beroepsuitoefenaars kunnen zich daar in meerdere of mindere mate in specialiseren.

2.2. Beschrijving van de kerntaken

Kerntaak 1 Verder ontwikkelen van en in het vak van de Arbeidshygiënisten

Proces/deeltaken

1. Nieuwe kennis vergaren, c.q. kennis bijhouden d.m.v. kennis, taak, en/of branche specialisatie

2. Nieuwe theorieën ontwikkelen.

3. Methoden en instrumenten ontwikkelen, toepassen en verbeteren.

4. Nieuwe kennis, methoden en instrumenten verspreiden (doceren, adviseren, presenteren, publiceren.

Rol/verantwoordelijkheden

Expert, adviseur student, onderzoeker, pionier.

Complexiteit

Hoog, door het brede karakter van het vakgebied.

Betrokkenen

Wetenschappers, vakgenoten.

Hulpmiddelen

Wetenschappelijk onderzoek, intercollegiale toetsing, cursussen, symposia, congressen e.d.

Kwaliteit

Kwaliteit investering in en keuze van specialisaties.

Uitdragen van nieuwe ontwikkelingen.

Incidentgevoeligheid van de AH’er binnen de organisatie waar hij werkzaam is.

Resultaat

Verbetering van de kwaliteit van het vak en de uitvoering daarvan.

Keuzes en dilemma’s

• Tijd of prioriteit.

• Zekerheid of innovatie.

Kerntaak 2 Adviseren en coachen over/onderzoeken van gezondheid, werkomstandigheden en duurzame inzetbaarheid in arbeidsorganisaties.

Proces/deeltaken

1) Visie, programma’s en beleid ontwikkelen.

2) Onderzoeken, analyseren en op basis daarvan adviseren en programma’s toepassen.

3) Verandering-/implementatietrajecten begeleiden en programma’s evalueren en herzien.

4) Management, leidinggevenden, medewerkers trainen.

Rol/verantwoordelijkheden

Expert, adviseur, procesbegeleider, trainer.

Complexiteit

Afstemming van verschillende partijen voor de uitoefening van zijn taken.

Kennis van advisering en onderzoek binnen het werkveld van de AH-er.

Betrokkenen

Directie, management, P&O, leidinggevenden, medewerkers en andere deskundigen.

Hulpmiddelen

Erkende risico beoordeling methoden en beheersing middelen, projectmanagement- en procesbeheersing middelen & technieken, effectieve communicatiemethoden.

Kwaliteit

Empatisch vermogen.

Procesbewaking bij implementatie van adviezen en onderzoeken

Adviezen moeten tijdig/volgens afspraak worden uitgebracht en moeten onderbouwd en praktisch bruikbaar zijn.

Resultaat

Arbeidsorganisaties die bewust en actief beleid voeren gericht op gezondheid, werkomstandigheden en duurzame inzetbaarheid van hun medewerkers, gestoeld op adequate kennis en beheersingsmethoden.

Keuzes en dilemma’s

• Korte termijn investeringen of lange termijn opbrengsten.

• Abstract of concreet.

• Organisatiebeleid of individueel belang.

• Kleinschalig of grootschalig.

• Eigenstandig of aansluiten bij groter geheel.

• Stille kracht of demonstratief.

• Koploper of volger.

Kerntaak 3 Adviseren en coachen over/onderzoeken van optimaliseren van de arbeidsomstandighedenzorg als vervolg op de risicobeoordeling.

Proces/deeltaken

1. Beleid op het gebied van gezond en veilig werken doorlichten, actualiseren en aanvullen.

2. Arbeidsrisico's in kaart brengen.

3. RI&E uitvoeren, beoordelen, toetsen, adviseren.

4. Preventiemedewerker coachen.

Rol/verantwoordelijkheden

Expert, adviseur, onderzoeker, coach.

Complexiteit

Gemiddeld. Hangt af van de aard van de organisatie en de werkzaamheden/werkprocessen.

Betrokkenen

Directie, management, P&O, Facilitair, preventiemedewerker, OR, vakgenoten.

Hulpmiddelen

RI&E-instrumenten, vragenlijsten.

Kwaliteit

Adviezen moeten tijdig/volgens afspraak worden uitgebracht en moeten onderbouwd en praktisch bruikbaar zijn.

Procesbewaking bij implementatie van adviezen.

Resultaat

Arbeidsorganisaties met samenhangend arbeidsomstandighedenbeleid, en dito pakket van maatregelen om arbeidsrisico's te beheersen en een gezonde en veilige werksituatie te realiseren, c.q. te behouden.

Keuzes en dilemma’s

• Moeten of willen.

• Weten of doen.

Kerntaak 4 Arbeidshygiënische risicobeoordeling.

Proces/deeltaken

1. Identificeer potentiële gezondheidsgevaren.

2. Bepaal de relatie tussen blootstellingen en potentiële negatieve gezondheidseffecten.

3. Ontwerp een blootstelling beoordeling strategie.

4. Pas de blootstelling beoordeling strategie toe.

5. Stel conclusies en aanbevelingen op.

Rol/verantwoordelijkheden

Expert, onderzoeker, procesbegeleider.

Complexiteit

Afdoende achtergrond om potentiële gezondheidsrisico’s binnen de organisatie waar de Arbeidshygiënist werkzaam is te kennen, herkennen en duiden. Kunnen toepassen van risicomethoden en risicomodellen.

Afstemming met inhoudelijk deskundigen.

Betrokkenen

Directie, management, P&O, leidinggevenden, medewerkers, OR, collega deskundigen.

Hulpmiddelen

Document onderzoek, observaties, metingen, gesprekken, simulatieprogramma’s, computermodellen..

Kwaliteit

Het juist interpreteren van de op dat moment beschikbare informatie aangaande de potentiële gezondheidsrisico’s.

Het stellen van de juiste vragen en doorvragen onder tijdsdruk is bepalend voor de inhoudelijke kwaliteit.

Adequate beoordeling.

Validiteit beoordelingsmethode.

Resultaat

Arbeidsorganisaties met adequate (volledige, betrouwbare en actuele) kennis en inzicht van gezondheidsrisico’s vanwege werkplekfactoren.

Keuzes en dilemma’s

• Oppervlakkig of diepgaand beoordelen.

• Wel of niet meer gespecialiseerde deskundigen

Kerntaak 5 Arbeidshygiënische risicobeheersing.

Proces/deeltaken

1. Beoordeel beheersingsopties.

2. Selecteer een passende beheersingsaanpak.

3. Pas de gekozen beheersingsaanpak toe en coördineer.

4. Zorg ervoor, dat de beheersingsmaatregelen effectief zijn.

Rol/verantwoordelijkheden

Expert, adviseur, procesbegeleider, onderzoeker..

Complexiteit

Interpreteren van risicobeheersing en gebruik van risicobeoordelingsmethoden en modellen. Afdoende achtergrond om beheerssystemen en beheersmodellen te kennen, herkennen en duiden.

Betrokkenen

Directie, management, P&O, leidinggevenden, medewerkers, OR, collega deskundigen, preventiemedewerkers.

Hulpmiddelen

Arbocatalogi, Arbo-Informatiebladen, Diverse publicaties en middelen, Computermodellen, Arbeidshygiënische strategie (bronaanpak).

Kwaliteit

Adequate beoordeling.

Validiteit beoordelingsmethode.

Juistheid en volledigheid gegevens.

Resultaat

Arbeidsorganisaties met adequate (volledige, betrouwbare en actuele) beheersing van werkplekblootstellingen en gezondheidsrisico’s vanwege werkplekfactoren.

Keuzes en dilemma’s

• Plaats van barrièrekeuze in Arbeidshygiënische strategie (nabij bron en/of nabij ontvanger).

• Veel of weinig risicokennis (voorkomingsprincipe – risicoafweging). Insteekniveau: Individueel – groeps- of organisatiebenadering. Materiaal, machine, methode of mensniveau.

• Aangrijpingsniveau: Functie-/werkingsprincipe/toepassingswijze. Arbeid of milieu/duurzaamheid.

3. Competenties

3.1. Inleiding

In het beroep van Arbeidshygiënisten kan onderscheid gemaakt worden tussen algemene competenties – die in veel beroepen terug te vinden zijn – en beroepsspecifieke competenties. De algemene competenties zijn beschreven in paragraaf 3.1 en de beroepsspecifieke competenties zijn beschreven in paragraaf 3.2. De gebruikte aanduidingen zijn dezelfde als die in de kerntaak-competentie matrices in hoofdstuk 4.

3.2. Algemene competenties

Competentie A

Klantgericht handelen

De Arbeidshygienist kan op adequate wijze contact onderhouden met de externe of interne klant(functionarissen), zodat de werkzaamheden naar wens van de klant worden uitgevoerd.

Kennis

• Heeft kennis van de eigen organisatie of de organisatie waarvoor hij te werk is gesteld en kan die organisatie in kaart brengen.

• Heeft up-to-date kennis van het AH-vak (maximaal één jaar oud) en kent het competentieprofiel.

• Heeft kennis van relevante wet- en regelgeving op gebied van arbeidsomstandigheden (en van aanverwante wet- en regelgeving).

• Heeft kennis van het krachtenveld waarin de AH’er acteert en kent de belangen van verschillende partijen binnen en buiten de organisatie.

Vaardigheden

• Is in staat organisatiesensitief te handelen en kan in de organisatie voldoende steun verwerven voor in te zetten beleid.

• Is in staat op alle niveaus binnen de organisatie te communiceren. Zowel mondeling als schriftelijk en zowel intern als met externe partijen.

• Is in staat zich voldoende te verplaatsen in de belangen van verschillende partijen binnen en buiten de organisatie, inclusief de directie, werknemers en collega-deskundigen.

• Is in staat een projectplan op te stellen inclusief projectplanning en -begroting.

• Is in staat klanten te acquireren en een offerte op te stellen.

• Is in staat te luisteren naar verschillende partijen binnen en buiten de organisatie en daar een verslag van te maken.

Attitude

• Beweegt mee met de organisatie en is in staat een balans te vinden tussen de belangen van verschillende partijen.

• Hanteert correcte omgangsvormen met respect voor alle betrokken partijen.

• Is vasthoudend in het monitoren van het uitgebrachte advies.

• Is betrokken bij het eigen werk en laat in het handelen zien een veilige en gezonde werkplek belangrijk te vinden.

Competentie B

Adviesvaardigheden

De Arbeidshygiënist kan op adequate wijze mondeling en schriftelijk rapporteren over de werkzaamheden, zodat opdrachtgever en/of zijn collega’s doelmatig worden geïnformeerd en hierop kunnen voortbouwen.

Kennis

• Heeft kennis van interventietechnieken inclusief overtuigen en trainen.

• Heeft kennis van communicatietechnieken inclusief informeren, dialogiseren en presenteren.

• Heeft kennis van projectmanagement, inclusief projectontwerp en -evaluatie.

Vaardigheden

• Is in staat te overtuigen, motiveren, communiceren en draagvlak te creëren en houdt daarbij rekening met de verschillende belangen en verantwoordelijkheden van verschillende partijen.

• Is in staat vanuit de eigen discipline een onafhankelijk oordeel te geven en is onpartijdig in het handelen.

• Is in staat samen te werken met andere disciplines, inclusief bedrijfsarts en veiligheidskundige.

• Is in staat complexe projecten te managen; projecten met een langere doorlooptijd waarbij meerdere partijen betrokken zijn.

• Is in staat interventietechnieken toe te passen, inclusief overtuigen en trainen.

• Is in staat AH-vakkennis (zoals beschreven in dit competentieprofiel) toe te passen en te vertalen in een adviestraject.

Attitude

• Stelt zich onafhankelijk en onpartijdig op.

• Stelt zich collegiaal op en heeft een open houding naar collega’s.

• Stelt zich kritisch op.

• Stelt zich realistisch op bij het schrijven en uitbrengen van het advies, bijvoorbeeld door rekening te houden met de financiële haalbaarheid van het advies.

• Is vasthoudend in het monitoren van (de implementatie van) het uitgebrachte advies.

Competentie C

Resultaatgericht functioneren

De Arbeidshygiënist kan op adequate wijze met alle betrokkenen in het werkproces communiceren, zodat dit ten goede komt aan het verloop en de uitkomst van de werkzaamheden en leidt tot het gewenste resultaat.

Kennis

• Heeft basiskennis van psychologie en gedragswetenschappen.

• Heeft basiskennis van arbeids- en organisatiekunde (bedrijfskunde).

• Heeft kennis van projectmanagement, inclusief projectontwerp en -evaluatie.

Vaardigheden

• Is in staat meetbare, haalbare en duidelijke doelstellingen te formuleren.

• Is in staat een projectplan op te stellen, uit te voeren en te evalueren.

• Is in staat prioriteiten te stellen en deadlines te halen.

• Houdt bij het opstellen van een projectplan rekening met onvoorziene omstandigheden.

• Is in staat relevante partijen in een specifiek project of dossier te identificeren en daarmee samen te werken.

Attitude

• Stelt zich oplossingsgericht op met voldoende aandacht voor het beoogde resultaat.

• Is vasthoudend in het (tussentijds) evalueren van activiteiten met oog voor het beoogde resultaat.

Competentie D

Professioneel handelen

De Arbeidshygiënist handelt conform de gedragscode en stelt zich continu op de hoogte van relevante ontwikkelingen in het vakgebied. De deskundige is in staat op hbo-plus/wetenschappelijk niveau (nieuwe) kennis toe te passen en dit om te vormen tot toepasbare modellen en instrumenten. Daarnaast kan hij relevante instrumenten, methodieken, modellen en data interpreteren en beoordelen op hbo-plus/wetenschappelijk niveau.

Kennis

• Heeft up-to-date kennis van het AH-vak en is op de hoogte van recente ontwikkelingen in het vakgebied.

• Heeft kennis van het competentieprofiel AH en de gedragscode AH.

• Heeft kennis van relevante wet- en regelgeving op gebied van arbeidsomstandigheden (en van aanverwante wet- en regelgeving).

• Heeft kennis van de vindplaatsen en informatiebronnen van informatie over het AH-vakgebied, inclusief vaktijdschriften, wetgeving en statistieken.

Vaardigheden

• Is in staat voor zichzelf de benodigde kennis te verwerven (persoonlijk opleidingsplan, bezoek symposia, verzamelen informatie etc.).

• Is in staat AH-vakkennis toe te passen en te vertalen naar een specifieke praktijksituatie.

• Is in staat rekening te houden met de belangen van verschillende partijen binnen en buiten de organisatie, inclusief de directie, werknemers en collega-deskundigen.

• Is in staat rekening te houden met kosten/baten van maatregelen.

• Is in staat rekening te houden met onvoorziene omstandigheden.

• Is in staat proactief te handelen, inclusief het uit eigen beweging uitbrengen van een advies.

• Is in staat collegiale feedback te leveren en te ontvangen.

Attitude

• Stelt zich onafhankelijk en onpartijdig op.

• Stelt zich integer en betrouwbaar op.

• Stelt zich nieuwsgierig op ten aanzien van het AH-vakgebied.

• Is betrokken bij het eigen werk en laat in het handelen zien een veilige en gezonde werkplek belangrijk te vinden.

• Hanteert correcte omgangsvormen met respect voor alle gesprekspartners.

Competentie E

Samenwerken, verbinden en integreren

De Arbeidshygiënist werkt samen met andere deskundigen en betrokkenen in klantorganisaties. Hij verbindt de uitkomsten van analyse en onderzoek met de vraagstelling en met resultaten van andere relevante activiteiten en komt tot integrale advisering

Kennis

• Heeft up-to-date kennis van het AH-vak is op de hoogte van relevante ontwikkelingen in het vakgebied.

• Heeft kennis van de sector waarin de AH’er werkzaam is en kent de daarin geldende branchespecifieke processen.

• Heeft kennis van communicatietechnieken inclusief informeren, voeren van geprekken en presenteren.

Vaardigheden

• Is in staat analytisch te denken.

• Is in staat AH-vakkennis toe te passen en te vertalen naar een specifieke praktijksituatie.

• Is in staat verschillende inzichten te combineren, inclusief veiligheidskundige, gezondheidskundige en arbeidshygiënische inzichten.

• Is in staat te reflecteren.

• Is in staat te luisteren naar verschillende partijen binnen en buiten de organisatie en daar een verslag van te maken.

Attitude

• Heeft een open houding naar collega’s en andere partijen.

• Is sensitief in de samenwerking met anderen.

Competentie F

Ondernemen

De Arbeidshygiënist signaleert kansen bij klanten en contactpersonen (extern of intern) en speelt hierop in. De Arbeidshygiënist verwerft opdrachten of legt contacten en levert kwaliteit. Hij bouwt en onderhoudt relaties met relevante partijen en profileert zich als professional die naast de klant/contactpersoon staat en meedenkt .

Kennis

• Heeft up-to-date kennis van het AH-vak is op de hoogte van relevante ontwikkelingen in het vakgebied.

• Heeft kennis om ideeën om te zetten in realiseerbare plannen.

• Heeft kennis van de sector waarin de AH’er werkzaam is en kent de daarin geldende branchespecifieke omstandigheden en processen.

Vaardigheden

• Is in staat kansen bij klanten en contactpersonen te signaleren.

• Is in staat te anticiperen op ontwikkelingen.

• Is in staat klanten te acquireren en een offerte op te stellen.

• Is in staat zichzelf en zijn ideeën, adviezen en plan van aanpak op adequate wijze te presenteren.

• Is in staat een relevant sociaal netwerk te creëren en te onderhouden.

Attitude

• Stelt zich initiatiefrijk op.

• Is sensitief in het contact met opdrachtgevers.

• Stelt zich innovatief op.

• Toont initiatief en kan overtuigen.

3.3. Beroepsspecifieke competenties

Competentie G

Onderzoek en analyse

De Arbeidshygiënist kan onderzoek en analyse praktisch en zo nodig op wetenschappelijk niveau uitvoeren, beoordelen en hierover rapporteren en adviseren.

Kennis

• Heeft kennis van voor het AH-vakgebied relevante methoden en technieken voor het opzetten en uitvoeren van onderzoek.

• Heeft up-to-date kennis van het AH-vak is op de hoogte van relevante ontwikkelingen in het vakgebied.

• Heeft kennis van voor het AH-vakgebied relevante normen, inclusief ISO- en IEC-normen.

• Heeft kennis van de sector waarin de AH’er werkzaam is en kent de daarin geldende branchespecifieke processen.

• Heeft kennis van verwerking en interpretatie van statistische informatie.

• Heeft kennis van voor het AH-vakgebied relevante epidemiologie.

• Heeft basiskennis van audittechnieken.

• Heeft kennis van voor het AH-vakgebied relevante systeemleer.

Vaardigheden

• Is in staat analytisch te denken.

• Is in staat conclusies te verbinden aan resultaten van onderzoeken en analyses.

• Is in staat te inventariseren.

• Is in staat op gestructureerde wijze onderzoeken en analyses op te zetten en uit te voeren.

• Is in staat te rapporteren over resultaten van onderzoeken en analyses.

Attitude

• Analytisch.

• Stelt zich onbevangen op ten aanzien van onderzoek en analyse.

• Is nauwkeurig.

• Creatief.

• Stelt zich resultaatgericht op.

Competentie H

Voorlichting, training en instructie

De Arbeidshygiënist kan kennis en ervaring overbrengen aan alle lagen van de beroepsbevolking. Hiertoe ontwerpt hij methodieken en past deze toe.

Kennis

• Heeft basiskennis van psychologie.

• Heeft kennis van relevante en geschikte begeleidingsmethoden/-stijlen en werkvormen.

• Heeft kennis van communicatietechnieken inclusief informeren, dialogiseren en presenteren.

• Heeft relevante kennis van doelgroepgerichte didactische methoden en technieken.

• Heeft up-to-date kennis van het AH-vak is op de hoogte van relevante ontwikkelingen in het vakgebied.

• Heeft kennis van relevante technieken voor evaluatie en effectmeting.

Vaardigheden

• Is in staat een scholingsplan op te stellen en een scholingsprogramma te ontwikkelen.

• Is in staat een voorlichtingsbijeenkomst, training of instructie te verzorgen.

• Is in staat de juiste overdrachtsvorm en -stijl te kiezen.

• Is in staat om te gaan met groepen mensen.

• Is in staat tot het geven van feedback.

• Is in staat te communiceren met groepen mensen.

• Is in staat instructiemateriaal af te stemmen op verschillende doelgroepen.

• Is in staat procedures en werkinstructies te schrijven en te beoordelen.

• Is in staat nieuwe collega’s te begeleiden en te coachen.

• Is in staat een voorlichtingsbijeenkomst, training of instructie te evalueren.

• Is in staat zichzelf en zijn ideeën, adviezen en plan van aanpak op adequate wijze te presenteren.

• Is in staat groepen mensen te enthousiasmeren.

Attitude

• Stelt zich zelfverzekerd en assertief op.

• Creatief.

• Overtuigingskracht/stimulerend.

• Stelt zich onbevangen op ten aanzien van deelnemers aan een voorlichtingsbijeenkomst, training of instructie.

• Stelt zich betrokken op ten aanzien van deelnemers aan een voorlichtingsbijeenkomst, training of instructie.

• Luisterend oor.

• Analytisch.

• Staat open voor kritiek.

Competentie I

Implementatievaardigheden

De Arbeidshygiënist kan adviezen implementeren, veranderingstrajecten uitvoeren, (nieuwe) modellen en methodieken invoeren en borgen in de organisatie. Ook kan hij effectiviteit van deze modellen en methodieken beoordelen.

Kennis

• Heeft kennis van de eigen organisatie of de organisatie waarvoor hij te werk is gesteld en kan die organisatie in kaart brengen.

• Heeft kennis van veranderkunde op hbo-plus niveau.

• Kennis van instrumenten.

• Heeft kennis van technieken voor effectmeting.

• Heeft kennis van relevante wet- en regelgeving op gebied van arbeidsomstandigheden (en van aanverwante wet- en regelgeving).

Vaardigheden

• Is in staat draagvlak te creëren voor een veranderingstraject of de implementatie van een advies.

• Is in staat een veranderingstraject of de implementatie van een advies te managen.

• Is in staat om te gaan met kennis en relevante richtlijnen.

• Is in staat verschillende partijen te overtuigen van nut en noodzaak van het veranderingstraject of de implementatie van een advies.

• Is in staat management en medewerkers te beïnvloeden.

• Is in staat samen te werken met betrokken partijen bij een veranderingstraject of de implementatie van een advies.

• Is in staat een veranderings- of implementatieplan op te stellen, uit te voeren en te evalueren.

• Is in staat te interveniëren tijdens een veranderingstraject of de implementatie van een advies.

Attitude

• Stelt zich vasthoudend op in de implementatiefase.

• Hanteert correcte omgangsvormen met respect voor alle betrokken partijen.

• Stelt zich enthousiast op.

• Stelt zich betrouwbaar op.

Competentie J

Borgen en bewaken

De Arbeidshygiënist ziet toe op de uitvoering en effectiviteit van werkwijzen en maatregelen die tot doel hebben de gezondheid en de veiligheid op de werkplek te verzekeren.

Kennis

• Heeft kennis van voor het AH-vakgebied relevante normen, inclusief NEN, ISO- en IEC-normen.

• Heeft kennis van relevante wet- en regelgeving op gebied van arbeidsomstandigheden (en van aanverwante wet- en regelgeving).

• Heeft kennis van de eigen organisatie of de organisatie waarvoor hij te werk is gesteld en kan die organisatie in kaart brengen.

• Heeft kennis van kwaliteitsmanagementsystemen en toepassing van kritische prestatie indicatoren (kpi’s).

• Heeft basiskennis van audittechnieken.

Vaardigheden

• Is in staat de effectiviteit van werkwijzen en maatregelen te monitoren, te meten en te evalueren.

• Is in staat op gestructureerde wijze werkzaamheden en maatregelen te borgen en te bewaken.

• Is in staat een plan voor borging en bewaking op te stellen, uit te voeren en te evalueren.

• Is in staat te anticiperen op onvoorziene ontwikkelingen tijdens het borgen en bewaken.

• Is in staat te interveniëren tijdens het borgen en bewaken.

Attitude

• Analytisch.

• Is nauwkeurig.

• Stelt zich resultaatgericht op.

• Systematisch.

• Consequent.

• Autonoom.

• Zorgvuldig.

• Betrouwbaar.

• Verbeteringsgericht.

Bijlage 7:. Toelaten van opleidingen

De opleidingsinstituten kunnen toegelaten worden door een beoordeling van een daartoe door de stichting BCD aangewezen CKI. Een toegelaten opleiding voldoet aan de eisen die in het document ‘toelaten van opleidingen’ gesteld worden. Het CCvD zal de huidige documenten van Hobéon SKO en KIWA in 2012 bijstellen en verbeteren. Tot de bijgestelde documenten gepubliceerd en goedgekeurd door de stichting BCD blijven de oude documenten in gebruik. De documenten zijn te vinden op de website van de stichting BCD.

Bijlage 8:. Overgangsregeling

Per 1 april 2012 wordt er op de nieuwe manier van – het vastgestelde niveau (zie hiervor het Competentie profile Arbeidshygiënisten) (portfolio-cyclus) gewerkt. Dit betekent voor certificatie-aanvragers die de opleiding reeds hebben afgerond dat zij nog initieel gecertificeerd kunnen worden op de ‘oude’ manier en daarna de portfolio-cyclus voor hercertificatie ingaan.

Certificaathouders die hun hercertificering doen worden op de ‘oude’ manier gehercertificeerd tot het jaar 2016 en gaan dan ook de portfolio-cyclus in. Certificaathouders waarvan het certificaat nog geldig is, kunnen ervoor kiezen hun cyclus af te maken en worden dan nog op de ‘oude’ manier gehercertificeerd. Ze kunnen ook vervroegd de portfolio-cyclus ingaan. Dat wil zeggen dat zij voor de reeds verlopen certificatietermijn de ‘oude’ hercertificatie-eisen aantonen, waarna zij de portfolio-cyclus van 5 jaar ingaan. Zij krijgen korting op hun aanvraag hercertificatie gerelateerd aan de nog niet verlopen certificatietermijn.

Bijlage 9:. Format goed- en afkeurcriteria examen

verslag assessment

Naam examinandus:

Certificatieschema:

Datum examen:

Plaats examen:

Naam examinator:

 

Vraag 1

Naam document:

Artikel:

Vraag:

Beoordelingscriteria:

(welke (ant)woorden zijn goed/fout,

vragen, kennisvragen, enz.)

Antwoord examinandus:

Beoordeling:

 

Vraag 2

Naam document:

Artikel:

Vraag:

Beoordelingscriteria:

(welke (ant)woorden zijn goed/fout,

vragen, kennisvragen, enz.)

Antwoord examinandus:

Beoordeling:

Eindbeoordeling:

(minimaal <invoegen> van de vragen goed beantwoord)

Bijlage 10:. Specialisatie van de arbeidshygiënist (toelichtend)

Inleiding

De kerndeskundige is een vak dat onder de Arbeidshygiënisten valt, hij kan zijn vak op verschillende manieren invullen. Bij iedere certificatieaanvraag en hercertificering dienen de competenties op basis van het niveau zoals omschreven in hoofdstuk 2 t/m hoofdstuk 4 van het Competentie profiel Arbeidshygiënisten te worden aangetoond. Daarnaast zijn er diverse specialisaties mogelijk zoals kennisspecialisatie, taakspecialisatie en branchespecialisatie. De hierna genoemde specialisaties zijn geen verplicht onderdeel van dit certificatieschema arbeidshygiënisten. De kerndeskundige is vrij om zich te specialiseren in deze diverse specialisaties. De basis van het vak is beschreven in de vijf kerntaken in hoofdstuk 2 van het competentieprofiel. Dit deel gaat in op de specialisaties van de kerndeskundige.

T-Profielen

Het vak van de kerndeskundige is een kunde, ofwel een toepassing van wetenschap en wetenschappelijke beargumentering. In het geval van de arbodeskundige is het een samengesteld vak uit verschillende wetenschappelijke gebieden. De kerndeskundige Arbeidshygiënist heeft als kenmerk dat hij na een gevolgde hbo/wo-opleiding of dagopleiding ‘Arbeidshygiëne op HBO/WO-niveau, een kopopleiding heeft doorlopen en afgerond. De arbeidshygiënist heeft in elk geval een natuurwetenschappelijke achtergrond op HBO+ niveau. Dit komt overeen met (minimaal) een bachelor in de natuurwetenschappen (bachelor of science, BSc). Bij sommige opleidingen wordt pas voldaan aan de minimum eis voor certificering in een afgeronde academische pleiding. Die komt dan overeen met een master in de natuurwetenschappen (master of science, MSc).

De kopopleiding moet voldaan aan de stand der wetenschap. Met het volgen van de kopopleiding wordt door het curriculum bepaald wat de basiscompetenties van de kerndeskundige zijn. Dit is het horizontale deel van het zogenaamde T-profiel.

Als basisattitude kenmerkt een arbeidshygiënist zich door pro-activiteit en preventiegerichtheid, door haar/zijn objectieve, onafhankelijke en zelfstandige beoordeling met gevoel voor verhoudingen en mogelijkheden. Zij/hij streeft altijd naar goede en uitvoerbare adviezen over gezonde werkplekken. De kopopleiding geeft zowel basis als gevorderde kennis, vaardigheden en werkt aan een gevorderde attitude. Dit wordt tijdens de opleiding weergegeven in een portfolio en aan het einde van de opleiding geëxamineerd. Het examen is competentiegericht. Dit wil zeggen dat het portfolio beoordeeld en getoetst wordt op essentiële kennis en vaardigheden zoals omschreven in hoofdstuk 2 t/m hoofdstuk 4 van het Competentie profiel Arbeidshygiënisten.

Na het volgen van de kopopleiding specialiseert de kerndeskundige zich in de praktijk. Een kerndeskundige kan zich specialiseren in één of meerdere richtingen. De specialisatie vormt de poot van de T (specialist of super specialist) of de poten van de Pi of M (meerdere specialisaties) zoals onderstaand afgebeeld. Hoe langer de poot, hoe gespecialiseerder de kerndeskundige.

Bijlage 249962.png

De initiële of eerste certificering is vooral gericht op de generalist als beginner. Hier worden de basisvaardigheden getoetst. De opleidingen hebben hier een passende methodiek voor. De inhoud volgt de eisen die in de arbeidsomstandighedenwetgeving zijn vastgelegd en die zijn uitgewerkt in het competentieprofiel.

De hercertificering moet meer tegemoet komen aan de profilering van de kerndeskundige. De specialisaties moeten hierin uitgelicht worden. Voor een kandidaat die gecertificeerd is op basis van een BSc, bestaat de mogelijkheid om zich te specialiseren door het behalen van een MSc. Een voorbeeld van het ontwikkelen van een superspecialisme is een promotietraject dat wordt afgesloten met het behalen van een PhD.

In het competentieprofiel Arbeidshygiënisten worden vijf kerntaken benoemd die in ieder geval uitgevoerd moeten worden. Hierin kan met verschillende competenties gewerkt worden.

Specialisaties van de Arbeidshygiënist

De Arbeidshygiënist houdt zich vooral bezig met arbeidsomstandigheden binnen een organisatie. De Arbeidshygiënist kan werkgevers en werknemers adviseren over mogelijke problemen in de werkomgeving beheerst kunnen worden waarbij het doel bescherming van medewerkers is.

In het competentieprofiel Arbeidshygiënisten zijn de vijf kerntaken benoemd die de Arbeidshygiënist uitvoert. Binnen elke kerntaak beschikt de Arbeidshygiënist over verschillende competenties; minimaal een algemene en een beroepsspecifieke competentie per kerntaak. De kruisjes in de kerntaak-competentie-matrix (zie deel 4 van het Competentieprofiel Arbeidshygiënisten), vormen de eerste fase en mogelijkheid van persoonlijke specialisatie van de Arbeidshygiënist. Hierin kan bijvoorbeeld tot uitdrukking komen dat de Arbeidshygiënist vooral adviserend of juist meer onderzoekend bezig is, juist meer of minder met beoordeling of met beheersing bezig is en bijvoorbeeld ook of het trainen, voorlichten en instrueren een hoofdaandachtsgebied is of juist het borgen en bewaken, gekoppeld aan kwaliteitszorg.

Kennisspecialisatie

Bovendien kan de arbeidshygiënist zich verder specialiseren in bijvoorbeeld een of meerdere van de navolgende kennisgebieden of aspecten:

Kennisgebieden

Aspecten

Onderzoeksmethodologie

Epidemiologische basiskennis

Statistische basiskennis

Meetstrategie

Monstername en analysevaardigheden

Modellen voor blootstellings en risicoschatting

Fysische factoren

Geluid

Trillingen

Ioniserende straling

Niet-ioniserende straling

Verlichting

Klimaat

Chemische en biologische factoren

Toxicologische basiskennis

Chemische stoffen

Biologische agentia

Infectieziekten

Incidenten met gevaarlijke stoffen

Fysieke belasting

Anatomische/fysiologische basiskennis

Werkhouding tillen en beeldschermwerk

Beheersmaatregelen

Arbeidshygiënische strategie

Ventilatie/bronafzuiging

Ademhalingsbescherming

Gehoorbescherming

Beschermende kleding

Gezondheid

Beroepsziekten

Biologische monitoring

Periodiek onderzoek

Wet- en regelgeving

Nederlandse (Arbeidsomstandigheden-)

wet-/regelgeving

Europese wet-/regelgeving

Managementsysteem

Beheerssystemen/Arbozorgsystemen

Audits

Wetenschappelijke beargumentering

Adviseren

Afhankelijke van de keuze van kennisgebieden en aspecten kan het werkterrein van de arbeidshygiënist ook de aanpalende vakgebieden veiligheidskunde, arbeids- en organisatiekunde of bedrijfsgeneeskunde meer of minder benaderen of overlappen.

Vaardighedenspecialisatie

Ook kan een individuele arbeidshygiënist zich nader bekwamen en specialiseren in bepaalde vaardigheden. Hierbij denken we vooral aan bijvoorbeeld monitoren/meten, ontwerpen, oordelen/toetsen of projectmatig werken.

Branche/beroep/proces-specialisatie

Tenslotte kan de arbeidshygiënist zich nog bijzonder bekwamen in bepaalde branches of sectoren, bijvoorbeeld de chemische industrie, de bouw, de gezondheidszorg, onderwijs, enz. of juiste een of meerdere specifieke beroepen (tapijtlegger, tandtechnicus, laborant, musicus, lasser, enz.) of juist in een of meerdere (bepaalde) arbeidsprocessen (reinigen, afvalverwerken, chemische technologie, energietransport, enz.). De specifieke specialisaties in kennis, vaardigheden of branche/beroep/proces kunnen in het persoonlijke portfolio tot uitdrukking gebracht worden.

Bijlage IIc. behorend bij Artikel 2.16

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Hogere Veiligheidskundige

Document: WSCS-HVK: 2012, versie 1

Onder beheer van:

Stichting Beheer Certificatie Deskundigen (BCD)

Lange Voorhout 14

2514 ED Den Haag

Inhoudsopgave

1.

 

Inleiding

42

       

2.

 

Definities

42

       

3.

 

De werkveldspecifieke kenmerken

44

 

3.1

Beschrijving schema

44

 

3.2

Actieve partijen

44

 

3.3

Risicoanalyse en afbreukrisico

44

       

4.

 

Het certificatiereglement

44

 

4.1

Doelstelling

44

 

4.2

Certificatieprocedure

44

 

4.3

Certificatiebesluit

44

 

4.4

Geldigheidsduur

44

 

4.5

Geldigheidscondities

44

 

4.6

Klachten

45

 

4.7

Bezwaarprocedure

45

 

4.8

Register voor vakbekwaamheid

45

 

4.9

Norminterpretatie

45

       

5.

 

Het examenreglement

45

 

5.1

Doelstelling

45

 

5.2

Het examenreglement

45

 

5.3

Beheer centrale itembank en examenversies

46

       

6.

 

Toezicht

46

 

6.1

Medewerking aan toezicht

46

 

6.2

Frequentie en uitvoering van het toezicht

46

 

6.3

Verslag van bevindingen

46

 

6.4

Klachten betreffende de certificaathouder

46

 

6.5

Maatregelen

46

       

7.

 

Het onderwerp van certificatie

47

       

8.

 

Entreecriteria

47

       

9.

 

Competentieprofiel

49

       

10.

 

Toetsmethodiek bij initiële certificatie

49

 

10.1

Toetstermen

49

 

10.2

Toets (Overhoring van het portfolio)

50

       

11.

 

Toetsmethodiek bij hercertificatie

51

 

11.1

Toetstermen

51

 

11.2

Beoordelingsmethode

52

 

11.3

Toets (verdediging van het portfolio)

53

       

12

 

Het certificaat

53

       

13.

 

Geldigheidscondities

53

     

Bijlage 1:

Klachtenregeling

53

Bijlage 2:

Bezwaarprocedure

55

Bijlage 3:

Eisen te stellen aan examenpersoneel

56

Bijlage 4:

Eisen te stellen aan het examen

56

Bijlage 5:

Schema competentiegericht beoordelen

58

Bijlage 6:

Competentieprofiel h ogere veiligheidskundige

59

Bijlage 7:

Toelaten van opleidingen

66

Bijlage 8:

Overgangsregeling

66

Bijlage 9:

Format goed- en afkeurcriteria examen

66

Bijlage 10:

Specialisatie van dehogere veiligheidskundige (toelichtend)

67

1. Inleiding

In deze persoonscertificatieregeling voor Hogere Veiligheidskundigen (HVK), wordt enerzijds algemene uitgangspunten en bepalingen opgenomen en wordt beschreven binnen welke voorwaarden de afgifte van certificaten dient te gebeuren. Anderzijds worden in het schema de normen vastgelegd waaraan personen dienen te voldoen om een certificaat van vakbekwaamheid te kunnen ontvangen.

Deze certificatieregeling is opgesteld door het betreffende Centraal College van Deskundigen (CCvD ARBO) van de Beheerstichting Certificatie van Deskundigen (stichting BCD). Het schema is vastgesteld door het ministerie van SZW. Pas na vaststelling van dit schema door de minister van SZW mag de certificatieregeling door de certificatie-instellingen (CKI’s) worden toegepast.

De te certificeren deskundige betreft de Hogere Veiligheidskundige. De Hogere Veiligheidskundige levert een bijdrage aan een veilige werkomgeving en de duurzame inzetbaarheid van werknemers. De deskundige is de aangewezen specialist bij uitstek op het terrein van risicobeoordeling en risicobeheersing van de veilige werkomgeving. De deskundige adviseert onder meer op het brede terrein van veiligheid en duurzame inzetbaarheid in arbeidsorganisaties en in het optimaliseren van de arbeidsomstandighedenzorg.

De Nederlandse Arbeidsomstandighedenwet vereist certificering voor ‘Hogere Veiligheidskundigen’. Een Hogere Veiligheidskundige is een deskundige op het terrein van de arbeids- en organisatiekunde conform artikel 2.7 van het Arbeidsomstandighedenbesluit en hij is in het bezit van een certificaat van vakbekwaamheid arbeids- en organisatiekunde conform artikel 2.17 van de Arbeidsomstandighedenregeling. Meer informatie over het vakbekwaamheidsprofiel (competentieprofiel) van de HVK-er is terug te vinden in bijlage 6 van deze regeling.

Deze certificatieregeling is gestructureerd in overeenstemming met de eisen uit ISO/IEC 17024:2003.

2. Definities

Begrip of afkorting

Betekenis

HVK

Hogere Veiligheidskundige.

Aanvrager/kandidaat van een certificaat

De persoon die bij de Certificatie-instelling een aanvraag doet voor het afgeven van een certificaat.

Aanwijzing

Aanwijzing van een instelling bij of krachtens wettelijk voorschrift door de minister van SZW.

AH

Arbeidshygiënist.

Awb

Algemene wet bestuursrecht.

Beoordeling

Beoordeling (initiële, of her-) door de nationale accreditatie-instantie van instellingen op basis van het door de minister van SZW vastgestelde WDA&T, op grond waarvan de nationale accreditatie-instantie schriftelijk rapporteert of de instelling competent is om wettelijk verplichte certificaten af te geven. Bij het vaststellen van het WDA&T door de minister van SZW wordt zoveel mogelijk aangesloten bij internationale systematiek en normen.

Stichting BCD

Beheerstichting Certificatie van Deskundigen. De stichting BCD beheert de wettelijke certificatieregeling voor A&O, AH en VK.

CCvD ARBO

Het Centraal College van Deskundigen ARBO is onderdeel van en wordt gefaciliteerd door de stichting BCD, dat belanghebbende partijen in een bepaalde sector of branche de mogelijkheid biedt tot deelname bij het opstellen en onderhouden van de documenten van de stichting BCD op zodanige wijze dat sprake is van een evenwichtige en representatieve vertegenwoordiging van deze partijen.

Certificaat

Een certificaat in de zin van artikel 20 Arbowet (persoonscertificaat). Daarnaast moet een certificaat beschouwd worden als een verklaring van overeenstemming (conformiteitsverklaring) zoals bedoeld in relevante ISO en EN normen.

Certificaathouder

Persoon die in het bezit is van een geldig (wettelijk verplicht) certificaat.

Certificatieproces

Alle activiteiten via welke een CKI beoordeelt en besluit of een persoon, product of systeem voldoet en blijft voldoen aan de normen, zoals opgenomen in dit certificatieschema.

Certificatiereglement

Bepalingen voor de uitvoering van het certificatieproces en de relaties tussen kandidaat en CKI.

Certificatieschema

Dit document dat door SZW is vastgesteld.

Certificatiesysteem

Set van procedures en middelen benodigd om het certificatieproces uit te voeren per certificatieschema, dat leidt tot de uitgifte van een certificaat van vakbekwaamheid, inclusief onderhoud.

Cesuur

De grens tussen de hoogste toetsscore waaraan een onvoldoende en de laagste toetsscore waaraan een voldoende wordt toegekend.

CKI

Certificatie Instelling, hieronder wordt verstaan een aangewezen certificerende instelling die bevoegd is tot het afgeven van een certificaat vakbekwaamheid binnen het genoemd

certificatieschema

Competentie

Gedemonstreerd vermogen om kennis en vaardigheden toe te passen en, waar relevant, gedemonstreerde persoonlijke eigenschappen, zoals gedefinieerd in het certificatieschema.

Controle

Periodieke beoordeling door de nationale accreditatie-instantie van CKI’s tegen de voor beoordeling geldende regels van de minister (WDA&T).

EG-beroepskwalificatie

Een verklaring door de CKI afgegeven betreffende het niveau van de gevolgde beroepsopleiding die buiten Nederland doch binnen de EU is gevolgd.

Eindtermen

Een omschrijving van het geheel aan kennis, vaardigheden en houdingen van een specifiek vakbekwaamheidgebied ten behoeve van het toetsen van examenkandidaten.

Entreecriteria

Criteria, zoals opleiding en werkervaring, waaraan de kandidaat moet voldoen om toegelaten te worden tot het certificatieproces.

Examen

Het geheel van toetsopgaven (toetsvragen en/of toetsopdrachten), bedoeld om de individuele kandidaat te kunnen beoordelen in de mate waarin hij of zij aan de eindtermen conform de normen voldoet.

Examencommissie

Commissie binnen de structuur van de CKI onder wiens verantwoordelijkheid de examens worden afgenomen.

Examenreglement

Bepalingen voor de uitvoering van examens in de relatie tussen de kandidaat en de exameninstelling.

Nuffic

Nuffic (Stichting Nederlandse organisatie voor internationale samenwerking in het hoger onderwijs) is een Nederlandse non-profit dienstverlenende organisatie en expertisecentrum op het terrein van internationaal georiënteerd onderwijs die is gevestigd in Den Haag.

Risicoanalyse

Overzicht van alle mogelijke risico's die het resultaat kunnen beïnvloeden waarin voor elk risico wordt aangegeven wat het gevolg zou zijn als het risico zich voordoet, welke maatregelen getroffen kunnen worden ter beheersing en wie deze maatregelen het beste kan nemen.

SZW

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Toegelaten opleiding

Een beroepsopleiding waarvan door de stichting BCD is vastgesteld dat deze kandidaten aflevert met het vereiste eindtermen.

Toezicht

Het verzamelen van de informatie over de vraag of een handeling of zaak voldoet aan de daaraan gestelde eisen, het zich daarna vormen van een oordeel daarover en het eventueel naar aanleiding daarvan interveniëren. (Ministerie van BZK, De Kaderstellende visie op toezicht).

Vakbekwaamheidsgebied

Aanduiding van het werkveld, de functie, of een geheel aan taken waar bepaalde vakbekwaamheidseisen op betrekking hebben.

Vakbekwaamheidseisen

De eisen die, binnen een bepaald werkveld of een bepaalde beroepsgroep, gesteld worden aan personen met betrekking tot hun kennis, vaardigheden en houdingen inzake specifieke handelingen of taken.

Werkveld

In voorliggend certificatieschema valt daaronder het beroepsgebied veiligheidskunde.

WDA&T

Term gebruikt door SZW voor een werkveldspecifiek schema van aanwijzing en toezicht. Daarin zijn de normen vastgelegd waaraan CKI’s dienen te voldoen om aangewezen te worden door de minister van SZW. Ook bevat het de voorwaarden waarbinnen aanwijzing plaatsvindt.

WSCS

Term gebruikt door SZW voor een werkveldspecifiek certificatieschema dat door de minister van SZW is geaccepteerd te gebruiken binnen een specifieke aanwijzing als CKI voor personen, producten of systemen.

WDAT-ARBO

Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht (WDA&T) op certificatie-instellingen belast met persoonscertificatie op het gebied van arbeids- en organisatiedeskundigen, arbeidshygiënisten en veiligheid-kundigen.

Documentnummer: WDAT-ARBO: 2012, versie 1.

WSCS-AH

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Arbeidshygiënisten (AH).

Documentnummer: WSCS-AH: 2012, versie 01.

WSCS-AO

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Arbeids en Organisatiedeskundigen (AO).

Documentnummer: WSCS-AO: 2012, versie 01.

WSCS-HVK

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Hogere Veiligheidskundige (HVK).

Documentnummer: WSCS-HVK: 2012, versie 01.

WOB

Wet Openbaarheid van Bestuur.

3. De werkveldspecifieke kenmerken

Het verrichten van arbeid is een risicovolle activiteit. Om het maatschappelijke belang – veiligheid en gezondheid van en rondom de arbeid – te waarborgen, is door de overheid gekozen voor een wettelijk verplichte certificatieregeling voor de borging van de vakbekwaamheid van de beroepsgroep HVK.

3.1. Beschrijving schema

Dit werkveldspecifieke certificatieschema Hogere Veiligheidskundige is door de stichting BCD voorgesteld en door het ministerie van SZW – inclusief eventuele aanpassingen – vastgesteld. De minister van SZW kan ook op eigen initiatief wijzigingen aanbrengen in de vastgestelde documenten. Dit vastgestelde schema vervangt eerdere versies. Op- en of aanmerkingen over de certificatieregeling kunnen worden ingediend bij de stichting BCD.

3.2. Actieve partijen

Binnen het kader van deze certificatieregeling zijn actief:

  • De stichting BCD waar (Centrale) Colleges van Deskundigen onderdeel van uitmaken;

  • Aangewezen door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid certificatie-instellingen;

  • Certificaathouders.

3.3. Risicoanalyse en afbreukrisico

Het beroepsmatig uitvoeren van werkzaamheden kan direct leiden tot gezondheidseffecten zoals psychische en fysieke effecten waaronder ook ongevallen. De deskundige functioneert in het bedrijf als adviseur. Arbeidsomstandigheden zijn een zaak tussen werkgever en werknemers en de deskundige is daarbij een adviseur. Bij afwezigheid van de adviseur kan het niveau van de arbeidsomstandigheden meteen worden aangetast. Dat maakt dat het directe afbreukrisico hoog is. Langdurige afwezigheid van de adviseur kan het niveau van de arbeidsomstandigheden aantasten waardoor productieverlies kan ontstaan en de kans op langdurige uitval, (beroeps)ziekte, invaliditeit, instroom in de WIA en overlijden toeneemt.

4. Het certificatiereglement

4.1. Doelstelling

Dit reglement omschrijft de procedures die relevant zijn voor het juist toepassen van het specifieke schema. Hierbij moet gedacht worden aan onder meer procedure van aanvraag, de examinering, de wijze waarop de uitslag bekend gemaakt word en condities met betrekking tot de certificatie, de afgifte van certificaten/verklaringen, procedures bij het uitvoeren van toezicht, klachtenafhandeling en het indienen van een verzoek om herziening.

4.2. Certificatieprocedure

De Hogere Veiligheidskundige, dient in overeenstemming met de certificatieregeling HVK een aanvraag in voor het persoonscertificaat bij een CKI. Vervolgens verstrekt de CKI relevante informatie over de gang van zaken betreffende het gehele certificatieproces.

4.3. Certificatiebesluit

Het certificatiebesluit wordt genomen door een functionaris van de CKI die niet betrokken is geweest bij de beoordeling van de kandidaat. Deze functionaris is daartoe gekwalificeerd en aangesteld conform het kwaliteitsmanagementsysteem en de procedures die de CKI heeft op grond van het Document voor aanwijzing en toezicht op de certificatie-instellingen voor HVK (het WDA&T).

4.4. Geldigheidsduur

De geldigheidsduur voor een persoonscertificaat volgens het certificatieschema voor de certificatie van HVK is vijf jaar.

4.5. Geldigheidscondities

Met betrekking tot de geldigheid van het certificaat worden condities gesteld. Indien niet voldaan wordt aan deze condities kan dit consequenties hebben voor het certificaat. De condities en de wijze waarop door de CKI toegezien dient te worden, worden opgesteld door de stichting BCD en vastgelegd in het Document voor aanwijzing en toezicht op de certificatie-instellingen voor HVK.

4.6. Klachten

Behandelingswijze van klachten van kandidaten en certificaathouders de klachtenregeling is opgenomen in bijlage 1.

4.7. Bezwaarprocedure

De bezwaarprocedure is opgenomen in bijlage 2.

4.8. Register voor vakbekwaamheid

De CKI registreert de gegevens van de certificaathouder. Deze gegevens worden conform de overeen

komst met de stichting BCD tenminste zo vaak als mutaties zich voordoen elektronisch verzonden aan de stichting ten behoeve van het Certificaatregister van de stichting, dat wordt opgezet conform wettelijke bepalingen. Dit register wordt via internet toegankelijk gemaakt. De stichting BCD is verantwoordelijk voor het beheer van het register.

4.9. Norminterpretatie

De stichting BCD dient te zorgen voor eenduidige norminterpretatie van dit certificatieschema. Toch kan het voorkomen dat er in de operationele fase verschillende interpretaties bestaan van één of meerdere gehanteerde begrippen. Mocht het gebeuren dat certificaathouders, CKI’s of andere belanghebbenden uiteenlopende definities hanteren en hierover meningsverschillen bestaan, dan dienen afwijkende interpretaties te worden voorgelegd aan de stichting BCD, die alvorens te antwoorden advies vraagt aan het CCvD ARBO.

5. Het examenreglement

Dit reglement bevat bepalingen voor de voorbereiding, uitvoering en beoordeling van examens ten behoeve van de persoonscertificatieregeling HVK. De CKI beheert de examinatoren-pool. De CKI maakt gebruik van deze examinatoren voor het afnemen van examens voor HVK certificatie. De examinator legt zich toe op de voorbereiding, uitvoering en beoordeling van examens. De eisen aan de examinatoren zijn in bijlage 3 verwoord, in bijlage 4 staan de exameneisen.

5.1. Doelstelling

Dit reglement bevat bepalingen voor de voorbereiding, uitvoering en beoordeling van examens ten behoeve van de persoonscertificatieschema HVK. De examinering geschiedt onder verantwoordelijkheid van de CKI en bestaat uit een schriftelijke en/of mondelinge portfoliobeoordeling.

5.2. Het examenreglement

In het examenreglement van de CKI dienen de volgende zaken opgenomen te zijn:

  • 1. entree-eisen voor deelname aan het examen;

  • 2. bevestiging van deelname en oproep;

  • 3. identificatie van de deelnemers;

  • 4. toelating en afwezigheid;

  • 5. examenduur en wijze van examinering;

  • 6. De informatie die (vooraf) aan de deelnemers aan een examen wordt verstrekt zodat het die deelnemers helder is hoe het examen zal zijn ingericht

  • 7. eisen te stellen aan het examenpersoneel (zie bijlage 3);

  • 8. eisen te stellen aan het examen (zie bijlage 4);

  • 9. gedragsregels voor kandidaten tijdens het deelnemen aan het examen;

  • 10. regeling aangepast examen voor personen met een beperking;

  • 11. normen voor slagen en afwijzen;

  • 12. de wijze van het vaststellen van de examenuitslag;

  • 13. bekendmaking van de uitslag;

  • 14. bewaartermijn van de examendocumenten zoals uitwerkingen en beoordelingsformulieren;

  • 15. inzagerecht examen aanvraag door de kandidaat;

  • 16. geldigheidsduur van het examenresultaat.

De examen-pool is een organisatorisch onderdeel van de CKI. De CKI dient zich hierbij te houden aan artikel 4.5 ‘subcontracting’ van ISO/IEC 17024.

5.3. Beheer centrale itembank en examenversies

Indien gebruik wordt gemaakt van een centrale itembank, dan geschiedt het beheer van de itembank onder strikte geheimhouding door de CKI. De wijze van beheer van de itembank is schriftelijk vastgelegd en aantoonbaar geaccordeerd door het management van de CKI. In de itembank worden de theorievragen inclusief de cesuur opgeslagen welke vooraf zijn opgesteld.

6. Toezicht

Het doel van het toezicht is om de vakbekwaamheid van gecertificeerd personeel te toetsen. De CKI is verplicht te beoordelen of de certificaathouder voldoet en blijft voldoen aan de gestelde eisen. Gezien de risicoanalyse en het geringe afbreukrisico op de korte termijn voor het bedrijf is de certificatieperiode vastgesteld op vijf jaar. Om dezelfde reden kan normaliter worden volstaan met één tussentijdse controle van alle certificaathouders.

6.1. Medewerking aan toezicht

De certificaathouder is verplicht mee te werken aan toezicht door de CKI en, voor zover van toepassing, de nationale accreditatie-instantie en de Inspectie SZW. In de overeenkomst tussen de CKI en de certificaathouder worden de hiertoe benodigde bepalingen opgenomen, waaronder bepalingen ten aanzien van een meer uitgebreide controles door de CKI bij een ad random gekozen deel van de certificaathouders ter verificatie van de aangeleverde gegevens bij de tussentijdse controles.

6.2. Frequentie en uitvoering van het toezicht

Het toezicht wordt als volgt uitgevoerd:

  • In de certificatieperiode voert de CKI na (ongeveer) 2,5 jaar een tussentijdse controle uit bij alle certificaathouders. Deze controle wordt uitgevoerd door de CKI en bestaat uit een beoordeling van de volgende onderwerpen:

    • de omvang van het werken in het vakgebied van minimaal gemiddeld 2 dagdelen per week (bestaande uit het overleggen van een werkgeversverklaring door de werknemer of, in geval van een zelfstandige, een accountantsverklaring, welke naar waarheid ingevuld dienen te zijn);

    • aantoonbare tweejarige deelname aan een ICT-groep (deelnamelijst);

    • de certificaathouder overlegd de bovenstaande stukken schriftelijk of gescand per mail aan de CKI.

  • Daarnaast wordt jaarlijks ad random bij 1% van de certificaathouders een (indien mogelijk) meer uitgebreide controle gehouden. Bij deze meer uitgebreide controle wordt de certificaathouder bezocht tijdens een ICT-bijeenkomst en wordt zijn portfolio beoordeeld op voortgang en inhoud (hoofdlijnen). Deze controle wordt uitgevoerd door de CKI, die verantwoordelijk is voor de uitvoering.

De termijn voor het aanleveren van de benodigde documenten bestaande uit de werkgeversverklaring of accountantsverklaring en de deelnamelijst, dienen binnen zes weken te worden overlegd aan de CKI.

6.3. Verslag van bevindingen

De CKI stelt een verslag op van de bevindingen van het toezicht. Het resultaat van het toezicht wordt schriftelijk aan de certificaathouder bekend gemaakt. De certificaathouder kan bezwaar aantekenen tegen maatregelen (zie paragraaf 6.5) die opgelegd kunnen worden naar aanleiding van het toezicht. De CKI behandelt het bezwaar conform haar bezwaarprocedure (bijlage 2).

6.4. Klachten betreffende de certificaathouder

Een klacht betreffende de certificaathouder wordt bij de CKI ingediend. De CKI behandelt de klacht conform haar klachtenregeling.

6.5. Maatregelen

Indien blijkt dat een certificaathouder niet voldoet aan de eisen of normen van dit certificatieschema heeft, kan dit leiden tot door de CKI opgelegde maatregelen. Mogelijke maatregelen zijn herstel activiteiten, opvragen van aanvullende/ontbrekende documenten, schorsen, wijzigen ten nadele van de certificaathouder of het intrekken van het certificaat.

Criteria

Ontbrekende documenten worden opgevraagd als de werkgeversverklaring of accountantsverklaring en/of de deelnamelijsten ontbreken.

Schorsen van het certificaat vindt in ieder geval plaats indien de werkervaring aantoonbaar minder is als twee dagdelen gemiddeld per week en het voor de certificaathouder mogelijk is binnen een half jaar dit alsnog aan te tonen.

Intrekken van het certificaat vindt in ieder geval plaats indien de werkervaring aantoonbaar minder is als twee dagdelen gemiddeld per week en/of deelname aan de ICT-groep niet is aangetoond.

Nadere eisen stellen, schorsen of intrekken van het certificaat kan geschieden wanneer de kandidaat niet voldoet aan die gestelde eisen van het schema Hogere Veiligheidskundige of wanneer de CKI hiervoor een gegronde reden heeft. Een certificaat kan ook worden ingetrokken bij fraude, overlijden of op eigen verzoek van de certificaathouder.

Indien er sprake is van maatregel wordt dit aan de certificaathouder kenbaar gemaakt. Bij het opleggen van een maatregel dient de CKI aan te geven binnen welke periode de maatregel moet zijn uitgevoerd. De CKI controleert daarop de uitvoering. Schorsen en intrekken dienen door de CKI ingebracht te worden in een centraal registratiesysteem. Tevens dient de Inspectie SZW hiervan in kennis gesteld te worden.

Indien een certificaathouder na een intrekking opnieuw gecertificeerd wil worden dient dezelfde procedure doorlopen te worden als bij initiële certificatie. Opnieuw certificeren na een intrekking kan pas na een jaar na de datum van intrekking. De CKI dient voor verstrekking van een certificaat bij het centraal registratiesysteem te verifiëren of er geen sprake is van een intrekking met de daaraan gekoppelde wachtperiode.

7. Het onderwerp van certificatie

Dit werkveldspecifieke certificatieschema voor personen is door het CCvD ARBO van de stichting BCD opgesteld. Het betreft certificatie van vakbekwaamheid op het gebied van de Hogere Veiligheidskundige. Door het Ministerie van SZW is deze certificatieregeling vastgesteld middels een statische verwijzing in de Arboregeling. Deze vastgestelde regeling vervangt daarmee eerdere versies.

Het onderwerp (de scope) van dit certificatieschema betreft de competenties A tot en met J in het competentieprofiel van de Hogere Veiligheidskundige, zoals beschreven in hoofdstuk 3 van bijlage 6 bij dit document. Voor het aantonen van de competenties wordt een portfolio opgesteld door de aanvrager van de (her)certificatie.

8. Entreecriteria

Alvorens de CKI overgaat tot het uitvoeren van het certificatieonderzoek van het wettelijk verplichte persoonscertificaat Hogere Veiligheidskundige, dient de kandidaat te voldoen aan de hierna beschreven entreecriteria:

  • 1) Het indienen van een aanvraag voor een persoonscertificaat bij een CKI;

  • 2) Het overleggen van een diploma vooropleiding;

  • 3) Het overleggen van een examenoproep van een toegelaten beroepsopleiding of één eerder behaald diploma;

  • 4) Het overleggen van een werkgeversverklaring of een accountantsverklaring indien de kandidaat als zelfstandige opereert;

  • 5) Het overleggen van een ingevuld portfolio.

Ad. 1

De aanvraag moet aan de volgende eisen voldoen:

  • De aanvraag moet zijn voorzien van een handtekening van de aanvrager.

  • De scope van de aanvraag moet duidelijk zijn.

  • De aanvraag dient te worden gericht aan de CKI.

De CKI controleert of de aanvraag voldoet aan de bovenstaande eisen, wanneer dit niet het geval is wordt er met de aanvrager contact opgenomen.

Ad. 2

De aanvrager kan hiervoor één van de volgende documenten aanleveren:

  • Een diploma van een HBO opleiding of hoger.

  • Bewijs van een onderzoek naar het werk- en denkniveau van de aanvrager waaruit HBO werk- en denkniveau blijkt (bijvoorbeeld opgesteld door een HRM-bureau).

De CKI controleert of de aanvraag voldoet aan de bovenstaande eisen, wanneer dit niet het geval is wordt er met de aanvrager contact opgenomen.

Ad. 3

De aanvrager dient hiervoor het volgende document te overhandigen:

  • Een examenoproep waaruit blijkt dat de kandidaat mag deelnemen aan een examen van een toegelaten beroepsopleiding Hogere Veiligheidskundige.

Kandidaten die al in het bezit zijn van een diploma beroepsopleiding kunnen gebruik maken van de overgangsregeling (bijlage 8).

In het geval de kandidaat een niet toegelaten beroeps opleiding heeft gevolgd biedt de CKI de mogelijkheid om een onderzoek te verrichten waaruit al dan niet de gelijkwaardigheid van de beroepsopleiding blijkt. Wanneer hiervan sprake is dan wordt het diploma als gelijkwaardig gesteld aan een door de CKI toegelaten opleiding. De kosten van dit onderzoek zijn voor rekening van de kandidaat.

In het geval de kandidaat beschikt over een diploma van een beroepsopleiding buiten de EU dan is het aan de kandidaat om een portfolio aan te maken en het portfoliotraject te doorlopen. Na vijf jaar kan de kandidaat deelnemen aan de portfolio beoordeling, zoals bij hercertificatie het geval is. Bij een positief oordeel kan dan tot initiële certificering door de CKI worden overgegaan.

De CKI controleert of de aanvraag voldoet aan de bovenstaande eis, wanneer dit niet het geval is wordt er met de aanvrager contact opgenomen.

Ad. 4

De aanvrager kan hiervoor één van de volgende documenten aanleveren:

  • Een werkgeversverklaring of een accountantsverklaring indien de kandidaat als zelfstandige opereert waaruit blijkt dat de kandidaat beschikt over werkervaring als Hogere Veiligheidskundige en in ieder geval in staat is om twee van de hieronder vermelde activiteiten in brede zin te verrichten:

    • Adviseren over/onderzoeken van gezondheid, werkomstandigheden en duurzame inzetbaarheid in arbeidsorganisaties;

    • Adviseren over/onderzoeken van optimaliseren van de arbeidsomstandighedenzorg als vervolg op de risicobeoordeling;

    • Veiligheidskundige risicobeoordeling;

    • Veiligheidskundige risicobeheersing;

    • Het toetsen van een RI&E.

  • De werkervaring als arbeidshygiënist mag niet langer dan 2 jaar geleden zijn opgedaan, gerekend vanaf heden 2012;

  • Indien de kandidaat als zelfstandige opereert, dient hij accountantsverklaringen over de voorgaande 2 jaren te kunnen overleggen aan de CKI.

De CKI controleert of de aanvraag voldoet aan de bovenstaande eisen, wanneer dit niet het geval is wordt er met de aanvrager contact opgenomen.

Ad. 5

De aanvrager dient hiervoor het volgende document te overhandigen:

  • Een ingevuld portfolio, hetgeen de aanvrager bij de start van de toegelaten beroepsopleiding aanmaakt;

  • Kandidaten die al in het bezit zijn van een diploma beroepsopleiding kunnen gebruik maken van de overgangsregeling.

De CKI bekijkt of alle bewijsstukken zijn overlegd en stuurt hiervan een ontvangstbevestiging naar de kandidaat. Wanneer de kandidaat aan de bovenstaande entreecriteria heeft voldaan, dan wordt de aanvraag in behandeling genomen, waarna de examinator de inhoudelijke check van de bewijsstukken verricht.

NB. De opbouw van het portfolio is niet gebonden aan een opleidingsinstelling of een CKI.

9. Competentieprofiel

Omwille van de leesbaarheid van dit certificatieschema is het competentieprofiel van de Hogere Veiligheidskundige opgenomen als bijlage 6 bij dit document.

10. Toetsmethodiek bij initiële certificatie

10.1. Toetstermen

De aanvrager heeft aan de entreecriteria van hoofdstuk 8 voldaan. Daarna volgt de vakinhoudelijke toets welke wordt verricht door de examinator en onderstaand is beschreven.

  • Het indienen van een aanvraag voor een persoonscertificaat bij een CKI;

  • Het overleggen van een diploma vooropleiding;

  • Het overleggen van een diploma van een toegelaten beroepsopleiding;

  • Het overleggen van een werkgeversverklaring of een accountantsverklaring indien de kandidaat als zelfstandige opereert;

  • Het overleggen van een ingevuld portfolio;

Ad. 1

De examinator bekijkt of de scope van de aanvraag valt onder de regeling van de Hogere Veiligheidskundige. Wanneer dit niet het geval is, dan wordt de aanvraag niet verder in behandeling genomen. De examinator stelt de CKI hiervan op de hoogte. De CKI stelt de aanvrager hiervan schriftelijk op de hoogte ook voor wat betreft de verdere afhandeling van de aanvraag.

Ad. 2

De examinator gaat na of:

  • 1) Het diploma afkomstig is van een HBO opleiding of hoger, dan wel

  • 2) Het getuigschrift van een onderzoek naar het werk- en denkniveau van de aanvrager waaruit HBO werk- en denkniveau blijkt (bijvoorbeeld opgesteld door een HRM-bureau) afkomstig is van een bureau.

Wanneer één van de bovenstaande punten niet in orde is, dan wordt de aanvrager (via de CKI) in de gelegenheid gesteld om dit binnen zes weken alsnog aan te vullen.

Indien de aanvrager hierop niet reageert dan wordt de aanvraag door de CKI afgewezen. De aanvrager heeft dan de mogelijkheid om een nieuwe aanvraag voor certificatie in te dienen bij de CKI.

Ad. 3

De examinator bekijkt of:

  • 1. Het diploma daadwerkelijk van een toegelaten beroepsopleiding afkomstig is.

  • 2. In het geval de kandidaat een niet toegelaten beroeps opleiding heeft gevolgd er door de aanvrager een onderzoek is aangevraagd en verricht door een CKI waaruit al dan niet de gelijkwaardigheid van de beroepsopleiding blijkt. De kosten van dit onderzoek zijn voor rekening van de kandidaat.

  • 3. In het geval de kandidaat beschikt over een diploma van een beroepsopleiding buiten de EU de kandidaat een portfolio heeft aangemaakt en het portfoliotraject heeft doorlopen. Na vijf jaar kan de aanvrager deelnemen aan de portfolio beoordeling, zoals bij hercertificatie het geval is. Bij een positief oordeel kan dan tot initiële certificering door de CKI worden overgegaan.

Wanneer één van de bovenstaande punten niet in orde is, dan wordt de aanvrager in de gelegenheid gesteld om dit binnen zes weken alsnog aan te vullen. Indien de aanvrager hierop niet reageert dan wordt de aanvraag door de CKI afgewezen.

De aanvrager heeft dan de mogelijkheid om een nieuwe aanvraag voor certificatie in te dienen bij de CKI.

Ad. 4

De werkervaring van de Hogere Veiligheidskundige toont aan dat hij in staat is competenties zelfstandig in de praktijk toe te passen. Met betrekking tot de opgedane werkervaring bekijkt de examinator:

  • Uit de werkgeversverklaring of accountantsverklaring blijkt dat de kandidaat beschikt over werkervaring als Hogere Veiligheidskundige en in ieder geval in staat is om de volgende werkzaamheden te verrichten:

    • Adviseren over/onderzoeken van gezondheid, werkomstandigheden en duurzame inzetbaarheid in arbeidsorganisaties;

    • Adviseren over/onderzoeken van optimaliseren van de arbeidsomstandighedenzorg als vervolg op de risicobeoordeling;

    • Veiligheidskundige risicobeoordeling;

    • Veiligheidskundige risicobeheersing;

    • Toetsen van een RI&E onder begeleiding van een gecertificeerd Hogere Veiligheidskundige;

  • De werkgeversverklaring of accountantsverklaring daadwerkelijk afkomstig is van de werkgever bij wie de kandidaat formeel in dienst is;

  • De werkervaring als arbeidshygiënist niet langer dan 2 jaar geleden is opgedaan, gerekend vanaf de aanvraagdatum;

  • Indien de kandidaat als zelfstandige opereert, dient hij accountantsverklaringen over de voorgaande 2 jaren te kunnen overleggen aan de CKI.

Wanneer één van de bovenstaande punten niet in orde is, dan wordt de kandidaat (via de CKI) in de gelegenheid gesteld om dit binnen zes weken alsnog aan te vullen. Indien de kandidaat hierop niet reageert dan wordt de aanvraag door de CKI afgewezen. De aanvrager heeft dan de mogelijkheid om een nieuwe aanvraag voor certificatie in te dienen bij de CKI.

Ad. 5

De examinator kijkt naar de inhoud van het portfolio. Het portfolio bestaat uit een beschrijving van tenminste twee van de volgende vijf kerntaken:

  • 1) Verder ontwikkelen van en in het vak Hogere Veiligheidskunde;

  • 2) Adviseren over/onderzoeken van gezondheid, werkomstandigheden en duurzame inzetbaarheid in arbeidsorganisaties;

  • 3) Adviseren over/onderzoeken van optimaliseren van de arbeidsomstandighedenzorg als vervolg op de risicobeoordeling;

  • 4) Veiligheidskundige risicobeoordeling;

  • 5) Veiligheidskundige risicobeheersing onder begeleiding van een gecertificeerd Hogere Veiligheidskundige.

Bij iedere kerntaak wordt aangegeven welke competenties hieraan zijn gekoppeld.

Bestaande uit één algemeen en één beroeps specifieke competentie. Hiervoor wordt verwezen naar het competentieprofiel Hogere Veiligheidskundige welke terug is te vinden in bijlage 6 van deze regeling. Bij iedere kerntaak wordt weergegeven welke kennis (uit bijvoorbeeld boeken, internet, rapporten, werkinstructies) als achtergrond voor de uitoefening van deze kerntaak is gebruikt ter onderbouwing. Wenselijk is dat er bij een kerntaak een beschrijving wordt gegeven van de relevante informatie bijvoorbeeld een boek: titel, auteur, druk en hoofdstuk vermelding, waarvan gebruik is gemaakt voor de uitoefening van deze taak.

Tijdens de initiële opleiding worden de vier kerntaken uitgewerkt binnen de afstudeeropdracht, die in een ICT groep zijn besproken. Hieruit worden er dus de bijbehorende competenties, vier leervragen, vier verbeter en ontwikkelvoorstellen en vier verbeteracties beschreven. Deze punten kunnen overlappend zijn.

Ontbrekende informatie in het portfolio wordt via de CKI bij de kandidaat opgevraagd. De ontbrekende informatie moet tijdig (ten minste twee weken voor datum examen) worden aangeleverd zodat de examinator nog voldoende tijd heeft voor een beoordeling. Indien de kandidaat hierop niet reageert dan wordt de aanvraag door de CKI afgewezen. De kandidaat wordt hiervan schriftelijk door de CKI op de hoogte gesteld. De aanvrager heeft dan de mogelijkheid om een nieuwe aanvraag voor certificatie in te dienen bij de CKI.

10.2. Toets (Overhoring van het portfolio)

De toets is bedoelt om de wijze waarop de Hogere Veiligheidskundige werkt aan zijn professionele ontwikkeling te toetsen. De toets wordt mondeling afgenomen door één examinator op basis van het portfolio van de kandidaat. Vooraf wordt aan de kandidaat kenbaar gemaakt wat de duur zal zijn van het examen en op welke wijze het examen zal worden afgenomen. De basis voor de toets is de door de Hogere Veiligheidskundige ingevulde kerntaak-competentie-matrix. De kerntaak-competentie-matrix koppelt kerntaken en competenties aan elkaar. De Hogere Veiligheidskundige geeft zelf aan welke competenties hij bij welke kerntaak heeft, of wil ontwikkelen. Dit geeft belangrijke informatie voor de toetsing. Het maakt inzichtelijk welke competentie in welke kerntaak kan worden getoetst. De kerntaak-competentie-matrix bestaat uit 5 kerntaken en 10 competenties:

Kerntaken

Algemene Competenties

Beroepsspecifieke Competenties

 

A

B

C

D

E

F

G

H

I

J

 

Klantgericht handelen

Adviesvaardigheden

Resultaatgericht functioneren

Professioneel handelen

Samenwerken, verbinden en integreren

Ondernemen

Onderzoek en analyse

Voorlichting, training en instructie

Implementatievaardigheden

Borgen en bewaken

1

Verder ontwikkelen van het vak.

                   

2

Adviseren over/onderzoeken van gezondheid, werkomstandigheden en duurzame inzetbaarheid in arbeidsorganisaties.

                   

3

Adviseren over/onderzoeken van optimaliseren van de arbeidsomstandighedenzorg.

                   

4

Veiligheidskundige risicobeoordeling.

                   

5

Veiligheidskundige risicobeoordeling.

                   

Met bovenstaande kerntaak-competentie-matrix stelt de Hogere Veiligheidskundige een profiel samen dat past bij zijn eigen invulling van het vak. Er wordt onderscheid gemaakt tussen een profiel dat de situatie bij de initiële certificering of aan het begin van een nieuwe certificeringperiode weergeeft (de initiële matrix) en een profiel dat weergeeft op welke aspecten de deskundige zich verder wil ontwikkelen of zich heeft ontwikkeld tijdens de achterliggende certificeringperiode (de ontwikkelmatrix).

De initiële matrix wordt ingevuld bij de initiële certificering en aan het begin van een nieuwe certificeringperiode. De Hogere Veiligheidskundige geeft op elke kerntaak aan over welke competenties hij beschikt. Dat dient minimaal één algemene en één beroepsspecifieke competentie te zijn. In de ontwikkelmatrix geeft de deskundige aan welke competenties hij wil ontwikkelen. Dit kan een nieuwe competentie zijn, of een verbetering van een bestaande competentie. Gedurende de certificeringperiode van vijf jaar illustreert de deskundige zijn ontwikkeling aan de hand van 4 cases. Per casus benoemt hij ten minste 3 competenties binnen de kerntaak waar de casus betrekking op heeft. De ontwikkelmatrix bevat minimaal twaalf kruisjes waarvan er 4 gekoppeld zijn aan de ingebrachte cases. Deze ontwikkelcompetenties worden in het verslag uitgewerkt in leervragen, een verbetervoorstel en een verbeteractie. In totaal dus 4 verslagen met 4 ontwikkel punten over 5 jaar.

Tijdens de toets verdedigd de Hogere Veiligheidskundige dit portfolio. De examinator stelt een verslag op van de toetsing van het portfolio. Op basis van dit verslag brengt de examinator een advies uit. Het verslag en het advies worden aan de CKI toegezonden.

11. Toetsmethodiek bij hercertificatie

11.1. Toetstermen

Vijf jaar na (her)certificatie vervalt het certificaat en moet de aanvrager aantonen aan de (her)certificatie eisen te voldoen. Ook nu volgt er een vakinhoudelijke toets welke wordt verricht door de examinator en onderstaand is beschreven:

  • 1) Het indienen van een aanvraag voor een (her)certificatie bij een CKI;

  • 2) Het overleggen van een werkgeversverklaring of een accountantsverklaring, indien de Hogere Veiligheidskundige als zelfstandige opereert: het overleggen van een ingevuld portfolio;

  • 3) Bij- en nascholing.

De CKI controleert of de bovengenoemde documenten aanwezig zijn volgens hoofdstuk 8, voor zover van toepassing.

11.2. Beoordelingsmethode

Ad. 1

De examinator bekijkt of de scope van de aanvraag valt onder de regeling van de Hogere Veiligheidskundige. Wanneer dit niet het geval is, dan wordt de aanvraag niet verder in behandeling genomen. De examinator stelt de CKI hiervan op de hoogte en geeft aan onder welke regeling de aanvraag dan wel valt. De CKI stelt de aanvrager hiervan schriftelijk op de hoogte ook voor wat betreft de verdere afhandeling van de aanvraag.

Ad. 2

De examinator bekijkt of:

  • De werkgeversverklaring of accountantsverklaring waaruit blijkt dat de kandidaat beschikt over werkervaring als Hogere Veiligheidskundige en in ieder geval in staat is om de volgende werkzaamheden te verrichten:

    • Verder ontwikkelen van en in het vak Hogere Veiligheidskunde.

    • Adviseren over/onderzoeken van gezondheid, werkomstandigheden en duurzame inzetbaarheid in arbeidsorganisaties.

    • Adviseren over/onderzoeken van optimaliseren van de arbeidsomstandighedenzorg als vervolg op de risicobeoordeling.

    • Veiligheidskundige risicobeoordeling.

    • Veiligheidskundige risicobeheersing.

    • Toetsen RI&E

  • De werkervaring als Arbeidshygiënist niet langer dan 5 jaar geleden is opgedaan, gerekend vanaf de aanvraagdatum;

  • Indien de kandidaat als zelfstandige opereert, dient hij accountantsverklaringen over de voorgaande 2 jaren te kunnen overleggen aan de CKI.

Wanneer één van de bovenstaande punten niet in orde is, dan wordt de kandidaat (via de CKI) in de gelegenheid gesteld om dit binnen zes weken alsnog aan te vullen. Indien de kandidaat hierop niet reageert dan wordt de aanvraag door de CKI afgewezen. De aanvrager heeft dan de mogelijkheid om een nieuwe aanvraag voor certificatie in te dienen bij de CKI.

Ad. 3

De examinator kijkt naar de inhoud van het portfolio. Het portfolio bestaat na vijf jaar uit: Een beschrijving van de volgende vijf kerntaken:

  • Verder ontwikkelen van en in het vak Hogere Veiligheidskunde.

  • Adviseren over/onderzoeken van gezondheid, werkomstandigheden en duurzame inzetbaarheid in arbeidsorganisaties.

  • Adviseren over/onderzoeken van optimaliseren van de arbeidsomstandighedenzorg als vervolg op de risicobeoordeling.

  • Veiligheidskundige risicobeoordeling.

  • Veiligheidskundige risicobeheersing.

  • onder begeleiding van een gecertificeerd Hogere Veiligheidskundige.

  • Toetsen RIE.

Bij iedere kerntaak wordt aangegeven welke competenties hieraan zijn gekoppeld.

Bestaande uit één algemeen en één beroeps specifieke competentie. Hiervoor wordt verwezen naar het Competentie Profiel Hogere Veiligheidskundige welke terug is te vinden in bijlage 6 van deze regeling.

Bij iedere kerntaak wordt weergegeven welke kennis (uit bijvoorbeeld boeken, internet, rapporten, werkinstructies) als achtergrond voor de uitoefening van deze kerntaak is gebruikt ter onderbouwing. Wenselijk is dat er bij een kerntaak een beschrijving wordt gegeven van de relevante informatie bijvoorbeeld een boek: titel, auteur, druk en hoofdstuk vermelding, waarvan gebruik is gemaakt voor de uitoefening van deze taak.

Minimaal vier cases kort uitgewerkt in een verslag, die in een ICT groep zijn besproken. Hieruit worden er dus de bijbehorende competenties, vier leervragen, vier verbeter en ontwikkelvoorstellen en vier verbeteracties beschreven. Deze punten kunnen overlappen zijn.

Wanneer het portfolio compleet is en de aanvrager heeft voldaan aan de bovenstaande criteria, dan mag de Hogere Veiligheidskundige deelnemen aan de toets (overhoring van het portfolio). De Hogere Veiligheidskundige wordt hiervan schriftelijk door de CKI op de hoogte gesteld.

Wanneer het portfolio niet in orde is, dan wordt de Hogere Veiligheidskundige in de gelegenheid gesteld om dit binnen zes weken alsnog aan te vullen. Indien de Hogere Veiligheidskundige hierop niet reageert dan wordt de aanvraag door de CKI afgewezen. De Hogere Veiligheidskundige wordt hiervan schriftelijk door de CKI op de hoogte gesteld. De aanvrager heeft dan de mogelijkheid om een nieuwe aanvraag voor certificatie in te dienen bij de CKI.

Ad. 4

Certificaathouders tonen aan dat zij kennis van het vak bijhouden (bij- en nascholing) door bijvoorbeeld het schrijven van een artikel binnen de ICT-groep of het vervullen van een bestuursfunctie binnen het vakgebied. Hieraan wordt een nog op te stellen cesuur gekoppeld.

11.3. Toets (verdediging van het portfolio)

Er is één examinator die een mondeling examen afneemt op basis van het portfolio van de kandidaat. De examinator stelt een verslag op van de toetsing van het portfolio. Op basis van dit verslag brengt de examinator een advies uit. Het verslag en het advies worden aan de CKI toegezonden.

Indien het proces met één examinator niet goed functioneert worden er twee examinatoren ingezet tijdens examens.

Voor meer informatie inzake de toetsingsprocedure wordt verwezen naar het examenreglement het Competentie profiel Hogere Veiligheidskundige (HVK) paragraaf 4.2.

12. Het certificaat

De volgende gegevens worden (minimaal) op het certificaat vermeld:

  • Naam van de gecertificeerde persoon;

  • Eenduidig document/certificaatnummer;

  • Naam van de CKI die het certificaat verleend heeft;

  • Referentie naar de normen waaraan getoetst wordt (met identificeerbare versie);

  • Scope van het certificaat, inclusief de geldigheidscondities;

  • De ingangsdatum van het certificaat en de datum waarop het certificaat ophoudt geldig te zijn;

  • Een verklaring van de CKI dat de betreffende persoon voldoet aan de eisen zoals vastgesteld in het certificatieschema voor de Hogere Veiligheidskundige.

13. Geldigheidscondities

Gedurende de looptijd gelden de volgende condities waar de certificaathouder zich aan moet houden. Indien niet voldaan wordt aan deze condities kan dit consequenties hebben voor het certificaat (zie maatregelenbeleid).

  • De certificaathouder zal de CKI onverwijld op de hoogte stellen van wijzigingen betreffende zijn/haar functie, werkgever, woon- en werkadres;

  • De certificaathouder mag het certificaat (en pasje) uitsluitend gebruiken zolang dit geldig is;

  • De certificaathouder mag het certificaat (en pasje) uitsluitend gebruiken als bewijs van zijn/haar vakbekwaamheid binnen het aangegeven vakgebied;

  • De certificaathouder stemt in met medewerking voor het uitvoeren van tussentijds toezicht (surveillance) en met het steekproefsgewijs onderzoeken op de werkplek;

  • De certificaathouder stemt in met vermelding van zijn/haar certificatie in het openbare register van certificaathouders;

  • De certificaathouder zal een registratie bijhouden van klachten die tegen zijn vakbekwaamheid zijn ingebracht en medewerking verlenen aan onderzoek van dergelijke klachten.

Het bovenstaande moet zijn opgenomen in de certificatieovereenkomst welke door de certificaathouder is ondertekend.

Bijlage 1:. Klachtenregeling

Klachten over de CKI

Een adequate behandeling van klachten is belangrijk voor het creëren van vertrouwen in certificatie en belangrijk voor de bescherming van zowel de certificaathouders als de gebruikers van certificaten.

Aan een CKI worden onder meer de volgende eisen gesteld:

  • Een openbaar toegankelijke klachtenprocedure dient aanwezig te zijn.

  • de klachtenprocedure bevat minimaal het volgende: een beschrijving van het proces van ontvangen, onderzoeken en beoordelen van de klacht; de wijze van volgen van de klacht en acties als vervolg daarop; en de wijze waarop wordt verzekerd dat correctieve acties worden uitgevoerd.

  • De beslissing over de reactie op de klacht dient te worden genomen door personen die niet betrokken zijn bij het onderwerp van de klacht.

  • Indieners van klachten dienen, indien mogelijk, op de hoogte te worden gehouden van de ontvangst van de klacht, de voortgang van behandeling en de uitkomst.

Klachten over het bedrijf of de persoon

Indien de CKI klachten van derden, zoals een opdrachtgever, ontvangt over het voldoen aan dit schema door het bedrijf of de persoon die een aanvraag voor het certificaat heeft ingediend of certificaathouder is, dient de CKI de klager te verwijzen naar het bedrijf of de persoon. De CKI dient de klacht te betrekken bij de eerstvolgende beoordeling bij het betreffende bedrijf of de betreffende persoon.

Echter, indien het naar de mening van de CKI een ernstige klacht betreft, dient de CKI, naast de behandeling door het bedrijf of de persoon, zelf ook direct te beoordelen of de klacht gevolgen dient te hebben voor de beslissing m.b.t. certificatie.

In dat geval dient de CKI af te wegen of het gewenst is een extra beoordeling uit te voeren. De kosten van deze extra beoordeling komen in beginsel voor rekening van de certificaathouder.

Klachtenregeling

Inleiding

In deze werkinstructie wordt de afhandeling van een klacht besproken. Voor iedere afzonderlijke klacht wordt een apart klachtenformulier ingevuld.

Werkwijze

Wanneer iemand probeert een klacht telefonisch of mondeling te melden, wordt aan hem/haar gevraagd deze schriftelijk te verwoorden. Als een klacht schriftelijk binnenkomt wordt deze meteen naar de kwaliteitsmanager gebracht en indien de klachtafhandelaar duidelijk is krijgt hij/zij meteen een kopie van de klacht.

De kwaliteitsmanager registreert de klacht op een klachtenformulier en stelt de directeur CKI op de hoogte van de klacht. De directeur van de CKI wijst de klachtafhandelaar aan. De kwaliteitsmanager vermeldt de klachtafhandelaar op het klachtenformulier en brengt de klachtafhandelaar schriftelijk op de hoogte van de klacht. De klachtafhandelaar informeert de indiener van de klacht schriftelijk over de ontvangst van de klacht.

Eenvoudige zaken

Klachtafhandelaar stuurt klacht door naar betrokken bedrijf/persoon; stelt indiener op de hoogte legt dossier aan tbv voortgangsbewaking en meenemen afhandeling klacht door bedrijf/persoon bij eerstvolgende beoordeling.

Ernstige klachten

Klachtafhandelaar beoordeelt de klacht en stelt vast of de klacht een incident betreft of dat de klacht moet leiden tot een aanpassing in de werkwijze.

Indien het een incident betreft, wordt de indiener daarvan op de hoogte gesteld. De klachtafhandelaar bedenkt samen met de indiener binnen drie weken na het indienen van de klacht een oplossing voor de afhandeling en betrekt bedrijf/persoon hierbij.

De oplossing zoals die met de indiener is besproken wordt vastgelegd op het klachtenformulier. Hier wordt tevens vermeld dat het gaat om een incident.

Indien de klacht een aanpassing van de werkwijze vergt bedenkt de klachtafhandelaar binnen 10 dagen een verbetervoorstel en bespreekt dit met de kwaliteitsmanager en betrekt bedrijf/persoon hierbij. Het verbetervoorstel moet een structurele verbetering inhouden van de werkwijze. Het verbetervoorstel wordt ingevuld op het klachtenformulier.

De klachtafhandelaar stelt de indiener op de hoogte van de afhandeling van de klacht.

De kwaliteitsmanager maakt de gewijzigde werkwijze bekend.

De kwaliteitsmanager start, indien nodig, een vervolgonderzoek naar de invoering van het verbetervoorstel. De bevindingen worden vastgelegd op het klachtenformulier. Het klachtenformulier wordt gearchiveerd.

Bijlage 2:. Bezwaarprocedure

Inleiding

Onderstaand worden de stappen beschreven die nodig zijn voor het afhandelen van een bezwaarschrift. Een dergelijk bezwaarschrift kan bijvoorbeeld ingediend worden tegen besluiten van de CKI inzake het niet (opnieuw) verlenen, schorsen of intrekken van een certificaat.

Werkwijze

Algemeen:

  • Een door of namens de CKI genomen besluit, dat is een definitieve uitslag of eindoordeel, wordt schriftelijk ter kennis van de belanghebbende gebracht.

  • Onder een besluit wordt tevens verstaan het weigeren te beslissen of het niet tijdig nemen van een beslissing.

  • De CKI stelt de belanghebbende in haar correspondentie in kennis van de mogelijkheid van het indien van een bezwaarschrift door middel van de volgende clausule:

    ‘Ingevolge de CKI procedure “bezwaarschriftprocedure” kan door een belanghebbende met betrekking tot dit besluit een bezwaarschrift ingediend worden. Daartoe moet binnen zes weken na de datum van verzending van het besluit een bezwaar worden ingediend bij de CKI. In het bezwaarschrift moet gemotiveerd worden aangegeven waarom het gegeven besluit niet juist gevonden wordt. Verzocht wordt bij het bezwaarschrift een kopie van het bestreden besluit toe te voegen.’

  • Het bezwaarschrift dient in ieder geval de volgende elementen te bevatten:

    • naam en adres indiener;

    • dagtekening;

    • een omschrijving van het bestreden besluit;

    • de gronden van het bezwaar.

Het bezwaar wordt niet-ontvankelijk verklaard:

  • indien niet aan de gestelde termijn van indienen wordt voldaan. Dit geldt niet als de indiener aantoont dat hij redelijkerwijs niet in verzuim is geweest.

  • in andere gevallen dan genoemd onder a, als geen gebruik gemaakt wordt van de door de CKI geboden gelegenheid tot verzuimherstel.

  • het bezwaar wordt verder niet-ontvankelijk verklaard als het, bij het niet van toepassing zijn van een termijn, onredelijk laat wordt ingediend. Dit geldt uitsluitend wanneer het bezwaar betrekking heeft op het niet tijdig nemen van een besluit.

  • Het bezwaarschrift schort de werking van het besluit niet op.

  • Het bezwaarschrift leidt tot heroverweging van het besluit waartegen het is gericht.

Procedure

  • De CKI neemt kennis van het bezwaarschrift en bevestigt binnen twee weken de ontvangst.

  • De CKI biedt gelegenheid tot het horen van de indiener.

  • Het bezwaarschrift wordt gemeld bij de kwaliteitsmanager die het bezwaar registreert.

  • Het horen betreft met name de vakinhoudelijke aspecten die geleid hebben tot het besluit en dient binnen in beginsel zes weken na het vaststellen dat een hoorprocedure aan de orde is, plaats te vinden.

  • Het horen kan geschieden door de CKI of door een of meer door de CKI benoemde ter zaken kundige. Het horen geschiedt door een persoon of personen die niet betrokken is/zijn geweest bij de voorbereiding van het besluit, en geen binding hebben met de belanghebbende.

  • Het horen geschiedt op een door de CKI te bepalen tijdstip binnen de gangbare kantooruren.

  • Relevante stukken kunnen tot 10 dagen voor de hoorzitting worden ingediend en liggen gedurende een week voor de zitting ter inzage.

  • Van het horen wordt afgezien indien het verzoek om herziening kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is, inmiddels aan het verzoek is tegemoetgekomen, of indien belanghebbende verklaart hiervan geen gebruik te maken.

  • Van het horen wordt een verslag gemaakt. Het verslag wordt bij de beslissing op het bezwaar om herziening gevoegd.

  • De hoorcommissie brengt tevens advies aan de CKI.

Beslissing op het bezwaarschrift

  • De CKI beslist aan de hand van de haar ter beschikking staande gegevens binnen zes weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken. De beslistermijn kan eenmaal met ten hoogste 6 weken worden verlengd. Daarna kan de termijn slechts met toestemming van de belanghebbende worden verlengd.

  • De CKI zal, bij het gegrond verklaren van het bezwaar, de beslissing herroepen en een nieuwe beslissing ter zake nemen.

  • Van haar beslissing op het bezwaar zal de CKI de onderbouwing en motivering aan belanghebbende meedelen.

Bestuursrechter

  • Indien de inhoud of strekking van de nieuwe beslissing de belanghebbende hiertoe aanleiding geeft, dient hij zich in voorkomend geval te wenden tot de bestuursrechter.

  • De CKI zal de belanghebbende in haar beslissing op bezwaar wijzen op deze mogelijkheid.

Bijlage 3:. Eisen te stellen aan het examenpersoneel (examinatoren)

Het examenpersoneel (examinatoren) heeft als doel de deskundigen te examineren bij initiële certificering en bij hercertificering. Het examenpersoneel bestaat uit alle examinatoren die voor dit doel zijn aangewezen door de stichting BCD op voordracht van de beroepsverenigingen. Het examenpersoneel kiest uit de groep een vertegenwoordiger welke aanwezig is tijdens de vergaderingen van het Centraal College van Deskundigen Arbo ter advisering. Het examenpersoneel vormt het examenbureau.

Het examenbureau is onafhankelijk van de beroepsverenigingen en opereert onder de verantwoording van de stichting BCD.

Examenpersoneel moet voldoen aan de volgende algemene, vakinhoudelijke en onafhankelijkheidseisen:

  • Algemeen:

    • Examenpersoneel heeft minimaal hetzelfde opleidingsniveau van de te examineren opleiding van de kandidaten

    • Examenpersoneel is geïnstrueerd in het afnemen van (portfolio)examens;

  • Vakinhoudelijk;

    • Examenpersoneel heeft minimaal drie jaar aantoonbare ervaring in het betreffende werkveld;

  • Examenpersoneel volgt aantoonbaar bij- en nascholing of is gecertificeerd voor het betreffende beroepsveld. Onafhankelijkheid;

    • Examenpersoneel heeft geen (persoonlijke) belang bij de uitslag het examen2;

    • Examenpersoneel heeft aantoonbaar inzicht in het werk, de context en de branche waarin een Hogere Veiligheidskundige werkzaam is.

Examinatoren die voldoen aan de bovenstaande eisen kunnen door de CKI worden benoemd en worden ingezet voor het afnemen van examens.

De toetsing van examenpersoneel

Tweemaal per jaar is er een bijeenkomst voor examinatoren. De examinator is verplicht minimaal één bijeenkomst bij te wonen. In uitzonderlijke gevallen kan de stichting BCD hiervoor uitstel verlenen. De bijeenkomsten worden georganiseerd door de stichting BCD en de daartoe aangewezen CKI. Tijdens de bijeenkomsten worden de logboeken van de examinatoren, op compleetheid getoetst en besproken waarna eventuele verbeter en ontwikkelvoorstellen worden opgesteld.

Bijlage 4:. Eisen te stellen aan het examen

4.1. Beslotenheid van examens

Medewerkers van de CKI (inclusief de examinatoren) dragen zorg voor de absolute geheimhouding van de examenopgaven, voor zover deze opgaven geen onderdeel uitmaken van een publieke norm. Medewerkers van de CKI hebben een verklaring van geheimhouding ondertekend.

4.2. Algemene regels bij de uitvoering van examens

Te stellen eisen aan de examenlocatie zijn:

  • De ruimte is voldoende rustig;

  • Er zijn sanitaire voorzieningen;

  • Op verzoek is er voor een minder valide (fysiek of dyslectisch) een aangepaste plaats beschikbaar;

  • De werkverlichting dient voldoende te zijn (tussen de 200 en 800 lux);

  • De ruimte is voldoende geventileerd en verwarmd (temp. 18 tot 25 graden C);

  • De ruimte voldoet aan de wettelijke veiligheidsvoorschriften;

Te stellen eisen aan de examenmiddelen zijn:

  • Aanwezigheid audio/visuele hulpmiddelen.

Te stellen eisen aan het portfolio-examen zijn:

  • De theoretische en praktische componenten op basis van het portfolio van de kandidaat, worden getoetst door de examinator;

  • De vragen die aanbod komen worden opgesteld door de examinator;

  • Vooraf wordt door examinator de cesuur (beoordelingscriteria) vastgesteld;

  • Het examen wordt afgenomen door de examinator in een tijdsbestek van 50 minuten;

  • Beoordeling van het examen vindt plaats door de examinator. De examinator houdt een logboek bij met daarin de manier van toetsen en de vragen die gesteld worden. Ook houdt de examinator bij of de cesuur werkt;

  • Voor onderwerpen die worden getoetst dienen leerdoelen zijn opgesteld en dienen met voldoende diepgang tegen die leerdoelen te worden getoetst;

Uitgangspunt is dat een portfolio-examen bij voorkeur in de Nederlandse taal wordt afgenomen.

Bijlage 5:. Schema competentiegericht beoordelen

Bijlage 249963.png

Bijlage 6:. Competentieprofiel hogere veiligheidskunde

Inleiding

Dit competentieprofiel voor de Hogere Veiligheidskundige is opgesteld om de inhoud van het beroep Hogere Veiligheidskundige vast te leggen. Het beroep wordt omschreven in kerntaken en competenties. Op deze manier is het competentieprofiel een instrument voor het meten van het vakmanschap. Daarnaast is het profiel het uitgangspunt voor de eisen die worden gesteld aan de te certificeren beroepsbeoefenaar. Het competentieprofiel is onderdeel van het certificeringssysteem dat moet resulteren in het certificaat voor de Arbeids- en organisatiedeskundige volgens de Arbeidsomstandighedenwet.

Dit competentieprofiel is bedoeld als basis voor de certificatie van deskundigen en niet voor het vormgeven van opleidingen. Dat is een belangrijk verschil met een profiel zoals dat gebruikt wordt bij opleidingsinstituten. De beschrijving van het beroep is gebaseerd op opgedane ervaring en vakmanschap van professionals en niet op pas afgestudeerde deskundigen. Het proces dat de beroepsbeoefenaar doorloopt is richtinggevend bij deze beschrijving.

In dit document is een kerntaak-competentie-matrix opgenomen (hoofdstuk 4). Deze matrix geeft weer welke competenties ingezet worden bij de uitvoering van de deelprocessen van een kerntaak. Op basis van hoofdzakelijk deze kerntaak-competentie-matrix, worden de toetsingscriteria opgesteld. Deze criteria stelt het Centraal College van Deskundigen (CCvD) vast. Mede aan de hand van de mate waarin aan deze criteria wordt voldoen, verstrekt of verlengt de certificatiecommissie en de certificerende instelling(en) al dan niet een persoonscertificaat. Daarnaast kunnen opleidingsinstellingen het competentieprofiel en de toetsingscriteria gebruiken als uitgangspunt voor het optimaal laten aansluiten van hun opleiding op het certificeringsysteem van de Stichting Beheer Certificatie Deskundigen (Stichting BCD). Waar in dit document de mannelijke verwijzing wordt gehanteerd kan, waar van toepassing, ook de vrouwelijke vorm worden gelezen.

Indeling van het competentieprofiel

Dit document bestaat uit vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 beschrijft het beroep. Ook wordt de totstandkoming van dit Competentieprofiel onderbouwd en wordt verwezen naar bronmateriaal. Hoofdstuk 2 beschrijft de kerntaken die de beroepsbeoefenaar uitvoert. Hoofdstuk 3 beschrijft de algemene en beroepsspecifieke competenties. Hoofdstuk 4 maakt inzichtelijk welke competenties ingezet worden bij de uitvoering van een kerntaak.

1. Algemene informatie

1.1. Beeld van de branche en het beroep

Het beroep ‘Hogere Veiligheidskundige’ is een van de vier in Nederland, bij wet erkende, kerndeskundigen op het terrein van de arbeidsomstandigheden. Samen met de bedrijfsarts, en de Arbeidshygiënist is de Hogere Veiligheidskundige algemeen adviseur op het terrein van op het brede terrein van veiligheid en duurzame inzetbaarheid in arbeidsorganisaties. Ook adviseert hij over het optimaliseren van de arbeidsomstandighedenzorg.

De Hogere Veiligheidskundige zorgt voor een veilige werkomgeving dat leidt tot het voorkomen van ziekteverzuim, onveilige situaties en ongevallen en mogelijke gezondheidsschade. Hij is specialist bij uitstek op het terrein van risicobeoordeling en risicobeheersing van de veilige werkomgeving. Daarnaast levert de Hogere Veiligheidskundige een bijdrage aan een veilige werkomgeving en de duurzame inzetbaarheid van werknemers.

De Nederlandse Arbeidsomstandighedenwet vereist certificering voor ‘Hogere Veiligheidskundige’. Een Hogere Veiligheidskundige is een deskundige op het terrein van risicobeoordeling en risicobeheersing van de veilige werkomgeving conform artikel 2.7 van het Arbeidsomstandighedenbesluit en hij is in het bezit van een certificaat van vakbekwaamheid Hogere Veiligheidskundige.

De Hogere Veiligheidskundige ontwikkelt zich voortdurend in zijn vak en vaardigheden, werkt samen, verbindt en integreert kennis van oorzaken, gevolgen en oplossingen en beoefent zijn vak op ondernemende wijze.

De Hogere Veiligheidskundige heeft de kerntaken 1 t/m 3 en beroepscompetenties A t/m J gemeen met de andere gecertificeerde niet-medische arbodeskundigen (Arbeids- en Organisatiedeskundige, Arbeidshygiënist). De Hogere Veiligheidskundige onderscheidt zich van andere gecertificeerde niet-medische arbodeskundigen (Arbeids- en organisatiedeskundige en arbeidshygiënist) in de kerntaken 4 en 5 en in een specialisatie in het onderzoeken en/of adviseren op het gebied van veilige werkomgeving.

2. Kerntaken

2.1. Inleiding

Het beroep wordt beschreven in vijf kerntaken die samen het gehele beroep omvatten. Hierbij:

  • is kerntaak 1 een algemene taak, gericht op de professionele en vakinhoudelijke ontwikkeling;

  • zijn kerntaken 2 en 3 specifieke taken op het gebied van arbeidsomstandigheden in het algemeen;

  • zijn kerntaken 4 en 5 specifiek voor de Hogere Veiligheidskundige.

Beroepsuitoefenaars kunnen zich daar in meerdere of mindere mate in specialiseren.

2.2. Beschrijving van de kerntaken

Kerntaak 1

Verder ontwikkelen van en in het vak Hogere Veiligheidskundige (HVK)

Proces/deeltaken

1. Nieuwe kennis vergaren, c.q. kennis bijhouden d.m.v. kennis, taak en/of branche specialisatie

2. Nieuwe theorieën ontwikkelen

3. Methoden en instrumenten ontwikkelen, toepassen en verbeteren

4. Nieuwe kennis, methoden en instrumenten verspreiden (doceren, presenteren, publiceren)

Rol/verantwoordelijkheden

Expert, student, onderzoeker, pionier.

Complexiteit

Hoog, door het brede karakter van het vakgebied.

Betrokkenen

Wetenschappers en vakgenoten.

Hulpmiddelen

Wetenschappelijk onderzoek, intercollegiale toetsing, cursussen, congressen, symposia e.d.

Kwaliteit

Kwaliteit investering in en keuze van specialisaties.

Uitdragen van nieuwe ontwikkelingen.

Incidentgevoeligheid van de HVK’er binnen de organisatie waar hij werkzaam is.

Resultaat

Verbetering van de kwaliteit van het vak en de uitvoering daarvan.

Keuzes en dilemma’s

• Tijd of prioriteit

• Zekerheid of innovatie

Kerntaak 2

Adviseren over (en onderzoeken van) gezondheid, werkomstandigheden en duurzame inzetbaarheid van werknemers in arbeidsorganisaties

Proces/deeltaken

1. Visie, programma’s en beleid ontwikkelen

2. Onderzoeken, analyseren en op basis daarvan adviseren en programma’s toepassen

3. Verandering-/implementatietrajecten begeleiden en programma’s evalueren en herzien

4. Management, leidinggevenden, medewerkers trainen

Rol/verantwoordelijkheden

Expert, procesbegeleider, trainer en adviseur.

Complexiteit

Afstemming van verschillende partijen voor de uitoefening van zijn taken.

Kennis van advisering en onderzoek binnen het werkveld van de HVK-er.

Betrokkenen

Directie, management, P&O, leidinggevenden, medewerkers en andere deskundigen.

Hulpmiddelen

• Erkende risico beoordelingsmethoden en beheersing middelen

• Projectmanagement- en procesbeheersing middelen & technieken

• Effectieve communicatiemethoden

Kwaliteit

Empatisch vermogen.

Procesbewaking bij implementatie van adviezen en onderzoeken

Adviezen moeten tijdig worden uitgebracht en moeten onderbouwd en praktisch bruikbaar zijn.

Resultaat

Arbeidsorganisaties die bewust en actief beleid voeren gericht op gezondheid, werkomstandigheden en duurzame inzetbaarheid van hun medewerkers, gestoeld op adequate kennis en beheersingsmethoden.

Keuzes en dilemma’s

• Korte termijn investeringen of lange termijn opbrengsten

• Abstract of concreet

• Organisatiebeleid of individueel belang

• Kleinschalig of grootschalig

• Eigenstandig of aansluiten bij groter geheel

• Stille kracht of demonstratief

• Koploper of volger

Kerntaak 3

Adviseren over/onderzoeken van het optimaliseren van de arbeidsomstandighedenzorg als vervolg op de risicobeoordeling

Proces/deeltaken

1. Beleid op het gebied van gezond en veilig werken doorlichten, actualiseren en aanvullen.

2. Arbeidsrisico's in kaart brengen.

3. RI&E uitvoeren, beoordelen, toetsen, adviseren.

4. Preventiemedewerker coachen.

Rol/verantwoordelijkheden

Expert, onderzoeker, coach en adviseur.

Complexiteit

Gemiddeld. Hangt af van de aard van de organisatie en de werkzaamheden/werkprocessen.

Betrokkenen

Directie, management, P&O, Facilitair, preventiemedewerker, OR en vakgenoten.

Hulpmiddelen

RI&E-instrumenten en vragenlijsten.

Kwaliteit

Adviezen moeten tijdig worden uitgebracht en moeten onderbouwd en praktisch bruikbaar zijn.

Procesbewaking bij implementatie van adviezen.

Resultaat

Arbeidsorganisaties met samenhangend arbeidsomstandighedenbeleid, en dito pakket van maatregelen om arbeidsrisico's te beheersen en een gezonde en veilige werksituatie te realiseren, c.q. te behouden.

Keuzes en dilemma’s

• Moeten of willen

• Weten of doen

Kerntaak 4 Veiligheidskundige risicobeoordeling.

Proces/deeltaken

1. Identificeren veiligheidsrisico’s .

2. Onderzoeken, analyseren en aanbevelingen doen.

3. Verbeter/verandertrajecten initiëren, uitvoeren en begeleiden.

Rol/verantwoordelijkheden

Expert, onderzoeker, procesbegeleider.

Complexiteit

Afdoende achtergrond om veiligheidsrisico’s binnen de organisatie waar de Hogere Veiligheidskundige werkzaam is te kennen, herkennen en duiden.

Kunnen toepassen van risicomethoden en risicomodellen.

Afstemming met inhoudelijk deskundigen.

Betrokkenen

Directie, management, P&O, leidinggevenden, medewerkers, OR, collega deskundigen.

Hulpmiddelen

Document onderzoek, observaties, metingen, gesprekken.

Kwaliteit

Het juist interpreteren van de op dat moment beschikbare informatie aangaande de veiligheidsrisico’s.

Het stellen van de juiste vragen en doorvragen onder tijdsdruk is in bepalend voor de inhoudelijke kwaliteit.

Snelheid beoordeling.

Validiteit beoordelingsmethode.

Resultaat

Arbeidsorganisaties met adequate (volledige, betrouwbare en actuele) kennis en inzicht van veiligheidsrisico’s op de werkplek.

Keuzes en dilemma’s

Oppervlakkig of diepgaand beoordelen.

Wel of niet meer gespecialiseerde deskundigen aanschakelen. Veel of weinig informatie verstrekken.

Kennis van versus angst voor risico’s.

Kerntaak 5 Veiligheidskundige risicobeheersing

Proces/deeltaken

1. Beoordelen veiligheidsbeheerssystemen.

2. Selecteren passende veiligheidsbeheerssysteem.

3. Toepassen veiligheidsbeheerssysteem.

4. Effectmetingen, evalueren en verbeteren.

Rol/verantwoordelijkheden

Expert, procesbegeleider, onderzoeker..

Complexiteit

Interpreteren van risicobeheersing en gebruik van risicobeoordelingsmethoden en modellen.

Afdoende achtergrond om veiligheidsbeheerssystemen en veiligheidsmodellen te kennen, herkennen en duiden.

Betrokkenen

Directie, management, P&O, leidinggevenden, medewerkers, OR, collega deskundigen, preventiemedewerkers.

Hulpmiddelen

Arbocatalogi, Arbo-Informatiebladen, NEN-normen. Diverse publicaties en middelen, Arbeidshygiënische strategie (bronaanpak).

Kwaliteit

Snelheid beoordeling.

Validiteit beoordelingsmethode.

Juistheid en volledigheid gegevens.

Resultaat

Arbeidsorganisaties met adequate (volledige, betrouwbare en actuele) beheersing van veiligheidsrisico’s op de werkplek.

Keuzes en dilemma’s

Veiligheid- versus milieuafwegingen.

Plaats van Barrièrekeuze in arbeidshygiënische strategie (nabij bron en/of nabij ontvanger).

Veel of weinig risico-kennis (voorkomingsprincipe – risico-afweging).

Insteekniveau: Individueel – groeps- of organisatie-benadering. Materiaal, machine, methode of mensniveau.

Aangrijpingsniveau: Functie-/werkingsprincipe/toepassingswijze.

3. Competenties

3.1. Inleiding

In het beroep van Hogere Veiligheidskundige kan onderscheid gemaakt worden tussen algemene competenties – die in veel beroepen terug te vinden zijn – en beroepsspecifieke competenties. De algemene competenties zijn beschreven in paragraaf 3.1 en de beroepsspecifieke competenties zijn beschreven in paragraaf 3.2. De gebruikte aanduidingen zijn dezelfde als die in de kerntaak-competentie matrices in hoofdstuk 4.

3.2. Algemene competenties

Competentie A

Klantgericht handelen

De Hogere Veiligheidskundige kan op adequate wijze contact onderhouden met de externe of interne klant(functionarissen), zodat de werkzaamheden naar wens van de klant worden uitgevoerd.

Kennis

• Heeft kennis van de eigen organisatie of de organisatie waarvoor hij te werk is gesteld en kan die organisatie in kaart brengen.

• Heeft up-to-date kennis van het HVK-vak (maximaal één jaar oud) en kent het competentieprofiel.

• Heeft kennis van relevante wet- en regelgeving op gebied van arbeidsomstandigheden (en van aanverwante wet- en regelgeving).

• Heeft kennis van het krachtenveld waarin de HVK’er acteert en kent de belangen van verschillende partijen binnen en buiten de organisatie.

Vaardigheden

• Is in staat organisatiesensitief te handelen en kan in de organisatie voldoende steun verwerven voor in te zetten beleid.

• Is in staat op alle niveaus binnen de organisatie te communiceren. Zowel mondeling als schriftelijk en zowel intern als met externe partijen.

• Is in staat zich voldoende te verplaatsen in de belangen van verschillende partijen binnen en buiten de organisatie, inclusief de directie, werknemers en collega-deskundigen.

• Is in staat een projectplan op te stellen inclusief projectplanning en -begroting.

• Is in staat klanten te acquireren en een offerte op te stellen.

• Is in staat te luisteren naar verschillende partijen binnen en buiten de organisatie en daar een verslag van te maken.

Attitude

• Is in staat een balans te vinden tussen de belangen van verschillende partijen.

• Hanteert correcte omgangsvormen met respect voor alle betrokken partijen.

• Is vasthoudend in het monitoren van het uitgebrachte advies.

• Is betrokken bij het eigen werk en laat in het handelen zien een veilige en gezonde werkplek belangrijk te vinden.

Competentie B

Adviesvaardigheden

De Hogere Veiligheidskundige kan op adequate wijze mondeling en schriftelijk rapporteren over de werkzaamheden, zodat opdrachtgever en/of zijn collega’s doelmatig worden geïnformeerd en hierop kunnen voortbouwen.

Kennis

• Heeft kennis van interventietechnieken inclusief overtuigen en trainen.

• Heeft kennis van communicatietechnieken inclusief informeren, dialogiseren en presenteren.

• Heeft kennis van projectmanagement, inclusief projectontwerp en -evaluatie.

Vaardigheden

• Is in staat te overtuigen, motiveren, communiceren en draagvlak te creëren en houdt daarbij rekening met de verschillende belangen en verantwoordelijkheden van verschillende partijen.

• Is in staat vanuit de eigen discipline een onafhankelijk oordeel te geven en is onpartijdig in het handelen.

• Is in staat samen te werken met andere disciplines, inclusief bedrijfsarts en veiligheidskundige.

• Is in staat complexe projecten te managen; projecten met een langere doorlooptijd waarbij meerdere partijen betrokken zijn.

• Is in staat interventietechnieken toe te passen, inclusief overtuigen en trainen.

• Is in staat HVK-vakkennis (zoals beschreven in dit competentieprofiel) toe te passen en te vertalen in een adviestraject.

Attitude

• Stelt zich onafhankelijk en onpartijdig op.

• Stelt zich collegiaal op en heeft een open houding naar collega’s.

• Stelt zich kritisch op.

• Stelt zich realistisch op bij het schrijven en uitbrengen van het advies, bijvoorbeeld door rekening te houden met de financiële haalbaarheid van het advies.

• Is vasthoudend in het monitoren van (de implementatie van) het uitgebrachte advies.

Competentie C

Resultaatgericht functioneren

De Hogere Veiligheidskundige kan op adequate wijze met alle betrokkenen in het werkproces communiceren, zodat dit ten goede komt aan het verloop en de uitkomst van de werkzaamheden en leidt tot het gewenste resultaat.

Kennis

• Heeft basiskennis van psychologie en gedragswetenschappen.

• Heeft basiskennis van veiligheid- en organisatiekunde (bedrijfskunde).

• Heeft kennis van projectmanagement, inclusief projectontwerp en -evaluatie.

Vaardigheden

• Is in staat meetbare, haalbare en duidelijke doelstellingen te formuleren.

• Is in staat een projectplan op te stellen, uit te voeren en te evalueren.

• Is in staat prioriteiten te stellen en deadlines te halen.

• Houdt bij het opstellen van een projectplan rekening met onvoorziene omstandigheden.

• Is in staat relevante partijen in een specifiek project of dossier te identificeren en daarmee samen te werken.

Attitude

• Stelt zich oplossingsgericht op met voldoende aandacht voor het beoogde resultaat.

• Is vasthoudend in het (tussentijds) evalueren van activiteiten met oog voor het beoogde resultaat.

Competentie D

Professioneel handelen

De Hogere Veiligheidskundige handelt conform de gedragscode en stelt zich continu op de hoogte van relevante ontwikkelingen in het vakgebied. De deskundige is in staat op hbo-plus/wetenschappelijk niveau (nieuwe) kennis toe te passen en dit om te vormen tot toepasbare modellen en instrumenten. Daarnaast kan hij relevante instrumenten, methodieken, modellen en data interpreteren en beoordelen op hbo-plus/wetenschappelijk niveau.

Kennis

• Heeft up-to-date kennis van het HVK-vak (maximaal één jaar oud) en kan recente ontwikkelingen in het vakgebied benoemen.

• Heeft kennis van het competentieprofiel HVK en de gedragscode HVK.

• Heeft kennis van relevante wet- en regelgeving op gebied van arbeidsomstandigheden (en van aanverwante wet- en regelgeving).

• Heeft kennis van de vindplaatsen en informatiebronnen van informatie over het HVK-vakgebied, inclusief vaktijdschriften, wetgeving en statistieken.

Vaardigheden

• Is in staat voor zichzelf een persoonlijk opleidingsplan op te stellen en uit te voeren.

• Is in staat HVK-vakkennis toe te passen en te vertalen naar een specifieke praktijksituatie.

• Is in staat rekening te houden met de belangen van verschillende partijen binnen en buiten de organisatie, inclusief de directie, werknemers en collega-deskundigen.

• Is in staat rekening te houden met onvoorziene omstandigheden.

• Is in staat proactief te handelen, inclusief het uit eigen beweging uitbrengen van een advies.

• Is in staat collegiale feedback te leveren en te ontvangen.

Attitude

• Stelt zich onafhankelijk en onpartijdig op.

• Stelt zich integer en betrouwbaar op.

• Stelt zich nieuwsgierig op ten aanzien van het HVK-vakgebied.

• Is betrokken bij het eigen werk en laat in het handelen zien een veilige en gezonde werkplek belangrijk te vinden.

• Hanteert correcte omgangsvormen met respect voor alle gesprekspartners.

Competentie E

Samenwerken, verbinden en integreren

De Hogere Veiligheidskundige werkt samen met andere deskundigen en betrokkenen in klantorganisaties. Hij verbindt de uitkomsten van analyse en onderzoek met de vraagstelling en met resultaten van andere relevante activiteiten en komt tot integrale advisering

Kennis

• Heeft up-to-date kennis van het HVK-vak (maximaal één jaar oud) en kan recente ontwikkelingen in het vakgebied benoemen.

• Heeft kennis van de sector waarin de HVK’er werkzaam is en kent de daarin geldende branchespecifieke processen.

• Heeft kennis van communicatietechnieken inclusief informeren, dialogiseren en presenteren.

Vaardigheden

• Is in staat analytisch te denken.

• Is in staat HVK-vakkennis toe te passen en te vertalen naar een specifieke praktijksituatie.

• Is in staat verschillende inzichten te combineren, inclusief veiligheidskundige, gezondheidskundige en arbeidshygiënische inzichten.

• Is in staat te reflecteren.

• Is in staat te luisteren naar verschillende partijen binnen en buiten de organisatie en daar een verslag van te maken.

Attitude

• Heeft een open houding naar collega’s en andere partijen.

• Is sensitief in de samenwerking met anderen.

Competentie F

Ondernemen

De Hogere Veiligheidskundige signaleert kansen bij klanten en contactpersonen (extern of intern) en speelt hierop in. De Hogere Veiligheidskundige verwerft opdrachten en levert kwaliteit. Hij bouwt en onderhoudt relaties met relevante partijen en profileert zich als deskundig professional.

Kennis

• Heeft up-to-date kennis van het HVK-vak (maximaal één jaar oud) en kan recente ontwikkelingen in het vakgebied benoemen.

• Heeft basiskennis van marketing.

• Heeft kennis van de sector waarin de HVK’er werkzaam is en kent de daarin geldende branchespecifieke processen.

Vaardigheden

• Is in staat kansen bij klanten en contactpersonen te signaleren.

• Is in staat te anticiperen op ontwikkelingen.

• Is in staat klanten te acquireren en een offerte op te stellen.

• Is in staat zichzelf en zijn ideeën, adviezen en plan van aanpak op adequate wijze te presenteren.

• Is in staat een relevant sociaal netwerk te creëren en te onderhouden.

Attitude

• Stelt zich initiatiefrijk op.

• Is sensitief in het contact met opdrachtgevers.

• Stelt zich innovatief op.

• Toont lef.

• Toont flair.

3.3. Beroepsspecifieke competenties

Competentie G

Onderzoek en analyse

De Hogere Veiligheidskundige kan onderzoek en analyse praktisch en zo nodig op wetenschappelijk niveau uitvoeren, beoordelen en hierover rapporteren en adviseren.

Kennis

• Heeft kennis van voor het HVK-vakgebied relevante methoden en technieken voor het opzetten en uitvoeren van onderzoek.

• Heeft up-to-date kennis van het HVK-vak (maximaal één jaar oud) en kan recente ontwikkelingen in het vakgebied benoemen.

• Heeft kennis van voor het HVK-vakgebied relevante normen, inclusief ISO- en IEC-normen.

• Heeft kennis van de sector waarin de HVK’er werkzaam is en kent de daarin geldende branchespecifieke processen.

• Heeft kennis van verwerking en interpretatie van statistische informatie.

• Heeft kennis van voor het HVK-vakgebied relevante epidemiologie.

• Heeft basiskennis van audittechnieken.

• Heeft kennis van voor het HVK-vakgebied relevante systeemleer.

Vaardigheden

• Is in staat analytisch te denken.

• Is in staat conclusies te verbinden aan resultaten van onderzoeken en analyses.

• Inventariseren.

• Is in staat op gestructureerde wijze onderzoeken en analyses op te zetten en uit te voeren.

• Is in staat te rapporteren over resultaten van onderzoeken en analyses.

Attitude

• Analytisch.

• Stelt zich onbevangen op ten aanzien van onderzoek en analyse.

• Is nauwkeurig.

• Creatief.

• Stelt zich resultaatgericht op.

Competentie H

Voorlichting, training en instructie

De Hogere Veiligheidskundige kan kennis en ervaring overbrengen aan alle lagen van de beroepsbevolking. Hiertoe ontwerpt hij methodieken en past deze toe.

Kennis

• Heeft basiskennis van psychologie.

• Heeft kennis van relevante en geschikte begeleidingsmethoden/-stijlen en werkvormen.

• Heeft kennis van communicatietechnieken inclusief informeren, dialogiseren en presenteren.

• Heeft relevante kennis van doelgroepgerichte didactische methoden en technieken.

• Heeft up-to-date kennis van het HVK-vak (maximaal één jaar oud) en kan recente ontwikkelingen in het vakgebied benoemen.

• Heeft kennis van relevante technieken voor evaluatie en effectmeting.

Vaardigheden

• Is in staat een scholingsplan op te stellen en een scholingsprogramma te ontwikkelen.

• Is in staat een voorlichtingsbijeenkomst, training of instructie te verzorgen.

• Is in staat de juiste overdrachtsvorm en -stijl te kiezen.

• Is in staat om te gaan met groepen mensen.

• Is in staat tot het geven van feedback.

• Is in staat te communiceren met groepen mensen.

• Is in staat instructiemateriaal af te stemmen op verschillende doelgroepen.

• Is in staat procedures en werkinstructies te schrijven en te beoordelen.

• Is in staat nieuwe collega’s te begeleiden en te coachen.

• Is in staat een voorlichtingsbijeenkomst, training of instructie te evalueren.

• Is in staat zichzelf en zijn ideeën, adviezen en plan van aanpak op adequate wijze te presenteren.

• Is in staat groepen mensen te enthousiasmeren.

Attitude

• Stelt zich zelfverzekerd en assertief op.

• Creatief.

• Overtuigingskracht/stimulerend.

• Stelt zich onbevangen op ten aanzien van deelnemers aan een voorlichtingsbijeenkomst, training of instructie.

• Stelt zich betrokken op ten aanzien van deelnemers aan een voorlichtingsbijeenkomst, training of instructie.

• Luisterend oor.

• Analytisch.

• Openstaan voor kritiek.

Competentie I

Implementatievaardigheden

De Hogere Veiligheidskundige kan adviezen implementeren, veranderingstrajecten uitvoeren, (nieuwe) modellen en methodieken invoeren en borgen in de organisatie. Ook kan hij effectiviteit van deze modellen en methodieken beoordelen.

Kennis

• Heeft kennis van de eigen organisatie of de organisatie waarvoor hij te werk is gesteld en kan die organisatie in kaart brengen.

• Heeft kennis van veranderkunde op hbo-plus niveau.

• Kennis van instrumenten.

• Heeft kennis van technieken voor effectmeting.

• Heeft kennis van relevante wet- en regelgeving op gebied van arbeidsomstandigheden (en van aanverwante wet- en regelgeving).

Vaardigheden

• Is in staat draagvlak te creëren voor een veranderingstraject of de implementatie van een advies.

• Is in staat een veranderingstraject of de implementatie van een advies te managen.

• Is in staat om te gaan met richtlijnen.

• Is in staat verschillende partijen te overtuigen van nut en noodzaak van het veranderingstraject of de implementatie van een advies.

• Is in staat management en medewerkers te beïnvloeden.

• Is in staat samen te werken met betrokken partijen bij een veranderingstraject of de implementatie van een advies.

• Is in staat een veranderings- of implementatieplan op te stellen, uit te voeren en te evalueren.

• Is in staat te interveniëren tijdens een veranderingstraject of de implementatie van een advies.

Attitude

• Stelt zich vasthoudend op in de implementatiefase.

• Hanteert correcte omgangsvormen met respect voor alle betrokken partijen.

• Stelt zich enthousiast op.

• Stelt zich betrouwbaar op.

Competentie J

Borgen en bewaken

De Hogere Veiligheidskundige ziet toe op de uitvoering en effectiviteit van werkwijzen en maatregelen die tot doel hebben de gezondheid en de veiligheid op de werkplek te verzekeren.

Kennis

• Heeft kennis van voor het HVK-vakgebied relevante normen, inclusief ISO- en IEC-normen.

• Heeft kennis van relevante wet- en regelgeving op gebied van arbeidsomstandigheden (en van aanverwante wet- en regelgeving).

• Heeft kennis van de eigen organisatie of de organisatie waarvoor hij te werk is gesteld en kan die organisatie in kaart brengen.

• Heeft kennis van kwaliteitsmanagementsystemen en toepassing van kritische prestatie indicatoren (kpi’s).

• Kennis van audittechnieken.

• Heeft basiskennis van audittechnieken.

Vaardigheden

• Is in staat werkwijzen en maatregelen te monitoren, te meten en te evalueren.

• Is in staat op gestructureerde wijze werkzaamheden en maatregelen te borgen en te bewaken.

• Is in staat een plan voor borging en bewaking op te stellen, uit te voeren en te evalueren.

• Is in staat te anticiperen op onvoorziene ontwikkelingen tijdens het borgen en bewaken.

• Is in staat te interveniëren tijdens het borgen en bewaken.

Attitude

• Analytisch.

• Is nauwkeurig.

• Stelt zich resultaatgericht op.

• Systematisch.

• Consequent.

• Autonoom.

• Procedureel.

• Zorgvuldig.

• Betrouwbaar.

• Verbeteringsgericht.

Bijlage 7:. Toelaten van opleidingen

De opleidingsinstituten kunnen toegelaten worden door een beoordeling van een daartoe door de stichting BCD aangewezen CKI. Een toegelaten opleiding voldoet aan de eisen die in het document ‘toelaten van opleidingen’ gesteld worden. Het CCvD ARBO zal de huidige documenten van Hobéon SKO en KIWA in 2012 bijstellen en verbeteren. Tot de bijgestelde documenten gepubliceerd en goedgekeurd door de stichting BCD blijven de oude documenten in gebruik. De documenten zijn te vinden op de website van de stichting BCD.

Bijlage 8:. Overgangsregeling

Per 1 april 2012 wordt er op de nieuwe manier (portfoliocyclus) gewerkt. Dit betekent voor certificatie-aanvragers die de opleiding reeds hebben afgerond dat zij nog initieel gecertificeerd kunnen worden op de ‘oude’ manier en daarna de portfoliocyclus voor hercertificatie ingaan.

Certificaathouders die hun hercertificatie doen worden op de ‘oude’ manier gehercertificeerd tot het jaar 2016 en gaan dan ook de portfoliocyclus in. Certificaathouders waarvan het certificaat nog geldig is, kunnen ervoor kiezen hun cyclus af te maken en worden dan nog op de ‘oude’ manier gehercertificeerd. Ze kunnen ook vervroegd de portfoliocyclus ingaan. Dat wil zeggen dat zij voor de reeds verlopen certificatietermijn de ‘oude’ hercertificatie-eisen aantonen, waarna zij de portfoliocyclus van 5 jaar ingaan. Zij krijgen korting op hun aanvraag hercertificatie gerelateerd aan de nog niet verlopen certificatietermijn.

Bijlage 9:. Format Goed- en afkeurcriteria examen

verslag assessment

Naam examinandus:

Certificatieschema:

Datum examen:

Plaats examen:

Naam examinator:

 

Vraag 1

Naam document:

Artikel:

Vraag:

Beoordelingscriteria:

(welke (ant)woorden zijn goed/fout,

vragen, kennisvragen, enz.)

Antwoord examinandus:

Beoordeling:

 

Vraag 2

Naam document:

Artikel:

Vraag:

Beoordelingscriteria:

(welke (ant)woorden zijn goed/fout,

vragen, kennisvragen, enz.)

Antwoord examinandus:

Beoordeling:

Eindbeoordeling:

(minimaal <invoegen> van de vragen goed beantwoord)

Bijlage 10:. Specialisatie van de hogere veiligheidskundige(toelichtend)

Inleiding

De kerndeskundige is een vak dat onder de Hogere Veiligheidskundige valt, hij kan zijn vak op verschillende manieren invullen. Bij iedere certificatieaanvraag en hercertificering dienen de competenties op basis van het niveau zoals omschreven in hoofdstuk 2 t/m 4 van het Competentieprofiel Hogere Veiligheidskundige te worden aangetoond. Daarnaast zijn er diverse specialisaties mogelijk zoals kennisspecialisatie, taakspecialisatie en branchespecialisatie. De hierna genoemde specialisaties zijn geen verplicht onderdeel van de regeling Hogere Veiligheidskundige. De kerndeskundige is vrij om zich te specialiseren in deze diverse specialisaties. De basis van het vak is beschreven in de vijf kerntaken in hoofdstuk 2 van het Competentieprofiel Hogere Veiligheidskundige. Dit deel gaat in op de specialisaties van de kerndeskundige.

T-profielen

Het vak van de kerndeskundige is een kunde, ofwel een toepassing van wetenschap en wetenschappelijke beargumentering. In het geval van de Hogere Veiligheidskundige is het een samengesteld vak uit verschillende wetenschappelijke gebieden. De Hogere Veiligheidskundige heeft als kenmerk dat hij na een gevolgde hbo- of wo-opleiding, een kopopleiding heeft doorlopen en afgerond. De kopopleiding moet voldoen aan de stand der wetenschap. Dit wil zeggen dat de student in ieder geval in de praktijk van het vak werkzaam is. Met het volgen van de kopopleiding wordt door het curriculum bepaald wat de basiscompetenties van de kerndeskundige zijn. Dit is het horizontale deel van het zogenaamde T-profiel.

De Hogere Veiligheidskundige is van oorsprong vaak een techneut of natuurwetenschapper. Minimaal een HBO opleiding techniek of natuurwetenschappen, of gelijkwaardig werk en denkniveau zijn ingangscriteria voor de opleiding. De kopopleiding geeft zowel basis als gevorderde kennis, vaardigheden en werkt aan een gevorderde attitude. Dit wordt tijdens de opleiding weergegeven in een portfolio en aan het einde van de opleiding geëxamineerd. Het examen is competentiegericht. Dit wil zeggen dat het portfolio beoordeeld en getoetst wordt op essentiële kennis en vaardigheden zoals omschreven in hoofdstuk 2 t/m 4 van het Competentieprofiel Hogere Veiligheidskundigen.

Na het volgen van de kopopleiding specialiseert de kerndeskundige zich in de praktijk. Een kerndeskundige kan zich specialiseren in één of meerdere richtingen. De specialisatie vormt de poot van de T (specialist of super specialist) of de poten van de Pi of M (meerdere specialisaties) zoals onderstaand afgebeeld. Hoe langer de poot, hoe gespecialiseerder de kerndeskundige.

Bijlage 249964.png

De initiële of eerste certificering is vooral gericht op de generalist als beginner. Hier worden de basisvaardigheden getoetst. De opleidingen hebben hier een passende methodiek voor. De inhoud volgt de eisen die in de arbeidsomstandighedenwetgeving zijn vastgelegd en die zijn uitgewerkt in het competentieprofiel.

De hercertificatie moet meer tegemoet komen aan de profilering van de kerndeskundige. De specialisaties moeten hierin uitgelicht worden. In het competentieprofiel worden vijf kerntaken benoemd die in ieder geval uitgevoerd moeten worden. Hierin kan met verschillende competenties gewerkt worden.

Specialisatie van de Hogere Veiligheidskundige

De Hogere Veiligheidskundige houdt zich vooral bezig met het onderzoeken en/of adviseren op het gebied van een veilige werkomgeving.

De Hogere Veiligheidskundige is in staat om bij organisaties een veilige werkomgeving te maken en/of te behouden. In het competentieprofiel zijn de vijf kerntaken benoemd die de Hogere Veiligheidskundige uitvoert. Binnen elke kerntaak beschikt de Hogere Veiligheidskundige over verschillende competenties; minimaal een algemene en een beroepsspecifieke competentie per kerntaak. De kruisjes in de kerntaak-competentie-matrix (zie deel 4 van het Competentieprofiel Hogere Veiligheidskundige ), vormen de eerste fase en mogelijkheid van persoonlijke specialisatie van de Hogere Veiligheidskundige. Hierin kan bijvoorbeeld tot uitdrukking komen dat de Hogere Veiligheidskundige vooral adviserend of juist meer onderzoekend bezig is.

Kennisspecialisatie

Bovendien kan de Hogere Veiligheidskundige zich verder specialiseren in een of meerdere van de navolgende kennisgebieden of -aspecten:

Kennisgebieden

Aspecten

Wetgeving

Arbeidsomstandighedenwet Milieuwetgeving Aanverwante wetgeving

Beleid

Arbeidsomstandighedenbeleid Veiligheidsbeleid Inzetbaarheidsbeleid Integrale veiligheid

Sociaal beleid

Arbomanagement

Arbozorgsystemen Veiligheidsbeheerssystemen Arbocatalogus Risico-analyse

ARIE

Veiligheidsthema’s

Verkeersveiligheid

Cosumentenveiligheid Voedselveiligheid

Patientenveiligheid

Transportveiligheid

Procesveiligheid

Explosieveiligheid en ATEX Biologische veiligheid

Stralingsveiligheid

Elektrische veiligheid Machineveiligheid Sociale veiligheid Bedrijfshulpverlening

Veiligheidsstudies

Gevaaridentificatie

Analysetechnieken menselijk falen QRA,

effect – en schade modellering

Ongevalsanalyse

Aanschaf arbeidsmiddelen

Ontwerp en onderhoud

Wetenschappelijke beargumentering

Adviseren

Taakspecialisatie

Binnen de kennisgebieden van het HVK vak kan de Hogere Veiligheidskundige zich ook specialiseren in bepaalde taakgebieden.

  • Wetenschappelijk onderzoek

  • Wetenschappelijke beargumentering

  • Beleidsanalyse en -advies

  • Onderwijs

  • Opleiding en Training

  • Projectmanagement.

Deze taakspecialisatie hangt samen met een nadere specialisatie in bepaalde vaardigheden binnen het vakgebied van de Hogere Veiligheidskundige.

Branchespecialisatie

Tenslotte kan de hogere veiligheidskundige zich bijzonder bekwamen in bepaalde branches of sectoren, zoals onderwijs, zorg, overheid, industrie, bouw chemie e.d.

De specifieke specialisatie in kennis, taak en/of branche kan de kerndeskundige in zijn persoonlijke portfolio tot uitdrukking brengen.

Bijlage IId. behorend bij Artikel 2.17

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Arbeids- en Organisatiedeskundige

Document: WSCS-AO: 2012, versie 1

Onder beheer van:

Stichting Beheer Certificatie Deskundigen (BCD)

Lange Voorhout 14

2514 ED Den Haag

Inhoudsopgave

1.

 

Inleiding

71

       

2.

 

Definities

71

       

3.

 

De werkveldspecifieke kenmerken

73

 

3.1

Beschrijving schema

73

 

3.2

Actieve partijen

73

 

3.3

Risicoanalyse en afbreukrisico Risicoanalyse

73

       

4.

 

Het certificatiereglement

73

 

4.1

Doelstelling

73

 

4.2

Certificatieprocedure

73

 

4.3

Certificatiebesluit

73

 

4.4

Geldigheidsduur

73

 

4.5

Geldigheidscondities

74

 

4.6

Klachten

74

 

4.7

Bezwaarprocedure

74

 

4.8

Register voor vakbekwaamheid

74

 

4.9

Norminterpretatie

74

       

5.

 

Het examenreglement

74

 

5.1

Doelstelling

74

 

5.2

Het examenreglement

74

 

5.3

Beheer centrale itembank en examenversies

75

       

6.

 

Toezicht

75

 

6.1

Medewerking aan toezicht

75

 

6.2

Frequentie en uitvoering van het toezicht

75

 

6.3

Verslag van bevindingen

75

 

6.4

Klachten betreffende de certificaathouder

75

 

6.5

Maatregelen

75

       

7.

 

Het onderwerp van certificatie

76

       

8.

 

Entreecriteria

76

       

9.

 

Competentieprofiel

78

       

10.

 

Toetsmethodiek bij initiële certificatie

78

 

10.1

Toetstermen

78

 

10.2

Toets (verdediging van het portfolio)

79

       

11.

 

Toetsmethodiek bij hercertificatie

80

 

11.1

Toetstermen

80

 

11.2

Beoordelingsmethode

81

 

11.3

Toets (verdediging van het portfolio)

82

       

12.

 

Het certificaat

82

       

13.

 

Geldigheidscondities

82

       

Bijlage 1:

Klachtenregeling

82

Bijlage 2:

Bezwaarprocedure

84

Bijlage 3:

Eisen te stellen aan examenpersoneel

85

Bijlage 4:

Eisen te stellen aan het examen

85

Bijlage 5:

Schema competentiegericht beoordelen

87

Bijlage 6:

Competentieprofiel a&o

88

Bijlage 7:

Toelaten van opleidingen

95

Bijlage 8:

Overgangsregeling

95

Bijlage 9:

Format goed- en afkeurcriteria examen

95

Bijlage 10:

Specialisatie van de a&o (toelichtend)

96

1. Inleiding

In dit persoonscertificatieschema voor Arbeids- en Organisatiedeskundigen (A&O) wordt enerzijds algemene uitgangspunten en bepalingen opgenomen en wordt beschreven binnen welke voorwaarden de afgifte van certificaten dient te gebeuren. Anderzijds worden in het schema de normen vastgelegd waaraan personen dienen te voldoen om een certificaat van vakbekwaamheid te kunnen ontvangen.

Deze certificatieregeling is opgesteld door het betreffende Centraal College van Deskundigen (CCvD ARBO) van de Beheerstichting Certificatie van Deskundigen (Stichting BCD). Het schema is door het ministerie van SZW vastgesteld. Pas na vaststelling van deze regeling door de minister van SZW mag de certificatieregeling door de certificatie-instellingen (CKI’s) worden toegepast.

De te certificeren deskundige betreft de Arbeids- en Organisatiedeskundige. De Arbeids- en Organisatiedeskundige houdt zich bezig met mensen in een arbeidsorganisatie (of organisatie waar arbeid plaatsvindt). De deskundige is de aangewezen specialist op het gebied van Psycho Sociale Arbeidsbelasting en de kwaliteit van de arbeid en organisatie. De deskundige adviseert onder meer over werkdruk, stres, gezondheidsmanagement, ongewenst gedrag en functioneringsproblematiek. De deskundige heeft een veranderkundig perspectief.

De Nederlandse Arbeidsomstandighedenwet vereist certificering voor ‘Arbeids- en Organisatiedeskundigen’. Een Arbeids- en Organisatiedeskundige is een deskundige op het terrein van de arbeids- en organisatiekunde conform artikel 2.7 van het Arbeidsomstandighedenbesluit en hij is in het bezit van een certificaat van vakbekwaamheid arbeids- en organisatiekunde conform artikel 2.17 van de Arbeidsomstandighedenregeling. Meer informatie over het vakbekwaamheidsprofiel (competentieprofiel) van de A&O-er is terug te vinden in bijlage 6 van deze regeling.

Deze certificatieregeling is gestructureerd in overeenstemming met de eisen uit ISO/IEC 17024:2003.

2. Definities

Begrip of afkorting

Betekenis

A&O

Arbeids- en Organisatiedeskundige.

Aanvrager/kandidaat van een certificaat

De persoon die bij de Certificatie-instelling een aanvraag doet voor het afgeven van een certificaat.

Aanwijzing

Aanwijzing van een instelling bij of krachtens wettelijk voorschrift door de minister van SZW.

AH

Arbeidshygiënist.

Awb

Algemene wet bestuursrecht.

Beoordeling

Beoordeling (initiële, of her-) door de nationale accreditatie-instantie van instellingen op basis van het door de minister van SZW vastgestelde DA&T, op grond waarvan de nationale accreditatie-instantie schriftelijk rapporteert of de instelling competent is om wettelijk verplichte certificaten af te geven. Bij het vaststellen van het WDA&T door de minister van SZW wordt zoveel mogelijk aangesloten bij internationale systematiek en normen.

Stichting BCD

Beheerstichting Certificatie van Deskundigen. De stichting BCD beheert de wettelijke certificatieregeling voor A&O, AH en VK.

CCvD ARBO

Het Centraal College van Deskundigen ARBO is onderdeel van en wordt gefaciliteerd door de stichting BCD, dat belanghebbende partijen in een bepaalde sector of branche de mogelijkheid biedt tot deelname bij het opstellen en onderhouden van de documenten van de stichting BCD op zodanige wijze dat sprake is van een evenwichtige en representatieve vertegenwoordiging van deze partijen.

Certificaat

Een certificaat in de zin van artikel 20 Arbowet (persoonscertificaat). Daarnaast moet een certificaat beschouwd worden als een verklaring van overeenstemming (conformiteitsverklaring) zoals bedoeld in relevante ISO en EN normen.

Certificaathouder

Persoon die in het bezit is van een geldig (wettelijk verplicht) certificaat.

Certificatieproces

Alle activiteiten via welke een CKI beoordeelt en besluit of een persoon, product of systeem voldoet en blijft voldoen aan de normen, zoals opgenomen in dit certificatieschema.

Certificatiereglement

Bepalingen voor de uitvoering van het certificatieproces en de relaties tussen kandidaat en CKI.

Certificatieschema

Dit document dat door SZW is vastgesteld.

Certificatiesysteem

Set van procedures en middelen benodigd om het certificatieproces uit te voeren per certificatieschema, dat leidt tot de uitgifte van een certificaat van vakbekwaamheid, inclusief onderhoud.

Cesuur

De grens tussen de hoogste toetsscore waaraan een onvoldoende en de laagste toetsscore waaraan een voldoende wordt toegekend.

CKI

Certificatie Instelling, hieronder wordt verstaan een aangewezen certificerende instelling die bevoegd is tot het afgeven van een certificaat vakbekwaamheid binnen het genoemd

certificatieschema

Competentie

Gedemonstreerd vermogen om kennis en vaardigheden toe te passen en, waar relevant, gedemonstreerde persoonlijke eigenschappen, zoals gedefinieerd in het certificatieschema.

Controle

Periodieke beoordeling door de nationale accreditatie-instantie van CKI’s tegen de voor beoordeling geldende regels van de minister (WDA&T).

EG-beroepskwalificatie

Een verklaring door de CKI afgegeven betreffende het niveau van de gevolgde beroepsopleiding die buiten Nederland doch binnen de EU is gevolgd.

Eindtermen

Een omschrijving van het geheel aan kennis, vaardigheden en houdingen van een specifiek vakbekwaamheidgebied ten behoeve van het toetsen van examenkandidaten.

Entreecriteria

Criteria, zoals opleiding en werkervaring, waaraan de kandidaat moet voldoen om toegelaten te worden tot het certificatieproces.

Examen

Het geheel van toetsopgaven (toetsvragen en/of toetsopdrachten), bedoeld om de individuele kandidaat te kunnen beoordelen in de mate waarin hij of zij aan de eindtermen conform de normen voldoet.

Examencommissie

Commissie binnen de structuur van de CKI onder wiens verantwoordelijkheid de examens worden afgenomen.

Examenreglement

Bepalingen voor de uitvoering van examens in de relatie tussen de kandidaat en de exameninstelling.

Nuffic

Nuffic (Stichting Nederlandse organisatie voor internationale samenwerking in het hoger onderwijs) is een Nederlandse non-profit dienstverlenende organisatie en expertisecentrum op het terrein van internationaal georiënteerd onderwijs die is gevestigd in Den Haag.

Risicoanalyse

Overzicht van alle mogelijke risico's die het resultaat kunnen beïnvloeden waarin voor elk risico wordt aangegeven wat het gevolg zou zijn als het risico zich voordoet, welke maatregelen getroffen kunnen worden ter beheersing en wie deze maatregelen het beste kan nemen.

SZW

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Toegelaten opleiding

Een beroepsopleiding waarvan door de stichting BCD is vastgesteld dat deze kandidaten aflevert met het vereiste eindtermen.

Toezicht

Het verzamelen van de informatie over de vraag of een handeling of zaak voldoet aan de daaraan gestelde eisen, het zich daarna vormen van een oordeel daarover en het eventueel naar aanleiding daarvan interveniëren. (Ministerie van BZK, De Kaderstellende visie op toezicht).

Vakbekwaamheidsgebied

Aanduiding van het werkveld, de functie, of een geheel aan taken waar bepaalde vakbekwaamheidseisen op betrekking hebben.

Vakbekwaamheidseisen

De eisen die, binnen een bepaald werkveld of een bepaalde beroepsgroep, gesteld worden aan personen met betrekking tot hun kennis, vaardigheden en houdingen inzake specifieke handelingen of taken.

Werkveld

In voorliggend certificatieschema valt daaronder het beroepsgebied arbeids- en organisatiekunde.

WDA&T

Term gebruikt door SZW voor een werkveldspecifiek schema van aanwijzing en toezicht. Daarin zijn de normen vastgelegd waaraan CKI’s dienen te voldoen om aangewezen te worden door de minister van SZW. Ook bevat het de voorwaarden waarbinnen aanwijzing plaatsvindt.

WSCS

Term gebruikt door SZW voor een werkveldspecifiek certificatieschema dat door de minister van SZW is geaccepteerd te gebruiken binnen een specifieke aanwijzing als CKI voor personen, producten of systemen.

WDAT-ARBO

Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht (WDA&T) op certificatie-instellingen belast met persoonscertificatie op het gebied van arbeids- en organisatiedeskundigen, arbeidshygiënisten en veiligheidskundigen.

Documentnummer: WDAT-ARBO: 2012, versie 1.

WSCS-AH

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Arbeidshygiënisten (AH).

Documentnummer: WSCS-AH: 2012, versie 01.

WSCS-AO

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Arbeids en Organisatiedeskundigen (AO).

Documentnummer: WSCS-AO: 2012, versie 01.

WSCS-HVK

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Hogere Veiligheidskundige (HVK).

Documentnummer: WSCS-HVK: 2012, versie 01.

WOB

Wet Openbaarheid van Bestuur.

3. De werkveldspecifieke kenmerken

Het verrichten van arbeid is een risicovolle activiteit. Om het maatschappelijke belang – veiligheid en gezondheid van en rondom de arbeid – te waarborgen, is door de overheid gekozen voor een wettelijk verplichte certificatieregeling voor de borging van de vakbekwaamheid van de beroepsgroep A&O.

3.1. Beschrijving schema

Dit werkveldspecifieke certificatieschema Arbeids en Organisatiedeskundige is door de stichting BCD voorgesteld en door het ministerie van SZW – inclusief eventuele aanpassingen – vastgesteld. De minister van SZW kan ook op eigen initiatief wijzigingen aanbrengen in de vastgestelde documenten. Dit vastgestelde schema vervangt eerdere versies. Op- en of aanmerkingen over de certificatieregeling kunnen worden ingediend bij de stichting BCD.

3.2. Actieve partijen

Binnen het kader van deze certificatieregeling zijn actief:

  • De stichting BCD, waarvan (Centrale) Colleges van Deskundigen onderdeel uitmaken.

  • Door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangewezen certificatie-instellingen.

  • Certificaathouders.

3.3. Risicoanalyse en afbreukrisico

Risicoanalyse

Risico’s in het werkveld zijn een te hoge psychische en fysieke belasting met als gevolg gezondheidsschade. Verkeerde psychische belasting met als gevolg schade aan de productie of productiemiddelen of productieverlies. Verkeerde organisatie van het werk, met als gevolg veiligheidsrisico’s of schade aan productie(middelen) of verlies van productie. Ongewenst gedrag met als gevolg pycnische overbelasting, sociale uitsluiting en productieschade etc. Risico’s voor het bedrijf zijn het risico van verkeerd advies door de A&O deskundige ofwel schadeaansprakelijkheid.

Afbreukrisico

Afbreuk risico’s voor de adviseur zijn, dat je als adviseur moet kiezen tussen de kwaliteit van het advies en de implementatiekans hiervan binnen de organisatie van de werkgever. Een niet prettig of wenselijk advies daar waar de opdrachtgever zelf onderdeel van het probleem is, maar ook de privacy gegevens die anoniem zijn blijven bij de opdrachtgever.

4. Het certificatiereglement

4.1. Doelstelling

Dit reglement omschrijft de procedures die relevant zijn voor het juist toepassen van het specifieke schema. Hierbij moet gedacht worden aan onder meer procedure van aanvraag, de examinering, de wijze waarop de uitslag bekend gemaakt word en condities met betrekking tot de certificatie, de afgifte van certificaten/verklaringen, procedures bij het uitvoeren van toezicht, klachtenafhandeling en het indienen van een verzoek om herziening.

4.2. Certificatieprocedure

De arbeid & organisatiedeskundige, dient in overeenstemming met de certificatieregeling A&O een aanvraag in voor het persoonscertificaat bij een CKI. Vervolgens verstrekt de CKI relevante informatie over de gang van zaken betreffende het gehele certificatieproces.

4.3. Certificatiebesluit

Het certificatiebesluit wordt genomen door een functionaris van de CKI die niet betrokken is geweest bij de beoordeling van de kandidaat. Deze functionaris is daartoe gekwalificeerd en aangesteld conform het kwaliteitsmanagementsysteem en de procedures die de CKI heeft op grond van het Document voor aanwijzing en toezicht op de certificatie-instellingen voor A&O (het WDA&T).

4.4. Geldigheidsduur

De geldigheidsduur voor een persoonscertificaat volgens het certificatieschema voor de certificatie van A&O is vijf jaar.

4.5. Geldigheidscondities

Met betrekking tot de geldigheid van het certificaat worden condities gesteld. Indien niet voldaan wordt aan deze condities kan dit consequenties hebben voor het certificaat. De condities en de wijze waarop door de CKI toegezien dient te worden, worden opgesteld door de stichting BCD en vastgelegd in het Document voor aanwijzing en toezicht op de certificatie-instellingen voor A&O.

4.6. Klachten

Behandelingswijze van klachten van kandidaten en certificaathouders. De klachtenregeling is opgenomen in bijlage 1.

4.7. Bezwaarprocedure

De bezwaarprocedure is opgenomen in bijlage 2.

4.8. Register voor vakbekwaamheid

De CKI registreert de gegevens van de certificaathouder. Deze gegevens worden conform de overeenkomst met de stichting BCD tenminste zo vaak als mutaties zich voordoen elektronisch verzonden aan de stichting ten behoeve van het Certificaatregister van de stichting, dat wordt opgezet conform wettelijke bepalingen. Dit register wordt via internet toegankelijk gemaakt. De stichting BCD is verantwoordelijk voor het beheer van het register.

4.9. Norminterpretatie

De stichting BCD dient te zorgen voor eenduidige norminterpretatie van dit certificatieschema. Toch kan het voorkomen dat er in de operationele fase verschillende interpretaties bestaan van één of meerdere gehanteerde begrippen. Mocht het gebeuren dat certificaathouders, CKI’s of andere belanghebbenden uiteenlopende definities hanteren en hierover meningsverschillen bestaan, dan dienen afwijkende interpretaties te worden voorgelegd aan de stichting BCD, die alvorens te antwoorden advies vraagt aan het CCvD ARBO.

5. Het examenreglement

Dit reglement bevat bepalingen voor de voorbereiding, uitvoering en beoordeling van examens ten behoeve van de persoonscertificatieregeling A&O. De CKI beheert de examinatorenpool. De CKI maakt gebruik van deze examinatoren voor het afnemen van examens voor A&O certificatie. De examinator legt zich toe op de voorbereiding, uitvoering en beoordeling van examens. De eisen aan de examinatoren zijn in bijlage 3 verwoord, in bijlage 4 staan de exameneisen.

5.1. Doelstelling

Dit reglement bevat bepalingen voor de voorbereiding, uitvoering en beoordeling van examens ten behoeve van de persoonscertificatieschema A&O. De examinering geschiedt onder verantwoordelijkheid van de CKI en bestaat uit een schriftelijke en/of mondelinge portfoliobeoordeling.

5.2. Het examenreglement

In het examenreglement van de CKI dienen de volgende zaken opgenomen te zijn:

  • 1) entree-eisen voor deelname aan het examen;

  • 2) bevestiging van deelname en oproep;

  • 3) identificatie van de deelnemers;

  • 4) toelating en afwezigheid;

  • 5) examenduur en wijze van examinering;

  • 6) De informatie die (vooraf) aan de deelnemers aan een examen wordt verstrekt zodat het die deelnemers helder is hoe het examen zal zijn ingericht

  • 7) eisen te stellen aan het examenpersoneel (zie bijlage 3);

  • 8) eisen te stellen aan het examen (zie bijlage 4);

  • 9) gedragsregels voor kandidaten tijdens het deelnemen aan het examen;

  • 10) regeling aangepast examen voor personen met een beperking;

  • 11) normen voor slagen en afwijzen;

  • 12) de wijze van het vaststellen van de examenuitslag;

  • 13) bekendmaking van de uitslag;

  • 14) bewaartermijn van de examendocumenten zoals uitwerkingen en beoordelingsformulieren;

  • 15) inzagerecht examen aanvraag door de kandidaat;

  • 16) geldigheidsduur van het examenresultaat.

De examen-pool is een organisatorisch onderdeel van de CKI. De CKI dient zich hierbij te houden aan artikel 4.5 ‘subcontracting’ van ISO/IEC 17024.

5.3. Beheer centrale itembank en examenversies

Indien gebruik wordt gemaakt van een centrale itembank, dan geschiedt het beheer van de itembank onder strikte geheimhouding door de CKI. De wijze van beheer van de itembank is schriftelijk vastgelegd en aantoonbaar geaccordeerd door het management van de CKI. In de itembank worden de theorievragen inclusief de cesuur opgeslagen welke vooraf zijn opgesteld.

6. Toezicht

Het doel van het toezicht is om de vakbekwaamheid van gecertificeerd personeel te toetsen. De CKI is verplicht te beoordelen of de certificaathouder voldoet en blijft voldoen aan de gestelde eisen. Gezien de risicoanalyse en het geringe afbreukrisico op de korte termijn voor het bedrijf is de certificatieperiode vastgesteld op vijf jaar. Om dezelfde reden kan normaliter worden volstaan met één tussentijdse controle van alle certificaathouders.

6.1. Medewerking aan toezicht

De certificaathouder is verplicht mee te werken aan toezicht door de CKI en, voor zover van toepassing, de nationale accreditatie-instantie en de Inspectie SZW. In de overeenkomst tussen de CKI en de certificaathouder worden de hiertoe benodigde bepalingen opgenomen, waaronder bepalingen ten aanzien van een meer uitgebreide controles door de CKI bij een ad random gekozen deel van de certificaathouders ter verificatie van de aangeleverde gegevens bij de tussentijdse controles.

6.2. Frequentie en uitvoering van het toezicht

Het toezicht wordt als volgt uitgevoerd:

  • In de certificatieperiode voert de CKI na (ongeveer) 2,5 jaar een tussentijdse controle uit bij alle certificaathouders. Deze controle wordt uitgevoerd door de CKI en bestaat uit een beoordeling van de volgende onderwerpen:

    • de omvang van het werken in het vakgebied van minimaal gemiddeld 2 dagdelen per week (bestaande uit het overleggen van een werkgeversverklaring door de werknemer of, in geval van een zelfstandige, een accountantsverklaring, welke naar waarheid ingevuld dienen te zijn);

    • aantoonbare tweejarige deelname aan een ICT groep (deelnamelijst);

    • de certificaathouder overlegd de bovenstaande stukken schriftelijk aan de CKI of gescand per mail.

  • Daarnaast wordt jaarlijks ad random bij tenminste 1% van de certificaathouders een (indien mogelijk) meer uitgebreide controle gehouden. Bij deze meer uitgebreide controle wordt de certificaathouder bezocht tijdens een ICT bijeenkomst en wordt zijn portfolio beoordeeld op voortgang en inhoud (hoofdlijnen). Deze controle wordt uitgevoerd door, de CKI die verantwoordelijk is voor de uitvoering.

De termijn voor het aanleveren van de benodigde documenten bestaande uit de werkgeversverklaring (of accountantsverklaring) en de deelnamelijst, dienen binnen zes weken te worden overlegd aan de CKI.

6.3. Verslag van bevindingen

De CKI stelt een verslag op van de bevindingen van het toezicht. Het resultaat van het toezicht wordt schriftelijk aan de certificaathouder bekend gemaakt. De certificaathouder kan bezwaar aantekenen tegen maatregelen (zie paragraaf 6.5) die opgelegd kunnen worden naar aanleiding van het toezicht. De CKI behandelt het bezwaar conform haar bezwaarprocedure (bijlage 2).

6.4. Klachten betreffende de certificaathouder

Een klacht betreffende de certificaathouder wordt bij de CKI ingediend. De CKI behandelt de klacht conform haar klachtenregeling (bijlage 1).

6.5. Maatregelen

Indien blijkt dat een certificaathouder niet voldoet aan de eisen of normen van dit certificatieschema heeft, kan dit leiden tot door de CKI opgelegde maatregelen. Mogelijke maatregelen zijn herstel activiteiten, opvragen van aanvullende/ontbrekende documenten, schorsen, wijzigen ten nadele van de certificaathouder of het intrekken van het certificaat.

Criteria

Ontbrekende documenten worden opgevraagd als de werkgeversverklaring of accountantsverklaring en/of de deelnamelijsten ontbreken.

Schorsen van het certificaat vindt in ieder geval plaats indien de werkervaring aantoonbaar minder is als twee dagdelen gemiddeld per week en het voor de certificaathouder mogelijk is binnen een half jaar dit alsnog aan te tonen.

Intrekken van het certificaat vindt in ieder geval plaats indien de werkervaring aantoonbaar minder is als twee dagdelen gemiddeld per week en/of deelname aan de ICT-groep niet is aangetoond.

Nadere eisen stellen, schorsen of intrekken van het certificaat kan geschieden wanneer de kandidaat niet voldoet aan die gestelde eisen van het schema Arbeids- en Organisatiedeskundige of wanneer de CKI hiervoor een gegronde reden heeft. Een certificaat kan ook worden ingetrokken bij fraude, overlijden of op eigen verzoek van de certificaathouder.

Indien er sprake is van maatregel wordt dit aan de certificaathouder kenbaar gemaakt. Bij het opleggen van een maatregel dient de CKI aan te geven binnen welke periode de maatregel moet zijn uitgevoerd. De CKI controleert daarop de uitvoering. Schorsen en intrekken dienen door de CKI ingebracht te worden in een centraal registratiesysteem. Tevens dient de Inspectie SZW hiervan in kennis gesteld te worden.

Indien een certificaathouder na een intrekking opnieuw gecertificeerd wil worden dient dezelfde procedure doorlopen te worden als bij initiële certificatie. Opnieuw certificeren na een intrekking kan pas na een jaar na de datum van intrekking. De CKI dient voor verstrekking van een certificaat bij het centraal registratiesysteem te verifiëren of er geen sprake is van een intrekking met de daaraan gekoppelde wachtperiode.

7. Het onderwerp van certificatie

Dit werkveldspecifieke certificatieschema voor personen is door het CCvD ARBO van de stichting BCD opgesteld. Het betreft certificatie van vakbekwaamheid op het gebied van de arbeids & organisatiekundige. Door het Ministerie van SZW is deze certificatieregeling vastgesteld middels een statische verwijzing in de Arboregeling. Deze vastgestelde regeling vervangt daarmee eerdere versies.

Het onderwerp (de scope) van dit certificatieschema betreft de competenties A tot en met J in het competentieprofiel van de Arbeids & Organisatiedeskundige, zoals beschreven in hoofdstuk 3 van bijlage 6 bij dit document. Voor het aantonen van de competenties wordt een portfolio opgesteld door de aanvrager van de (her)certificatie.

8. Entreecriteria

Alvorens de CKI overgaat tot het uitvoeren van het certificatieonderzoek van het wettelijk verplichte persoonscertificaat Arbeids & Organisatiedeskundige, dient de kandidaat te voldoen aan de hierna beschreven entreecriteria:

  • 1) Het indienen van een aanvraag voor een persoonscertificaat bij een CKI.

  • 2) Het overleggen van een diploma vooropleiding.

  • 3) Het overleggen van een examenoproep van een toegelaten beroepsopleiding of één eerder behaald diploma.

  • 4) Het overleggen van een werkgeversverklaring of een accountantsverklaring indien de kandidaat als zelfstandige opereert.

  • 5) Het overleggen van een ingevuld portfolio.

Ad. 1

De aanvraag moet aan de volgende eisen voldoen:

  • De aanvraag moet zijn voorzien van een handtekening van de aanvrager.

  • De scope van de aanvraag moet duidelijk zijn.

  • De aanvraag dient te worden gericht aan de CKI.

De CKI controleert of de aanvraag voldoet aan de bovenstaande eisen, wanneer dit niet het geval is wordt er met de aanvrager contact opgenomen.

Ad. 2

De aanvrager kan hiervoor één van de volgende documenten aanleveren:

  • Een diploma van een HBO opleiding of hoger.

  • Bewijs van een onderzoek naar het werk- en denkniveau van de aanvrager waaruit HBO werk- en denkniveau blijkt (bijvoorbeeld opgesteld door een HRM-bureau).

De CKI controleert of de aanvraag voldoet aan de bovenstaande eisen, wanneer dit niet het geval is wordt er met de aanvrager contact opgenomen.

Ad. 3

De aanvrager dient hiervoor het volgende document te overhandigen: een examenoproep waaruit blijkt dat de kandidaat deelneemt aan het examen van een toegelaten beroepsopleiding Arbeids & Organisatiedeskundige.

Kandidaten die al in het bezit zijn van een diploma beroepsopleiding kunnen gebruik maken van de overgangsregeling (bijlage 8).

In het geval de kandidaat een niet toegelaten beroeps opleiding heeft gevolgd biedt de CKI de mogelijkheid om een onderzoek te verrichten waaruit al dan niet de gelijkwaardigheid van de beroepsopleiding blijkt. Wanneer hiervan sprake is dan wordt het diploma als gelijkwaardig gesteld aan een door de CKI toegelaten opleiding. De kosten van dit onderzoek zijn voor rekening van de kandidaat.

In het geval de kandidaat beschikt over een diploma van een beroepsopleiding buiten de EU dan is het aan de kandidaat om een portfolio aan te maken en het portfoliotraject te doorlopen. Na vijf jaar kan de kandidaat deelnemen aan de portfolio beoordeling, zoals bij hercertificatie het geval is. Bij een positief oordeel kan dan tot initiële certificering door de CKI worden overgegaan.

De CKI controleert of de aanvraag voldoet aan de bovenstaande eis, wanneer dit niet het geval is wordt er met de aanvrager contact opgenomen.

Ad. 4

De aanvrager kan hiervoor één van de volgende documenten aanleveren:

  • Een werkgeversverklaring of een accountantsverklaring indien de kandidaat als zelfstandige opereert waaruit blijkt dat de kandidaat beschikt over werkervaring als Arbeids & Organisatiedeskundige en in ieder geval in staat is om twee van de hieronder vermelde activiteiten in brede zin te verrichten:

    • Adviseren over onderzoeken van gezondheid, werkomstandigheden en duurzame inzetbaarheid van medewerkers in arbeidsorganisaties.

    • Adviseren over onderzoeken van het optimaliseren van de arbeidsomstandighedenzorg als vervolg op de risicobeoordeling.

    • Adviseren over onderzoeken van de kwaliteit van arbeid.

    • Adviseren over onderzoeken van psychosociale arbeidsbelasting.

    • Het toetsen van een RI&E.

  • De werkervaring als Arbeidshygiënist niet langer dan 2 jaar geleden is opgedaan, gerekend vanaf de aanvraagdatum;

  • Indien de kandidaat als zelfstandige opereert, dient hij accountantsverklaringen over de voorgaande 2 jaren te kunnen overleggen aan de CKI.

De CKI controleert of de aanvraag voldoet aan de bovenstaande eisen, wanneer dit niet het geval is wordt er met de aanvrager contact opgenomen.

Ad. 5

De aanvrager dient hiervoor het volgende document te overhandigen:

  • Een ingevuld portfolio, hetgeen de aanvrager bij de start van de toegelaten beroepsopleiding aanmaakt.

  • Kandidaten die al in het bezit zijn van een diploma beroepsopleiding kunnen gebruik maken van de overgangsregeling (bijlage 8).

De CKI bekijkt of alle bewijsstukken zijn overlegd en stuurt hiervan een ontvangstbevestiging naar de kandidaat. Wanneer de kandidaat aan de bovenstaande entreecriteria heeft voldaan, dan wordt de aanvraag in behandeling genomen, zie hoofdstuk 10, waarna de examinator de inhoudelijke check van de bewijsstukken verricht.

NB. De opbouw van het portfolio is niet gebonden aan een opleidingsinstelling of een CKI.

9. Competentieprofiel

Omwille van de leesbaarheid van dit certificatieschema is het competentieprofiel van de Arbeids- en Organisatiedeskundige opgenomen als bijlage 6 bij dit document.

10. Toetsmethodiek bij initiële certificatie

10.1. Toetstermen

De aanvrager heeft aan de entreecriteria van hoofdstuk 8 voldaan. Daarna volgt de vakinhoudelijke toets welke wordt verricht door de examinator en onderstaand is beschreven:

  • 1) Het indienen van een aanvraag voor een persoonscertificaat bij een CKI;

  • 2) Het overleggen van een diploma vooropleiding;

  • 3) Het overleggen van een diploma van een toegelaten beroepsopleiding;

  • 4) Het overleggen van een werkgeversverklaring of een accountantsverklaring indien de kandidaat als zelfstandige opereert;

  • 5) Het overleggen van een ingevuld portfolio.

Ad. 1

De examinator bekijkt of de scope van de aanvraag valt onder de regeling van de Arbeids en Organisatiedeskundige. Wanneer dit niet het geval is, dan wordt de aanvraag niet verder in behandeling genomen. De examinator stelt de CKI hiervan op de hoogte. De CKI stelt de aanvrager hiervan schriftelijk op de hoogte ook voor wat betreft de verdere afhandeling van de aanvraag.

Ad. 2

De examinator gaat na of:

  • 1. Het diploma afkomstig is van een HBO opleiding of hoger, dan wel

  • 2. Het getuigschrift van een onderzoek naar het werk- en denkniveau van de aanvrager waaruit HBO werk- en denkniveau blijkt (bijvoorbeeld opgesteld door een HRM-bureau) afkomstig is van een bureau.

Wanneer één van de bovenstaande punten niet in orde is, dan wordt de aanvrager (via de CKI) in de gelegenheid gesteld om dit binnen zes weken alsnog aan te vullen. Indien de aanvrager hierop niet reageert dan wordt de aanvraag door de CKI afgewezen. De aanvrager heeft dan de mogelijkheid om een nieuwe aanvraag voor certificatie in te dienen bij de CKI.

Ad. 3

De examinator bekijkt of:

  • 1) Het diploma daadwerkelijk van een toegelaten beroepsopleiding afkomstig is.

  • 2) In het geval de kandidaat een niet toegelaten beroeps opleiding heeft gevolgd er door de aanvrager een onderzoek is aangevraagd en verricht door een CKI waaruit al dan niet de gelijkwaardigheid van de beroepsopleiding blijkt. De kosten van dit onderzoek zijn voor rekening van de kandidaat.

  • 3) In het geval de aanvrager een beroepsopleiding buiten Nederland maar binnen de EU heeft gevolgd, er aanvullend een EG-beroepskwalificatie van de gevolgde beroepsopleiding is gevraagd.

  • 4) In het geval de kandidaat beschikt over een diploma van een beroepsopleiding buiten de EU de kandidaat een portfolio heeft aangemaakt en het portfoliotraject heeft doorlopen (hoofdstuk 10). Na vijf jaar kan de aanvrager deelnemen aan de portfoliobeoordeling, zoals bij hercertificatie het geval is. Bij een positief oordeel kan dan tot initiële certificering door de CKI worden overgegaan.

Wanneer één van de bovenstaande punten niet in orde is, dan wordt de aanvrager in de gelegenheid gesteld om dit binnen zes weken alsnog aan te vullen. Indien de aanvrager hierop niet reageert dan wordt de aanvraag door de CKI afgewezen. De aanvrager heeft dan de mogelijkheid om een nieuwe aanvraag voor certificatie in te dienen bij de CKI.

Ad. 4

De werkervaring van de Arbeids- en Organisatiekundige toont aan dat hij in staat is competenties zelfstandig in de praktijk toe te passen. Met betrekking tot de opgedane werkervaring bekijkt de examinator:

  • De werkgeversverklaring of accountantsverklaring waaruit blijkt dat de kandidaat beschikt over werkervaring als Arbeids & Organisatiedeskundige en in staat is om de volgende werkzaamheden te verrichten:

    • Adviseren over onderzoeken van gezondheid, werkomstandigheden en duurzame inzetbaarheid van medewerkers in arbeidsorganisaties;

    • Adviseren over onderzoeken van het optimaliseren van de arbeidsomstandighedenzorg als vervolg op de risicobeoordeling;

    • Adviseren over onderzoeken van de kwaliteit van arbeid;

    • Adviseren over onderzoeken van psychosociale arbeidsbelasting;

    • Het toetsen van een RI&E onder begeleiding van een gecertificeerd Arbeids & Organisatiedeskundige.

  • De werkervaring als Arbeids en Organisatiekundige niet langer dan 2 jaar geleden is opgedaan, gerekend vanaf de aanvraagdatum;

  • Indien de kandidaat als zelfstandige opereert, dient hij accountantsverklaringen over de voorgaande 2 jaren te kunnen overleggen aan de CKI.

Wanneer één van de bovenstaande punten niet in orde is, dan wordt de kandidaat (via de CKI) in de gelegenheid gesteld om dit binnen zes weken alsnog aan te vullen. Indien de kandidaat hierop niet reageert dan wordt de aanvraag door de CKI afgewezen. De aanvrager heeft dan de mogelijkheid om een nieuwe aanvraag voor certificatie in te dienen bij de CKI.

Ad. 5

De examinator kijkt naar de inhoud van het portfolio. Het portfolio bestaat uit een beschrijving van tenminste twee van de volgende vijf kerntaken:

  • 1) Verder ontwikkelen van en in het vak Arbeids en Organisatiedeskundige.

  • 2) Adviseren over onderzoeken van gezondheid, werkomstandigheden en duurzame inzetbaarheid van medewerkers in arbeidsorganisaties.

  • 3) Adviseren over onderzoeken van het optimaliseren van de arbeidsomstandighedenzorg als vervolg op de risicobeoordeling.

  • 4) Adviseren over onderzoeken van de kwaliteit van arbeid.

  • 5) Adviseren over onderzoeken van psychosociale arbeidsbelasting.

    onder begeleiding van een gecertificeerd Arbeids & Organisatiedeskundige.

Bij iedere kerntaak wordt aangegeven welke competenties hieraan zijn gekoppeld. Bestaande uit één algemeen en één beroeps specifieke competentie. Hiervoor wordt verwezen naar het Competentieprofiel Arbeids- en Organisatiedeskundigen welke terug is te vinden in bijlage 6 van deze regeling.

Bij iedere kerntaak wordt weergegeven welke kennis (uit bijvoorbeeld boeken, internet, rapporten, werkinstructies) als achtergrond voor de uitoefening van deze kerntaak is gebruikt ter onderbouwing. Wenselijk is dat er bij een kerntaak een beschrijving wordt gegeven van de relevante informatie bijvoorbeeld een boek: titel, auteur, druk en hoofdstuk vermelding, waarvan gebruik is gemaakt voor de uitoefening van deze taak.

Tijdens de initiële opleiding worden de vier kerntaken uitgewerkt binnen de afstudeeropdracht, die in een ICT-groep zijn besproken. Hieruit worden er dus de bijbehorende competenties, vier leervragen, vier verbeter en ontwikkelvoorstellen en vier verbeteracties beschreven. Deze punten kunnen overlappend zijn.

Ontbrekende informatie in het portfolio wordt via de CKI bij de kandidaat opgevraagd. De ontbrekende informatie moet tijdig (ten minste twee weken voor datum examen) worden aangeleverd zodat de examinator nog voldoende tijd heeft voor een beoordeling. Indien de kandidaat hierop niet reageert dan wordt de aanvraag door de CKI afgewezen. De kandidaat wordt hiervan schriftelijk door de CKI op de hoogte gesteld. De aanvrager heeft dan de mogelijkheid om een nieuwe aanvraag voor certificatie in te dienen bij de CKI.

10.2. Toets (verdediging van het portfolio)

De toets is bedoelt om de wijze waarop de Arbeids- en Organisatiedeskundige werkt aan zijn professionele ontwikkeling te toetsen. De toets wordt mondeling afgenomen door één examinator op basis van het portfolio van de kandidaat. Vooraf wordt aan de kandidaat kenbaar gemaakt wat de duur zal zijn van het examen en op welke wijze het examen zal worden afgenomen. De basis voor de toets is de door de Arbeids- en Organisatiedeskundige ingevulde kerntaak-competentie-matrix. De kerntaak-competentie-matrix koppelt kerntaken en competenties aan elkaar. De Arbeids- en Organisatiedeskundige geeft zelf aan welke competenties hij bij welke kerntaak heeft, of wil ontwikkelen. Dit geeft belangrijke informatie voor de toetsing. Het maakt inzichtelijk welke competentie in welke kerntaak kan worden getoetst. De kerntaak-competentie-matrix bestaat uit 5 kerntaken en 10 competenties:

 

Kerntaken

Algemene competenties

Beroepsspecifieke competenties

A

B

C

D

E

F

G

H

I

J

   

Klantgericht handelen

Adviesvaardigheden

Resultaatgericht functioneren

Professioneel handelen

Samenwerken, verbinden en integreren

Ondernemen

Onderzoek en analyse

Voorlichting, training en instructie

Implementatievaardigheden

Borgen en bewaken

1.

Verder ontwikkelen van en in het vak

                   

2.

Adviseren over/onderzoeken van gezondheid, werkomstandigheden en duurzame inzetbaarheid van medewerkers in arbeidsorganisaties

                   

3.

Adviseren over/onderzoeken van het optimaliseren van de arbeidsomstandighedenzorg

                   

4.

Adviseren over de kwaliteit van de arbeid

                   

5.

Adviseren over psychosociale arbeidsbelasting (PSA)

                   

Met bovenstaande kerntaak-competentie-matrix stelt de Arbeids- en Organisatiedeskundige een profiel samen dat past bij zijn eigen invulling van het vak. Er wordt onderscheid gemaakt tussen een profiel dat de situatie bij de initiële certificering of aan het begin van een nieuwe certificeringperiode weergeeft (de initiële matrix) en een profiel dat weergeeft op welke aspecten de deskundige zich verder wil ontwikkelen of zich heeft ontwikkeld tijdens de achterliggende certificeringperiode (de ontwikkelmatrix).

De initiële matrix wordt ingevuld bij de initiële certificering en aan het begin van een nieuwe certificeringperiode. De deskundige geeft op elke kerntaak aan over welke competenties hij beschikt. Dat dient minimaal één algemene en één beroepsspecifieke competentie te zijn. In de ontwikkelmatrix geeft de deskundige aan welke competenties hij wil ontwikkelen. Dit kan een nieuwe competentie zijn, of een verbetering van een bestaande competentie. Gedurende de certificeringperiode van vijf jaar illustreert de deskundige zijn ontwikkeling aan de hand van 4 cases. Per casus benoemt hij ten minste 3 competenties binnen de kerntaak waar de casus betrekking op heeft. De ontwikkelmatrix bevat minimaal twaalf kruisjes waarvan er 4 gekoppeld zijn aan de ingebrachte cases. Deze ontwikkelcompetenties worden in het verslag uitgewerkt in leervragen, een verbetervoorstel en een verbeteractie. In totaal dus 4 verslagen met 4 ontwikkel punten over 5 jaar.

Tijdens de toets verdedigd de Arbeids- en Organisatiekundige dit portfolio. De examinator stelt een verslag op van de toetsing van het portfolio. Op basis van dit verslag brengt de examinator een advies uit. Het verslag en het advies worden aan de CKI toegezonden.

11. Toetsmethodiek bij hercertificatie

11.1. Toetstermen

Vijf jaar na (her)certificatie vervalt het certificaat en moet de aanvrager aantonen aan de (her)certificatie eisen te voldoen. Ook nu volgt er een vakinhoudelijke toets welke wordt verricht door de examinator en onderstaand is beschreven.

  • 1) Het indienen van een aanvraag voor een (her)certificatie bij een CKI.

  • 2) Het overleggen van een werkgeversverklaring of een accountantsverklaring indien de Arbeids en Organisatiedeskundige als zelfstandige opereert.

  • 3) Het overleggen van een ingevuld portfolio.

  • 4) Bij- en nascholing.

De CKI controleert of de bovengenoemde documenten aanwezig zijn volgens hoofdstuk 8, voor zover van toepassing.

11.2. Beoordelingsmethode

Ad. 1

De examinator bekijkt of de scope van de aanvraag valt onder de regeling van de Arbeids en Organisatiedeskundige. Wanneer dit niet het geval is, dan wordt de aanvraag niet verder in behandeling genomen. De examinator stelt de CKI hiervan op de hoogte en geeft aan onder welke regeling de aanvraag dan wel valt. De CKI stelt de aanvrager hiervan schriftelijk op de hoogte ook voor wat betreft de verdere afhandeling van de aanvraag.

Ad. 2

De examinator bekijkt of:

  • De werkgeversverklaring of een accountantsverklaring indien de kandidaat als zelfstandige opereert waaruit blijkt dat de kandidaat beschikt over werkervaring als Arbeids & Organisatiedeskundige en in ieder geval in staat is om de volgende werkzaamheden te verrichten:

    • Adviseren over onderzoeken van gezondheid, werkomstandigheden en duurzame inzetbaarheid van medewerkers in arbeidsorganisaties;

    • Adviseren over onderzoeken van het optimaliseren van de arbeidsomstandighedenzorg als vervolg op de risicobeoordeling;

    • Adviseren over onderzoeken van de kwaliteit van arbeid;

    • Adviseren over onderzoeken van psychosociale arbeidsbelasting.

    • onder begeleiding van een gecertificeerd Arbeids & Organisatiedeskundige.

  • De werkervaring als arbeidshygiënist niet langer dan 5 jaar geleden is opgedaan, gerekend vanaf de aanvraagdatum;

  • Indien de kandidaat als zelfstandige opereert, dient hij accountantsverklaringen over de voorgaande 2 jaren te kunnen overleggen aan de CKI.

Wanneer één van de bovenstaande punten niet in orde is, dan wordt de Arbeids en Organisatiedeskundige (via de CKI) in de gelegenheid gesteld om dit binnen zes weken alsnog aan te vullen. Indien de Arbeids en Organisatiedeskundige hierop niet reageert dan wordt de aanvraag door de CKI afgewezen. De Arbeids en Organisatiedeskundige heeft dan de mogelijkheid om een nieuwe aanvraag voor certificatie in te dienen bij de CKI.

Ad. 3

De examinator kijkt naar de inhoud van het portfolio. Het portfolio bestaat na vijf jaar uit een beschrijving van de volgende vijf kerntaken:

  • 1) Verder ontwikkelen van en in het vak.

  • 2) Adviseren over onderzoeken van gezondheid, werkomstandigheden en duurzame inzetbaarheid van medewerkers in arbeidsorganisaties.

  • 3) Adviseren over onderzoeken van het optimaliseren van de arbeidsomstandighedenzorg als vervolg op de risicobeoordeling.

  • 4) Adviseren over onderzoeken van de kwaliteit van arbeid.

  • 5) Adviseren over onderzoeken van psychosociale arbeidsbelasting.

Bij iedere kerntaak wordt aangegeven welke competenties hieraan zijn gekoppeld.

Bestaande uit één algemeen en één beroeps specifieke competentie. Hiervoor wordt verwezen naar het Competentie Profiel Arbeids & Organisatiedeskundigen welke terug is te vinden in bijlage 6 van deze regeling.

Bij iedere kerntaak wordt weergegeven welke kennis (uit bijvoorbeeld boeken, internet, rapporten, werkinstructies) als achtergrond voor de uitoefening van deze kerntaak is gebruikt ter onderbouwing. Wenselijk is dat er bij een kerntaak een beschrijving wordt gegeven van relevante informatie bijvoorbeeld een boek: titel, auteur, druk en hoofdstuk vermelding, waarvan gebruik is gemaakt voor de uitoefening van deze taak.

Minimaal vier cases kort uitgewerkt in een verslag, die eventueel tijdens de toegelaten beroepsopleiding in een ICT groep zijn besproken. Hieruit worden er dus de bijbehorende competenties, vier leervragen, vier verbeter en ontwikkelvoorstellen en vier verbeteracties beschreven. Deze punten kunnen overlappend zijn.

Wanneer het portfolio compleet is en de aanvrager heeft voldaan aan de bovenstaande criteria, dan mag de Arbeids en Organisatiedeskundige deelnemen aan de toets (overhoring van het portfolio). De Arbeids en Organisatie deskundige wordt hiervan schriftelijk door de CKI op de hoogte gesteld.

Wanneer het portfolio niet in orde is, dan wordt de Arbeids en Organisatie deskundige in de gelegenheid gesteld om dit binnen zes weken alsnog aan te vullen. Indien de Arbeids en Organisatiedeskundige hierop niet reageert dan wordt de aanvraag door de CKI afgewezen. De Arbeids en Organisatiedeskundige wordt hiervan schriftelijk door de CKI op de hoogte gesteld. De Arbeids en Organisatiedeskundige heeft dan de mogelijkheid om een nieuwe aanvraag voor certificatie in te dienen bij de CKI.

Ad. 4

Certificaathouders tonen aan dat zij kennis van het vak bijhouden (bij- en nascholing) door bijvoorbeeld het schrijven van een artikel binnen de ICT-groep of het vervullen van een bestuursfunctie binnen het vakgebied. Hieraan wordt een nog op te stellen cesuur gekoppeld.

11.3. Toets (verdediging van het portfolio)

Er is één examinator die een mondeling examen afneemt op basis van het portfolio van de kandidaat. De examinator stelt een verslag op van de toetsing van het portfolio. Op basis van dit verslag brengt de examinator een advies uit. Het verslag en het advies worden aan de CKI toegezonden.

Indien het proces met één examinator niet goed functioneert worden er twee examinatoren ingezet tijdens examens.

Voor meer informatie inzake de toetsingsprocedure wordt verwezen naar het examenreglement en het Competentie profiel Arbeids en Organisatiedeskundigen (A&O) paragraaf 4.2.

12. Het certificaat

De volgende gegevens worden (minimaal) op het certificaat vermeld:

  • Naam van de gecertificeerde persoon;

  • Eenduidig document/certificaatnummer;

  • Naam van de CKI die het certificaat verleend heeft;

  • Referentie naar de normen waaraan getoetst wordt (met identificeerbare versie);

  • Scope van het certificaat, inclusief de geldigheidscondities;

  • De ingangsdatum van het certificaat en de datum waarop het certificaat ophoudt geldig te zijn;

  • Een verklaring van de CKI dat de betreffende persoon voldoet aan de eisen zoals vastgesteld in het certificatieschema voor de Arbeids- en Organisatiedeskundige.

13. Geldigheidscondities

Gedurende de looptijd gelden de volgende condities waar de certificaathouder zich aan moet houden. Indien niet voldaan wordt aan deze condities kan dit consequenties hebben voor het certificaat (zie maatregelenbeleid).

  • De certificaathouder zal de CKI onverwijld op de hoogte stellen van wijzigingen betreffende zijn/haar functie, werkgever, woon- en werkadres;

  • De certificaathouder mag het certificaat (en pasje) uitsluitend gebruiken zolang dit geldig is;

  • De certificaathouder mag het certificaat (en pasje) uitsluitend gebruiken als bewijs van zijn/haar vakbekwaamheid binnen het aangegeven vakgebied;

  • De certificaathouder stemt in met medewerking voor het uitvoeren van tussentijds toezicht (surveillance) en met het steekproefsgewijs onderzoeken op de werkplek;

  • De certificaathouder stemt in met vermelding van zijn/haar certificatie in het openbare register van certificaathouders;

  • De certificaathouder zal een registratie bijhouden van klachten die tegen zijn vakbekwaamheid zijn ingebracht en medewerking verlenen aan onderzoek van dergelijke klachten.

Het bovenstaande moet zijn opgenomen in de certificatieovereenkomst welke door de certificaathouder is ondertekend.

Bijlage 1:. Klachtenregeling

Klachten over de CKI

Een adequate behandeling van klachten is belangrijk voor het creëren van vertrouwen in certificatie en belangrijk voor de bescherming van zowel de certificaathouders als de gebruikers van certificaten.

Aan een CKI worden onder meer de volgende eisen gesteld:

  • Een openbaar toegankelijke klachtenprocedure dient aanwezig te zijn.

  • de klachtenprocedure bevat minimaal het volgende: een beschrijving van het proces van ontvangen, onderzoeken en beoordelen van de klacht; de wijze van volgen van de klacht en acties als vervolg daarop; en de wijze waarop wordt verzekerd dat correctieve acties worden uitgevoerd.

  • De beslissing over de reactie op de klacht dient te worden genomen door personen die niet betrokken zijn bij het onderwerp van de klacht.

  • Indieners van klachten dienen, indien mogelijk, op de hoogte te worden gehouden van de ontvangst van de klacht, de voortgang van behandeling en de uitkomst.

Klachten over het bedrijf of de persoon

Indien de CKI klachten van derden, zoals een opdrachtgever, ontvangt over het voldoen aan dit schema door het bedrijf of de persoon die een aanvraag voor het certificaat heeft ingediend of certificaathouder is, dient de CKI de klager te verwijzen naar het bedrijf of de persoon. De CKI dient de klacht te betrekken bij de eerstvolgende beoordeling bij het betreffende bedrijf of de betreffende persoon.

Echter, indien het naar de mening van de CKI een ernstige klacht betreft, dient de CKI, naast de behandeling door het bedrijf of de persoon, zelf ook direct te beoordelen of de klacht gevolgen dient te hebben voor de beslissing m.b.t. certificatie.

In dat geval dient de CKI af te wegen of het gewenst is een extra beoordeling uit te voeren. De kosten van deze extra beoordeling komen in beginsel voor rekening van de certificaathouder.

Klachtenregeling

Inleiding

In deze werkinstructie wordt de afhandeling van een klacht besproken. Voor iedere afzonderlijke klacht wordt een apart klachtenformulier ingevuld.

Werkwijze

Wanneer iemand probeert een klacht telefonisch of mondeling te melden, wordt aan hem/haar gevraagd deze schriftelijk te verwoorden. Als een klacht schriftelijk binnenkomt wordt deze meteen naar de kwaliteitsmanager gebracht en indien de klachtafhandelaar duidelijk is krijgt hij/zij meteen een kopie van de klacht.

De kwaliteitsmanager registreert de klacht op een klachtenformulier en stelt de directeur CKI op de hoogte van de klacht. De directeur van de CKI wijst de klachtafhandelaar aan. De kwaliteitsmanager vermeldt de klachtafhandelaar op het klachtenformulier en brengt de klachtafhandelaar schriftelijk op de hoogte van de klacht. De klachtafhandelaar informeert de indiener van de klacht schriftelijk over de ontvangst van de klacht.

Eenvoudige zaken

Klachtafhandelaar stuurt klacht door naar betrokken bedrijf/persoon; stelt indiener op de hoogte legt dossier aan tbv voortgangsbewaking en meenemen afhandeling klacht door bedrijf/persoon bij eerstvolgende beoordeling.

Ernstige klachten

Klachtafhandelaar beoordeelt de klacht en stelt vast of de klacht een incident betreft of dat de klacht moet leiden tot een aanpassing in de werkwijze.

Indien het een incident betreft, wordt de indiener daarvan op de hoogte gesteld. De klachtafhandelaar bedenkt samen met de indiener binnen drie weken na het indienen van de klacht een oplossing voor de afhandeling en betrekt bedrijf/persoon hierbij.

De oplossing zoals die met de indiener is besproken wordt vastgelegd op het klachtenformulier. Hier wordt tevens vermeld dat het gaat om een incident.

Indien de klacht een aanpassing van de werkwijze vergt bedenkt de klachtafhandelaar binnen 10 dagen een verbetervoorstel en bespreekt dit met de kwaliteitsmanager en betrekt bedrijf/persoon hierbij. Het verbetervoorstel moet een structurele verbetering inhouden van de werkwijze. Het verbetervoorstel wordt ingevuld op het klachtenformulier.

De klachtafhandelaar stelt de indiener op de hoogte van de afhandeling van de klacht.

De kwaliteitsmanager maakt de gewijzigde werkwijze bekend.

De kwaliteitsmanager start, indien nodig, een vervolgonderzoek naar de invoering van het verbetervoorstel. De bevindingen worden vastgelegd op het klachtenformulier. Het klachtenformulier wordt gearchiveerd.

Bijlage 2:. Bezwaarprocedure

Inleiding

Onderstaand worden de stappen beschreven die nodig zijn voor het afhandelen van een bezwaarschrift. Een dergelijk bezwaarschrift kan bijvoorbeeld ingediend worden tegen besluiten van de CKI inzake het niet (opnieuw) verlenen, schorsen of intrekken van een certificaat.

Werkwijze

Algemeen:

  • Een door of namens de CKI genomen besluit, dat is een definitieve uitslag of eindoordeel, wordt schriftelijk ter kennis van de belanghebbende gebracht.

  • Onder een besluit wordt tevens verstaan het weigeren te beslissen of het niet tijdig nemen van een beslissing.

  • De CKI stelt de belanghebbende in haar correspondentie in kennis van de mogelijkheid van het indien van een bezwaarschrift door middel van de volgende clausule:

    ‘Ingevolge de CKI procedure “bezwaarschriftprocedure” kan door een belanghebbende met betrekking tot dit besluit een bezwaarschrift ingediend worden. Daartoe moet binnen zes weken na de datum van verzending van het besluit een bezwaar worden ingediend bij de CKI. In het bezwaarschrift moet gemotiveerd worden aangegeven waarom het gegeven besluit niet juist gevonden wordt. Verzocht wordt bij het bezwaarschrift een kopie van het bestreden besluit toe te voegen.’

  • Het bezwaarschrift dient in ieder geval de volgende elementen te bevatten:

    • naam en adres indiener

    • dagtekening

    • een omschrijving van het bestreden besluit

    • de gronden van het bezwaar.

Het bezwaar wordt niet-ontvankelijk verklaard:

  • indien niet aan de gestelde termijn van indienen wordt voldaan. Dit geldt niet als de indiener aantoont dat hij redelijkerwijs niet in verzuim is geweest

  • in andere gevallen dan genoemd onder a, als geen gebruik gemaakt wordt van de door de CKI geboden gelegenheid tot verzuimherstel

  • het bezwaar wordt verder niet-ontvankelijk verklaard als het, bij het niet van toepassing zijn van een termijn, onredelijk laat wordt ingediend. Dit geldt uitsluitend wanneer het bezwaar betrekking heeft op het niet tijdig nemen van een besluit.

  • Het bezwaarschrift schort de werking van het besluit niet op.

  • Het bezwaarschrift leidt tot heroverweging van het besluit waartegen het is gericht.

Procedure

  • De CKI neemt kennis van het bezwaarschrift en bevestigt binnen twee weken de ontvangst.

  • De CKI biedt gelegenheid tot het horen van de indiener.

  • Het bezwaarschrift wordt gemeld bij de kwaliteitsmanager die het bezwaar registreert.

  • Het horen betreft met name de vakinhoudelijke aspecten die geleid hebben tot het besluit en dient binnen in beginsel zes weken na het vaststellen dat een hoorprocedure aan de orde is, plaats te vinden.

  • Het horen kan geschieden door de CKI of door een of meer door de CKI benoemde ter zaken kundige. Het horen geschiedt door een persoon of personen die niet betrokken is/zijn geweest bij de voorbereiding van het besluit, en geen binding hebben met de belanghebbende.

  • Het horen geschiedt op een door de CKI te bepalen tijdstip binnen de gangbare kantooruren.

  • Relevante stukken kunnen tot 10 dagen voor de hoorzitting worden ingediend en liggen gedurende een week voor de zitting ter inzage.

  • Van het horen wordt afgezien indien het verzoek om herziening kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is, inmiddels aan het verzoek is tegemoetgekomen, of indien belanghebbende verklaart hiervan geen gebruik te maken.

  • Van het horen wordt een verslag gemaakt. Het verslag wordt bij de beslissing op het bezwaar om herziening gevoegd.

  • De hoorcommissie brengt tevens advies aan de CKI.

Beslissing op het bezwaarschrift

  • De CKI beslist aan de hand van de haar ter beschikking staande gegevens binnen zes weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken. De beslistermijn kan eenmaal met ten hoogste 6 weken worden verlengd. Daarna kan de termijn slechts met toestemming van de belanghebbende worden verlengd.

  • De CKI zal, bij het gegrond verklaren van het bezwaar, de beslissing herroepen en een nieuwe beslissing ter zake nemen.

  • Van haar beslissing op het bezwaar zal de CKI de onderbouwing en motivering aan belanghebbende meedelen.

Bestuursrechter

  • Indien de inhoud of strekking van de nieuwe beslissing de belanghebbende hiertoe aanleiding geeft, dient hij zich in voorkomend geval te wenden tot de bestuursrechter.

  • De CKI zal de belanghebbende in haar beslissing op bezwaar wijzen op deze mogelijkheid.

Bijlage 3:. Eisen te stellen aan het examenpersoneel (examinatoren)

Het examenpersoneel (examinatoren) heeft als doel de deskundigen te examineren bij initiële certificering en bij hercertificatie. Het examenpersoneel bestaat uit alle examinatoren die voor dit doel zijn aangewezen door de stichting BCD op voordracht van de beroepsverenigingen. Het examenpersoneel kiest uit de groep een vertegenwoordiger welke aanwezig is tijdens de vergaderingen van het CCvD ARBO ter advisering. Het examenpersoneel vormt het examenbureau. Het examenbureau is onafhankelijk van de beroepsverenigingen en opereert onder de verantwoording van de stichting BCD.

Examenpersoneel moet voldoen aan de volgende algemene, vakinhoudelijke en onafhankelijkheidseisen:

  • Algemeen

    • Examenpersoneel heeft minimaal hetzelfde opleidingsniveau van de te examineren opleiding van de kandidaten.

    • Examenpersoneel is geïnstrueerd in het afnemen van (portfolio)examens.

  • Vakinhoudelijk

    • Examenpersoneel heeft minimaal drie jaar aantoonbare ervaring in het betreffende werkveld.

    • Examenpersoneel volgt aantoonbaar bij- en nascholing of is gecertificeerd voor het betreffende beroepsveld.

  • Onafhankelijkheid

    • Examenpersoneel heeft geen (persoonlijke) belang bij de uitslag het examen. Indien examenpersoneel een potentieel belangenconflict heeft bij het examineren van een kandidaat, dient de CKI maatregelen te nemen om te garanderen dat de betrouwbaarheid en onpartijdigheid van het examen niet in diskrediet wordt gebracht. Deze maatregelen dienen schriftelijk vastgelegd te worden.

    • Examenpersoneel heeft aantoonbaar inzicht in het werk, de context en de branche waarin de Arbeids en Organisatiedeskundige werkzaam is.

Examinatoren die voldoen aan de bovenstaande eisen kunnen door de CKI worden benoemd en worden ingezet voor het afnemen van examens.

De toetsing van examenpersoneel

Tweemaal per jaar is er een bijeenkomst voor examinatoren. De examinator is verplicht minimaal één bijeenkomst bij te wonen. In uitzonderlijke gevallen kan de stichting BCD hiervoor uitstel verlenen. De bijeenkomsten worden georganiseerd door de stichting BCD en de daartoe aangewezen CKI. Tijdens de bijeenkomsten worden de logboeken van de examinatoren, op compleetheid getoetst en besproken waarna eventuele verbeter en ontwikkelvoorstellen worden opgesteld.

Bijlage 4:. Eisen te stellen aan het examen

4.1. Beslotenheid van examens

Medewerkers van de CKI (inclusief de examinatoren) dragen zorg voor de absolute geheimhouding van de examenopgaven, voor zover deze opgaven geen onderdeel uitmaken van een publieke norm. Medewerkers van de CKI hebben een verklaring van geheimhouding ondertekend.

4.2. Algemene regels bij de uitvoering van examens

Te stellen eisen aan de examenlocatie zijn:

  • De ruimte is voldoende rustig.

  • Er zijn sanitaire voorzieningen.

  • Op verzoek is er voor een minder valide (fysiek of dyslectisch) een aangepaste plaats beschikbaar.

  • De werkverlichting dient voldoende te zijn (tussen de 200 en 800 lux).

  • De ruimte is voldoende geventileerd en verwarmd (temp. 18 tot 25 graden C).

  • De ruimte voldoet aan de wettelijke veiligheidsvoorschriften.

Te stellen eisen aan de examenmiddelen zijn:

  • Aanwezigheid audio/visuele hulpmiddelen.

Te stellen eisen aan het portfolio-examen zijn:

  • De theoretische en praktische componenten op basis van het portfolio van de kandidaat, worden getoetst door de examinator.

  • De vragen die aanbod komen worden opgesteld door de examinator.

  • Vooraf wordt door examinator de cesuur (beoordelingscriteria) vastgesteld.

  • Het examen wordt afgenomen door de examinator in een tijdsbestek van 50 minuten.

  • Beoordeling van het examen vindt plaats door de examinator. De examinator houdt een logboek bij met daarin de manier van toetsen en de vragen die gesteld worden. Ook houdt de examinator bij of de cesuur werkt.

  • Voor onderwerpen die worden getoetst dienen leerdoelen zijn opgesteld en dienen met voldoende diepgang tegen die leerdoelen te worden getoetst.

Uitgangspunt is dat een portfolio-examen bij voorkeur in de Nederlandse taal wordt afgenomen.

Bijlage 5:. Schema competentiegericht beoordelen

Bijlage 249965.png

Bijlage 6:. Competentieprofiel A&O

Dit competentieprofiel voor de Arbeids- en Organisatiedeskundige is opgesteld om de inhoud van het beroep Arbeids- en organisatiedeskundige vast te leggen. Het beroep wordt omschreven in kerntaken en competenties. Op deze manier is het competentieprofiel een instrument voor het meten van het vakmanschap. Daarnaast is het profiel het uitgangspunt voor de eisen die worden gesteld aan de te certificeren beroepsbeoefenaar. Het competentieprofiel is onderdeel van het certificatiesysteem dat moet resulteren in het certificaat voor de Arbeids- en organisatiedeskundige volgens de arbeidsomstandighedenwetgeving.

Dit competentieprofiel is bedoeld als basis voor de certificatie van deskundigen en niet voor het vormgeven van opleidingen. Dat is een belangrijk verschil met een profiel zoals dat gebruikt wordt bij opleidingsinstituten. De beschrijving van het beroep is gebaseerd op opgedane ervaring en vakmanschap van professionals en niet op pas afgestudeerde deskundigen. Het proces dat de beroepsbeoefenaar doorloopt is richtinggevend bij deze beschrijving.

In dit document is een kerntaak-competentie-matrix opgenomen (hoofdstuk 4). Deze matrix geeft weer welke competenties ingezet worden bij de uitvoering van de deelprocessen van een kerntaak. Op basis van hoofdzakelijk deze kerntaak-competentie-matrix, worden de toetsingscriteria opgesteld. Deze criteria stelt het Centraal College van Deskundigen vast. Mede aan de hand van de mate waarin aan deze criteria wordt voldoen, verstrekt of verlengt de certificatiecommissie en de certificerende instelling(en) al dan niet een persoonscertificaat. Daarnaast kunnen opleidingsinstellingen het competentieprofiel en de toetsingscriteria gebruiken als uitgangspunt voor het optimaal laten aansluiten van hun opleiding op het certificeringsysteem van de Stichting Beheer Certificatie Deskundigen (Stichting BCD). Waar in dit document de mannelijke verwijzing wordt gehanteerd kan, waar van toepassing, ook de vrouwelijke vorm worden gelezen.

Indeling van het competentieprofiel

Dit document bestaat uit vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 beschrijft het beroep. Ook wordt de totstandkoming van dit Competentieprofiel onderbouwd en wordt verwezen naar bronmateriaal. Hoofdstuk 2 beschrijft de kerntaken die de beroepsbeoefenaar uitvoert. Hoofdstuk 3 beschrijft de algemene en beroepsspecifieke competenties. Hoofdstuk 4 maakt inzichtelijk welke competenties ingezet worden bij de uitvoering van een kerntaak.

1. Algemene informatie

1.1. Beeld van de branche en het beroep

Het beroep ‘Arbeids- en Organisatiedeskundige’ is een van de vier in Nederland, bij wet erkende, kerndeskundigen op het terrein van de arbeidsomstandigheden. Samen met de bedrijfsarts, de hogere veiligheidskundige en de arbeidshygiënist is de arbeids- en organisatiedeskundige algemeen adviseur op het terrein van gezondheid en duurzame inzetbaarheid in arbeidsorganisaties. Ook adviseert hij over het optimaliseren van de arbeidsomstandighedenzorg.

De arbeids- en organisatiedeskundige houdt zich bezig met mensen en arbeid binnen een organisatie. Vanuit een veranderkundig perspectief adviseert de deskundige over onder andere gezondheidsmanagement, psychosociale arbeidsbelasting en de kwaliteit van de arbeid.

De Nederlandse Arbeidsomstandighedenwet vereist certificering voor ‘Arbeids- en Organisatiedeskundigen’. Een Arbeids- en Organisatiedeskundige is een deskundige op het terrein van de arbeids- en organisatiekunde conform het Arbeidsomstandighedenbesluit en is in het bezit van een certificaat van vakbekwaamheid arbeids- en organisatiekunde.

De Arbeids- en Organisatiedeskundige ontwikkelt continu zijn vak en vaardigheden. Hij werkt samen, verbindt en integreert kennis van oorzaken, gevolgen en oplossingen en onderneemt in zijn vak. De Arbeids- en Organisatiedeskundige heeft een deel van de kerntaken gemeen met de andere gecertificeerde niet-medische arbodeskundigen (arbeidshygiënist en hogere veiligheidskundige). Hij onderscheidt zich van hen in de kerntaken:

  • Adviseren over/onderzoeken van de kwaliteit van de arbeid

  • Adviseren over/onderzoeken van psychosociale arbeidsbelasting (PSA)

Daarnaast onderscheidt hij zich in een specialisatie in het onderzoeken en/of adviseren op het gebied van gezonde organisaties.

2. Kerntaken

2.1. Inleiding

Het beroep wordt beschreven in vijf kerntaken die samen het gehele beroep omvatten. Hierbij:

  • is kerntaak 1 een algemene taak, gericht op de professionele en vakinhoudelijke ontwikkeling;

  • zijn kerntaken 2 en 3 specifieke taken op het gebied van arbeidsomstandigheden in het algemeen;

  • zijn kerntaken 4 en 5 specifiek voor de Arbeids- en Organisatiedeskundige.

Beroepsuitoefenaars kunnen zich daar in meerdere of mindere mate in specialiseren.

2.2. Beschrijving van de kerntaken

Kerntaak 1

Verder ontwikkelen van en in het vak Arbeids- en Organisatiedeskundige (A&O)

Proces/deeltaken

1. Nieuwe kennis vergaren, c.q. kennis bijhouden d.m.v. kennis, taak en/of branche specialisatie

2. Nieuwe theorieën ontwikkelen

3. Methoden en instrumenten ontwikkelen, toepassen en verbeteren

4. Nieuwe kennis, methoden en instrumenten verspreiden (doceren, presenteren, publiceren)

Rol/verantwoordelijkheden

Expert, student, onderzoeker, pionier.

Complexiteit

Hoog, door het brede karakter van het vakgebied.

Betrokkenen

Wetenschappers en vakgenoten.

Hulpmiddelen

Wetenschappelijk onderzoek, intercollegiale toetsing, cursussen, congressen, symposia e.d.

Kwaliteit

Kwaliteit investering in en keuze van specialisaties.

Uitdragen van nieuwe ontwikkelingen.

Incidentgevoeligheid van de A&O’er binnen de organisatie waar hij werkzaam is.

Resultaat

Verbetering van de kwaliteit van het vak en de uitvoering daarvan.

Keuzes en dilemma’s

• Tijd of prioriteit

• Zekerheid of innovatie

Kerntaak 2

Adviseren over (en onderzoeken van) gezondheid, werkomstandigheden en duurzame inzetbaarheid van werknemers in arbeidsorganisaties

Proces/deeltaken

1. Visie, programma’s en beleid ontwikkelen

2. Onderzoeken, analyseren en op basis daarvan adviseren en programma’s toepassen

3. Verandering-/implementatietrajecten begeleiden en programma’s evalueren en herzien

4. Management, leidinggevenden, medewerkers trainen

Rol/verantwoordelijkheden

Expert, procesbegeleider, trainer en adviseur.

Complexiteit

Afstemming van verschillende partijen voor de uitoefening van zijn taken.

Kennis van advisering en onderzoek binnen het werkveld van de A&O-er.

Betrokkenen

Directie, management, P&O, leidinggevenden, medewerkers en andere deskundigen.

Hulpmiddelen

• Erkende risico beoordelingsmethoden en beheersing middelen

• Projectmanagement- en procesbeheersing middelen & technieken

• Effectieve communicatiemethoden

Kwaliteit

Empatisch vermogen.

Procesbewaking bij implementatie van adviezen en onderzoeken

Adviezen moeten tijdig worden uitgebracht en moeten onderbouwd en praktisch bruikbaar zijn.

Resultaat

Arbeidsorganisaties die bewust en actief beleid voeren gericht op gezondheid, werkomstandigheden en duurzame inzetbaarheid van hun medewerkers, gestoeld op adequate kennis en beheersingsmethoden.

Keuzes en dilemma’s

• Korte termijn investeringen of lange termijn opbrengsten

• Abstract of concreet

• Organisatiebeleid of individueel belang

• Kleinschalig of grootschalig

• Eigenstandig of aansluiten bij groter geheel

• Stille kracht of demonstratief

• Koploper of volger

Kerntaak 3

Adviseren over/onderzoeken van het optimaliseren van de arbeidsomstandighedenzorg als vervolg op de risicobeoordeling

Proces/deeltaken

1) Beleid op het gebied van gezond en veilig werken doorlichten, actualiseren en aanvullen.

2) Arbeidsrisico's in kaart brengen.

3) RI&E uitvoeren, beoordelen, toetsen, adviseren.

4) Preventiemedewerker coachen.

Rol/verantwoordelijkheden

Expert, onderzoeker, coach en adviseur.

Complexiteit

Gemiddeld. Hangt af van de aard van de organisatie en de werkzaamheden/werkprocessen.

Betrokkenen

Directie, management, P&O, Facilitair, preventiemedewerker, OR en vakgenoten.

Hulpmiddelen

RI&E-instrumenten en vragenlijsten.

Kwaliteit

Adviezen moeten tijdig worden uitgebracht en moeten onderbouwd en praktisch bruikbaar zijn.

Procesbewaking bij implementatie van adviezen.

Resultaat

Arbeidsorganisaties met samenhangend arbeidsomstandighedenbeleid, en dito pakket van maatregelen om arbeidsrisico's te beheersen en een gezonde en veilige werksituatie te realiseren, c.q. te behouden.

Keuzes en dilemma’s

• Moeten of willen

• Weten of doen

Kerntaak 4

Adviseren over/onderzoeken van de kwaliteit van de arbeid

Proces/deeltaken

1) Adviseren

2) Onderzoeken, analyseren en aanbevelingen doen

3) Verbeter/verandertrajecten initiëren, uitvoeren en begeleiden

Rol/verantwoordelijkheden

Expert, onderzoeker, procesbegeleider en adviseur.

Complexiteit

Hangt af van de aard van de organisatie en de werkzaamheden/werkprocessen.

Afstemming met verschillende partijen binnen de organisatie waar de A&O-er werkzaam is.

Betrokkenen

Directie, management, P&O, leidinggevenden, medewerkers, OR en collega deskundigen.

Hulpmiddelen

Diverse onderzoeksinstrumenten.

Kwaliteit

Empatisch vermogen.

Adviezen moeten tijdig worden uitgebracht en moeten onderbouwd en praktisch bruikbaar zijn.

Procesbewaking bij implementatie van adviezen.

Resultaat

Goede en op elkaar afgestemde arbeidsinhoud, arbeidsomstandigheden, arbeidsverhoudingen en arbeidsvoorwaarden. Arbeidsorganisaties waar mensen werken met plezier en een toegevoegde waarde die bijdragen aan het realiseren van de organisatiedoelstellingen.

Keuzes en dilemma’s

• Organisatiebelang of individueel belang

• Afdeling a of afdeling b

• Lijn of staf

Kerntaak 5

Adviseren over/onderzoeken van psychosociale belasting (PSA)

Proces/deeltaken

1. PSA inventariseren en maatregelen voorstellen

2. Beleid ontwikkelen en implementatie daarvan begeleiden

3. Trainen en voorlichten

4. Evt. opvang en coaching

Rol/verantwoordelijkheden

Expert, procesbegeleider, trainer, coach, adviseur en vertrouwenspersoon

Complexiteit

Kennis van advisering en onderzoek binnen het werkveld van de A&O-er.

Betrokkenen

Directie, management, P&O, leidinggevenden, medewerkers, OR, collega deskundigen en vertrouwenspersonen.

Hulpmiddelen

Kwaliteit

Empatisch vermogen.

Procesbewaking bij implementatie van adviezen en onderzoeken.

Adviezen moeten tijdig worden uitgebracht en moeten onderbouwd en praktisch bruikbaar zijn.

Resultaat

Arbeidsorganisaties waarin werkdruk bespreekbaar is en niet tot stressklachten leidt. Daarnaast hebben de arbeidsorganisaties een duidelijke visie over (on)gewenste omgangsvormen en gedrag dat daarmee in lijn is. Tot slot is goede opvang geregeld

Keuzes en dilemma’s

• Goede voornemens of waan van de dag

• Opvatting mens a of opvatting mens b

• Interne of externe afspraken

3. Competenties

3.1. Inleiding

In het beroep van Arbeids- en Organisatiedeskundige kan onderscheid gemaakt worden tussen algemene competenties – die in veel beroepen terug te vinden zijn – en beroepsspecifieke competenties. De algemene competenties zijn beschreven in paragraaf 3.1 en de beroepsspecifieke competenties zijn beschreven in paragraaf 3.2. De gebruikte aanduidingen zijn dezelfde als die in de kerntaak-competentie matrices in hoofdstuk 4.

3.2. Algemene competenties

Competentie A

Klantgericht handelen

De Arbeids- en Organisatiedeskundige kan op adequate wijze contact onderhouden met de externe of interne klant(functionarissen), zodat de werkzaamheden naar wens van de klant worden uitgevoerd.

Kennis

• Heeft kennis van de eigen organisatie of de organisatie waarvoor hij te werk is gesteld en kan die organisatie in kaart brengen.

• Heeft up-to-date kennis van het A&O-vak (maximaal één jaar oud) en kent het competentieprofiel.

• Heeft kennis van relevante wet- en regelgeving op gebied van arbeidsomstandigheden (en van aanverwante wet- en regelgeving).

• Heeft kennis van het krachtenveld waarin de A&O’er acteert en kent de belangen van verschillende partijen binnen en buiten de organisatie.

Vaardigheden

• Is in staat organisatiesensitief te handelen en kan in de organisatie voldoende steun verwerven voor in te zetten beleid.

• Is in staat op alle niveaus binnen de organisatie te communiceren. Zowel mondeling als schriftelijk en zowel intern als met externe partijen.

• Is in staat zich voldoende te verplaatsen in de belangen van verschillende partijen binnen en buiten de organisatie, inclusief de directie, werknemers en collega-deskundigen.

• Is in staat een projectplan op te stellen inclusief projectplanning en -begroting.

• Is in staat klanten te acquireren en een offerte op te stellen.

• Is in staat te luisteren naar verschillende partijen binnen en buiten de organisatie en daar een verslag van te maken.

Attitude

• Is in staat een balans te vinden tussen de belangen van verschillende partijen.

• Hanteert correcte omgangsvormen met respect voor alle betrokken partijen.

• Is vasthoudend in het monitoren van het uitgebrachte advies.

• Is betrokken bij het eigen werk en laat in het handelen zien een veilige en gezonde werkplek belangrijk te vinden.

Competentie B

Adviesvaardigheden

De Arbeids- en Organisatiedeskundige kan op adequate wijze mondeling en schriftelijk rapporteren over de werkzaamheden, zodat opdrachtgever en/of zijn collega’s doelmatig worden geïnformeerd en hierop kunnen voortbouwen.

Kennis

• Heeft kennis van interventietechnieken inclusief overtuigen en trainen.

• Heeft kennis van communicatietechnieken inclusief informeren, dialogiseren en presenteren.

• Heeft kennis van projectmanagement, inclusief projectontwerp en -evaluatie.

Vaardigheden

• Is in staat te overtuigen, motiveren, communiceren en draagvlak te creëren en houdt daarbij rekening met de verschillende belangen en verantwoordelijkheden van verschillende partijen.

• Is in staat vanuit de eigen discipline een onafhankelijk oordeel te geven en is onpartijdig in het handelen.

• Is in staat samen te werken met andere disciplines, inclusief bedrijfsarts en veiligheidskundige.

• Is in staat complexe projecten te managen; projecten met een langere doorlooptijd waarbij meerdere partijen betrokken zijn.

• Is in staat interventietechnieken toe te passen, inclusief overtuigen en trainen.

• Is in staat A&O-vakkennis (zoals beschreven in dit competentieprofiel) toe te passen en te vertalen in een adviestraject.

Attitude

• Stelt zich onafhankelijk en onpartijdig op.

• Stelt zich collegiaal op en heeft een open houding naar collega’s.

• Stelt zich kritisch op.

• Stelt zich realistisch op bij het schrijven en uitbrengen van het advies, bijvoorbeeld door rekening te houden met de financiële haalbaarheid van het advies.

• Is vasthoudend in het monitoren van (de implementatie van) het uitgebrachte advies.

Competentie C

Resultaatgericht functioneren

De Arbeids- en Organisatiedeskundige kan op adequate wijze met alle betrokkenen in het werkproces communiceren, zodat dit ten goede komt aan het verloop en de uitkomst van de werkzaamheden en leidt tot het gewenste resultaat.

Kennis

• Heeft basiskennis van psychologie en gedragswetenschappen.

• Heeft basiskennis van arbeids- en organisatiekunde (bedrijfskunde).

• Heeft kennis van projectmanagement, inclusief projectontwerp en -evaluatie.

Vaardigheden

• Is in staat meetbare, haalbare en duidelijke doelstellingen te formuleren.

• Is in staat een projectplan op te stellen, uit te voeren en te evalueren.

• Is in staat prioriteiten te stellen en deadlines te halen.

• Houdt bij het opstellen van een projectplan rekening met onvoorziene omstandigheden.

• Is in staat relevante partijen in een specifiek project of dossier te identificeren en daarmee samen te werken.

Attitude

• Stelt zich oplossingsgericht op met voldoende aandacht voor het beoogde resultaat.

• Is vasthoudend in het (tussentijds) evalueren van activiteiten met oog voor het beoogde resultaat.

Competentie D

Professioneel handelen

De Arbeids- en Organisatiedeskundige handelt conform de gedragscode en stelt zich continu op de hoogte van relevante ontwikkelingen in het vakgebied. De deskundige is in staat op hbo-plus/wetenschappelijk niveau (nieuwe) kennis toe te passen en dit om te vormen tot toepasbare modellen en instrumenten. Daarnaast kan hij relevante instrumenten, methodieken, modellen en data interpreteren en beoordelen op hbo-plus/wetenschappelijk niveau.

Kennis

• Heeft up-to-date kennis van het A&O-vak (maximaal één jaar oud) en kan recente ontwikkelingen in het vakgebied benoemen.

• Heeft kennis van het competentieprofiel A&O en de gedragscode A&O.

• Heeft kennis van relevante wet- en regelgeving op gebied van arbeidsomstandigheden (en van aanverwante wet- en regelgeving).

• Heeft kennis van de vindplaatsen en informatiebronnen van informatie over het A&O-vakgebied, inclusief vaktijdschriften, wetgeving en statistieken.

Vaardigheden

• Is in staat voor zichzelf een persoonlijk opleidingsplan op te stellen en uit te voeren.

• Is in staat A&O-vakkennis toe te passen en te vertalen naar een specifieke praktijksituatie.

• Is in staat rekening te houden met de belangen van verschillende partijen binnen en buiten de organisatie, inclusief de directie, werknemers en collega-deskundigen.

• Is in staat rekening te houden met onvoorziene omstandigheden.

• Is in staat proactief te handelen, inclusief het uit eigen beweging uitbrengen van een advies.

• Is in staat collegiale feedback te leveren en te ontvangen.

Attitude

• Stelt zich onafhankelijk en onpartijdig op.

• Stelt zich integer en betrouwbaar op.

• Stelt zich nieuwsgierig op ten aanzien van het A&O-vakgebied.

• Is betrokken bij het eigen werk en laat in het handelen zien een veilige en gezonde werkplek belangrijk te vinden.

• Hanteert correcte omgangsvormen met respect voor alle gesprekspartners.

Competentie E

Samenwerken, verbinden en integreren

De Arbeids- en Organisatiedeskundige werkt samen met andere deskundigen en betrokkenen in klantorganisaties. Hij verbindt de uitkomsten van analyse en onderzoek met de vraagstelling en met resultaten van andere relevante activiteiten en komt tot integrale advisering

Kennis

• Heeft up-to-date kennis van het A&O-vak (maximaal één jaar oud) en kan recente ontwikkelingen in het vakgebied benoemen.

• Heeft kennis van de sector waarin de A&O’er werkzaam is en kent de daarin geldende branchespecifieke processen.

• Heeft kennis van communicatietechnieken inclusief informeren, dialogiseren en presenteren.

Vaardigheden

• Is in staat analytisch te denken.

• Is in staat A&O-vakkennis toe te passen en te vertalen naar een specifieke praktijksituatie.

• Is in staat verschillende inzichten te combineren, inclusief veiligheidskundige, gezondheidskundige en arbeidshygiënische inzichten.

• Is in staat te reflecteren.

• Is in staat te luisteren naar verschillende partijen binnen en buiten de organisatie en daar een verslag van te maken.

Attitude

• Heeft een open houding naar collega’s en andere partijen.

• Is sensitief in de samenwerking met anderen.

Competentie F

Ondernemen

De Arbeids- en Organisatiedeskundige signaleert kansen bij klanten en contactpersonen (extern of intern) en speelt hierop in. De Arbeids- en Organisatiedeskundige verwerft opdrachten en levert kwaliteit. Hij bouwt en onderhoudt relaties met relevante partijen en profileert zich als deskundig professional.

Kennis

• Heeft up-to-date kennis van het A&O-vak (maximaal één jaar oud) en kan recente ontwikkelingen in het vakgebied benoemen.

• Heeft basiskennis van marketing.

• Heeft kennis van de sector waarin de A&O’er werkzaam is en kent de daarin geldende branchespecifieke processen.

Vaardigheden

• Is in staat kansen bij klanten en contactpersonen te signaleren.

• Is in staat te anticiperen op ontwikkelingen.

• Is in staat klanten te acquireren en een offerte op te stellen.

• Is in staat zichzelf en zijn ideeën, adviezen en plan van aanpak op adequate wijze te presenteren.

• Is in staat een relevant sociaal netwerk te creëren en te onderhouden.

Attitude

• Stelt zich initiatiefrijk op.

• Is sensitief in het contact met opdrachtgevers.

• Stelt zich innovatief op.

• Toont lef.

• Toont flair.

3.3. Beroepsspecifieke competenties

Competentie G

Onderzoek en analyse

De Arbeids- en Organisatiedeskundige kan onderzoek en analyse praktisch en zo nodig op wetenschappelijk niveau uitvoeren, beoordelen en hierover rapporteren en adviseren.

Kennis

• Heeft kennis van voor het A&O-vakgebied relevante methoden en technieken voor het opzetten en uitvoeren van onderzoek.

• Heeft up-to-date kennis van het A&O-vak (maximaal één jaar oud) en kan recente ontwikkelingen in het vakgebied benoemen.

• Heeft kennis van voor het A&O-vakgebied relevante normen, inclusief ISO- en IEC-normen.

• Heeft kennis van de sector waarin de A&O’er werkzaam is en kent de daarin geldende branchespecifieke processen.

• Heeft kennis van verwerking en interpretatie van statistische informatie.

• Heeft kennis van voor het A&O-vakgebied relevante epidemiologie.

• Heeft basiskennis van audittechnieken.

• Heeft kennis van voor het A&O-vakgebied relevante systeemleer.

Vaardigheden

• Is in staat analytisch te denken.

• Is in staat conclusies te verbinden aan resultaten van onderzoeken en analyses.

• Inventariseren.

• Is in staat op gestructureerde wijze onderzoeken en analyses op te zetten en uit te voeren.

• Is in staat te rapporteren over resultaten van onderzoeken en analyses.

Attitude

• Analytisch.

• Stelt zich onbevangen op ten aanzien van onderzoek en analyse.

• Is nauwkeurig.

• Creatief.

• Stelt zich resultaatgericht op.

Competentie H

Voorlichting, training en instructie

De Arbeids- en Organisatiedeskundige kan kennis en ervaring overbrengen aan alle lagen van de beroepsbevolking. Hiertoe ontwerpt hij methodieken en past deze toe.

Kennis

• Heeft basiskennis van psychologie.

• Heeft kennis van relevante en geschikte begeleidingsmethoden/-stijlen en werkvormen.

• Heeft kennis van communicatietechnieken inclusief informeren, dialogiseren en presenteren.

• Heeft relevante kennis van doelgroepgerichte didactische methoden en technieken.

• Heeft up-to-date kennis van het A&O-vak (maximaal één jaar oud) en kan recente ontwikkelingen in het vakgebied benoemen.

• Heeft kennis van relevante technieken voor evaluatie en effectmeting.

Vaardigheden

• Is in staat een scholingsplan op te stellen en een scholingsprogramma te ontwikkelen.

• Is in staat een voorlichtingsbijeenkomst, training of instructie te verzorgen.

• Is in staat de juiste overdrachtsvorm en -stijl te kiezen.

• Is in staat om te gaan met groepen mensen.

• Is in staat tot het geven van feedback.

• Is in staat te communiceren met groepen mensen.

• Is in staat instructiemateriaal af te stemmen op verschillende doelgroepen.

• Is in staat procedures en werkinstructies te schrijven en te beoordelen.

• Is in staat nieuwe collega’s te begeleiden en te coachen.

• Is in staat een voorlichtingsbijeenkomst, training of instructie te evalueren.

• Is in staat zichzelf en zijn ideeën, adviezen en plan van aanpak op adequate wijze te presenteren.

• Is in staat groepen mensen te enthousiasmeren.

Attitude

• Stelt zich zelfverzekerd en assertief op.

• Creatief.

• Overtuigingskracht/stimulerend.

• Stelt zich onbevangen op ten aanzien van deelnemers aan een voorlichtingsbijeenkomst, training of instructie.

• Stelt zich betrokken op ten aanzien van deelnemers aan een voorlichtingsbijeenkomst, training of instructie.

• Luisterend oor.

• Analytisch.

• Staat open voor kritiek.

Competentie I

Implementatievaardigheden

De Arbeids- en Organisatiedeskundige kan adviezen implementeren, veranderingstrajecten uitvoeren, (nieuwe) modellen en methodieken invoeren en borgen in de organisatie. Ook kan hij effectiviteit van deze modellen en methodieken beoordelen.

Kennis

• Heeft kennis van de eigen organisatie of de organisatie waarvoor hij te werk is gesteld en kan die organisatie in kaart brengen.

• Heeft kennis van veranderkunde op hbo-plus niveau.

• Kennis van instrumenten.

• Heeft kennis van technieken voor effectmeting.

• Heeft kennis van relevante wet- en regelgeving op gebied van arbeidsomstandigheden (en van aanverwante wet- en regelgeving).

Vaardigheden

• Is in staat draagvlak te creëren voor een veranderingstraject of de implementatie van een advies.

• Is in staat een veranderingstraject of de implementatie van een advies te managen.

• Is in staat om te gaan met richtlijnen.

• Is in staat verschillende partijen te overtuigen van nut en noodzaak van het veranderingstraject of de implementatie van een advies.

• Is in staat management en medewerkers te beïnvloeden.

• Is in staat samen te werken met betrokken partijen bij een veranderingstraject of de implementatie van een advies.

• Is in staat een veranderings- of implementatieplan op te stellen, uit te voeren en te evalueren.

• Is in staat te interveniëren tijdens een veranderingstraject of de implementatie van een advies.

Attitude

• Stelt zich vasthoudend op in de implementatiefase.

• Hanteert correcte omgangsvormen met respect voor alle betrokken partijen.

• Stelt zich enthousiast op.

• Stelt zich betrouwbaar op.

Competentie J

Borgen en bewaken

De Arbeids- en Organisatiedeskundige ziet toe op de uitvoering en effectiviteit van werkwijzen en maatregelen die tot doel hebben de gezondheid en de veiligheid op de werkplek te verzekeren.

Kennis

• Heeft kennis van voor het A&O-vakgebied relevante normen, inclusief ISO- en IEC-normen.

• Heeft kennis van relevante wet- en regelgeving op gebied van arbeidsomstandigheden (en van aanverwante wet- en regelgeving).

• Heeft kennis van de eigen organisatie of de organisatie waarvoor hij te werk is gesteld en kan die organisatie in kaart brengen.

• Heeft kennis van kwaliteitsmanagementsystemen en toepassing van kritische prestatie indicatoren (kpi’s).

• Kennis van audittechnieken.

• Heeft basiskennis van audittechnieken.

Vaardigheden

• Is in staat werkwijzen en maatregelen te monitoren, te meten en te evalueren.

• Is in staat op gestructureerde wijze werkzaamheden en maatregelen te borgen en te bewaken.

• Is in staat een plan voor borging en bewaking op te stellen, uit te voeren en te evalueren.

• Is in staat te anticiperen op onvoorziene ontwikkelingen tijdens het borgen en bewaken.

• Is in staat te interveniëren tijdens het borgen en bewaken.

Attitude

• Analytisch.

• Is nauwkeurig.

• Stelt zich resultaatgericht op.

• Systematisch.

• Consequent.

• Autonoom.

• Procedureel.

• Zorgvuldig.

• Betrouwbaar.

• Verbeteringsgericht.

Bijlage 7:. Toelaten van opleidingen

De opleidingsinstituten kunnen toegelaten worden door een beoordeling van een daartoe door de stichting BCD aangewezen CKI. Een toegelaten opleiding voldoet aan de eisen die in het document ‘toelaten van opleidingen’ gesteld worden. Het CCvD zal de huidige documenten van Hobéon SKO en KIWA in 2012 bijstellen en verbeteren. Tot de bijgestelde documenten gepubliceerd en goedgekeurd door de stichting BCD blijven de oude documenten in gebruik. De documenten zijn te vinden op de website van de stichting BCD.

Bijlage 8:. Overgangsregeling

Per 1 april 2012 wordt er op de nieuwe manier van wetenschappelijk niveau (portfoliocyclus) gewerkt. Dit betekent voor certificatie-aanvragers die de opleiding reeds hebben afgerond dat zij nog initieel gecertificeerd kunnen worden op de ‘oude’ manier en daarna de portfoliocyclus voor hercertificatie ingaan.

Certificaathouders die hun hercertificatie doen worden op de ‘oude’ manier gehercertificeerd tot het jaar 2016 en gaan dan ook de portfoliocyclus in. Certificaathouders waarvan het certificaat nog geldig is, kunnen ervoor kiezen hun cyclus af te maken en worden dan nog op de ‘oude’ manier gehercertificeerd. Ze kunnen ook vervroegd de portfolio-cyclus ingaan. Dat wil zeggen dat zij voor de reeds verlopen certificatietermijn de ‘oude’ hercertificatie-eisen aantonen, waarna zij de portfolio-cyclus van 5 jaar ingaan.

Bijlage 9:. Format goed- en afkeurcriteria examen

verslag assessment

Naam examinandus:

Certificatieschema:

Datum examen:

Plaats examen:

Naam examinator:

 

Vraag 1

Naam document:

Artikel:

Vraag:

Beoordelingscriteria:

(welke (ant)woorden zijn goed/fout,

vragen, kennisvragen, enz.)

Antwoord examinandus:

Beoordeling:

 

Vraag 2

Naam document:

Artikel:

Vraag:

Beoordelingscriteria:

(welke (ant)woorden zijn goed/fout,

vragen, kennisvragen, enz.)

Antwoord examinandus:

Beoordeling:

Eindbeoordeling:

(minimaal <invoegen> van de vragen goed beantwoord).

Bijlage 10:. Specialisatie arbeids- en organisatiedeskunige (toelichtend)

Inleiding

De kerndeskundige is een vak dat onder de Arbeids- en Organisatiedeskundige valt, hij kan zijn vak op verschillende manieren invullen. Bij iedere certificatieaanvraag en hercertificering dienen de competenties op basis van het niveau zoals omschreven in hoofdstuk 2 t/m 4 van het competentieprofiel Arbeids en Organisatiedeskundige te worden aangetoond. Daarnaast zijn er diverse specialisaties mogelijk zoals kennisspecialisatie, taakspecialisatie en branchespecialisatie. De hierna genoemde specialisaties zijn geen verplicht onderdeel van de regeling Arbeids en Organisatiedeskundige. De kerndeskundige is vrij om zich te specialiseren in deze diverse specialisaties. De basis van het vak is beschreven in de vijf kerntaken in hoofdstuk 2 van het competentieprofiel Arbeids en Organisatiedeskundige. Dit deel gaat in op de specialisaties van de kerndeskundige.

T-profielen

Het vak van de kerndeskundige is een kunde, ofwel een toepassing van wetenschap en wetenschappelijke beargumentering. In het geval van de arbodeskundige is het een samengesteld vak uit verschillende wetenschappelijke gebieden. De Arbeids- en Organisatiedeskundige heeft als kenmerk dat hij na een gevolgde hbo- of wo-opleiding, een kopopleiding heeft doorlopen en afgerond. De kopopleiding moet voldoen aan de stand der wetenschap. Dit wil zeggen dat de student in ieder geval in de praktijk van het vak werkzaam is. Met het volgen van de kopopleiding wordt door het curriculum bepaald wat de basiscompetenties van de kerndeskundige zijn. Dit is het horizontale deel van het zogenaamde T-profiel.

De Arbeids- en Organisatiedeskundige is van oorsprong vaak arbeids- en organisatiepsycholoog, bedrijfskundige, personeelswetenschapper of arbeidssocioloog. De kopopleiding geeft zowel basis als gevorderde kennis, vaardigheden en werkt aan een gevorderde attitude. Dit wordt tijdens de opleiding weergegeven in een portfolio en aan het einde van de opleiding geëxamineerd. Het examen is competentiegericht. Dit wil zeggen dat het portfolio beoordeeld en getoetst wordt op essentiële kennis en vaardigheden zoals omschreven in hoofdstuk 2 t/m 4 van het Competentieprofiel Arbeids en Organisatiedeskundigen (A&O).

Na het volgen van de kopopleiding specialiseert de kerndeskundige zich in de praktijk. Een kerndeskundige kan zich specialiseren in één of meerdere richtingen. De specialisatie vormt de poot van de T (specialist of super specialist) of de poten van de Pi of M (meerdere specialisaties) zoals onderstaand afgebeeld. Hoe langer de poot, hoe gespecialiseerder de kerndeskundige.

Bijlage 249966.png

De initiële of eerste certificering is vooral gericht op de generalist als beginner. Hier worden de basisvaardigheden getoetst. De opleidingen hebben hier een passende methodiek voor. De inhoud volgt de eisen die in de arbeidsomstandighedenwetgeving zijn vastgelegd en die zijn uitgewerkt in het competentieprofiel.

De hercertificering moet meer tegemoet komen aan de profilering van de kerndeskundige. De specialisaties moeten hierin uitgelicht worden. In het competentieprofiel worden vijf kerntaken benoemd die in ieder geval uitgevoerd moeten worden. Hierin kan met verschillende competenties gewerkt worden.

Specialisatie van de Arbeids- en Organisatiedeskundige

De Arbeids- en Organisatiedeskundige houdt zich vooral bezig met het onderzoeken en/of adviseren op het gebied van gezonde organisaties. De Arbeids- en Organisatiedeskundige kan een organisatie gezond maken en/of houden door veranderkundige interventies in die organisatie door te voeren.

In het competentieprofiel zijn de vijf kerntaken benoemd die de Arbeids- en Organisatiedeskundige uitvoert. Binnen elke kerntaak beschikt de Arbeids- en Organisatiedeskundige over verschillende competenties; minimaal een algemene en een beroepsspecifieke competentie per kerntaak. De kruisjes in de kerntaak-competentie-matrix (zie deel 4 van het Competentieprofiel Arbeids en Organisatiedeskundige), vormen de eerste fase en mogelijkheid van persoonlijke specialisatie van de Arbeids- en Organisatiedeskundige. Hierin kan bijvoorbeeld tot uitdrukking komen dat de Arbeids- en Organisatiedeskundige vooral adviserend of juist meer onderzoekend bezig is.

Kennisspecialisatie

Bovendien kan de Arbeids- en Organisatiedeskundige zich verder specialiseren in een of meerdere van de navolgende kennisgebieden of -aspecten:

Kennisgebieden

Aspecten

Beleid

• Arbeidsomstandighedenbeleid

• Verzuimbeleid/inzetbaarheidsbeleid

• Sociaal beleid

Arbomanagement

• Risicoanalyse

• Gezondheidsmanagement

• Zorgsystemen

Psychosociale Arbeidsbelasting

• Stressrisico’s en de uitwerking ervan

• Werkdruk

• Gewenst/ongewenst gedrag

• Agressie en geweld

• Pesten

• Discriminatie

Kwaliteit van de arbeid

• Arbeidsinhoud/functie-inhoud

• Arbeidsverhoudingen

• leidinggeven

• Arbeidsvoorwaarden

• Organisatie van de arbeid

• Sociale innovatie

Organisatieontwikkeling en -verandering

• Organisatiekunde

• Veranderkunde

• Procesbegeleiding

• Implementatiebegeleiding

Wetenschappelijke beargumentering

• Adviseren

Taakspecialisatie

Binnen de kennisgebieden van het A&O-vak kan de Arbeids- en Organisatiedeskundige zich ook specialiseren in bepaalde taakgebieden:

Taakgebieden

Aspecten

Wetenschappelijk onderzoek

• Empirisch onderzoek

• Kwalitatief onderzoek

• Veranderkundig onderzoek

Beleidsanalyse en -advies

 

Coaching

• Individueel

• Team

Opleiding en Training

• Kennisoverdracht

• Vaardigheden

• Specifieke doelgroepen

Projectmanagement

 

Wetenschappelijke beargumentering

• Adviseren

Deze taakspecialisatie hangt samen met een nadere specialisatie in bepaalde vaardigheden binnen het vakgebied van de Arbeids- en Organisatiedeskundige.

Branchespecialisatie

Tenslotte kan de Arbeids- en Organisatiedeskundige zich bijzonder bekwamen in bepaalde branches of sectoren zoals onderwijs, zorg, overheid, industrie, bouw en dergelijke.

De specifieke specialisatie in kennis, taak en/of branche kan de kerndeskundige in zijn persoonlijke portfolio tot uitdrukking brengen. Het portfolio is onderdeel van het certificeringsdossier.

Bijlage IV. behorend bij artikel 3.9, onderdeel b

De informatie, bedoeld in artikel 3.9, onderdeel b, betreft voor zover van toepassing:

  • a. een locatiekaart waarop de inter- en intrafieldpijpleidingen alsmede de onder water afgewerkte boorgaten zijn aangeduid;

  • b. algemene tekeningen van ligging en plattegrond van het mijnbouwwerk op het land, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdeel a, of de opbouw en configuratie van de mijnbouwinstallatie, bedoel in artikel 3.6, eerste lid, onderdelen b, c en d;

  • c. voor- en zijaanzichten van het mijnbouwwerk;

  • d. een stroomdiagram dat het gehele behandelingsproces van delfstoffen omvat met een massabalans;

  • e. tekeningen van pijpen, instrumentatie voor de processystemen en de ondersteunende systemen (deze tekeningen worden alleen op verzoek van een toezichthouder opgestuurd);

  • f. tekeningen van gevarenzones;

  • g. oorzaak- en gevolgtekeningen die behoren bij de alarm- en insluitsystemen;

  • h. tekeningen van de aanleg en situering van brand- en gasdetectiesystemen;

  • i. tekeningen van brandbeschermende voorzieningen;

  • j. tekeningen van reddingsmiddelen en ontsnappingsroutes;

  • k. Heating Ventilation Air Conditioning (HVAC)-tekeningen;

  • l. een diagram van alle oproep-, alarmerings- en communicatiesystemen;

  • m. tekeningen van de indeling van het oproep- en alarmsysteem;

  • n. een beschrijving van het elektrisch systeem aan de hand van een één-lijndiagram waarop de noodsystemen zijn aangegeven;

  • p. de locatie en capaciteit van opslagplaatsen voor gevaarlijke stoffen;

  • q. de locatie van opslagplaatsen voor chemische stoffen, en

  • r. de locatie van opslagplaatsen voor ontplofbare stoffen.

Bijlage V. behorend bij artikel 3.9, onderdeel c

De informatie met betrekking tot het brandbestrijdingsplan, bedoeld in artikel 3.9, onderdeel c, betreft:

  • 1. een plattegrond van het mijnbouwwerk, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, en, voor zover nodig, een situatieschets van elk van de op het mijnbouwwerk aanwezige installaties, verblijven of overige lokalen, waarop zijn aangegeven:

    • a. de plaatsen en ruimten waar stoffen, voor welke verhoogd brandgevaar bestaat, worden verkregen, behandeld, verwerkt, gebezigd, vervoerd of opgeslagen zomede de plaatsen en ruimten, waar stoffen, die direct of indirect gevaar voor ontploffing kunnen veroorzaken, worden verkregen, behandeld, verwerkt, gebezigd, vervoerd of opgeslagen, met de naaste omgeving daarvan;

    • b. de plaatsen, waar gas of vloeistof, eventueel ter verbranding, wordt afgevoerd;

    • c. de plaatsen waar handbediende en automatische brandmeldinstallaties met bijbehorende alarmsignalen zijn geïnstalleerd; de soort signalering dient te worden vermeld;

    • d. de plaatsen, waar brandblusinstallaties of grote blusmiddelen zijn opgesteld, met vermelding van type, soort (handbediend of automatisch) en capaciteit van elk der installaties en middelen;

    • e. het globale aantal en de soort handbrandblusapparaten per ruimte; de plaatsen, waar pompen voor de bluswatervoorziening zijn opgesteld, de capaciteit van deze pompen, de plaatsen waar hydranten en brandslangen aanwezig zijn en brandslangen aan de bluswaterleiding kunnen worden aangesloten;

    • f. indien het brandbestrijdingsplan betrekking heeft op een mijnbouwwerk op het land als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdeel a: de aanwezigheid van vijvers en sloten, indien bluswater zonodig aan het oppervlaktewater zal worden onttrokken;

  • 2. de organisatie van de brandbestrijdingsdienst;

  • 3. de wijze van brandmelding en van alarmering;

  • 4. de regeling van de hulpverlening bij brand of ontploffing;

  • 5. gegevens betreffende ademhalingsbeschermingsmiddelen voor de met het bestrijden van brand belaste personen.

  • 6. Indien het brandbestrijdingsplan betrekking heeft op een mijnbouwwerk op het land als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdeel a moet op de plattegrond, bedoeld in het eerste lid, onder a, bovendien zijn aangegeven de plaats, waar zich een brandweerkazerne bevindt, en moet het plan gegevens bevatten betreffende het aantal en soort van de grote mobiele brandbluseenheden in die kazerne.

Bijlage VI. behorend bij artikel 3.9, onderdelen f en i

Het onderzoek, bedoeld in artikel 3.9, onderdelen f en i, met betrekking tot het mijnbouwwerk op het land, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder a of iedere vast opgestelde mijnbouwinstallatie, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder b betreft ten aanzien van:

  • A. het voorontwerprapport:

    • I. het identificeren en evalueren van gevaren en de daarmee samenhangende risico's van de verschillende overwogen ontwerpopties;

    • II. van het gekozen ontwerp:

      • -

        het vaststellen van beheersmaatregelen die risico's uitsluiten of verminderen;

      • -

        het evalueren van risicoverminderende systemen;

      • -

        het vaststellen van noodzakelijke beheerssystemen, en

      • -

        het evalueren van voorlopige berekeningen van overdruk ten gevolge van explosies.

  • B. het gedetailleerd ontwerp, opstarten en gebruik:

    • -

      het beoordelen van de toepasbaarheid en, indien nodig, het herzien van het voorontwerprapport;

    • -

      het vaststellen van de soort, de kans, de gevolgen, de frequentie en de combinaties van gevaren en de daarmee samenhangende risico's;

    • -

      het aantonen dat de opgeslagen hoeveelheid koolwaterstoffen geminimaliseerd is;

    • -

      het evalueren van definitieve berekeningen van overdruk ten gevolge van explosies;

    • -

      het aantonen van de doeltreffendheid van de geïnstalleerde systemen;

    • -

      het aantonen dat het risico van brand, hittestraling, ontploffing en het vrijkomen van giftige gassen of dampen geminimaliseerd is;

    • -

      het aantonen dat de veiligheidssystemen doeltreffend beschermd zijn;

    • -

      het aantonen dat de algemene preventie principes in het ontwerp zijn meegenomen;

    • -

      het aantonen dat de kans op binnentreden van rook of gas in de accommodatieruimten geminimaliseerd is;

    • -

      het aantonen dat de kwaliteit van de in te ademen lucht in de accommodatieruimten is gewaarborgd;

    • -

      het aantonen dat de evacuatie-, ontsnappings-, en reddingssystemen doeltreffend zijn;

    • -

      het evalueren van de doelgerichtheid en de doeltreffendheid van procedures en beheersmaatregelen gedurende de constructie activiteiten;

    • -

      het evalueren van de bestaande systemen van toezicht ten aanzien van de werkzaamheden;

    • -

      het evalueren van de procedures voor het in gebruik nemen van het boorwerk of de vast opgestelde mijnbouwinstallatie.

  • C. het addendum gebruik:

    • -

      het beoordelen van de toepasbaarheid en, indien nodig, het herzien van het gedetailleerd ontwerp, opstarten en gebruik;

    • -

      het nagaan of alle aanbevelingen uit doorlichtingen, inspecties of het onderzoek naar voorvallen, ongevallen en klachten zijn uitgevoerd; en

    • -

      het nagaan of alle veranderingen, bevindingen, conclusies en aanbevelingen van de verschillende doorlichtingen en inspecties op schrift zijn vastgelegd.

  • D. het addendum grote wijzigingen:

    • -

      het beoordelen van de toepasbaarheid en, indien nodig, het herzien van het addendum gebruik;

    • -

      het vaststellen van het soort, de kans, de gevolgen, de frequentie en de combinaties van gevaren en de daarmee samenhangende risico's;

    • -

      het uitvoeren van een risico-analyse van de voorgestelde grote wijzigingen;

    • -

      het evalueren van de doelgerichtheid en de doeltreffendheid van procedures en beheersmaatregelen gedurende de constructie activiteiten; en

    • -

      het aantonen van de doelgerichtheid en de doeltreffendheid van alle beheerssystemen.

  • E. het addendum verlaten en verwijderen:

    • -

      het vaststellen van het soort, de kans, de gevolgen, de frequentie en de combinaties van gevaren en de daarmee samenhangende risico's;

    • -

      het uitvoeren van een risico-analyse van de verwijderingsmethoden en -technieken;

    • -

      het aantonen van de doelgerichtheid en de doeltreffendheid van alle beheerssystemen; en

    • -

      het aantonen dat de hoeveelheid koolwaterstoffen, toxische stoffen en chemische stoffen geminimaliseerd is.

Bijlage VII. behorend bij artikel 3.9, onderdelen f en i

Het onderzoek, bedoeld in artikel 3.9, onderdelen f en i, met betrekking tot iedere als een geheel verplaatsbare mijnbouwinstallatie als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdeel c en iedere andere verplaatsbare installatie met behulp waarvan boorgaten worden geboord of werkzaamheden in of aan een bestaand boorgat worden uitgevoerd als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdeel d betreft ten aanzien van:

  • A. het gedetailleerd ontwerp, opstarten en gebruik:

    • -

      het vaststellen van het soort, de kans, de gevolgen, de frequentie en de combinaties van gevaren en de daarmee samenhangende risico's;

    • -

      het aantonen dat de opgeslagen hoeveelheid koolwaterstoffen geminimaliseerd is;

    • -

      het aantonen van de doeltreffendheid van de geïnstalleerde systemen;

    • -

      het aantonen dat het risico van brand, hittestraling, ontploffing en het vrijkomen van giftige gassen of dampen geminimaliseerd is;

    • -

      het evalueren van definitieve berekeningen van overdruk ten gevolge van explosies;

    • -

      het aantonen dat de veiligheidssystemen doeltreffend beschermd zijn;

    • -

      het aantonen dat de algemene preventie principes in het ontwerp zijn meegenomen;

    • -

      het aantonen dat de kans op binnentreden van rook of gas in de accommodatieruimten geminimaliseerd is;

    • -

      het aantonen dat de kwaliteit van de in te ademen lucht in de accommodatieruimten is gewaarborgd;

    • -

      het aantonen dat de evacuatie-, ontsnappings-, en reddingssystemen doeltreffend zijn;

    • -

      het evalueren van de bestaande systemen van toezicht ten aanzien van de werkzaamheden;

    • -

      het evalueren van de procedures voor het in gebruik nemen en het verwijderen van de als een geheel verplaatsbare mijnbouwinstallatie als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdeel c of andere verplaatsbare mijnbouwinstallatie met behulp waarvan boorgaten worden geboord of werkzaamheden in een bestaand boorgat worden uitgevoerd als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdeel d;

  • B. het addendum gebruik:

    • -

      het beoordelen van de toepasbaarheid en, indien nodig, het herzien van het gedetailleerd ontwerp, opstarten en gebruik;

    • -

      het nagaan of alle aanbevelingen uit doorlichtingen, inspecties of het onderzoek naar voorvallen, ongevallen en klachten zijn uitgevoerd; en

    • -

      het nagaan of alle veranderingen, bevindingen, conclusies en aanbevelingen van de verschillende doorlichtingen en inspecties op schrift zijn vastgelegd.

  • C. het addendum grote wijzigingen:

    • -

      het beoordelen van de toepasbaarheid en, indien nodig, het herzien van het addendum gebruik;

    • -

      het vaststellen van het soort, de kans, de gevolgen, de frequentie en de combinaties van gevaren en de daarmee samenhangende risico's;

    • -

      het uitvoeren van een risico-analyse van de voorgestelde grote wijzigingen;

    • -

      het evalueren van de doelgerichtheid en de doeltreffendheid van de procedure en de beheersmaatregelen gedurende de constructieactiviteiten; en

    • -

      het aantonen van de doelgerichtheid en de doeltreffendheid van alle beheerssystemen.

Bijlage VIII. behorend bij artikel 3.14

De informatie met betrekking tot het noodplan, bedoeld in artikel 3.14, betreft:

  • a. een beschrijving van de organisatiestructuur van de werkgever en de en verantwoordelijke personen in geval van nood alsmede een overzicht van hun taken en bevoegdheden;

  • b. een beschrijving van de organisatie van de personen belast met het gebruik van en het geoefend zijn in het gebruik van evacuatie-, ontsnappings- en reddingsmiddelen alsmede de personen belast met speciale taken bij het evacueren en redden van personen op een mijnbouwinstallatie;

  • c. de wijze van alarmering;

  • d. de regeling van de hulpverlening;

  • e. het aantal, soort en type evacuatie-, ontsnappings-, en reddingsmiddelen, alsmede de persoonlijke reddingsmiddelen die op de mijnbouwinstallatie in gebruik zijn;

  • f. de criteria voor de capaciteit van bijstandschepen en helikopters, inclusief de reactietijd daarvan;

  • g. het aantal personen, dat ervaren is in het gebruik van het materieel, bedoeld in onderdeel e en f van deze bijlage;

  • h. een schematische overzichtstekening waarop de evacuatie-, ontsnappings- en reddingsmiddelen op de mijnbouwinstallatie zijn aangegeven;

  • i. het soort en de frequentie van de te houden oefeningen;

  • j. de te nemen maatregelen ter verzekering van de veiligheid en gezondheid van met reddingswerk belaste personen, met name met het oog op de aan het verrichten van reddingswerk in een atmosfeer, waarin verstikkende of giftige gassen aanwezig zijn, of in een met radioactieve stoffen besmette atmosfeer verbonden gevaren.

Bijlage IX. behorend bij artikel 4.1, onder t

Veiligheids- en gezondheidsverklaring 10

Toestand van de ladingzone

  • -

    De gehele ladingzone is niet veilig voor mensen en niet veilig voor vuur.

  • -

    De ladingtanks zijn gesloten.

Ligplaats

Niet aan de werf of het reparatiebedrijf.

Binnen de 25 meter van de ladingzone mag geen vuur aanwezig zijn of naar redelijke verwachting kunnen ontstaan

Toegestane werkzaamheden

  • 1. Koud werk buiten of boven de ladingzone en in K3-ruimten buiten de ladingzone.

  • 2. Werk met vuur tenminste 25 meter buiten de ladingzone, echter niet in K3-ruimten.

Veiligheids- en gezondheidsverklaring 11

Toestand van de ladingzone

  • -

    De gehele ladingzone is niet veilig voor mensen en niet veilig voor vuur.

  • -

    De ladingtanks zijn gesloten en verzegeld.

Ligplaats

Het schip mag naar de werf of het reparatiebedrijf. Echter alleen naar een veilige ligplaats (= een ligplaats waar binnen een afstand van 25 meter van de ladingzone geen vuur aanwezig is of naar redelijke verwachting kan ontstaan).

Binnen de 25 meter van de ladingzone mag geen vuur aanwezig zijn of naar redelijke verwachting kunnen ontstaan.

Toegestane werkzaamheden

  • 1. Koud werk buiten of boven de ladingzone en in K3-ruimten buiten de ladingzone.

  • 2. Werk met vuur ten minste 25 meter buiten de ladingzone, echter niet in K3-ruimten.

Veiligheids- en gezondheidsverklaring 12/1

Toestand van de ladingzone

  • -

    Een gedeelte van de ruimten binnen de ladingzone is niet veilig voor mensen en niet veilig voor vuur.

  • -

    Een gedeelte van de ruimten binnen de ladingzone is veilig voor mensen en niet veilig voor vuur

  • -

    Een gedeelte van de ladingzone is aangemerkt als zijnde veilig voor mensen en veilig voor vuur.

In het laatste geval is de Veiligheids- en gezondheidsverklaring 12/1 een voorloper van de Veiligheids- en gezondheidsverklaring 12/2.

Deze Veiligheids- en gezondheidsverklaring 12/2 kan pas worden uitgereikt indien sinds de uitreiking van de Veiligheids- en gezondheidsverklaring 12/1 ten minste 6 uren zijn verstreken. In deze periode mag zich geen wijziging voordoen in de toestand van de gehele ladingzone.

Ligplaats

Het schip mag naar de werf of het reparatiebedrijf.

Binnen de 25 meter van de ladingzone mag geen vuur aanwezig zijn of naar redelijke verwachting kunnen ontstaan.

Toegestane werkzaamheden

  • 1. Koud werk buiten of boven de ladingzone en in K3-ruimten buiten de ladingzone.

  • 2. Koud werk in een deel van de ladingzone. Het van toepassing zijn van aangegeven werkzaamheden is afhankelijk van de toestand van de ladingzone en wordt aan de hand van die toestand bepaald.

  • 3. Werk met vuur ten minste 25 meter buiten de ladingzone, echter niet in K3-ruimten.

Veiligheids- en gezondheidsverklaring 12/2

Toestand van de ladingzone

  • -

    Een gedeelte van de ruimten binnen de ladingzone is niet veilig voor mensen en niet veilig voor vuur.

  • -

    Een gedeelte van de ruimten binnen de ladingzone is veilig voor mensen en niet veilig voor vuur

  • -

    Een gedeelte van de ladingzone is zowel veilig voor mensen als veilig voor vuur.

De Veiligheids- en gezondheidsverklaring 12/2 kan pas worden uitgereikt indien gebleken is dat de ruimten waarin met vuur moet worden gewerkt veilig voor mensen en veilig voor vuur zijn gebleven, terwijl ook in de toestand van de andere ruimten binnen de ladingzone geen wijziging mag zijn opgetreden.

Daarnaast moeten er ten minste 6 uren verstreken zijn na het uitreiken van de bijbehorende Veiligheids- en gezondheidsverklaring 12/1.

Ligplaats

Het schip mag naar de werf of het reparatiebedrijf.

Binnen de 25 meter van de ladingzone mag geen vuur aanwezig zijn of naar redelijke verwachting kunnen ontstaan.

Toegestane werkzaamheden

  • 1. Koud werk boven of buiten de ladingzone en in K3-ruimten buiten de ladingzone.

  • 2. Koud werk in een deel van de ladingzone. Het van toepassing zijn van aangegeven werkzaamheden is afhankelijk van de toestand van de ladingzone en wordt aan de hand van die toestand bepaald.

  • 3. Werk met vuur in een deel van de ladingzone. Het van toepassing zijn van aangegeven werkzaamheden is afhankelijk van de toestand van de ladingzone en wordt aan de hand van die toestand bepaald.

  • 4. Werk met vuur ten minste 25 meter buiten de ladingzone, echter niet in K3-ruimten.

Veiligheids- en gezondheidsverklaring 13/1

Toestand van de ladingzone

  • -

    De gehele ladingzone is veilig voor mensen en niet veilig voor vuur.

Aangezien echter de Veiligheids- en gezondheidsverklaring 13/1 de voorloper is van de Veiligheids- en gezondheidsverklaring 13/2 zal men er voor zorg moeten dragen dat de gehele ladingzone veilig voor vuur is. De Veiligheids- en gezondheidsverklaring 13/2 kan pas worden uitgereikt indien sinds de uitreiking van de Veiligheids- en gezondheidsverklaring 13/1 ten minste 6 uren zijn verstreken. In deze periode mag zich geen wijziging voordoen in de toestand van de gehele ladingzone.

Ligplaats

Het schip mag naar de werf of het reparatiebedrijf. Binnen de 25 meter van de ladingzone mag geen vuur aanwezig zijn of naar redelijke verwachting kunnen ontstaan.

Toegestane werkzaamheden

  • 1. Koud werk buiten of boven de ladingzone en in K3-ruimten buiten de ladingzone.

  • 2. Koud werk in de gehele ladingzone.

  • 3. Werk met vuur ten minste 25 meter buiten de ladingzone, echter niet in K3-ruimten.

Veiligheids- en gezondheidsverklaring 13/2

Toestand van de ladingzone

  • -

    De gehele ladingzone is veilig voor mensen en veilig voor vuur.

Deze vastgestelde toestand is ongewijzigd gebleven na de uitreiking van de bijbehorende Veiligheids- en gezondheidsverklaring 13/1. Daarnaast moeten er ten minste 6 uren verstreken zijn na het uitreiken van de bijbehorende Veiligheids- en gezondheidsverklaring 13/1.

Ligplaats

Het schip mag overal ligplaats nemen

Toegestane werkzaamheden

  • 1. Koud werk buiten of boven de ladingzone en in K3-ruimten buiten de ladingzone.

  • 2. Koud werk in de gehele ladingzone.

  • 3. Werk met vuur in, boven en buiten de gehele ladingzone echter niet in K3-ruimten buiten de ladingzone.

Veiligheids- en gezondheidsverklaring 20

Toestand van de ladingzone

  • -

    De ladingzone is geheel of gedeeltelijk veilig voor mensen en veilig voor vuur.

Ligplaats

Het schip mag overal ligplaats nemen

Toegestane werkzaamheden

  • 1. Koud werk buiten of boven de ladingzone en in K3-ruimten buiten de ladingzone.

  • 2. Koud werk in gehele, of in een deel van de ladingzone. Het van toepassing zijn van aangegeven werkzaamheden is afhankelijk van de toestand van de ladingzone en wordt aan de hand van die toestand bepaald.

  • 3. Werk met vuur in besloten ruimten buiten de ladingzone, echter niet in K3-ruimten buiten de ladingzone.

  • 4. Werk met vuur boven en buiten de gehele ladingzone.

  • 5. Werk met vuur in de gehele, of in een deel van de ladingzone. Het van toepassing zijn van aangegeven werkzaamheden is afhankelijk van de toestand van de ladingzone en wordt aan de hand van die toestand bepaald.

Veiligheids- en gezondheidsverklaring 31

Toestand van de ladingzone

  • -

    De gehele ladingzone is niet veilig voor mensen en niet veilig voor vuur.

  • -

    De gehele ladingzone is veilig voor mensen en niet veilig voor vuur.

Ligplaats

Het schip mag overal ligplaats nemen

Toegestane werkzaamheden

  • 1. Koud werk buiten of boven de ladingzone en in K3-ruimten buiten de ladingzone.

  • 2. Koud werk in de gehele ladingzone.

  • 3. Werk met vuur buiten of boven de ladingzone echter niet in K3-ruimten buiten de ladingzone.

Veiligheids- en gezondheidsverklaring 32

Toestand van de ladingzone

  • -

    Een gedeelte van de ladingzone is niet veilig voor mensen en niet veilig voor vuur.

  • -

    Een gedeelte van de ladingzone is veilig voor mensen en niet veilig voor vuur.

  • -

    Het resterende gedeelte van de ladingzone is veilig voor mensen en veilig voor vuur.

Ligplaats

Het schip mag overal ligplaats nemen.

Toegestane werkzaamheden

  • 1. Koud werk buiten of boven de ladingzone en in K3-ruimten buiten de ladingzone.

  • 2. Koud werk in de gehele ladingzone.

  • 3. Werk met vuur buiten of boven de ladingzone, echter niet in K3-ruimten buiten de ladingzone.

  • 4. Werk met vuur in een deel van de ladingzone. Het van toepassing zijn van aangegeven werkzaamheden is afhankelijk van de toestand van de ladingzone en wordt aan de hand van die toestand bepaald.

Veiligheids- en gezondheidsverklaring 33

Toestand van de ladingzone

  • -

    De gehele ladingzone is veilig voor mensen en veilig voor vuur.

Ligplaats

Het schip mag overal ligplaats nemen.

Toegestane werkzaamheden

  • 1. Koud werk buiten of boven de ladingzone en in K3-ruimten buiten de ladingzone.

  • 2. Koud werk in de gehele ladingzone.

  • 3. Werk met vuur in, boven of buiten de ladingzone, echter niet in K3-ruimten buiten de ladingzone.

Veiligheids- en gezondheidsverklaring A/30

Toestand van de ladingzone

  • -

    De K3-ruimten buiten de ladingzone zijn veilig voor vuur.

De toestand van de ruimten binnen de ladingzone wordt op deze Veiligheids- en gezondheidsverklaring niet opgenomen.

Toegestane werkzaamheden

  • 1. Koud werk in K3-ruimten buiten de ladingzone.

  • 2. Werk met vuur in K3-ruimten buiten de ladingzone.

De Veiligheids- en gezondheidsverklaring A/30 is een zogenaamde “Combinatie Veiligheids- en gezondheidsverklaring”. Dat betekent, dat een Veiligheids- en gezondheidsverklaring A/30 nooit alleen afgegeven mag worden. Altijd zal dit moeten gebeuren in combinatie met een Veiligheids- en gezondheidsverklaring, welke de toestand van de ladingzone aangeeft.

Veiligheids- en gezondheidsverklaring A4

Deze Veiligheids- en gezondheidsverklaring is bedoeld om een Veiligheids- en gezondheidsverklaring welke zijn geldigheid heeft verloren weer geldig te maken

Toestand van de ladingzone

De toestand van de ladingzone is gelijk aan de toestand zoals die vermeld wordt op de Veiligheids- en gezondheidsverklaring die door het uitreiken van de Veiligheids- en gezondheidsverklaring A4 zijn geldigheid herkrijgt.

De modellen, bedoeld in deze bijlage, liggen ter inzage in de bibliotheek van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Bijlage XI. behorend bij Artikel 4.17e

Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht op certificatie-instellingen belast met: systeemcertificatie op gebied van Opsporen Conventionele Explosieven

Document: WDAT-OCE: 2012, versie 1

Onder beheer van:

Stichting Certificering Vuurwerk & Explosieven (SCVE)

Inhoudsopgave

1

 

Inleiding

99

       

2

 

Definities

99

       

3

 

Werkveldspecifieke kenmerken

100

 

3.1

Beschrijving document

100

 

3.2

Actieve partijen

100

 

3.3

Risicoanalyse

100

       

4

 

Eisen ten behoeve van de aanwijzing

101

 

4.1

Algemeen

101

 

4.2

Eisen aan certificatiepersoneel

102

 

4.3

Gegevens op het certificaat

102

 

4.4

Wijziging van certificatie-eisen

103

 

4.5

Initiële audit en certificatie

103

 

4.6

Toezicht op de certificaathouder

103

 

4.7

Schorsing, intrekking of beperking van het werkterrein

103

 

4.8

Uitwisseling bevindingen tussen CKI en overheidsinstantie

103

 

4.9

Aanwijzingscriteria

104

       

5

 

Toezicht

104

       

6

 

Maatregelen

105

1.. Inleiding

Het opsporen van conventionele explosieven betreft een risicovolle beroepsactiviteit. Om het maatschappelijke belang – veiligheid en gezondheid in verband met de arbeid – te waarborgen, is door de overheid gekozen voor een wettelijk verplichte certificatieregeling voor het opsporen van conventionele explosieven. Het certificaat wordt onder deze regeling verstrekt door CKI’s. Om certificaten te mogen verstrekken dient een CKI hiertoe te zijn aangewezen door de minister van SZW. Dit gebeurt door een toetsing aan dit WDA&T en aan de eisen uit de wet. In dit document is aangegeven aan welke regels en procedures de betreffende CKI’s zich dienen te houden.

2.. Definities

Begrip of afkorting

:

Betekenis

Aanvrager van een certificaat

:

De (rechts-)persoon die bij de certificatie-instelling een aanvraag doet voor het afgeven van een certificaat voor het opsporen van conventionele explosieven.

Aanwijzing

:

Aanwijzing van een instelling bij of krachtens wettelijk voorschrift door de minister van SZW.

Beoordeling

:

Beoordeling (initiële, of her-) door de nationale accreditatie-instantie van instellingen op basis van het door de minister van SZW vastgestelde WDA&T, op grond waarvan de Nationale accreditatie-instantie schriftelijk rapporteert of de instelling competent is om wettelijk verplichte certificaten af te geven. Bij het vaststellen van het WDA&T door de minister van SZW wordt zoveel mogelijk aangesloten bij internationale systematiek en normen.

CCvD OCE

:

Het Centraal College van Deskundigen, onderdeel van en gefaciliteerd door SCVE, dat belanghebbende partijen in het werkveld van het opsporen van conventionele explosieven de mogelijkheid biedt tot deelname bij het opstellen en onderhouden van werkveldspecifieke documenten op zodanige wijze dat sprake is van een evenwichtige en representatieve vertegenwoordiging van deze partijen.

Certificaat

:

Een certificaat in de zin van artikel 20 Arbowet.

Certificaathouder

:

(Rechts-)persoon die in het bezit is van een geldig wettelijk verplicht certificaat.

Certificatieproces

:

Alle activiteiten via welke een CKI beoordeelt en besluit of een (rechts-)persoon voldoet en blijft voldoen aan de normen, zoals opgenomen in het werkveldspecifieke certificatieschema.

Certificatiereglement

:

Bepalingen voor de uitvoering van het certificatieproces en de relaties tussen kandidaat en CKI.

Certificatiesysteem

:

Set van procedures en middelen benodigd om het certificatieproces uit te voeren per certificatieschema, dat leidt tot de uitgifte van een certificaat, inclusief onderhoud.

Certificerings- en Keuringsinstelling (CKI)

:

Kalibratie- of conformiteitsbeoordelingsinstellingen zoals certificatie-instellingen, keuringsdiensten van gebruikers, laboratoria, inspectie-instellingen en testinstituten.

Controle

:

Periodieke beoordeling door de nationale accreditatie-instantie van CKI’s tegen de voor beoordeling geldende regels van de minister (WDA&T).

Klacht

:

Mondelinge, telefonische of schriftelijke uiting waaruit blijkt dat niet aan de gestelde eisen of aan de verwachtingen is voldaan.

SCVE

:

Stichting Certificering Vuurwerk & Explosieven. De beheerder van het certificatieschema opsporen conventionele explosieven en het daarbij horende werkveldspecifieke document voor aanwijzing en toezicht.

Toezicht

:

Het verzamelen van de informatie over de vraag of een handeling of zaak voldoet aan de daaraan gestelde eisen, het zich daarna vormen van een oordeel daarover en het eventueel naar aanleiding daarvan interveniëren.

WDA&T

:

Term gebruikt door SZW voor een werkveldspecifiek schema van aanwijzing en toezicht. Daarin zijn de normen vastgelegd waaraan CKI’s dienen te voldoen om aangewezen te worden door de minister van SZW. Ook bevat het de voorwaarden waarbinnen aanwijzing plaatsvindt.

WDAT-OCE

:

Werkveldspecifiek document voor Aanwijzing en Toezicht voor het systeemcertificaat Opsporen Conventionele Explosieven (OCE).

Documentnummer: WDAT-OCE: 2012, versie 1.

WSCS

:

Term gebruikt door SZW voor een werkveldspecifiek certificatieschema dat door de minister van SZW is geaccepteerd te gebruiken binnen een specifieke aanwijzing als CKI voor personen, producten of systemen.

WSCS-OCE

:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het Systeemcertificaat Opsporen Conventionele Explosieven (OCE).

Documentnummer: WSCS-OCE: 2012, versie 1.

3.. Werkveldspecifieke kenmerken

3.1. Beschrijving document

Dit werkveldspecifieke document voor aanwijzing en toezicht (WDAT-OCE) heeft betrekking op het opsporen van Conventionele Explosieven die in de (water)bodem zijn achtergebleven tijdens de Eerste en Tweede Wereldoorlog. Dit werkveldspecifieke document is door de minister van SZW vastgesteld. Dit vastgestelde schema vervangt eerdere versies. Op- en of aanmerkingen over het certificatieschema kunnen worden ingediend bij het Centraal College van Deskundigen OCE.

3.2. Actieve partijen

Binnen het kader van dit document voor aanwijzing en toezicht zijn bij de opstelling betrokken geweest.

  • De Stichting Certificering Vuurwerk & Explosieven (SCVE).

    SCVE beheert het werkveldspecifieke certificatieschema voor het systeemcertificaat Opsporen Conventionele Explosieven (WSCS-OCE) en dit WDAT-OCE en als zodanig bevoegd om met CKI’s overeenkomsten aan te gaan voor het afgeven van certificaten op grond van dit certificatieschema. Een CKI moet hiervoor tevens zijn aangewezen door SZW.

  • Het Centraal College van Deskundigen OCE (CCvD OCE).

3.3. Risicoanalyse

Systeemcertificatie heeft tot doel aan belanghebbenden vertrouwen te bieden dat een managementsysteem aan vastgestelde eisen voldoet Dit vertrouwen is gebaseerd op het voldoen door de CKI aan de hierna beschreven principes. Indien hieraan niet wordt voldaan, leidt dit tot risico’s met betrekking tot het functioneren van de CKI en kan het vertrouwen van belanghebbenden in de certificatieregeling Opsporen Conventionele Explosieven worden geschaad en zouden bijvoorbeeld ten onrechte certificaten kunnen worden afgegeven dan wel geweigerd. In het WSCS-OCE, alsmede in onderhavig document, is specifiek voor de systeemcertificatieregeling Opsporen Conventionele Explosieven aangegeven op welke wijze aan bedoelde principes invulling moet worden gegeven door de CKI. Dit om te voorkomen dat de risico’s met betrekking tot deze principes zich manifesteren.

Onpartijdigheid

Het is van belang dat de CKI in het beleid en de procedures vast legt dat alle aanvragers van het systeemcertificaat eerlijk en gelijk worden behandeld. De CKI kan zich hierbij baseren op hetgeen is gesteld in de certificatie-eisen en het certificatiereglement voor de opsporing van conventionele explosieven. De CKI mag aanvragers van het certificaat de toegang tot de certificatieprocedure niet verhinderen of belemmeren. Besluiten van de CKI moeten zijn gebaseerd op objectief bewijs van (non-) conformiteit in relatie tot de certificatie-eisen en niet worden beïnvloed door andere belangen of andere partijen.

Deskundigheid

Het is van belang dat de CKI kan beschikken over voldoende medewerkers, met inbegrip van een daarvoor verantwoordelijk management, met de benodigde opleiding, training, vakinhoudelijke deskundigheid en ervaring om de certificatietaken met betrekking tot de systeemcertificatieOpsporen Conventionele Explosieven te kunnen verrichten.

Verantwoordelijkheid

Het is van belang dat de CKI kan beschikken over beleid en procedures met betrekking tot het toekennen, handhaven, herverstrekken, opschorten en intrekken van het systeemcertificaat Opsporen Conventionele Explosieven, alsmede met betrekking tot het uitbreiden of beperken van het toepassingsgebied van het certificaat.

De CKI is ervoor verantwoordelijk dat voor het nemen van een certificatiebesluit voldoende objectief en relevant bewijs wordt verzameld. Wanneer voldoende bewijs van conformiteit met de certificatie-eisen is vergaard, besluit de CKI het systeemcertificaat Opsporen Conventionele Explosieven toe te kennen aan de aanvrager in kwestie. Wanneer onvoldoende bewijs van conformiteit is vergaard, leidt dit tot afwijzing van de aanvraag voor het systeemcertificaat Opsporen Conventionele Explosieven door de CKI.

Indien certificatiewerkzaamheden aan een externe partij worden uitbesteed door de CKI, ligt hieraan een schriftelijke overeenkomst ten grondslag. Deze beschrijft de taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden van beide partijen, alsmede de regelingen met betrekking tot vertrouwelijkheid en het voorkomen van belangenverstrengeling. Het nemen van een certificatiebesluit kan door de CKI niet worden uitbesteed aan derden.

Openheid

Om het vertrouwen in certificatie te waarborgen, is het van belang dat de CKI ervoor zorgt dat niet-vertrouwelijke informatie over het certificatieproces (bijvoorbeeld onderzoek naar aanleiding van klachten) toegankelijk is voor partijen die daar belang in stellen.

Vertrouwelijkheid

Ten behoeve van het certificatieproces, is het van belang dat de CKI beschikt over bedrijfseigen informatie en gegevens van aanvragers en certificaathouders. De CKI dient deze informatie vertrouwelijk te behandelen om te voorkomen dat onbevoegden toegang verkrijgen tot deze informatie resp. dat klanten bezwaar maken tegen het verzamelen en bewaren ervan.

Ontvankelijkheid voor klachten

Partijen die belang hebben bij certificatie verwachten dat klachten worden onderzocht en dat deze, als ze terecht zijn, worden gevolgd door passende maatregelen. Een effectieve klachtenbehandeling is van belang voor de bescherming van de CKI, diens klanten en andere belanghebbenden bij certificatie tegen fouten, omissies of onredelijk gedrag. Het vertrouwen dat door belanghebbenden wordt gesteld in certificatie, is mede hiervan afhankelijk.

4.. Eisen ten behoeve van de aanwijzing

4.1. Algemeen

Het beoordelen en aanwijzen van CKI’s voor dit schema voor aanwijzing en toezicht vindt plaats op basis van de ISO/IEC 17021 en IAF-MD1 tot en met IAF-MD5, alsmede de eisen die gesteld worden aan de CKI op grond van voorliggend schema voor aanwijzing en toezicht. Waar in dit document niet wordt afgeweken van de accreditatienorm ISO/IEC 17021 resp. deze norm niet nader wordt ingevuld, gelden onverkort de eisen uit deze accreditatienorm.

4.2. Eisen aan certificatiepersoneel

Bij het uitvoeren van beoordelingen en het afgeven, schorsen en intrekken van certificaten volgens WSCS-OCE, worden de volgende functies onderscheiden: auditor en beslisser. Op deze functies en het beleid en handelen van de CKI in relatie tot deze functies, zijn de eisen uit paragraaf 7.2.1 tot en met 7.2.12 van ISO 17021 onverkort van toepassing. De, specifiek in het kader van systeemcertificatie OCE, aan dit personeel gestelde eisen zijn hierna weergegeven.

4.2.1. Kwalificaties lead auditor

De lead auditoren die door de CKI worden ingezet voor het uitvoeren van beoordelingen in het kader van het WSCS-OCE dienen te voldoen aan de volgende eisen:

  • 1) in bezit zijn van een afgeronde HBO-/WO-opleiding, dan wel een vergelijkbaar werk- en denkniveau;

  • 2) in het bezit zijn van een certificaat voor lead-assessor verkregen door een training van tenminste 40 uur (tenminste van het niveau ISO 9001, kwaliteitsmanagementsystemen);

  • 3) kennis van het WSCS-OCE en het voorliggende WDAT-OCE en eventueel andere door het CCvD OCE vastgestelde documenten;

  • 4) minimaal vier jaar relevante werkervaring;

  • 5) beschikken over een certificaat Basiskennis OCE. Het basiscertificaat kan worden verkregen volgens het WSCS-OCE (bedrijfsinterne examinering of examinering via een onafhankelijke examenorganisatie). Onafhankelijke examinering vindt plaats via www.examinering-oce.nl. De eindtermen voor het Basiscertificaat OCE staan in bijlage 2 van het WSCS-OCE;

  • 6) binnen de certificatie instelling gekwalificeerd als lead-auditor voor kwaliteitsmanagement-systemen en veiligheidsbeheerssystemen (tenminste van het niveau VCA).

4.2.2. Kwalificatie-eisen beslisser

De beslisser die door de CKI wordt ingezet voor het certificatieonderzoek dient te voldoen aan de volgende eisen:

  • 1) in het bezit zijn van een afgeronde HBO-/WO-opleiding, dan wel vergelijkbaar werk- en denkniveau;

  • 2) in het bezit zijn van een certificaat voor lead-assessor verkregen door een training van tenminste 40 uur;

  • 3) geen betrokkenheid bij de directe uitvoering van het certificatieonderzoek van de betreffende aanvrager;

  • 4) kennis van het WSCS-OCE en het voorliggende WDAT-OCE;

  • 5) minimaal twee jaar relevante werkervaring;

  • 6) de bevoegdheid hebben van de eigen organisatie voor het nemen van beslissingen in het kader van het certificatieproces.

4.2.3. Vakdeskundige (Technical expert)

De vakdeskundige die door de CKI wordt ingezet voor het certificatieonderzoek dient te voldoen aan de volgende eisen:

  • 1) in bezit zijn van een HBO-/WO-opleiding in de technische sector, dan wel een gelijkwaardig werk- en denkniveau;

  • 2) kennis van het WSCS-OCE en het voorliggende WDAT-OCE en eventueel andere door het CCvD OCE vastgestelde documenten;

  • 3) beschikken over een certificaat Basiskennis OCE. Het basiscertificaat kan conform het WSCS-OCE worden verkregen volgens bedrijfsinterne examinering of examinering via een onafhankelijke examenorganisatie. Onafhankelijke examinering vindt plaats via www.examinering-oce.nl. De eindtermen voor het Basiscertificaat OCE staan in bijlage 2 van het WSCS-OCE (tenminste van het niveau VCA);

  • 4) minimaal twee jaar relevante werkervaring;

4.3. Gegevens op het certificaat

De gegevens op het systeemcertificaat OCE moeten in overeenstemming zijn met de eisen van paragraaf 8.2.1 tot en met 8.2.3 van ISO 17021. De gegevens die specifiek in het kader van systeemcertificatie OCE op het certificaat moeten worden vermeld zijn:

  • geldigheidsduur van het certificaat (3 jaar);

  • het nummer van de Kamer van Koophandel waaronder de CKI staat ingeschreven in het Handelsregister;

  • het kenmerk van de aanwijzingsbeschikking van de Minister van SZW;

  • het logo van SCVE, volgens de daartoe door SCVE te verstrekken specificaties.

4.4. Wijziging van certificatie-eisen

De CKI sluit een overeenkomst met SCVE. De CKI verplicht zich op grond van deze overeenkomst tot het gebruik van de door het CCvD OCE vastgestelde documenten, in ieder geval bestaande uit het WSCS-OCE en WDAT-OCE. De CKI past deze documenten onverkort toe. De CKI kan niet bepalen welke elementen uit het certificatieschema en eventuele andere door het CCvD OCE vastgestelde documenten gewijzigd worden. Wijzigingsvoorstellen worden door de CKI voorgelegd aan het CCvD. Het CCvD besluit vervolgens of wijziging van het certificatieschema wenselijk is en zo ja, welke overgangsregeling daarop van toepassing moet zijn, waarna de Minister van SZW zal beoordelen of het wijzigingsvoorstel en de overgangsregeling al dan niet ongewijzigd worden overgenomen.

De CKI dient de certificaathouders onverwijld te berichten als de eisen voor certificatie volgens het WSCS-OCE gaan veranderen.

4.5. Initiële audit en certificatie

De door de CKI te volgen werkwijze bij het initiële certificatieonderzoek dient in overeenstemming te zij met de eisen van paragraaf 9.2.1 tot en met 9.2.5.2 van ISO 17021. Aanvullend hierop worden bij het beslissen omtrent certificatieaanvragen de relevante bepalingen en procedures uit het WSCS-OCE in acht genomen. De geldigheidsduur van certificaten kan niet automatisch worden verlengd.

4.6. Toezicht op de certificaathouder

De door de CKI te volgen werkwijze bij het toezicht van houders van het systeemcertificaat OCE dient in overeenstemming te zijn met de eisen van paragraaf 9.3.1.1 en 9.3.1.2 van ISO 17021. Aanvullend hierop worden bij houden van toezicht op de certificaathouders de bepalingen en procedures uit het WSCS-OCE in acht genomen door de CKI.

4.7. Schorsing, intrekking of beperking van het werkterrein

De door de CKI te volgen werkwijzen met betrekking tot schorsing of intrekking van een systeemcertificaat OCE of beperking van het werkterrein (scope) van een systeemcertificaat OCE, dienen in overeenstemming te zij met de eisen van paragraaf 9.6.1 tot en met 9.6.7 van ISO 17021. Aanvullend hierop worden, ingeval van schorsing of intrekking van een systeemcertificaat OCE of beperking van het werkterrein (scope) van een systeemcertificaat OCE, de bepalingen en procedures uit het WSCS-OCE in acht genomen door de CKI.

4.8. Uitwisseling bevindingen tussen CKI en overheidsinstantie

Indien de CKI schriftelijk door de Inspectie SZW, dan wel door een andere overheidsinstantie, wordt geïnformeerd over een door deze instantie opgelegde sanctie (stillegging, proces verbaal of zware boete) bij een certificaathouder of aanvrager, dient de CKI als volgt te handelen:

  • a. De CKI stelt eerst vast of de feiten op grond waarvan de Inspectie SZW een sanctie heeft opgelegd ook één of meer afwijkingen van het WSCS-OCE inhouden.

  • b. Indien de feiten op grond waarvan de Inspectie SZW een sanctie heeft opgelegd wel één of meerdere afwijkingen van het WSCS-OCE inhouden, worden maatregelen opgelegd volgens paragraaf 5.4 van het WSCS-OCE.

  • c. Indien de feiten op grond waarvan de Inspectie SZW een sanctie heeft opgelegd geen afwijkingen van het WSCS-OCE inhouden, zal de CKI bepalen of er aanleiding is om aanvullende beoordelingen bij de certificaathouder/aanvrager uit te voeren.

  • d. De certificaathouder/aanvrager en de Inspectie SZW worden door de CKI schriftelijk op de hoogte gesteld van de besluitvorming en acties van de CKI naar aanleiding van de door de Inspectie SZW opgelegde sanctie en de melding daarvan aan de CKI.

  • e. De CKI en de Inspectie SZW kunnen de wijze van informatie-uitwisseling nader regelen, mits hetgeen in deze paragraaf is bepaald daarbij in acht wordt genomen.

Indien door de CKI bij het uitvoeren van beoordelingen situaties worden aangetroffen waarin de veiligheid of gezondheid van werknemers of derden door de organisatie in gevaar is of wordt gebracht, wordt de Inspectie SZW hiervan op de hoogte gesteld. Daarbij wordt tevens medegedeeld welke maatregelen door de CKI worden genomen. De CKI stelt de organisatie op de hoogte van het feit dat de Inspectie SZW is geïnformeerd.

4.9. Aanwijzingscriteria

De CKI wordt in het kader van haar aanwijzing op grond van de artikelen 1.5a t/m 1.5d Arbobesluit op de volgende criteria getoetst:

  • 4.9.1 De aangewezen CKI en de werknemers die met de keuringen of beoordelingen zijn belast, voeren deze uit met de grootste mate van beroepsintegriteit.

  • 4.9.2 Er is een integriteitsbeleid, dat waar nodig in duidelijke voorschriften is uitgewerkt. Het personeel heeft zich aantoonbaar hieraan geconformeerd.

  • 4.9.3 De aangewezen CKI treedt integer en niet buiten zijn bevoegdheden in de markt op.

  • 4.9.4 Het personeel van de aangewezen CKI is aantoonbaar gebonden aan beroepsgeheim ten aanzien van al hetgeen het bij de uitoefening van zijn taak in het kader van het besluit ter kennis is gekomen, behalve tegenover de ter zake bevoegde overheidsinstanties.

  • 4.9.5 De aangewezen CKI is bestuursorgaan in de zin van de Algemene wet bestuursrecht en dient te voldoen aan bestuurswetgeving zoals de Algemene wet bestuursrecht, de Wet openbaarheid van bestuur en de Archiefwet 1995.

  • 4.9.6 De aangewezen CKI dient te beschikken over een WA verzekering die voldoende dekking biedt voor redelijkerwijs te verwachten risico’s.

  • 4.9.7 De aangewezen CKI dient een procedure te hebben waarin geregeld is dat in geval van ontdekking van een vermoeden van direct gevaar voor de veiligheid dit ogenblikkelijk door de desbetreffende medewerker gemeld wordt, en waarin staat beschreven dat de instelling z.s.m. de belanghebbenden informeert, waaronder indien van toepassing de betreffende overheidsinstantie.

  • 4.9.8 Bij beëindiging van de activiteiten door de aangewezen CKI dient deze terstond de minister van SZW te informeren. De minister van SZW bepaalt wat de (voorheen) aangewezen CKI met de dossiers moet doen, de (voorheen) aangewezen CKI dient hieraan mee te werken. Dit vrijwaart de (voorheen) aangewezen CKI niet van eventuele aansprakelijkheid voor fouten in door haar uitgevoerde keuringen of beoordelingen.

  • 4.9.9 De aangewezen CKI dient de volgende procedures op schrift te hebben gesteld: een zienswijzeprocedure (afdeling 4.1.2 Awb), een bezwaarschriftprocedure (hoofdstuk 6 en 7 Awb) en een klachtenprocedure (hoofdstuk 9 Awb). .

  • 4.9.10 De aangewezen CKI moet zich aantoonbaar laten vertegenwoordigen in het nationale overleg van de instellingen, georganiseerd door het CCvD. Het CCvD vertegenwoordigt Nederland bij het Europese NoBo overleg en de CKI’s nemen deel aan het overleg met het CCvD. De CKI’s moeten kunnen aantonen de afspraken uit het overleg met het CCvD uit te voeren.

  • 4.9.11 Meldplicht van het weigeren, opschorten of intrekken van certificaten aan de andere CKI’s respectievelijk NoBo’s.

  • 4.9.12 De Cki houdt zich bij de op te leggen sancties/maatregelen aan het vastgestelde sanctie- en maatregelenbeid. In geval van kennelijke onredelijkheid heeft de CKI op grond van de Awb de bevoegdheid hier van af te wijken. Afwijking geschiedt alleen op grond van door de certificaathouder aan te dragen argumenten. De onderbouwing voor de afwijking wordt opgenomen in het besluit over de opgelegde sanctie. Afwijkingen worden geregistreerd door de cki.

  • 4.9.13 Alle documenten en registraties in het verkeer met de overheid dienen in het Nederlands te zijn tenzij anders met de overheid overeengekomen.

  • 4.9.14 Verbod op onderuitbesteding op afgifte van certificaten en de daaraan voorafgaande beoordeling en beslissing.

5.. Toezicht

In verband met de verplichtingen in het kader van toezicht zijn de volgende artikelen van toepassing; artikelen 1.5b en 1.5c Arbobesluit en artikel 1.1a Arboregeling.

Ten behoeve van de informatieverzameling dient de CKI kosteloos:

  • a) Zich jaarlijks vóór 1 maart schriftelijk aan SZW te verantwoorden over de rechtmatigheid en doeltreffendheid van het functioneren op elk werkveld waarvoor de instelling door de minister van SZW is aangewezen (de schriftelijke verantwoording wordt naar de Inspectie SZW gezonden). In deze schriftelijke verantwoording worden tenminste de onderwerpen behandeld:

    • 1. de door de instelling afgegeven, geschorste, ingetrokken dan wel geweigerde certificaten;

    • 2. wijzigingen in de op het werkveld van de instelling betrekking hebbende accreditaties, reglementen en procedures;

    • 3. wijzigingen in de bestuurssamenstelling;

    • 4. wijzigingen in de statuten of het huishoudelijk reglement;

    • 5. aan derden uitbestede werkzaamheden;

    • 6. structurele knelpunten op het werkveld van de instelling die zich in de uitvoeringspraktijk hebben voorgedaan;

    • 7. het gevoerde overleg en de samenwerking op het werkveld met andere certificerende instellingen;

    • 8. door de instelling ontvangen klachten en de wijze van afhandeling daarvan;

    • 9. tegen de beslissingen van de instelling ingediende bezwaren en aangespannen zaken en de wijze van afhandeling daarvan;

    • 10. een financieel verslag betreffende de activiteiten waarvoor de instelling is aangewezen.

    • 11. Het aantal malen per kalenderjaar dat afgeweken wordt van het sanctie- en maatregelenbeleid.

  • b) Mee te werken aan controles in opdracht van SZW (in de praktijk betekent dit dat de controles door de Inspectie SZW en de nationale accreditatie-instantie uitgevoerd kunnen worden) .

  • c) Tijdige en juiste informatie te verstrekken die SZW nodig heeft om te kunnen beoordelen of zij aan de aanwijzingsnormen blijft voldoen (in de praktijk betekent dit dat deze informatie aan de Inspectie SZW of de nationale accreditatie-instantie verstrekt moet worden).

  • d) Terstond informatie te verstrekken aan SZW en aan de beheerder van het schema in het kader van hun registratietaak, over individuele certificaten/certificaathouders waaraan een sanctie is opgelegd (in de praktijk betekent dit dat deze informatie aan de Inspectie SZW verstrekt moet worden).

  • e) Informatie te verstrekken aan de Inspectie SZW over de wijze waarop zij certificaten heeft verstrekt en van de wijze waarop zij het doen en laten van certificaathouders periodiek beoordeelt.

  • f) Aan te tonen aan SZW dat zij voldoende controleert of certificaathouders blijven voldoen aan de certificatie-eisen (in de praktijk betekent dit dat deze informatie aan de Inspectie SZW, of nationale accreditatie-instantie verstrekt moet worden). In ieder geval worden frequentie, aard en omvang (tijdsduur) van de controles weergegeven.

  • g) SZW in te lichten zodra zij voornemens is een of meer van haar taken te beëindigen.

  • h) SZW in te lichten zodra zij een aanvraag indient voor een aanvullende accreditatie of beoordeling op basis van een wettelijke specifiek schema.

6. Maatregelen

Indien de aangewezen instelling niet meer voldoet aan de eisen in dit schema kan dit gevolgen hebben voor de aanwijzing. Zie beleidsmaatregel maatregelenbeleid certificering Arbeidsomstandighedenwet en Warenwet, Scrt. 2010, nr. 10839 van 14 juli 2010.

Bijlage XII. behorend bij Artikel 4.17f

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het systeemcertificaat Opsporen Conventionele Explosieven

Document: WSCS-OCE: 2012, versie 1

Onder beheer van:

Stichting Certificatie Vuurwerk & Explosieven (SCVE)

Inhoudsopgave

1.

 

Inleiding

106

       

2.

 

Definities

107

       

3.

 

Werkveldspecifieke kenmerken

109

 

3.1.

Beschrijving schema

109

 

3.2.

Actieve partijen

109

 

3.3.

Risicoanalyse en afbreukcriteria

110

       

4.

 

Certificatiereglement

111

 

4.1.

Doelstelling

111

 

4.2.

Certificatieprocedure

111

 

4.3.

Certificatiebeslissing

113

 

4.4.

Geldigheidsduur van het certificaat

113

 

4.5.

Gegevens op het certificaat

113

 

4.6.

Klachten

113

 

4.7.

Bezwaarprocedure

114

 

4.8.

OCE Certificaatregister

116

 

4.9.

Norminterpretatie

116

       

5.

 

Toezicht

116

 

5.1.

Gegevensverstrekking en toegang projectlocatie

116

 

5.2.

Frequentie en wijze van uitvoering van het toezicht

116

 

5.3.

Verslag van bevindingen

118

 

5.4.

Maatregelen

118

       

6.

 

Eisen

119

 

6.1.

Algemene eisen

119

 

6.2.

Eisen management personeel

120

 

6.3.

Eisen management middelen

121

 

6.4.

Eisen managementsysteem

123

 

6.5.

Proceseisen vooronderzoek

126

 

6.6.

Proceseisen opsporing

130

 

6.7.

Begeleiding onderzoekswerkzaamheden in OCE verdacht gebied

135

     

Bijlage 1:

Communicatie met EODD

136

Bijlage 2:

Eindtermen OCE-deskundigen

136

Bijlage 3:

Vaststellen verdachtgebied en afbakening in vooronderzoek

139

Bijlage 4:

Eisen te stellen aan materieel

141

Bijlage 5:

Eisen aan beschermende maatregelen

142

Bijlage 6:

Eisen voorziening tijdelijk veiligstellen situatie

142

Bijlage 7:

modelcertificaat

144

1. Inleiding

Het werkveldspecifieke certificatieschema WSCS-OCE heeft betrekking op het opsporen van Conventionele Explosieven die in de (water)bodem zijn achtergebleven tijdens de Eerste en Tweede Wereldoorlog. Dit werkveldspecifieke certificatieschema is opgesteld door de Stichting Certificatie Vuurwerk & Explosieven (SCVE). Door het Ministerie van SZW zal dit certificatieschema worden vastgesteld.

Dit Certificatieschema voor het systeemcertificaat Opsporen Conventionele Explosieven (WSCS-OCE) vervangt de Beoordelingsrichtlijn voor het Procescertificaat Opsporen Conventionele Explosieven (BRL-OCE). De doelstelling van dit certificatieschema is drieledig:

  • bewerkstelligen dat risicovolle werkzaamheden voldoende veilig voor het eigen personeel en derden aanwezig op het project worden uitgevoerd;

  • bewerkstelligen dat risicovolle werkzaamheden zodanig en met die deskundigheid worden uitgevoerd dat omwonenden veilig zijn en dat de openbare orde en publieke veiligheid wordt gewaarborgd;

  • bewerkstelligen dat het vooronderzoek en/of de opsporing volgens de gegunde opdracht wordt uitgevoerd en opgeleverd (vast te leggen in het proces-verbaal van oplevering) .

Het toepassingsgebied van het Certificatieschema voor het systeemcertificaat Opsporen Conventionele Explosieven is verdeeld in twee deelgebieden, te weten:

  • Deelgebied A: Opsporing (inclusief vooronderzoek);

  • Deelgebied B: Civieltechnisch opsporingsproces.

De volgende paragrafen zijn niet van toepassing voor deelgebied A: 6.6.11. De volgende paragrafen zijn niet van toepassing voor deelgebied B: 6.1.2, 6.3.3, 6.5, 6.6.3, 6.6.4, 6.6.7, 6.6.8, 6.6.9, 6.6.10, en 6.6.12.

Het staat organisaties vrij zich te bekwamen en in te richten voor één of beide deelgebieden en vervolgens voor één of beide certificaten aan te vragen. Op het certificaat wordt aangegeven voor welk(e) deelgebied(en) het certificaat is afgegeven.

Dit certificatieschema is opgebouwd uit twee delen, namelijk Deel I met algemene bepalingen en Deel II met normen. De normen waaraan de certificatie-instelling(en) dienen te voldoen om door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangewezen te worden voor het certificeren van bedrijven volgens dit certificatieschema, zijn opgenomen in het Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht behorend bij het WSCS-OCE.

2. Definities

Begrip of afkorting

:

Betekenis

Aanvrager van een certificaat

:

De (rechts)persoon die bij de certificatie-instelling een aanvraag doet voor het afgeven van een certificaat.

Aanwijzing

:

Aanwijzing van een instelling bij of krachtens wettelijk voorschrift door de minister van SZW.

Inspectie SZW

:

Organisatie vallend onder het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid die de minister adviseert over het erkennen van CKI’s. Tevens toezichthouder en controleorgaan in het kader van dit certificatieschema.

Benaderen

:

Het cyclisch verrichten van de handelingen detecteren, lokaliseren en laagsgewijs ontgraven, ten einde de aanwezigheid van een vermoedelijk CE veilig en doelmatig te kunnen vaststellen.

Beoordeling

:

Beoordeling door de nationale accreditatie-instelling op basis van het door de minister van SZW vastgestelde WDA&T, op grond waarvan de nationale accreditatie-instelling schriftelijk rapporteert of de instelling competent is om wettelijk verplichte certificaten af te geven. Bij het vaststellen van het WDA&T door de minister van SZW wordt zoveel mogelijk aangesloten bij internationale systematiek en normen.

CCvD OCE

:

Het Centraal College van Deskundigen OCE, onderdeel van en/gefaciliteerd door de SCVE, dat belanghebbende partijen in het werkveld van het opsporen van conventionele explosieven de mogelijkheid biedt tot deelname bij het opstellen en onderhouden van werkveldspecifieke documenten op zodanige wijze dat sprake is van een evenwichtige en representatieve vertegenwoordiging van deze partijen.

Certificaat

:

Een certificaat in de zin van artikel 20 Arbowet. Daarnaast moet een certificaat beschouwd worden als een verklaring van overeenstemming (conformiteitsverklaring) zoals bedoeld in relevante ISO en EN normen.

Certificaathouder

:

(Rechts)persoon in bezit van een geldig wettelijk verplicht certificaat.

Certificatieproces

:

Alle activiteiten via welke een CKI beoordeelt en besluit of een (rechts)persoon, product of systeem voldoet en blijft voldoen aan de normen, zoals opgenomen in het werkveldspecifieke certificatieschema.

Certificatiereglement

:

Bepalingen voor de uitvoering van het certificatieproces en de relaties tussen kandidaat en CKI.

Certificatiesysteem

:

Set van procedures en middelen benodigd om het certificatieproces uit te voeren per certificatieschema, dat leidt tot de uitgifte van een certificaat van vakbekwaamheid, inclusief onderhoud.

Certificerings en Keuringsinstelling (CKI)

:

Kalibratie- of conformiteitsbeoordelingsinstellingen zoals certificatie-instellingen, keuringsdiensten van gebruikers, laboratoria, inspectie-instellingen en testinstituten.

Civieltechnisch opsporingsproces

:

Omvat het geheel van organisatie en uitvoering van civieltechnische activiteiten die de opsporing van CE mogelijk maken en onder eindverantwoordelijkheid van een opsporingsbedrijf worden uitgevoerd.

Combinatie

:

Tijdelijk samenwerkingsverband van een organisatie die is gecertificeerd conform deelgebied A en een organisatie die is gecertificeerd conform deelgebied B, die gezamenlijk een project uitvoeren. De verantwoordelijkheden en aansprakelijkheden van beide partijen zijn vastgelegd in een samenwerking-/combinatieovereenkomst en worden nader uitgewerkt in het projectplan.

Conventionele Explosieven (CE)

:

Elk explosief dat niet als geïmproviseerd, nucleair, biologisch of chemisch kan worden aangemerkt. Bij het opsporingsproces wordt aan CE gelijkgesteld en als zodanig behandeld:

• CE die geen explosieve stoffen (meer) bevatten;

• restanten van CE die door leken als zodanig herkenbaar zijn;

• voorwerpen die door leken kunnen worden aangemerkt als CE;

• wapens of onderdelen daarvan.

Controle

:

Periodieke beoordeling door de nationale accreditatie-instelling van CKI tegen de voor beoordeling geldende regels van de minister (WDA&T).

Deskundige

:

Persoon die aantoonbare kennis en ervaring heeft om overeenkomstig de toepasselijke eisen in het WSCS-OCE.

Detecteren

:

Het vaststellen van de aanwezigheid van (mogelijke) CE door het met behulp van detectieapparatuur uitvoeren van een meting en de interpretatie van de meetgegevens. Er wordt onderscheid gemaakt in:

• analoge detectie: detecteren waarbij direct wordt overgaan tot het lokaliseren van het object;

• computerondersteunde detectie: het verzamelen van meetgegevens in een computer, waarna op een later tijdstip interpretatie plaatsvindt en de meetgegevens ten behoeve daarvan automatisch worden vastgelegd.

Eindtermen

:

Een omschrijving van het geheel aan kennis, vaardigheden en houdingen van een specifiek vakbekwaamheidgebied ten behoeve van het toetsen van examenkandidaten.

Entreecriteria

:

Criteria, zoals vooropleiding en werkervaring, waaraan de kandidaat moet voldoen om toegelaten te worden tot het certificatieproces.

EODD

:

Explosieven Opruimings Dienst Defensie

Feitenmateriaal

:

Geverifieerde gegevens die onomstotelijk bepaalde gebeurtenissen of feiten aantonen.

Identificeren

:

Het vaststellen of men al dan niet met een CE te maken heeft en daarna het bepalen van het aantal, soort, subsoort en wapeningstoestand (gewapende of ongewapende CE) van eventueel geplaatste ontsteker(s), kaliber en nationaliteit.

Interpretatie:

 

Het beoordelen van de meetgegevens van detectie met als einddoel het vaststellen van significante objecten.

Laagsgewijs ontgraven

:

Door het laagsgewijs ontgraven wordt het object blootgelegd, waardoor deze kan worden waargenomen.

Lokaliseren

:

Het vaststellen van de ligplaats van gedetecteerde objecten (x, y en z coördinaat).

Munitiescheiding

:

Het ontgraven van een CE verdachte (water)bodemlaag ten einde de aanwezige CE door middel van een scheidingsinstallatie te scheiden van (water)bodemmateriaal, waarna identificatie kan plaatsvinden.

Onderzoeksgebied

:

Gebied waarbinnen door de organisatie een vooronderzoek of opsporingsonderzoek wordt uitgevoerd.

Opdrachtgever

:

Natuurlijke of rechtspersoon met wie een formele overeenkomst wordt aangegaan ten behoeve van activiteiten in het kader van deze regeling.

Oplevering

:

Conform de definitie zoals gebruikt in de Uniforme Administratieve Voorwaarden voor de uitvoering van werken 1989 (U.A.V. 1989), tenzij met de opdrachtgever anders is overeengekomen.

Opsporing

:

Het geheel van organisatie en uitvoering binnen het opsporingsgebied van werkvoorbereiding, detecteren, lokaliseren en laagsgewijs ontgraven, identificeren van de vermoede CE, tijdelijk veiligstellen van de situatie, de overdracht aan de EODD en Proces-verbaal van oplevering.

Opsporingsbedrijf

:

Organisatie die binnen het kader van deze regeling werkzaamheden uitvoert ten behoeve van de opsporing van CE.

Opsporingsgebied

:

Het gebied binnen het verdachte gebied waarbinnen de organisatie opsporingswerkzaamheden gaat uitvoeren.

Organisatie

:

De natuurlijke- of rechtpersoon die gecertificeerd is voor het WSCS-OCE, dan wel hiervoor in procedure is.

Overdracht aan de EODD

:

Het in persoon van de Senior OCE-deskundige door middel van het overdrachtsprotocol overdragen van de aangetroffen CE door de organisatie (deelgebied A) aan EODD. De overdracht vindt plaats op de locatie waar het explosief is aangetroffen c.q. in de voorziening voor het tijdelijk veiligstellen van de situatie is gebracht en bij fysieke aanwezigheid van beide partijen.

Project

:

(Combinatie van) werkzaamheden binnen een omschreven tijdsbestek ten behoeve van het opsporen en het zo nodig laten verwijderen van CE zoals bedoeld in dit certificatieschema.

Projectgebonden RI&E

:

De inventarisatie en evaluatie van de risico’s samenhangende met de opsporing van CE.

Projectplan

:

Gedocumenteerd plan waarin de onderlinge relaties tussen betrokken partijen, alsmede de (planmatige) voortgang, afspraken, toezicht, documentatie en procedures zijn vastgelegd ten einde het project op adequate en veilige wijze uit te kunnen voeren.

RI&E

:

De inventarisatie en evaluatie van de risico’s samenhangende met de werkomgeving. Er kan een onderscheid worden gemaakt tussen arborisico’s, afgedekt door de RI&E verplichting uit de Arbowet, activiteitgebonden risico’s (TRA) en projectgebonden RI&E.

Risicoanalyse certificatieschema

:

Analyse waaruit motivatie, voor te maken keuzes in werkveldspecifiek probleemgebied, blijkt, op te nemen in het beoogde certificatieschema.

SCVE

:

Stichting Certificatie Vuurwerk & Explosieven (SCVE) die de wettelijke certificatieregeling WSCS-OCE beheert.

Taakrisicoanalyse (TRA)

:

Overzicht van activiteitgebonden risico’s en daaruit voortvloeiende preventieve of risico reducerende maatregelen.

Tijdelijk veiligstellen van de situatie

:

Alle activiteiten na benadering en identificatie die benodigd zijn om de uitwerkingsrisico’s van het CE in relatie tot de omgeving te beheersen tot aan het tijdstip van overdracht van het CE aan de EODD. Er worden bij het tijdelijk veiligstellen van de situatie geen demontagehandelingen aan het CE zelf verricht.

Toezicht

:

Het verzamelen van de informatie over de vraag of een handeling of zaak voldoet aan de daaraan gestelde eisen, het zich daarna vormen van een oordeel daarover en het eventueel naar aanleiding daarvan interveniëren. (Ministerie van BZK, De kaderstellende visie op toezicht).

Vakbekwaamheidsgebied

:

Aanduiding van het werkveld, de functie, of een geheel aan taken waar bepaalde vakbekwaamheidseisen op betrekking hebben.

Vakbekwaamheidseisen

:

De eisen die, binnen een bepaald werkveld of een bepaalde beroepsgroep, gesteld worden aan personen met betrekking tot hun kennis, vaardigheden en houdingen inzake specifieke handelingen of taken.

Verdacht gebied

:

Het deel van het onderzoeksgebied waarbinnen op basis van vooronderzoek de aanwezigheid van CE wordt vermoed.

Vooronderzoek

:

Onderzoek dat tot doel heeft om te beoordelen of er indicaties zijn dat binnen het onderzoeksgebied CE aanwezig zijn, en zo ja, om het verdachte gebied in horizontale en verticale dimensie af te bakenen. Het vooronderzoek bestaat uit zowel het inventariseren als beoordelen (analyseren) van bronnenmateriaal. Eindresultaat is een rapportage en een bijbehorende CE bodembelastingkaart.

VTVS

:

Voorziening voor het tijdelijk veiligstellen van de situatie.

WDA&T

:

Term gebruikt door SZW voor een werkveldspecifiek schema van aanwijzing en toezicht. Daarin zijn de normen vastgelegd waaraan CKI’s dienen te voldoen om aangewezen te worden door de minister van SZW. Ook bevat het de voorwaarden waarbinnen aanwijzing plaatsvindt.

WDAT-OCE

:

Werkveldspecifiek document voor Aanwijzing en Toezicht voor het systeemcertificaat Opsporen Conventionele Explosieven (OCE).

Documentnummer: WDAT-OCE: 2012, versie 1.

WSCS

:

Term gebruikt door SZW voor een werkveldspecifiek certificatieschema dat door de minister van SZW is geaccepteerd te gebruiken binnen een specifieke aanwijzing als CKI voor personen, producten of systemen.

WSCS-OCE

:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het Systeemcertificaat Opsporen Conventionele Explosieven (OCE).

Documentnummer: WSCS-OCE: 2012, versie 1.

3. Werkveldspecifieke kenmerken

Om het maatschappelijk belang – veiligheid en gezondheid van en rondom de arbeid – te waarborgen, is door de overheid gekozen voor een wettelijk verplichte certificatieregeling voor de borging van de kwaliteit/veiligheid van het opsporen van conventionele explosieven.

3.1. Beschrijving schema

Het werkveldspecifieke certificatieschema WSCS-OCE heeft betrekking op het opsporen van Conventionele Explosieven die in de (water)bodem zijn achtergebleven tijdens de Eerste en Tweede Wereldoorlog. Het werkveldspecifieke document is door de minister van SZW vastgesteld. De minister van SZW kan na overleg met het werkveld wijzigingen aanbrengen in de vastgestelde schema. Dit vastgestelde schema vervangt eerdere versies. Op- en of aanmerkingen over het certificatieschema kunnen worden ingediend bij het College van Deskundigen OCE.

3.2. Actieve partijen

Binnen het kader van dit certificatieschema zijn in hoofdzaak de volgende soorten partijen actief:

  • SCVE;

  • Centraal College van Deskundigen Opsporen Conventionele Explosieven (CCvD OCE);

  • Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Arbeidsomstandighedenbeleid);

  • Ministerie van Defensie;

  • Explosieven Opruimings Dienst Defensie (EODD);

  • Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

  • Gemeenten (handhaving openbare orde en veiligheid);

  • Inspectie SZW (toezicht en handhaving arbeidsomstandigheden);

  • Certificatie-instelling(en) voor dit certificatieschema;

  • Certificaathouders;

  • Opdrachtgevers.

3.3. Risicoanalyse en afbreukcriteria

Hoofdrisico van het werkveld van het opsporen van conventionele explosieven is het onverhoeds aantreffen van CE bij het uitvoeren van werkzaamheden in de (water)bodem en/of de ondeskundige en onzorgvuldige omgang met aangetroffen CE. Hierdoor bestaat het gevaar op het ongewenst tot (uit)werking komen van CE en dat kan grote uitwerkingsgevolgen teweegbrengen. De belangrijkste daarvan zijn luchtdruk, schokgolf en scherfwerking, welke een groot gevaar vormen voor de veiligheid en gezondheid van bij het opsporen van CE betrokken werknemers en andere personen.

Het voornoemde risico doet zich voor indien voorafgaand aan (bouw)projecten geen/onvoldoende onderzoek wordt gedaan naar de mogelijke aanwezigheid van CE en/of het opsporen van CE op een onzorgvuldige en/of ondeskundige wijze plaatsvindt. In het laatstgenoemde geval doet het risico van het onverhoeds aantreffen van CE zich ook voor zodra na een opsporingsproject met de reguliere (bouw)werkzaamheden wordt gestart. In dit verband wordt ook verwezen naar de doelstellingen van dit certificatieschema zoals genoemd hoofdstuk 1.

Om de risico’s van het ongewenst tot uitwerking komen van CE zoveel mogelijk te beperken, dient het vooronderzoek en het opsporen van CE, inclusief de civieltechnische ondersteuning, op een deskundige, zorgvuldige en gestructureerde wijze plaats te vinden. Ten behoeve daarvan worden in deel II van dit certificatieschema eisen gesteld aan:

  • de organisatie (het bedrijf/de certificaathouder);

  • het personeel en de middelen;

  • het proces (aanpak en werkwijze van het opsporen van CE).

Het hoofdrisico van het onverhoeds aantreffen van CE bij het uitvoeren van werkzaamheden in de (water)bodem en/of de ondeskundige en onzorgvuldige omgang met aangetroffen CE, worden in tabel 3.1 uitgewerkt in afbreukcriteria. Per afbreukcriterium wordt de uitwerking daarvan in werkveldspecifieke eisen weergegeven, met een verwijzing naar de relevante normparagrafen in dit certificatieschema.

Tabel 3.1: risicoanalyse, afbreukcriteria en uitwerking in werkveldspecifieke eisen

Afbreukcriteria

PROCES

ORGANISATIE

PERSONEEL & MIDDELEN

Normuitwerking

§

Normuitwerking

§

Normuitwerking

§

Onverwachts aantreffen van CE tijdens werken in (water)bodem

Eisen gesteld aan vooronderzoek.

6.5

Eisen gesteld aan de organisatie, waaronder:

• wet- en regelgeving;

• RI&E/TRA;

• verzekeringen;

• systeemhandboek;

• taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden;

• directieverantwoordelijkheid;

• communicatie;

• bewaking & meting;

• werkplekinspecties;

• interne audits;

• klachten en tekortkomingen;

• beheersing van ongevallen en incidenten.

6.1, 6.4

Eisen gesteld aan deskundigheid van personeel en de aantoonbaarheid daarvan (examinering).

Eisen gesteld aan materieel en middelen.

Eisen gesteld aan de beheersing van detectie- en meetapparatuur (validatie & kalibratie).

6.2, bijlage 2 6.3, bijlagen 3 t/m 5 6.3.3

Onzorgvuldig en/of ondeskundig handelen door personeel betrokken bij het opsporen (detecteren en benaderen) van CE

Uitvoering van bepaalde werkzaamheden door betreffende deskundigheidsniveau.

6.6.1

Onvoorbereid starten met het opsporen van CE

Eisen gesteld aan de werkvoorbereiding: projectplan, communicatie betrokken instanties en projectgebonden risico-evaluatie.

6.6.2

Onzorgvuldig uitvoeren van detectieonderzoek en/of gebruik onjuiste detectieapparatuur

Eisen gesteld aan de uitvoering van het detectieonderzoek en de interpretatie van meetgegevens.

6.6.3

Onjuist en/of onzorgvuldig benaderen van gedetecteerde CE

Eisen gesteld aan het benaderen: detecteren, lokaliseren, laagsgewijs ontgraven en munitiescheiding.

6.6.3, 6.6.4, 6.6.5, 6.6.6

Onjuist identificeren van aangetroffen CE

Eisen gesteld aan de identificatie van CE: wel/geen CE, en zo ja: (sub)soort, wapeningstoestand, ontstekers, kaliber en nationaliteit.

6.6.7

Eisen gesteld aan de organisatie, waaronder:

• wet- en regelgeving;

• RI&E/TRA;

• verzekeringen;

• systeemhandboek;

• taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden;

• directieverantwoordelijkheid;

• communicatie;

• bewaking & meting;

• werkplekinspecties;

• interne audits;

• klachten en tekortkomingen;

• beheersing van ongevallen en incidenten.

6.1, 6.4

Eisen gesteld aan deskundigheid van personeel en de aantoonbaarheid daarvan (examinering).

Eisen gesteld aan materieel en middelen.

Eisen gesteld aan de beheersing van detectie- en meetapparatuur (validatie & kalibratie).

6.2, bijlage 2 6.3, bijlagen 4 t/m 6 6.3.3

Ongewenst tot uitwerking komen van CE na het aantreffen daarvan

Eisen gesteld aan het tijdelijk veiligstellen van de situatie, inclusief het treffen van beschermende maatregelen en eisen gesteld aan de voorziening voor het tijdelijk veiligstellen van de situatie en het transport van CE.

6.6.8, 6.6.9

Onzorgvuldige en/of onjuiste overdracht van CE aan EODD

Eisen gesteld aan de overdracht van CE aan de EODD en de afvoer van schroot, inclusief communicatie met EODD.

6.6.10

Risico’s samenhangende met het verrichten van civieltechnische werkzaamheden in het opsporingsgebied

Eisen gesteld aan het civieltechnisch opsporingsproces, inclusief materieeleisen.

6.6.11

Na afronding van het opsporingsproject alsnog aantreffen van CE

Eisen gesteld aan de oplevering van het project, inclusief het proces-verbaal van oplevering, en de projectevaluatie.

6.6.12, 6.6.13

4. Certificatiereglement

4.1. Doelstelling

Dit deel van het schema omschrijft de procedures die relevant zijn voor het juist toepassen van het specifieke schema. Hierbij moet onder meer gedacht worden aan:

  • initiële audits;

  • afgifte van certificaten;

  • tussentijdse audits;

  • verlenging/vernieuwing van certificaten;

  • schorsen of intrekken van certificaat.

4.2. Certificatieprocedure

De organisatie dient bij een CKI, in overeenstemming met de certificatieprocedure, een aanvraag in voor het systeemcertificaat Opsporen Conventionele Explosieven. Deze paragraaf is van toepassing op aanvragen om initiële certificatie (organisatie beschikt nog niet over een certificaat) en op aanvragen om hercertificatie (hercertificatie voorafgaand aan het verstrijken van de geldigheidsduur van het certificaat). De frequentie van toezicht en de wijze van tussentijdse beoordeling door de certificatie-instelling staat beschreven in hoofdstuk 5.

4.2.1. Algemeen

De CKI dient de aanvraag voor een certificaat in overeenstemming met het binnen deze CKI geldende reglement te behandelen. De CKI is verplicht om de organisatie over dit reglement te informeren.

4.2.2. Beoordeling van het managementsysteem en projectlocaties

De aanvrager van het certificaat stelt ten behoeve van het certificatieonderzoek aan de certificerende instelling de systeemdocumentatie ter beschikking, inclusief een matrix waarin een relatie wordt gelegd tussen het eigen managementsysteem en de corresponderende normelementen uit het WSCS-OCE. Het certificatieonderzoek wordt uitgevoerd volgens het certificatiereglement van de CKI en bestaat uit twee fasen, namelijk een vooronderzoek en een implementatieonderzoek.

De certificerende instelling stelt een onderzoek in naar:

  • de systeemdocumentatie, waarbij beoordeeld wordt of de documentatie invulling geeft aan alle elementen van dit certificatieschema;

  • de implementatie van het managementsysteem, waarbij beoordeeld wordt of de procedures en instructies overeenkomstig de systeemdocumentatie zowel op schrift als in de praktijk uitgevoerd worden. Deze beoordeling geschiedt zowel op de bedrijfslocatie (gespecialiseerde afdeling), op onder het certificaat vallende nevenvestigingen (afdelingen), als op projectlocaties;

  • de mate waarin de leiding van de organisatie zich het zorgvuldig handelen overeenkomstig dit certificatieschema heeft eigen gemaakt.

4.2.3. Verlenging van het systeemcertificaat

Een certificaat kan worden afgegeven indien wordt voldaan aan de eisen van dit certificatieschema.

Het certificaat wordt afgegeven aan de juridische entiteit, welke de contracten vallend onder dit schema aangaat, conform het algemeen reglement van de CKI. Het certificaat wordt afgegeven wanneer de beoordeling van het managementsysteem van de aanvrager in positieve zin is afgerond. De beslissing van certificatie zal openbaar worden gemaakt volgens paragraaf 4.8.

Om in aanmerking te komen voor certificatie dient aan de onderstaande criteria te worden voldaan:

  • het managementsysteem functioneert minimaal 3 maanden;

  • de beoordeling door directie van de organisatie is uitgevoerd;

  • de procedures voor interne audits zijn volledig operationeel en werken aantoonbaar

  • er zijn geen belangrijke onvolkomenheden (categorie A en B, zie paragraaf 5.4.3);

  • er bestaat een gerechtvaardigd vertrouwen dat het managementsysteem is gericht op het beheersen van risico’s, het voldoen aan wet- en regelgeving en eisen en wensen van belanghebbenden.

  • De opsporingsprojecten in het kader van de (initiële) beoordeling zijn door de CKKI als voldoende aangemerkt.

De beoordeling van dossiers van uitgevoerde vooronderzoeken in het kader van de initiële beoordeling door de CKI volgens paragraaf 5.2 vindt plaats nadat de documentbeoordeling met positief resultaat is afgerond.

Het uitvoeren van opsporingsprojecten in het kader van de initiële beoordeling door de CKI volgens paragraaf 5.2 vindt plaats nadat de documentbeoordeling door de CKI met positief resultaat is afgerond. De aanvrager meldt deze projecten conform paragraaf 5.1 aan de CKI en de projecten worden pas uitgevoerd nadat de CKI daarmee heeft ingestemd. Indien één van beide projecten niet positief beoordeeld wordt, wordt dezelfde procedure gevolgd voor het uitvoeren en beoordelen van een derde project.

4.2.4. Weigering, schorsing en intrekking van het systeemcertificaat

Een certificaat wordt geweigerd,, geschorst of ingetrokken indien:

  • is gebleken dat niet of niet volledig is voldaan aan bij of krachtens de wet met betrekking tot de aan het certificaat gestelde eisen;

  • niet aan alle normelementen van het WSCS-OCE wordt voldaan;

  • corrigerende maatregelen naar aanleiding van uitgeschreven afwijkingen onvoldoende zijn of niet tijdig worden ingediend bij de CKI;

  • de veiligheid of gezondheid van werknemers of derden door werkzaamheden die door het certificaat worden gereguleerd in gevaar wordt of kan worden gebracht.

Zie hierbij ook paragraaf 5.4.

4.2.5. Verlenging van het Systeemcertificaat

Na de certificatieperiode van drie jaar dient een complete beoordeling van de certificatie-eisen/normelementen (zie deel II) uitgevoerd te worden. Hierbij wordt mede gebruik gemaakt van de resultaten van voorgaande beoordelingen. Hercertificatie dient plaats te vinden voorafgaand aan het verstrijken van de geldigheidsduur van het certificaat. Zie verder hoofdstuk 5 van dit certificatieschema.

4.2.6. Certificaatverstrekking na intrekking

Indien een organisatie na een intrekking opnieuw gecertificeerd wil worden, dient dezelfde procedure doorlopen te worden als bij initiële certificatie. Na intrekking mag een nieuw verzoek tot certificatie pas worden ingediend na het verstrijken van een periode van minimaal 12 maanden (zie WDAT-OCE). De CKI zorgt voor registratie van deze periode.

4.3. Certificatiebeslissing

De certificatiebeslissing wordt genomen in overeenstemming met de eisen uit het certificatieschema door een functionaris van de certificatie-instelling die is gekwalificeerd en aangesteld conform het kwaliteitssysteem van de CKI en die volgens de procedure onder 4.2 niet betrokken is geweest bij de beoordeling van het systeem.

4.4. Geldigheidsduur van het certificaat

De maximale geldigheidsduur van het systeemcertificaat is 3 jaar.

4.5. Gegevens op het certificaat

Het systeemcertificaat dient minimaal de navolgende gegevens te bevatten:

  • Gegevens van het gecertificeerde bedrijf:

    • Volledige bedrijfsnaam;

    • Nummer van de inschrijving in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel;

    • Vestigingsplaats;

    • Scope van het certificaat (A en/of B).

  • Gegevens van de CKI:

    • Naam;

    • Vestigingsplaats;

    • Logo

    • Kenmerk van de aanwijzing door de minister van SZW.

  • Overige gegevens certificaat:

    • Geldigheidsduur;

    • De verklaring van de certificatie-instelling dat het betreffende systeem voldoet aan de eisen uit het werkveldspecifieke certificatieschema;

    • Handtekening bevoegd persoon CKI;

    • Beeldmerk en logo van SCVE.

4.6. Klachten

4.6.1. Klachten over de CKI

Een adequate behandeling van klachten is belangrijk voor het creëren van vertrouwen in certificatie en belangrijk voor de bescherming van zowel de certificaathouders als de gebruikers van certificaten.

Aan een CKI worden onder meer de volgende eisen gesteld:

  • Een openbaar toegankelijke klachtenprocedure dient aanwezig te zijn.

  • de klachtenprocedure bevat minimaal het volgende: een beschrijving van het proces van ontvangen, onderzoeken en beoordelen van de klacht; de wijze van volgen van de klacht en acties als vervolg daarop; en de wijze waarop wordt verzekerd dat correctieve acties worden uitgevoerd.

  • De beslissing over de reactie op de klacht dient te worden genomen door personen(en) die niet betrokken zijn bij het onderwerp van de klacht.

  • Indieners van klachten dienen, indien mogelijk, op de hoogte te worden gehouden van de ontvangst van de klacht, de voortgang van behandeling en de uitkomst.

4.6.2. Klachten over het bedrijf of de persoon

Indien de CKI klachten van derden, zoals een opdrachtgever, ontvangt over het voldoen aan dit schema door het bedrijf of de persoon die een aanvraag voor het certificaat heeft ingediend of certificaathouder is, dient de CKI de klager te verwijzen naar het bedrijf of de persoon. De CKI dient de klacht te betrekken bij de eerstvolgende beoordeling bij het betreffende bedrijf of de betreffende persoon. Echter, indien het naar de mening van de CKI een ernstige klacht betreft, dient de CKI, naast de behandeling door het bedrijf of de persoon, zelf ook direct te beoordelen of de klacht gevolgen dient te hebben voor de beslissing m.b.t. certificatie. In dat geval dient de CKI af te wegen of het gewenst is een extra beoordeling uit te voeren. De kosten van deze extra beoordeling komen in beginsel voor rekening van de certificaathouder.

4.6.3. Klachtenregeling

4.6.3.1. Inleiding

In deze werkinstructie wordt de afhandeling van een klacht besproken. De cki dient te beschikken over een formulier voor de registratie van klachten.

4.6.3.2. Werkwijze

Wanneer iemand probeert een klacht telefonisch of mondeling te melden, wordt aan hem/haar gevraagd deze schriftelijk te verwoorden. Als een klacht schriftelijk binnenkomt wordt deze meteen naar de kwaliteitsmanager gebracht en indien de klachtafhandelaar duidelijk is krijgt hij/zij meteen een kopie van de klacht.

De kwaliteitsmanager registreert de klacht op een klachtenformulier en stelt de directeur CKI op de hoogte van de klacht. De directeur van de CKI wijst de klachtafhandelaar aan. De kwaliteitsmanager vermeldt de klachtafhandelaar op het klachtenformulier en brengt de klachtafhandelaar schriftelijk op de hoogte van de klacht. De klachtafhandelaar informeert de indiener van de klacht schriftelijk over de ontvangst van de klacht

4.6.3.3. Eenvoudige zaken

Klachtafhandelaar stuurt klacht door naar betrokken bedrijf/persoon; stelt indiener op de hoogte;

legt dossier aan ten behoeve van de voortgangsbewaking en meenemen afhandeling klacht door bedrijf/persoon bij eerstvolgende beoordeling.

4.6.3.4. Ernstige klachten

Klachtafhandelaar beoordeelt de klacht en stelt vast of de klacht een incident betreft of dat de klacht moet leiden tot een aanpassing in de werkwijze.

Indien het een incident betreft, wordt de indiener daarvan op de hoogte gesteld. De klachtafhandelaar bedenkt samen met de indiener binnen drie weken na het indienen van de klacht een oplossing voor de afhandeling en betrekt bedrijf/persoon hierbij.

De oplossing zoals die met de indiener is besproken wordt vastgelegd op het klachtenformulier. Hier wordt tevens vermeld dat het gaat om een incident.

Indien de klacht een aanpassing van de werkwijze vergt bedenkt de klachtafhandelaar binnen 10 dagen een verbetervoorstel en bespreekt dit met de kwaliteitsmanager en betrekt bedrijf/persoon hierbij. Het verbetervoorstel moet een structurele verbetering inhouden van de werkwijze. Het verbetervoorstel wordt ingevuld op het klachtenformulier.

De klachtafhandelaar stelt de indiener op de hoogte van de afhandeling van de klacht.

De kwaliteitsmanager maakt de gewijzigde werkwijze bekend.

De kwaliteitsmanager start, indien nodig, een vervolgonderzoek naar de invoering van het verbetervoorstel. De bevindingen worden vastgelegd op het klachtenformulier. Er vindt deugdelijke archivering plaats van ontvangen en behandelde klachten.

4.7. Bezwaarprocedure

4.7.1. Inleiding

Onderstaand worden de stappen beschreven die nodig zijn voor het afhandelen van een bezwaarschrift. Een dergelijk bezwaarschrift kan bijvoorbeeld ingediend worden tegen besluiten van de CKI inzake het niet (opnieuw) verlenen, schorsen of intrekken van een certificaat.

4.7.2. Werkwijze

4.7.2.1. Algemeen

  • Een door of namens de CKI genomen besluit, dat is een definitieve uitslag of eindoordeel, wordt schriftelijk ter kennis van de belanghebbende gebracht.

  • Onder een besluit wordt tevens verstaan het weigeren te beslissen of het niet tijdig nemen van een beslissing.

  • De CKI stelt de belanghebbende in haar correspondentie in kennis van de mogelijkheid van het indien van een bezwaarschrift door middel van de volgende clausule:

    ‘Ingevolge de CKI procedure “bezwaarschriftprocedure” kan door een belanghebbende met betrekking tot dit besluit een bezwaarschrift ingediend worden. Daartoe moet binnen zes weken na de datum van verzending van het besluit een bezwaar worden ingediend bij de CKI. In het bezwaarschrift moet gemotiveerd worden aangegeven waarom het gegeven besluit niet juist gevonden wordt. Verzocht wordt bij het bezwaarschrift een kopie van het bestreden besluit toe te voegen.’

  • Het bezwaarschrift dient in ieder geval de volgende elementen te bevatten:

    • naam en adres indiener

    • dagtekening

    • een omschrijving van het bestreden besluit

    • de gronden van het bezwaar .

Het bezwaar wordt niet-ontvankelijk verklaard:

  • indien niet aan de gestelde termijn van indienen wordt voldaan. Dit geldt niet als de indiener aantoont dat hij redelijkerwijs niet in verzuim is geweest

  • in andere gevallen dan genoemd onder a, als geen gebruik gemaakt wordt van de door de CKI geboden gelegenheid tot verzuimherstel

Het bezwaar wordt verder niet-ontvankelijk verklaard als het, bij het niet van toepassing zijn van een termijn, onredelijk laat wordt ingediend. Dit geldt uitsluitend wanneer het bezwaar betrekking heeft op het niet tijdig nemen van een besluit

Het bezwaarschrift schort de werking van het besluit niet op

  • Het bezwaarschrift leidt tot heroverweging van het besluit waartegen het is gericht

4.7.2.2. Procedure

Procedure

  • De CKI neemt kennis van het bezwaarschrift en bevestigt binnen twee weken de ontvangst.

  • De CKI biedt gelegenheid tot het horen van de indiener.

  • Het bezwaarschrift wordt gemeld bij de kwaliteitsmanager die het bezwaar registreert.

  • Het horen betreft met name de vakinhoudelijke aspecten die geleid hebben tot het besluit en dient binnen in beginsel zes weken na het vaststellen dat een hoorprocedure aan de orde is, plaats te vinden.

  • Het horen kan geschieden door de CKI of door een of meer door de CKI benoemde ter zaken kundige. Het horen geschiedt door een persoon of personen die niet betrokken is/zijn geweest bij de voorbereiding van het besluit, en geen binding hebben met de belanghebbende.

  • Het horen geschiedt op een door de CKI te bepalen tijdstip binnen de gangbare kantooruren.

  • Relevante stukken kunnen tot 10 dagen voor de hoorzitting worden ingediend en liggen gedurende een week voor de zitting ter inzage.

  • Van het horen wordt afgezien indien het verzoek om herziening kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is, inmiddels aan het verzoek is tegemoetgekomen, of indien belanghebbende verklaart hiervan geen gebruik te maken.

  • Van het horen wordt een verslag gemaakt. Het verslag wordt bij de beslissing op het bezwaar om herziening gevoegd.

  • De hoorcommissie brengt tevens advies aan de CKI.

4.7.2.3. Beslissing op het bezwaaarschrift

  • De CKI beslist aan de hand van de haar ter beschikking staande gegevens binnen zes weken gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken.

  • De beslistermijn kan eenmaal met ten hoogste 6 weken worden verlengd. Daarna kan de termijn slechts met toestemming van de belanghebbende worden verlengd.

  • De CKI zal, bij het gegrond verklaren van het bezwaar, de beslissing herroepen en een nieuwe beslissing ter zake nemen.

  • Van haar beslissing op het bezwaar zal de CKI de onderbouwing en motivering aan belanghebbende meedelen.

4.7.2.4. Bestuursrechter

  • Indien de inhoud of strekking van de nieuwe beslissing de belanghebbende hiertoe aanleiding geeft, dient hij zich in voorkomend geval te wenden tot de bestuursrechter.

  • De CKI zal de belanghebbende in haar beslissing op bezwaar wijzen op deze mogelijkheid.

4.8. OCE Certificaatregister

De CKI registreert de actuele gegevens van certificaathouders. Conform de overeenkomst met de SCVE worden de gegevens elektronisch verzonden aan SCVE ten behoeve van het SCVE Certificaatregister. Weigeren, opschorten of intrekken van certificaten dienen door de CKI onmiddellijk te worden doorgegeven aan SCVE en de andere CKI’s. Dit register wordt via internet toegankelijk gemaakt, binnen de wettelijke kaders.

4.9. Norminterpretatie

Het CCvD OCE dient te zorgen voor eenduidige norminterpretatie van de eisen in het werkveldspecifieke certificatieschema. Toch kan het voorkomen dat er in de operationele fase verschillende interpretaties bestaan van één of meerdere in werkveldspecifieke certificatieschema’s gehanteerde begrippen. Mocht het gebeuren dat organisaties, aanvragers van diensten en CKI’s uiteenlopende definities hanteren en hierover meningsverschillen bestaan, dan dienen afwijkende interpretaties te worden voorgelegd aan het CCvD OCE.

Het CCvD OCE neemt binnen een periode van maximaal 8 weken een besluit over de aan haar voorgelegde interpretatievraag.

5. Toezicht

De CKI is verplicht de organisatie blijvend te toetsen aan de eisen in dit werkveldspecifieke certificatieschema. In dit hoofdstuk staat de wijze waarop dat toezicht door de CKI dient te worden ingericht beschreven.

5.1. Gegevensverstrekking en toegang projectlocatie

De organisatie is verplicht medewerking te verlenen aan beoordelingen op zowel kantoor als projectlocaties door of vanwege de certificatie-instelling. Tevens is de organisatie verplicht de voor deze beoordelingen noodzakelijke gegevens te verschaffen.

De organisatie is verplicht om wijzigingen in zijn omstandigheden, die voor het certificaat van belang kunnen zijn, aan de certificatie-instelling door te geven. Bij wijziging in rechtspersoon dient de organisatie de CKI te verwittigen. In dergelijke gevallen vervalt het certificaat en de overeenkomst.

De certificaathouder dient de CKI schriftelijk op de hoogte te stellen van uit te voeren projecten zoals bedoeld in paragraaf 6.6 van dit certificatieschema. Deze melding geschiedt per e-mail en uiterlijk 72 uur voor aanvang van de werkzaamheden binnen het OCE werkgebied. Wijzigingen in de planning van deze werkzaamheden dienen eveneens zo spoedig mogelijk te worden gemeld. Indien voor het melden van projecten aan de CKI een automatiseringssysteem beschikbaar is en dite is goedgekeurd door het CCvD OCE, geschiedt de melding via dit systeem. Een kopie van de bevestiging dat de melding bij de CKI is ontvangen wordt door de organisatie opgenomen in het projectdossier. Projecten zoals bedoeld in paragraaf 6.5 behoeven niet te worden gemeld.

Meldingen inzake spoedwerkzaamheden (o.a. onverwacht aantreffen munitie) dienen zo spoedig mogelijk aan de CKI te worden gericht. Bij de eerstvolgende (periodieke) audit zal de documentatie van deze werkzaamheden worden geverifieerd.

5.2. Frequentie en wijze van uitvoering van het toezicht

5.2.1. Periodieke beoordeling

Het onderzoek ten behoeve van de verlening en verlenging van het systeemcertificaat vindt plaats conform paragraaf 4.2. Na de verlening/verlenging van het systeemcertificaat, wordt door de certificerende instelling een beoordelingsprogramma uitgevoerd dat als volgt is opgebouwd.

  • Een jaarlijkse beoordeling van de doeltreffendheid en juiste toepassing van het managementsysteem op de bedrijfslocatie van de organisatie. Alle onderdelen van dit certificatieschema dienen binnen de certificatieperiode te worden geverifieerd.

  • Het beoordelen van projecten in uitvoering.

  • De beoordeling van eventuele organisatorische veranderingen en de gevolgen hiervan voor het certificaat.

Voor de minimale frequentie en tijdsbesteding van initiële beoordeling, herbeoordeling en periodieke beoordelingen gelden onderstaande tabellen.

Tabel 5.2.1: tijdbesteding initiële beoordeling en herbeoordeling (in uren)

Deelgebied

Bedrijfsaudit

Projectlocaties

Vooronderzoek

Totaal

A

12

8

4

24

B

8

8

0

16

A+B

12

8

4

24

Tabel 5.2.2: tijdbesteding periodieke beoordeling (in uren)

Deelgebied

Bedrijfsaudit

Projectlocaties

Vooronderzoek

Totaal

A

8

4

4

16

B

8

4

0

12

A+B

12

4

4

20

  • 1. Onder de certificatieperiode wordt verstaan: een periode van 3 jaar waarvoor een certificaat conform dit certificatieschema wordt verstrekt, gerekend vanaf de datum van afgifte van het certificaat. Onder een certificatiejaar wordt verstaan: een opeenvolgende periode van 12 maanden, waarbij het eerste certificatiejaar wordt gerekend vanaf de datum van afgifte van het certificaat.

  • 2. Onder de initiële beoordeling wordt verstaan de situatie dat de organisatie op het moment waaropt de beoordeling plaatsvindt niet beschikt over een certificaat volgens het WSCS-OCE.

  • 3. De tijdsbesteding voor de herbeoordeling is tenminste gelijk aan de tijdsbesteding voor de initiële beoordeling. Het is ter beoordeling aan de certificatie-instelling of er ten behoeve van de herbeoordeling aanvullende tijd nodig is voor verificatie van bevindingen uit de voorgaande certificatieperiode en of wijzingen in de organisatie.

  • 4. Indien er tijdens de herbeoordeling geen projecten beschikbaar zijn kan geen verlenging van het certificaat plaatsvinden en zal, zodra er wel projecten zijn, een initiële beoordeling moeten worden uitgevoerd.

  • 5. Indien tijdens de periodieke beoordeling geen projectbeoordeling kan worden uitgevoerd dient deze zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk in het volgende certificatiejaar, alsnog te worden uitgevoerd. De CKI legt een dergelijke maatregel schriftelijk in het dossier vast. Deze maatregel kan slechts één keer in een certificatieperiode worden toegepast. Als hier niet aan kan worden voldaan, dient de CKI het certificaat in te trekken. Hierop is paragraaf  4.2.6 en 5.5.5 niet van toepassing.

  • 6. De in de tabellen genoemde tijdsbesteding is inclusief rapportage.

  • 7. De tijdsbesteding voor de beoordeling van een projectlocatie bedraagt tenminste 4 uur (inclusief rapportage). Het aantal projectbezoeken wordt dus als volgt bepaald: tijdsbesteding werkplekinspectie/4.

  • 8. De tijdsbesteding voor de beoordeling van een dossier van een vooronderzoek bedraagt tenminste 2 uur (inclusief rapportage). Het aantal dossierbeoordelingen wordt dus als volgt bepaald: tijdsbesteding/2.

  • 9. Voor organisaties met meerdere vestigingen, actief binnen de reikwijdte van dit certificatieschema, dient aan het aantal mandagen een halve dag per vestiging te worden toegevoegd.

  • 10. Bij uitvoering van een gecombineerde audit met NEN-EN-ISO 9001 door hetzelfde auditteam kan, met voldoende onderbouwing, een reductie worden gegeven op de tijdsbesteding voor de bedrijfsaudit met een maximum van 30%.

  • 11. De tijdsbesteding is exclusief de toetsing van de interne examinering van OCE-deskundigen zoals bedoeld in paragraaf 6.2.1. Indien de organisatie examinering zelf uitvoert, worden hierover separate afspraken gemaakt tussen de certificaathouder en de CKI.

5.2.2. Tussentijdse steekproef (onaangekondigde projectbezoeken)

Tijdens de looptijd van het certificaat vinden periodieke beoordelingen op projectlocaties plaats door de CKI, volgens de onderstaande tabel. Deze projectbeoordelingen vinden onaangekondigd plaats.

Bij vastgestelde tekortkomingen wordt de certificaathouder daarvan op de hoogte worden gesteld.

Tabel 5.2.3 tijdsbesteding onaangekondigde projectbeoordelingen per certificatiejaar (in uren)

Deelgebied

Projectlocaties onaangekondigd

A

4

B

4

A+B

8

De tijdsbesteding voor de beoordeling van een projectlocatie bedraagt tenminste 4 uur (inclusief rapportage). Het aantal projectbezoeken wordt dus als volgt bepaald: tijdsbesteding werkplekinspectie gedeeld door 4.

Indien het aantal onaangekondigde projectbeoordelingen in een certificatiejaar niet is uitgevoerd doordat de certificaathouder te weinig projecten in uitvoering heeft c.q. bij de CKI heeft aangemeld, dient het ontbrekend aantal in het daarop volgende certificatiejaar alsnog te worden uitgevoerd. De CKI legt een dergelijke maatregel schriftelijk in het dossier vast. Deze maatregel kan slechts één keer in een certificatieperiode worden toegepast. Als hier niet aan kan worden voldaan, dient de CKI het certificaat in te trekken. Hierop is paragraaf 4.2.6 en 5.4 niet van toepassing.

5.3. Verslag van bevindingen

De resultaten van beoordelingen worden tussentijds aan de organisatie gerapporteerd. Indien noodzakelijk wordt de organisatie door de certificerende instelling verplicht tot de uitvoering van corrigerende maatregelen. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 5.4 van dit certificatieschema.

Wanneer de tussentijdse beoordelingsresultaten niet acceptabel zijn of wanneer de tekortkomingen onvoldoende worden gecorrigeerd, kan de certificerende instelling overgaan tot schorsing of in het uiterste geval tot het intrekken van het certificaat. Hierop is hoofdstuk 4 van dit certificatieschema van toepassing, waarin tevens de procedure voor klachten en een herzieningsverzoek staat beschreven.

5.4. Maatregelen

5.4.1. Algemeen

Indien blijkt dat een certificaathouder niet of niet meer voldoet aan de eisen of normen in dit certificatieschema, worden door de CKI afwijkingen uitgeschreven. Zie hiervoor paragraaf 5.4.3 van dit certificatieschema. Indien naar aanleiding daarvan geen/onvoldoende corrigerende maatregelen worden genomen, neemt de CKI maatregelen. Mogelijke maatregelen zijn het weigeren, schorsen of intrekken van het certificaat. Door de CKI uitgeschreven afwijkingen en opgelegde maatregelen worden geregistreerd in een centraal registratiesysteem. Deze informatie wordt door de CKI vertrouwelijk behandeld.

5.4.2. Uitwisseling van informatie met de Inspectie SZW

Indien door de CKI bij het uitvoeren van beoordelingen situaties betreffende het uitvoeren van werkzaamheden zoals bedoeld in dit certificatieschema worden aangetroffen waarin naar het oordeel van de CKI significant onveilige situaties worden gecreëerd en/of relevante wet- en regelgeving wordt overtreden, wordt de Inspectie SZW hiervan op de hoogte gesteld. Daarbij wordt tevens medegedeeld welke maatregelen door de CKI worden genomen. De CKI stelt de organisatie op de hoogte van het feit dat de Inspectie SZW is geïnformeerd.

5.4.3. Certificatiecriteria en opvolging afwijkingen

Eventuele tekortkomingen worden beoordeeld op basis van belangrijkheid. In onderstaande matrix wordt aangegeven op welke wijze de beoordeling plaatsvindt. De waardering is als volgt onderverdeeld:

Categorie A

afwijking

• één of meer elementen van de norm zijn niet gedocumenteerd, terwijl dit wel wordt vereist;

• één of meer elementen van de norm zijn niet geïmplementeerd;

• bij meer elementen van de norm is sprake van vergelijkbare tekortkoming in documentatie en/of implementatie (‘trend’);

• er bestaat geen gerechtvaardigd vertrouwen in het voldoen aan wet- en regelgeving en/of gestelde eisen;

• naar het oordeel van de CKI significant onveilige situaties worden gecreëerd;

• bij een periodiek- of herbeoordelingonderzoek blijkt dat categorie B afwijkingen structureel niet of onvoldoende gecorrigeerd worden.

Categorie B

Afwijking

• bij één van de elementen van de norm sprake is van een tekortkoming in documentatie en/of implementatie.

Categorie C

Opmerking

• bij één van de elementen van de norm kan redelijkerwijs verwacht worden dat, zonder bijsturing van management, in de toekomst een onvolkomenheid zal ontstaan.

De opvolging van afwijkingen door de organisatie dient als volgt plaats te vinden:

  • De organisatie dient binnen vijf werkdagen een concreet voorstel ter opheffing van de categorie A afwijkingen in te dienen. Dit voorstel is een actieplan met concrete en structurele maatregelen met een realistische planning. Na acceptatie van de voorgestelde maatregelen zal altijd zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen een periode van 3 maanden, de implementatie worden geverifieerd, zo nodig tijdens een extra audit.

  • Voor categorie B afwijkingen dient de organisatie binnen 3 maanden concrete corrigerende maatregelen toe te sturen. Maatregelen bij B-afwijking(en) dienen aantoonbaar geïmplementeerd te zijn (toezenden van bewijsmateriaal) en de effectiviteit wordt bij de eerstvolgende audit getoetst.

  • De implementatie van voorgestelde corrigerende maatregelen voor C-afwijkingen (opmerkingen) zal tijdens de volgende periodieke audit worden beoordeeld.

5.4.4. Schorsing van het Systeemcertificaat

Een schorsingsprocedure kan worden gestart indien:

  • er niet wordt voldaan aan de certificatiecriteria zoals omschreven in dit certificatieschema;

  • er tijdens een onaangekondigd bezoek situaties worden geconstateerd waarbij:

    • naar het oordeel van de CKI significant onveilige situaties worden gecreëerd;

    • relevante wet- en regelgeving wordt overtreden.

De schorsingsprocedure houdt in dat het betreffende bedrijf wordt verzocht om binnen vijf werkdagen een concreet actieplan in te dienen ter opheffing van de tekortkoming. Dit plan dient concrete acties te bevatten, inclusief de datum waarop de acties gereed zijn. Deze datum dient zo ambitieus mogelijk te zijn. Indien de tekortkoming binnen de voornoemde termijn niet wordt opgeheven, wordt het certificaat geschorst gedurende een periode van maximaal 6 weken. Gedurende deze termijn wordt de organisatie alsnog in de gelegenheid gesteld de tekortkoming op te heffen. Indien dat gedurende deze termijn niet of onvoldoende plaatsvindt, volgt intrekking van het certificaat volgens paragraaf 5.4

Gedurende de schorsing is de certificaathouder niet bevoegd tot het uitvoeren van de werkzaamheden zoals bedoeld in dit certificatieschema.

5.4.5. Intrekken van het Systeemcertificaat

Het systeemcertificaat zal worden ingetrokken indien het resultaat van de schorsingsprocedure niet leidt tot een positieve beslissing inzake voortzetting van het certificatietraject. De beslissing tot intrekking wordt met redenen omkleed kenbaar gemaakt aan de organisatie. Indien een certificaat wordt ingetrokken is de certificaathouder niet langer bevoegd tot het uitvoeren van de werkzaamheden zoals bedoeld in dit certificatieschema.

Na intrekking mag een nieuw verzoek tot certificatie pas worden ingediend na het verstrijken van een periode van minimaal 12 maanden (zie WDAT-OCE). De CKI zorgt voor registratie van deze periode.

6. Eisen

Dit hoofdstuk bevat de werkveldspecifieke normen/eisen waaraan het te certificeren systeem dient te voldoen om voor certificatie in aanmerking te komen. De eisen in dit hoofdstuk vallen uiteen in: algemene eisen, eisen gesteld aan personeel en middelen, eisen gesteld aan het managementsysteem en proceseisen.

6.1. Algemene eisen

De organisatie dient te voldoen aan de volgende algemene eisen.

6.1.1. Wet- en regelgeving

De organisatie dient een schriftelijke procedure vast te stellen en bij te houden om de eisen van wet- en regelgeving en andere door haar onderschreven eisen, die van toepassing zijn op de verschillende aspecten van haar activiteiten, te identificeren en daar toegang toe te hebben. Voorts dient de organisatie het belang van deze eisen binnen de organisatie kenbaar te maken en de naleving er van te verzekeren.

6.1.2. Ontheffing Wet wapens en munitie

De organisatie die is gecertificeerd conform deelgebied A dient te beschikken over een ontheffing krachtens artikel 4 van de Wet wapens en munitie. Er dient aantoonbaar te worden voldaan aan de in deze ontheffing opgenomen eisen.

6.1.3. RI&E en Taak Risico Analyse

De organisatie dient te beschikken over een risico-inventarisatie & -evaluatie (RI&E), welke voldoet aan de vigerende arboregelgeving. In aanvulling daarop dient de organisatie te beschikken over specifieke taak risico analyses (TRA’s) voor risicovolle handelingen en activiteiten tijdens de procesgang. Voor het opstellen en onderhouden van deze TRA’s dient de organisatie te beschikken over een procedure voor de identificatie en evaluatie van de kwaliteits- en veiligheidsaspecten voor en tijdens de activiteiten, alsmede de daaraan gekoppelde effecten op werknemers en omgeving. Indien men hiervan afwijkt dient men minimaal de gelijkwaardigheid aan te kunnen tonen. Het gaat hierbij om aspecten, inclusief invloeden van buitenaf, die beheerst kunnen worden en waarvan mag worden aangenomen dat de organisatie hierop invloed uit kan oefenen.

In een projectplan (zie paragraaf 6.6.2) dienen de nodige maatregelen, gekoppeld aan de inventarisatie, te worden beschreven.

6.1.4. Verzekeringen

De organisatie dient minimaal te beschikken over de volgende verzekeringen (de overheid verzekert geen werkzaamheden die door haar diensten worden uitgevoerd, waardoor deze paragraaf niet van toepassing is op de EODD):

  • een verzekering waarin is opgenomen een adequate dekking voor het opsporen van conventionele explosieven;

  • een ongevallenverzekering voor eigen en ingehuurd personeel, overheidspersoneel en personeel van derden die zich begeven binnen het OCE werkgebied.

Het management van de organisatie dient jaarlijks de verzekeringsstatus te beoordelen. De resultaten van deze beoordeling worden geregistreerd. Per project dienen de verantwoordelijkheden en aansprakelijkheden van de verschillende partijen te worden vastgelegd. Voor aanvang van het project dient in overleg met de opdrachtgever te worden vastgesteld of het pakket aan afgesloten verzekering(en), eventueel in combinatie met de verzekeringen van de opdrachtgever, voldoende dekkend is voor het project. De resultaten van deze beoordeling worden opgenomen in het projectdossier.

6.2. Eisen management personeel

De organisatie dient te beschikken over een systeem waarmee de inzet van adequaat personeel kan worden afgestemd op de verschillende typen en technieken van opsporing en benadering. Al de in te zetten mensen dienen minimaal te voldoen aan de eisen in dit certificatieschema.

6.2.1. Opleiding en kwalificatie personeel

De organisatie dient er zorg voor te dragen dat personeel (eigen en van derden) dat werkzaamheden uitvoert in het kader van dit certificatieschema:

  • bekwaam is;

  • medisch en psychisch geschikt is;

  • zonder taalbelemmeringen kan communiceren;

  • voorzien is van de juiste middelen.

De organisatie die gecertificeerd is conform deelgebied A dient minimaal een Senior OCE-deskundige in vaste dienst te hebben (arbeidsovereenkomst) voor ten minste 32 uur per week.

De organisatie dient te waarborgen dat deskundig personeel (eigen en van derden) dat werkzaamheden verricht binnen het kader van dit certificatieschema (zie paragraaf 6.6.1), voldoet aan de eindtermen zoals opgenomen in bijlage 2.

Aantonen dat deskundig personeel voldoet aan de eindtermen kan op de volgende wijzen plaatsvinden.

  • 1. Door aan de certificatie-instelling aan te tonen dat voorzien is in een bedrijfsinterne examenstructuur conform de onderstaande voorwaarden voor examinering en door aan te tonen dat deskundig personeel een examen volgens deze structuur met goed gevolg heeft afgelegd;

  • 2. Door overlegging van een certificaat afgegeven door een examenorganisatie die een overeenkomst heeft met de certificatie-instelling van de organisatie, in het kader waarvan deze certificatie-instelling heeft vastgesteld dat deze examenorganisatie voldoet aan de onderstaande voorwaarden voor examinering.

Voorwaarden voor examinering:

  • De eindtermen in bijlage 2 worden ten behoeve van examinering op een evenwichtige wijze uitgewerkt in toetstermen;

  • Examinering vindt plaats door of onder verantwoordelijkheid van een onafhankelijke examencommissie die bestaat uit ten minste vier personen, waarvan ten minste twee personen beschikken over deskundigheid op het gebied van het opsporen van CE en de twee andere commissieleden deskundig zijn op respectievelijk het civieltechnisch opsporingsproces en op het gebied van opleiding en examinering;

  • Het afnemen van praktijkexamens vindt plaats door ten minste twee personen die aantoonbaar voldoen aan de eindtermen voor Senior OCE-deskundigen in bijlage 2 van dit certificatieschema en welke niet direct betrokken zijn geweest bij de opleiding van de examenkandidaat;

  • Voor het afnemen van examens wordt een examenreglement vastgesteld waarin in ieder geval bepalingen zijn opgenomen inzake de aanmeldingsprocedures voor examens, het beheer van examenvragen en -opdrachten, de wijze van examinering, de eisen aan de examenlocatie, de wijze van correctie en beoordeling van examens en een geschillenregeling;

  • Het theorie-examen wordt zodanig samengesteld dat de toepasselijke eindtermen op een evenwichtige wijze worden afgetoetst en wordt gewaarborgd dat overlap tussen examens zoveel mogelijk wordt voorkomen;

  • Ten behoeve van het afnemen van praktijkexamens wordt per onderwerp een examenprotocol vastgesteld, waarin in ieder geval wordt opgenomen de voor examinering benodigde middelen, de inrichting van de examenlocatie en een beoordelingsystematiek;

  • Jaarlijks wordt het functioneren van de examenstructuur geëvalueerd, waarbij ten minste aan de orde komt het aantal afgenomen examens in het achterliggende jaar, de examenresultaten en ingediende klachten en behandelde geschillen.

Een certificaat is drie jaar geldig. Na die periode dient opnieuw een examen te worden afgelegd volgens de bovengenoemde voorwaarden, waarbij alle toepasselijke eindtermen worden afgetoetst.

De organisatie dient:

  • een overzicht te hebben van betrokken medewerkers (eigen en van derden) met naam en functie en de bijbehorende kwalificaties;

  • geschikte registraties bij te houden van de kwalificaties.

6.2.2. Arbeidsomstandighedenzorg

Om de gezondheid en veiligheid van medewerkers bij uitoefening van hun werkzaamheden te beheersen dient de organisatie te borgen dat deze medisch en psychisch voldoende geschikt zijn. Overeenkomstig de Arbowet stelt de organisatie de medewerkers periodiek in de gelegenheid een Preventief Medisch Onderzoek te ondergaan.

Overeenkomstig de Wet op de medische keuringen dient te worden geïnventariseerd welke functies/taken specifieke risico’s met zich meebrengen en welke keuringen/onderzoeken hiertoe dienen te worden aangeboden. Op basis van deze inventarisatie dient een overzicht van deze functies te worden opgesteld. De te stellen eisen, het doel van de keuring of het onderzoek, de te stellen gezondheidsvragen en het uit te voeren medisch onderzoek worden overeenkomstig het Besluit aanstellingskeuringen schriftelijk vastgelegd na schriftelijke advisering daarover door een gecertificeerde bedrijfsarts of arbodienst.

6.2.3. Persoonlijke beschermingsmiddelen

Wanneer de risico’s van werkzaamheden niet kunnen worden weggenomen of onvoldoende acceptabel kunnen worden gereduceerd, dient de organisatie de medewerkers (vast en tijdelijk) te voorzien van de noodzakelijke persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM).

Overeenkomstig de arbeidsomstandighedenwetgeving dient de organisatie op basis van de resultaten uit risico-inventarisaties en taakrisicoanalyses te identificeren welke PBM noodzakelijk zijn voor de uitvoering van werkzaamheden. Voor het verstrekken, het onderhoud en de vervanging van PBM’s, dient een systeem te worden ingericht. Het projectplan dient bepalingen te bevatten ten aanzien van de toepassing van PBM. De PBM dienen afgestemd te zijn op de voorkomende activiteiten en de geïdentificeerde risico's.

6.3. Eisen management middelen

De organisatie dient te beschikken over een systeem waarmee de inzet van adequaat materieel en middelen kan worden afgestemd op de verschillende typen en technieken van opsporing en benadering. Al het in te zetten materieel en middelen dient minimaal te voldoen aan de eisen uit dit certificatie schema.

6.3.1. Beheersing van materieel en middelen

De organisatie dient het binnen de organisatie aanwezige materieel en middelen te inventariseren inclusief onderhoud- en keuringstermijnen. Het overzicht dient actueel te zijn en daarom periodiek te worden bijgewerkt. Voor al het materieel en de middelen dient de keurende instantie te zijn vastgelegd inclusief aantoonbare deskundigheid.

Materieel en middelen dienen te voldoen aan de eisen uit dit certificatieschema (inclusief bijlagen), alsmede de eigen gedocumenteerde eisen. Zowel de organisatie als de werknemer dienen zich hiervan te overtuigen. Middels een inkoopprocedure dient de organisatie te borgen dat alleen materieel en middelen worden aangeschaft welke aan de eisen voldoen.

De organisatie dient te beschikken over een systeem van identificatie en beheer van alle in te zetten middelen op een project. Van al het ingezette materiaal tijdens een project dient een registratie te worden bijgehouden op de projectlocatie, waarmee kan worden aangetoond dat wordt voldaan aan de veiligheidseisen zoals beschreven in de bijlagen behorende bij dit certificatieschema.

De organisatie dient door middel van registraties van keuring en onderhoud aan te tonen dat materieel en middelen voldoen aan de bijlagen van dit certificatieschema. Binnen het beheersingssysteem dient te zijn geborgd dat voor werkzaamheden geen ongekeurd of afgekeurd materieel wordt ingezet.

6.3.2. Inhuur van materieel, middelen en personen

Bij inhuur van materieel en middelen wordt door de organisatie vooraf vastgesteld dat

  • deze voldoen aan de eisen uit de eisen uit dit schema inclusief de bijlagen;

  • de personen die worden ingezet in projecten voldoen aan de kwalificatie en opleidingseisen.

De resultaten van deze beoordeling worden geregistreerd. Derden betrokken bij het project worden vooraf op de hoogte gesteld van de relevante projectinformatie. De inhuur ten behoeve van de opsporing vindt plaats door en onder verantwoordelijkheid van een organisatie die (mede) is gecertificeerd conform deelgebied A. Inhuur ten behoeve van het civieltechnisch opsporingsproces vindt plaats door en onder verantwoordelijkheid van een organisatie die (mede) is gecertificeerd conform deelgebied B.

6.3.3. Beheersing van detectie- en meetapparatuur

Detectieapparatuur dient initieel (typekeuring) en vervolgens jaarlijks te worden gevalideerd. Doelstelling hiervan is om vast te stellen of het detectieapparaat geschikt is voor het opsporen van CE, en zo ja, in welke situaties en omstandigheden dit apparaat toepasbaar is.

Ten behoeve van de (initiële en jaarlijkse) validatie wordt door de organisatie een validatieprotocol vastgesteld, waarin ten minste de volgende zaken aan de orde komen:

  • soorten objecten (materiaal)/verstoringen die worden gedetecteerd;

  • geschiktheid voor soorten CE en locatiespecifieke omstandigheden;

  • meetbereik (diepte);

  • toepasbaarheid in verschillende grondsoorten;

  • gevoeligheid voor verstoringen;

  • nauwkeurigheid.

De resultaten van de validatie worden gerapporteerd, waarin tevens een vergelijking plaatsvindt met de specificaties van de gebruikershandleiding en/of de resultaten van vorige validaties.

De organisatie dient een overzicht van alle binnen de organisatie gebruikte detectieapparaten op te stellen en actueel te houden. Voor elke detector dient een werkinstructie te worden opgesteld. De bediening van detectieapparatuur dient te geschieden door een persoon die aantoonbaar deskundig is voor het werken met het desbetreffende detectieapparaat. De organisatie dient een procedure op te stellen hoe deze deskundigheid wordt gewaarborgd en geregistreerd.

Het onderhoud en kalibreren van meet- en detectieapparatuur dient plaats te vinden op basis van een kalibratie- en onderhoudssysteem. Bij het onderhoud en kalibreren van meet- en detectieapparatuur dient rekening te worden gehouden met de richtlijnen van de fabrikant/leverancier en de resultaten van de initiële en jaarlijkse validatie.

Meet- en detectieapparatuur dient te worden beveiligd tegen oneigenlijke justering of andere invloeden die de resultaten negatief kunnen beïnvloeden. Registraties van validatie, kalibratie, keuringen en onderhoud dienen tenminste voor een periode van 5 jaar te worden bewaard, tenzij een wettelijke regeling een langere termijn voorschrijft.

6.4. Eisen managementsysteem

6.4.1. Algemene eisen

De organisatie dient, in overeenstemming met de eisen uit dit certificatieschema, het eigen managementsysteem op te zetten, te documenteren, in te voeren en te onderhouden.

6.4.2. Systeemhandboek

De organisatie dient te beschikken over een gedocumenteerd managementsysteem, waarvan het systeemhandboek ten minste de volgende aspecten dient te bevatten:

  • a) het onderwerp en toepassingsgebied (scope) met inbegrip van eventuele uitsluitingen;

  • b) beschrijving van de niet-uitgesloten en door dit certificatieschema vastgestelde gedocumenteerde procedures, of een verwijzing ernaar;

  • c) een beschrijving van de interacties binnen het managementsysteem alsmede met andere systemen, voor zover het een niet geïntegreerd managementsysteem betreft;

  • d) een matrix waarin de relatie tussen normelementen uit dit certificatieschema en de systeemdocumenten is vastgelegd.

Het staat de organisatie vrij om de verschijningsvorm (bijv. elektronisch, hardcopy) van het systeem af te stemmen op de bedrijfsorganisatie. Uitsluitingen van normparagrafen zijn slechts mogelijk op basis van de deelgebieden zoals toegelicht in hoofdstuk 1.

6.4.3. Beheersing van documenten

De organisatie dient te beschikken over een gedocumenteerde procedure waarmee de beheersing van door dit schema vereiste documenten is geregeld. Dit dient ten minste te omvatten:

  • a) goedkeuring voor uitgifte;

  • b) beoordeling en regelmatige actualisatie;

  • c) identificatie, leesbaarheid en herkenbaarheid;

  • d) revisiebeheer;

  • e) beheersing en distributie van externe documenten;

  • f) voorkomen van onbedoeld gebruik en verwijdering van vervallen documenten;

  • g) bepaling van bewaartermijnen.

De in dit certificatieschema genoemde projectdocumenten worden minimaal 5 jaar bewaard, tenzij een wettelijke regeling een langere bewaartermijn vereist.

6.4.4. Beheersing van registraties

Registraties moeten worden vastgesteld en bijgehouden om het bewijs te leveren van het voldoen aan de eisen en van de doeltreffende werking van het managementsysteem. De organisatie dient alle voor dit doel noodzakelijke registraties alsmede de in dit schema voorgeschreven registraties te identificeren en door middel van een gedocumenteerde procedure te beheersen, inclusief een opgave van de bewaartermijn en de wijze van vernietiging. Registraties moeten leesbaar, herkenbaar en terug te vinden zijn.

6.4.5. Verantwoordelijkheden en bevoegdheden

De organisatie moet haar operationele organisatiestructuur vastleggen in een organisatieschema. Uit dit schema moeten de operationele relaties tussen de vermelde functies blijken. Het management van de organisatie moet bewerkstelligen dat de verantwoordelijkheden en bevoegdheden zijn gedefinieerd, vastgelegd en kenbaar gemaakt in de organisatie.

De organisatie dient een lid van het management te benoemen die, ongeacht overige verantwoordelijkheden, de verantwoordelijkheid en bevoegdheid moet hebben om:

  • te bewerkstelligen dat processen die nodig zijn voor het functioneren van het managementsysteem worden vastgesteld, ingevoerd en onderhouden;

  • te rapporteren aan de directie over het functioneren van het managementsysteem en de eventuele noodzaak tot verbetering;

  • te bevorderen dat medewerkers zich bewust zijn van zowel de eisen van de opdrachtgever alsmede van de eisen uit wet- en regelgeving;

  • samen te werken met externe partijen voor zover dit betrekking heeft op het functioneren van het managementsysteem.

6.4.6. Directieverantwoordelijkheid

De directie moet het bewijs leveren van haar betrokkenheid bij het ontwikkelen, invoeren en functioneren van het beleid van de organisatie oor:

  • het belang om te voldoen aan zowel de eisen van opdrachtgevers als aan wet- en regelgeving kenbaar te maken binnen de organisatie;

  • het gedocumenteerde en ondertekende ondernemingsbeleid zodanig in te richten dat daarmee invulling aan dit schema wordt gegeven;

  • het beleid ten minste één keer per drie jaar te evalueren en – zo nodig – te actualiseren;

  • ten minste jaarlijks het managementsysteem te beoordelen op geschiktheid, doeltreffendheid en aansluiting bij de organisatie alsmede de eisen uit dit certificatieschema;

  • op basis van de evaluatie zo nodig verbeteringen aan te brengen en het beleid bij te stellen;

  • de noodzakelijke middelen ter beschikking te stellen.

6.4.7. Interne communicatie

De organisatie dient in haar managementsysteem de interne communicatieprocessen vast te leggen voor zover deze betrekking hebben op de werkzaamheden binnen de werkingssfeer van dit certificatieschema. Geïdentificeerd dient te worden:

  • doel/onderwerp;

  • aanwezigen;

  • frequentie;

  • wijze van verslaglegging.

Voorts dient de organisatie te beschikken over procedures/instructies voor het betrekken van werknemers bij de ontwikkeling en invoering van veiligheidsprocedures.

6.4.8. Externe communicatie

De organisatie dient vast te leggen op welke wijze de communicatie met belanghebbende partijen wordt georganiseerd. Hiertoe dient de organisatie per project te identificeren welke belanghebbende partijen dit betreft en hoe deze worden geïnformeerd, hieronder vallen minimaal:

  • a) EODD;

  • b) opdrachtgever;

  • c) gemeente(n) waarbinnen de opsporing wordt uitgevoerd en indien noodzakelijk de naburige gemeenten;

  • d) de certificatie-instelling;

  • e) relevante hulpverleningsdiensten;

  • f) ingehuurde bedrijven.

6.4.9. Bewaking en meting

De organisatie moet de benodigde bewaking-, meet- en analyseprocessen bepalen, plannen en invoeren om:

  • aan te tonen dat de dienstverlening en procesbeheersing voldoet aan de eisen van dit schema:

  • te bewerkstelligen dat het managementsysteem voldoet aan de geldende eisen uit dit certificatieschema;

  • aan te tonen dat men voldoet aan wet- en regelgeving

6.4.10. Werkplekinspecties

De organisatie dient binnen haar managementsysteem te voorzien in periodieke werkplekinspecties om tijdig te signaleren of werkplekcondities en gedrag of handelingen van medewerkers en derden leiden tot onveilige situaties die resulteren in afwijkingen, incidenten of ongevallen.

Daartoe dient in het managementsysteem ten minste het volgende te zijn vastgelegd:

  • minimaal één keer per maand een inspectie door de direct leidinggevende per project;

  • halfjaarlijkse inspectie door management;

  • methode en registratie van inspecties;

  • opvolging van inspectieresultaten;

  • analyse van tekortkomingen;

  • terugkoppeling naar medewerkers.

6.4.11. Interne audits

De organisatie moet met geplande tussenpozen interne audits uitvoeren om vast te stellen of het managementsysteem:

  • voldoet aan de eisen uit dit certificatieschema;

  • voldoet aan de eisen van de van toepassing zijnde wet- en regelgeving;

  • doeltreffend is geïmplementeerd en onderhouden.

Middels een gedocumenteerde auditplanning dient de organisatie aan te tonen dat jaarlijks alle elementen van dit schema ten minste eenmaal worden getoetst. Het gewogen belang van processen, geïdentificeerde risicogebieden en resultaten van eerdere audits dient hierin tot uiting te komen. Tijdens de interne auditcyclus dient ook het bezoek aan ten minste één projectlocatie te worden opgenomen, waarbij de aandacht ligt op systeemaspecten welke niet tijdens de werkplekinspecties zijn meegenomen.

Ten aanzien van de bekwaamheid en beoordeling van auditors dient de organisatie een procedure in te richten welke aansluit op de eisen van de NEN-EN-ISO 19011:2002 Richtlijnen voor het uitvoeren van kwaliteits – en/of milieumanagementsysteemaudits. Door de keuze van auditors en het uitvoeren van audits moeten de objectiviteit en onpartijdigheid van het auditproces gegarandeerd worden. De auditors mogen geen audit uitvoeren over hun eigen werk en dienen voldoende gekwalificeerd te zijn.

Er dient een gedocumenteerde procedure te zijn waarin is vastgelegd hoe:

  • het auditprogramma wordt bestuurd en beheerd en wie hiervoor verantwoordelijk is;

  • doelstellingen van de directie worden vertaald naar het auditprogramma;

  • een auditteam wordt samengesteld;

  • audits worden gepland, uitgevoerd en gerapporteerd;

  • auditresultaten worden opgevolgd en geanalyseerd.

6.4.12. Beheersing van klachten en tekortkomingen

De organisatie dient te beschikken over een schriftelijke procedure en deze op peil te houden ten aanzien van de behandeling van klachten en tekortkomingen in relatie tot het geleverde werk en het managementsysteem. Door middel van de procedure dient o.a. geregeld te zijn:

  • wie de verantwoordelijke functionarissen zijn voor de behandeling;

  • dat klachten/tekortkomingen geregistreerd en gearchiveerd worden;

  • dat de melder wordt geïnformeerd over het resultaat van de afhandeling;

  • dat er terugkoppeling betreffende de klacht/tekortkoming binnen de organisatie plaatsvindt.

Verder dient de organisatie in het projectplan aan te geven welke functionarissen aanspreekbaar zijn ingeval er tijdens of na de uitvoering van het werk problemen geconstateerd worden. Deze functionarissen dienen bevoegd te zijn om corrigerende maatregelen te nemen om de problemen op te heffen. Dit dient in de functiebeschrijving te worden vastgelegd.

6.4.13. Beheersing van ongevallen en incidenten

De organisatie dient te beschikken over een schriftelijke procedure, en deze op peil te houden, voor het melden, registreren, onderzoeken en beheersen van (bijna) ongevallen en incidenten met en zonder verzuim, brand en schade aan mens, materieel en omgeving.

Deze procedure dient ten minste te bevatten:

  • wijze van melding en rapportage;

  • onderzoeksmethode;

  • afhandelingtermijnen;

  • aanwijzing onderzoeksverantwoordelijke;

  • vaststellen verbetermaatregelen en terugkoppeling TRA;

  • controle op uitvoering en effectiviteit;

  • publicatie en communicatie.

6.4.14. Voorbereiding op noodsituaties

De organisatie dient procedures en beheersmaatregelen vast te stellen en te documenteren waarmee de waarschijnlijkheid van en reactie op mogelijke incidenten en noodsituaties kan worden beheerst ten einde de situaties te voorkomen of uitbreiding hiervan te beperken. Deze procedure dient ten minste de volgende taken te bevatten:

  • communicatie intern en met de omgeving en betrokkenen;

  • preventieve en correctieve maatregelen;

  • vereiste middelen;

  • competentie eisen.

De organisatie dient haar noodplannen periodiek (minimaal jaarlijks) te evalueren en bij te stellen op basis van de eigen evaluaties. Het noodplan dient onderdeel uit te maken van het projectplan.

6.5. Proceseisen vooronderzoek

Deze paragraaf is van toepassing op het uitvoeren van vooronderzoek. Het vooronderzoek heeft tot doel om te beoordelen of er indicaties zijn dat binnen het onderzoeksgebied CE aanwezig zijn, en zo ja, om het verdachte gebied af te bakenen. Het vooronderzoek bestaat uit zowel het inventariseren als beoordelen (analyseren) van bronnenmateriaal. Eindresultaat is een rapportage en een bijbehorende CE bodembelastingkaart.

De organisatie dient bij aanvang van het onderzoek na te gaan of er in het verleden onderzoek is uitgevoerd naar de aanwezigheid van CE, en zo ja, te rapporteren op welke wijze deze informatie is betrokken bij het onderzoek.

6.5.1. Inventarisatie van bronnenmateriaal

Het bronnenonderzoek vindt plaats op basis van een inventarisatie van:

  • gebeurtenis/informatie die een aanwijzing vormt dat het onderzoeksgebied, of een gedeelte daarvan, verdacht is op de aanwezigheid van CE (indicaties);

  • gebeurtenis/informatie die een aanwijzing vormt dat het verdacht gebied, of een gedeelte daarvan, als onverdacht kan worden aangemerkt (contra-indicatie).

De organisatie dient ten minste de in de onderstaande tabel weergegeven verplichte bronnen te raadplegen. Aanvullende bronnen worden in ieder geval geraadpleegd indien sprake is van de onder de toelichting op de aanvullende bronnen beschreven situatie. In de rapportage wordt gemotiveerd waarom een aanvullende bron wel/niet geraadpleegd is. Eventuele leemten in kennis dienen te worden gespecificeerd in de rapportage.

Bijlage 249967.png
Tabel: overzicht verplichte en aanvullende bronnen

Het inventariseren van bronnenmateriaal dient op een eenduidige wijze te worden gedocumenteerd, zodanig dat gebruikte bronnen te herleiden zijn door een derde partij. De organisatie dient te beschikken over een schriftelijke procedure waarin de methodiek van het onderzoek is vastgelegd, waarin herleidbaarheid en volledigheid van feiten worden geborgd en waarin de archivering van gegevens die bruikbaar kunnen zijn voor een vervolgstap in het proces opsporen van CE is geregeld.

Toelichting verplichte bronnen

Literatuur

Aan de start van het bronnenonderzoek wordt op basis van literatuuronderzoek een lijst opgesteld met oorlogshandelingen die relevant zijn voor de mogelijke aanwezigheid van CE in het onderzoeksgebied (indicaties). Deze lijst bevat tevens een verwijzing naar de datums waarop de oorlogshandelingen hebben plaatsgevonden.

Gemeentelijk en provinciaal archief

Bij het raadplegen van het gemeentelijke en provinciaal archief dienen ten minste de stukken van de luchtbeschermingsdienst, de stukken over aangetroffen/geruimde CE en de oorlogsschaderapporten te worden geraadpleegd. Indien deze stukken niet aanwezig zijn, dient dit te worden vermeld in de rapportage.

Indien er indicaties zijn voor de aanwezigheid van CE dient in het gemeentelijke en provinciaal archief voorts te worden gezocht naar gegevens over relevante naoorlogse ontwikkelingen (contra indicaties), tenzij andere bronnen hierover reeds voldoende informatie hebben opgeleverd. Indien deze gegevens niet aanwezig zijn, dient dit te worden vermeld in de rapportage.

Explosieven Opruimings Dienst Defensie

Bij het raadplegen van het archief van de Explosieven Opruimings Dienst Defensie dient als eerste de database met meldingen van aangetroffen CE en de collectie mijnenveldkaarten te worden geraadpleegd. Indien in de database met meldingen van aangetroffen CE indicaties voor de aanwezigheid van CE worden aangetroffen, dient de collectie MORA’s/UO’ste worden geraadpleegd. Indien in de collectie mijnenveldkaarten indicaties voor de aanwezigheid van CE worden aangetroffen, dient de collectie mijnenveld ruimrapporten te worden geraadpleegd.

Luchtfotocollectie Wageningen Universiteit en Topografische Dienst

De organisatie dient beschikbare luchtfoto’s betreffende de datum waarop de oorlogshandelingen hebben plaatsgevonden te inventariseren. Daaruit worden de bruikbare luchtfoto’s geselecteerd. Bij de selectie van luchtfoto’s dient rekening te worden gehouden met: opnamedatum in relatie tot oorlogshandelingen, kwaliteit van het fotobeeld en de schaal. De organisatie interpreteert de geselecteerde luchtfoto’s ten minste op schade aan het landschap als gevolg van oorlogshandelingen en de aanwezigheid van militaire werken. De interpretatie van luchtfoto’s dient te geschieden door een deskundige met ervaring in de interpretatie van luchtfoto’s uit het tijdvak 1940-1945. De organisatie dient de beschikbare luchtfoto’s te rapporteren en daarin tevens de selectie te motiveren.

Indien er indicaties zijn voor de aanwezigheid van CE, dient de organisatie de luchtfoto’s en/of satellietbeelden te verzamelen met dekking van het onderzoeksgebied uit de naoorlogse periode. De organisatie vergelijkt de luchtfoto’s/satellietbeelden met luchtfoto’s uit het tijdvak 1940-1945, met als doel te inventariseren welke naoorlogse ontwikkelingen in het onderzoeksgebied hebben plaatsgevonden waarbij grond is geroerd of verzet. De organisatie dient de selectie van luchtfoto’s/satellietbeelden te motiveren in het rapport.

Toelichting aanvullende bronnen

Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie

De organisatie raadpleegt de literatuurcollectie van het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie indien onvoldoende informatie aanwezig is om een totaalbeeld te vormen van oorlogshandelingen in het onderzoeksgebied.

Nederlands Instituut voor Militaire Historie

De collectie ‘Duitse verdedigingswerken in Nederland en rapporten van het Bureau Inlichtingen te Londen (1940–1945)’ met collectienummer 575 van het Nederlands Instituut voor Militaire Historie dient ten minste te worden geraadpleegd indien uit raadpleging van de verplichte bronnen blijkt dat er indicaties zijn dat Duitse militaire werken in het onderzoeksgebied aanwezig waren tijdens de Tweede Wereldoorlog.

De collectie ‘gevechtsverslagen en rapporten mei 1940’ met collectienummer 409 van het Nederlands Instituut voor Militaire Historie dient ten minste te worden geraadpleegd indien uit raadpleging van de verplichte bronnen blijkt dat er indicaties zijn dat grondgevechten hebben plaatsgevonden in de periode mei 1940.

The National Archives Londen/Bundesarchiv-Militararchiv/The National Archives Washington DC

Er dient aanvullend bronnenonderzoek plaats te vinden indien uit raadpleging van de verplichte bronnen blijkt dat er indicaties zijn dat oorlogshandelingen hebben plaatsgevonden, waarbij mogelijk CE in het onderzoeksgebied terecht zijn gekomen, maar er onvoldoende informatie aanwezig is in de Nederlandse archieven en op de geraadpleegde luchtfoto’s over:

  • de aard van de oorlogshandeling;

  • het aantal en de soort CE dat tijdens de oorlogshandeling is ingezet;

  • de inslaglocaties van CE.

Aanvullend onderzoek omvat één of meerdere van de onderstaande buitenlandse archieven:

  • The National Archives te Londen;

  • Bundesarchiv-Militararchiv te Freiburg;

  • The National Archives te Washington DC.

De organisatie dient de keuze voor het te raadplegen archief/de te raadplegen archieven te motiveren in het rapport op basis van het reeds verzamelde bronnenmateriaal.

Luchtfotocollectie The Aerial Reconnaissance Archives

Indien de verplichte luchtfotoarchieven onvoldoende resultaat opleveren, wordt aanvullend de Luchtfotocollectie The Aerial Reconnaissance Archives geraadpleegd. Op de inventarisatie en selectie van luchtfoto’s is hetgeen bepaald onder verplichte bronnen van toepassing.

Getuigenverklaringen

In overleg met de opdrachtgever wordt bepaald of getuigen worden gehoord. Dit wordt gerapporteerd. Indien getuigen worden gehoord, dient een schriftelijke getuigenverklaring te worden opgesteld en getekend door de getuige en/of door een vertegenwoordiger van de opdrachtgever die bij het horen van de getuige aanwezig is. De getuigenverklaring wordt opgenomen als bijlage bij het rapport.

6.5.2. Beoordelen en evalueren van bronnenmateriaal

De indicaties en contra-indicaties uit het bronnenonderzoek worden beoordeeld en op basis daarvan wordt gemotiveerd vastgesteld:

  • of er sprake is van een CE verdacht gebied, en zo ja;

  • de (sub)soort, hoeveelheid en verschijningsvorm van vermoedelijke CE;

  • horizontale en verticale afbakening van het verdachte gebied.

Bij de beoordeling en evalueren van het bronnenmateriaal worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • 1. Indien sprake is van de vermoedelijke aanwezigheid van CE, wordt de conclusie VERDACHT gerapporteerd. Indien er geen sprake is van de vermoedelijke aanwezigheid van CE, wordt de conclusie ONVERDACHT gerapporteerd.

  • 2. De conclusie wordt vastgesteld op basis van twee of meer onafhankelijk verifieerbare bronnen. Indien slechts één bron is aangetroffen, wordt dat duidelijk aangegeven in de rapportage. In de rapportage wordt gerapporteerd hoe de betrouwbaarheid van de bronnen is ingeschat.

  • 3. Indicaties/contra-indicaties dienen een locatieverwijzing te hebben, aangezien deze essentieel is om te bepalen of de informatie relevant is voor de aanwezigheid van CE in het onderzoeksgebied. Voor de locatieverwijzing gelden de volgende uitgangspunten:

    • indicaties/contra-indicaties moeten worden vertaald naar een locatie in de huidige topografie;

    • waar sprake is van onduidelijkheid/onbetrouwbaarheid in de locatieverwijzing, wordt dit gedocumenteerd;

    • bij gebruikmaking van indicaties/contra-indicaties uit geschreven bronnen, dient de locatieverwijzing uit het bronbestand in de rapportage ongewijzigd te worden overgenomen.

  • 4. Bij het vaststellen van de conclusie worden de volgende uitgangspunten gehanteerd.

    • Bij de beoordeling of bepaalde oorlogshandelingen een indicatie vormen voor de aanwezigheid van CE in het onderzoeksgebied, wordt bijlage 3 als leidraad gehanteerd. Hiervan mag alleen gemotiveerd worden afgeweken.

    • Als er geen indicaties zijn die wijzen op de aanwezigheid van CE in het onderzoeksgebied, is de conclusie ONVERDACHT.

    • Als er indicaties zijn dat bij oorlogshandelingen in het onderzoeksgebied bepaalde hoofdsoorten van CE zijn gebruikt/betrokken geweest, dan is (een deel van) het onderzoeksgebied VERDACHT op de aanwezigheid van deze hoofdsoorten CE, tenzij op basis van contra-indicaties het tegendeel kan worden bewezen.

  • 5. Het verdachte gebied wordt horizontaal en verticaal afgebakend, gespecificeerd per (sub)soort CE, hoeveelheid en verschijningsvorm van vermoedelijke CE. Daarbij worden de volgende uitgangspunten gehanteerd.

    • Bij de horizontale afbakening van het verdachte gebied wordt bijlage 3 als bijlage gehanteerd. Hiervan mag alleen gemotiveerd worden afgeweken.

    • Uitgangspunten verticale afbakening:

      • a) bij het bepalen van de verticale afbakening dient specifiek rekening te worden gehouden met: bodemweerstand, verwachte indringingsnelheid en -hoek, gewicht, vorm en diameter CE;

      • b) voor het berekenen van de penetratiediepte wordt gebruik gemaakt van een rekenmethode waarin ten minste rekening gehouden met de volgende parameters: de afwerphoogte, de afwerpsnelheid, het gewicht van de bom, de diameter van de bom en de weerstand van de bodem;

      • c) indien sprake is van grondverzet/grondroering in de periode 1945 tot heden, wordt op basis daarvan bepaald of, en zo ja tot welke diepte minus maaiveld (gerelateerd aan NAP), de aanwezigheid van CE kan worden uitgesloten;

      • d) de verticale afbakening wordt zodanig uitgedrukt dat deze is te herleiden tot de diepte ten opzichte van NAP.

    • Uitgangspunten horizontale afbakening:

      • a) bij de horizontale afbakening van het verdachte gebied wordt de tolerantie gemotiveerd, gebaseerd op het beschikbare bronnenmateriaal;

      • b) het verdachte gebied wordt weergegeven in RD coördinaten.

    • Onder de verschijningsvorm wordt verstaan de wijze waarop CE in het verleden in de (water)bodem zijn terechtgekomen, waarbij onderscheid kan worden gemaakt in: afgeworpen, verschoten/gegooid/gelegd/weggeslingerd, opgeslagen/gedumpt/begraven (inclusief redepositie), als restanten uit springputten of explosie en als onderdeel van (vliegtuig)wrakken en/of gezonken vaartuigen.

6.5.3. Uitsluitingen/onderzoeksbeperkingen

In overleg met de opdrachtgever kan worden besloten om de verticale afbakening van het verdachte gebied en/of de inventarisatie van de hoeveelheid van vermoedelijke CE uit te sluiten van het vooronderzoek. Deze keuze kan samenhangen met de aard van het onderzoek en/of de grootte van het onderzoeksgebied en wordt gemotiveerd in de rapportage. De verticale afbakening is in ieder geval vereist voor het uitvoeren van een risicoanalyse voor het toekomstige gebruik van het verdachte gebied en deze maakt daar dan onderdeel van uit. Tevens is de verticale afbakening vereist indien het de bedoeling is om, na opsporing, in het proces-verbaal van oplevering een uitspraak te kunnen doen over de aanwezigheid van CE zonder beperking in het verticale vlak.

In overleg met de opdrachtgever kan voorts worden besloten om het vooronderzoek (eerst) uitsluitend te richten op de indicaties die wijzen op de vermoedelijke aanwezigheid van CE en geen onderzoek te doen naar mogelijke contra-indicaties over de periode 1945 – heden. In dat geval wordt (in eerste instantie) geen onderzoek gedaan naar bijvoorbeeld naoorlogse ontwikkelingen in het onderzoeksgebied, die relevante contra-indicaties kunnen opleveren. Deze onderzoeksbeperking wordt onder opgave van reden in het rapport beschreven.

6.5.4. Rapportage en CE bodembelastingkaart

Het resultaat van het vooronderzoek omvat een rapportage en een daarbij behorende digitale CE bodembelastingkaart.

De rapportage omvat, naast de in de voorgaande subparagraaf genoemde zaken, ten minste:

  • aanleiding van het vooronderzoek;

  • omschrijving en doelstelling van opdracht;

  • begrenzing van het onderzoeksgebied;

  • beschrijving uitvoering onderzoek (inclusief betrokken personen);

  • verantwoording bronnenmateriaal (inclusief bronverwijzing);

  • resultaten van de beoordeling van het bronnenmateriaal;

  • beschrijving van leemten in kennis.

De bronverwijzingen in het rapport bevatten minimaal een collectie-, archief- en/of inventarisnummer. Indien luchtfoto’s zijn geraadpleegd, dienen aanvullend het sortienummer en het luchtfotonummer te worden vermeld.

Op de CE bodembelastingkaart wordt het verdachte en niet-verdachte gebied (horizontaal) binnen het onderzoeksgebied weergegeven. De kaart dient te zijn geprojecteerd in het Rijksdriehoekstelsel. De kaart bevat ten minste een titel, auteur, noordpijl, schaal, datum van opmaak/versie/kenmerk en legenda. De cartografische weergave van analoge reproducties van de kaart(en) dient te waarborgen dat de coördinaten van ingetekende geometrische objecten nauwkeurig kunnen worden afgelezen.

Het rapport en de CE bodembelastingkaart dienen te worden geaccordeerd door een door het management bevoegd persoon.

6.6. Proceseisen opsporing

Deze paragraaf is van toepassing op het opsporen van CE. De organisatie moet de processen die nodig zijn voor het realiseren van de opsporing plannen, voorbereiden en uitvoeren conform de eisen als gesteld in deze paragraaf. De organisatie dient voor de beheersing van processen werkinstructies op te stellen waarmee wordt geborgd dat deze worden uitgevoerd op een manier die overeenkomt met de daartoe gestelde eisen (normatief of door de opdrachtgever vastgesteld).

Opsporing dient te gebeuren door deskundige personen. Opsporing omvat binnen het opsporingsgebied het geheel van:

  • 1. werkvoorbereiding;

  • 2. detecteren;

  • 3. lokaliseren;

  • 4. laagsgewijs ontgraven;

  • 5. identificeren;

  • 6. tijdelijk veiligstellen van de situatie;

  • 7. de overdracht aan de EODD;

  • 8. Proces-verbaal van oplevering aan de opdrachtgever en Bevoegd Gezag.

De handelingen genoemd onder punt 2 t/m 4 kunnen cyclisch worden verricht. Dit wordt aangeduid als benaderen. In plaats van benaderen kan er voor worden gekozen om munitiescheiding toe te passen. In dat geval is paragraaf 6.6.6 van toepassing.

6.6.1. Personele deskundigheid opsporing

In paragraaf 6.2.1 en bijlage 2zijn eisen betreffende de personele deskundigheid opgenomen. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in de volgende deskundigheidsniveaus: Assistent OCE-deskundige, OCE-deskundige en Senior OCE-deskundige, waarvoor in bijlage 2 eindtermen zijn gesteld. Tevens zijn eindtermen vastgesteld voor Basiskennis OCE (overige functionarissen in het OCE werkgebied).

Bij de uitvoering van de werkzaamheden zoals beschreven in dit hoofdstuk, dienen de volgende regels in acht te worden genomen:

  • 1. Benaderen, munitiescheiding, identificeren en tijdelijk veiligstellen van de situatie van CE vindt plaats door minimaal een OCE-deskundige en een Assistent OCE-deskundige. Op het project is altijd een Senior OCE-deskundige aanwezig.

  • 2. De organisatie ziet er op toe dat personen die aanwezig zijn binnen het OCE werkgebied beschikken over een certificaat Basiskennis OCE, dan wel het OCE werkgebied uitsluitend onder begeleiding van ten minste een Assistent OCE-deskundige betreden.

  • 3. De wijze waarop de uitvoering van werkzaamheden door de onderscheiden OCE-deskundigen op projectniveau wordt ingevuld, wordt gerapporteerd in het projectplan.

Op de algemene regel zoals hierboven genoemd onder punt 1, gelden de volgende uitzonderingen:

  • 1. Computerondersteund detecteren vindt plaats door minimaal twee Assistent OCE-deskundigen. Indien op een projectlocatie met meer dan twee Assistent OCE-deskundigen computerondersteund wordt gedetecteerd en/of er bij deze werkzaamheden risico bestaat op het spontaan aantreffen van CE, is op de projectlocatie een OCE-deskundige aanwezig. De vraag of tijdens het computerondersteund detecteren ook een Senior OCE-deskundige aanwezig moet zijn, wordt beoordeeld bij de werkvoorbereiding en gerapporteerd in het projectplan.

  • 2. Indien de (vermoedelijke) CE zich onder de waterspiegel bevinden en het detecteren, benaderen, identificeren en/of tijdelijk veiligstellen wordt uitgevoerd door middel van duikarbeid zoals bedoeld in het Arbeidsomstandighedenbesluit, gelden de navolgende regels.

  • Het detecteren vindt plaats door ten minste een Assistent OCE-deskundige, die tevens bevoegd is tot het verrichten van duikarbeid. De reserveduiker is eveneens ten minste een Assistent OCE-deskundige. De duiker(s) word(t)en direct boven de waterspiegel bijgestaan door een OCE-deskundige, die verbaal in verbinding staat met de Assistent OCE-deskundige(n) die de duikarbeid verricht(en).

  • Het benaderen, identificeren en/of tijdelijk veiligstellen van de situatie van CE vindt plaats door ten minste een OCE-deskundige, die tevens bevoegd is tot het verrichten van duikarbeid. De reserveduiker is eveneens ten minste een OCE-deskundige. De duiker(s) word(t)en direct boven de waterspiegel bijgestaan door een Senior OCE-deskundige, die verbaal in verbinding staat met de OCE-deskundige(n) die de duikarbeid verricht(en).

6.6.2. Werkvoorbereiding

De organisatie moet de processen die nodig zijn voor een veilige, deskundige en juiste uitvoering van het project identificeren en plannen. Ten behoeve daarvan dient te worden voorzien in een schriftelijke procedure voor de werkvoorbereiding, waarin ten minste aandacht wordt besteedt aan:

  • verantwoordelijkheden (inclusief vaststelling en goedkeuring projectplan);

  • samenwerking, identificatie en communicatie met verschillende disciplines;

  • planning;

  • documentatie en registraties.

De werkvoorbereiding dient ten minste te resulteren in een projectplan. De organisatie dient te beschikken over een procedure inzake hoe te handelen bij het spontaan aantreffen van CE.

6.6.2.1. Projectplan

Ten behoeve van de opsporing wordt een projectplan opgesteld. Het projectplan omvat ten minste de volgende onderdelen:

  • 1. een omschrijving en doelstelling van de opdracht;

  • 2. een beschrijving van de projectorganisatie met taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden;

  • 3. een beschrijving van de wijze van interne en externe communicatie;

  • 4. de planning van de werkzaamheden en inzet van personeel;

  • 5. een werktekening met daarop ten minste de ligging van het werk-/opsporingsgebied, geprojecteerd op een ondergrond van de omgeving (gebaseerd op de Grootschalige Basiskaart Nederland;GBKB) met daarop aangegeven de ligging ten opzichte van het Rijksdriehoeknet (door middel van RD-coördinaten);

  • 6. een omschrijving van de wijze van detectie en daarbij te gebruiken detectiemethoden en apparatuur;

  • 7. een beschrijving van de wijze van lokaliseren, laagsgewijs ontgraven en identificatie en daarbij te gebruiken materieel en hulpmiddelen;

  • 8. een beschrijving van de wijze van tijdelijk veiligstellen van CE;

  • 9. de communicatie met de EODD en informatie betreffende de eventuele vernietigingslocatie conform bijlage 1;

  • 10. een projectgebonden risico-evaluatie en een beschrijving van de te treffen veiligheidsmaatregelen in de onderscheiden procesfasen;

  • 11. een VGM-plan (veiligheid-, gezondheid- en milieuplan);

  • 12. een protocol voor de inschakeling van hulpverleningsdiensten;

  • 13. een beschrijving van aansprakelijkheden en verzekeringen;

  • 14. een beschrijving van de projectcontroles (wat, wie en hoe controleren op welk moment), inclusief de wijze van registratie en de terugkoppeling daarvan.

Een projectplan voor uitsluitend een detectieonderzoek omvat in ieder geval de onderdelen genoemd onder punt 1 t/m 6.

Het projectplan en de beschrijving van de werkmethoden dienen te borgen dat alle geïdentificeerde risico’s op adequate wijzen worden vermeden of beheerst. In het projectplan dient te worden beschreven welke personen hebben meegewerkt aan de werkvoorbereiding. De Senior OCE-deskundige en een bevoegd lid van het management van de organisatie dienen aantoonbaar te hebben ingestemd met de inhoud van het projectplan.

6.6.2.2. Communicatie projectplan gemeente en opdrachtgever

Het projectplan dient aantoonbaar te zijn goedgekeurd door de opdrachtgever en de gemeente(n) waarbinnen het opsporingsgebied is gelegen. Goedkeuring door de gemeente dient plaats te vinden door of namens de verantwoordelijke voor openbare orde en publieke veiligheid. Indien de uitvoering van het project ook van invloed kan zijn op de openbare orde en publieke veiligheid in (een) omliggende gemeente(e), wordt ook aan deze gemeente(n) om goedkeuring van het projectplan gevraagd. De goedkeuring van het projectplan door gemeente(n) en opdrachtgever wordt opgenomen in het projectdossier, evenals de ontvangstbevestiging van de melding aan de CKI (paragraaf 5.1).

Goedkeuring van het projectplan door de gemeente is niet vereist ingeval het project uitsluitend een detectieonderzoek bestaande uit computerondersteunde detectie betreft. In dat geval kan worden volstaan met een kennisgeving van de uitvoering van het project aan de gemeente.

Bij aanpassing van de navolgende onderdelen van het projectplan dient aan de gemeente en de opdrachtgever opnieuw om goedkeuring te worden gevraagd: projectgebonden risico-evaluatie, de beschrijving van de te treffen veiligheidsmaatregelen en het VGM-plan.

6.6.2.3. Projectgebonden risico-evaluatie

De projectgebonden risico-evaluatie bestaat uit een adequate risico-inventarisatie en -evaluatie voor de opsporing. Hieruit volgen ten minste de benodigde acties gericht op:

  • de te treffen (persoonlijke) beschermende maatregelen voor personen op de projectlocatie en de omgeving;

  • het tijdelijk veiligstellen van de situatie van CE;

  • de toegangsregeling en bewaking van de projectlocatie;

  • de verkeersmaatregelen en begaanbaarheid van de projectlocatie.

De organisatie dient te beschikken over een schriftelijke procedure voor de uitvoering van de projectgebonden risico-evaluatie, met expliciet daarin opgenomen de herleidbaarheid en volledigheid van de evaluatie. Tevens dienen de verantwoordelijkheden van de Senior OCE-deskundige te worden omschreven. De resultaten worden opgenomen in het projectdossier.

6.6.3. Detectieonderzoek

Detecteren omvat het vaststellen van de aanwezigheid van (mogelijke) CE door het met behulp van detectieapparatuur uitvoeren van een meting en de beoordeling van de meetgegevens. Voor het uitvoeren van het detectieonderzoek kunnen uiteenlopende methoden en technieken worden ingezet. Er wordt onderscheid gemaakt in analoge detectie en computerondersteunde detectie.

6.6.3.1. Selectie van detectiemethoden

Voorafgaand aan de detectiewerkzaamheden dient de organisatie de in te zetten detectieapparatuur te selecteren. De selectie van detectiemethoden vindt plaats op basis van de resultaten van de validatie (paragraaf 7.3.3) en de resultaten van het vooronderzoek. De keuze van de detectoren dient te worden beargumenteerd in het projectplan, waarin tevens de relevante apparaatinstellingen worden beschreven. Er worden uitsluitend detectieapparaten ingezet die voldoen aan paragraaf 6.3.3.

6.6.3.2. Uitvoeren detectie

Bij aanvang van de detectiewerkzaamheden dienen de projectgegevens zoals opgenomen in het projectplan te worden geverifieerd. De verificatie wordt aangetekend op de veldwerkregistraties. Ingeval van afwijkende omstandigheden die van invloed zijn op de kwaliteit van de detectie, dient terugkoppeling plaats te vinden met de werkvoorbereiding. De bediening van detectieapparatuur dient te voldoen aan paragraaf 6.3.3.

6.6.3.3. Veldwerkregistraties

De resultaten van het detectieonderzoek dienen te worden geregistreerd, waarbij in ieder geval wordt aangegeven:

  • datum van detectie;

  • projectgegevens (tenminste opdrachtgever, gemeente(n) en locatie);

  • de naam van de persoon die de detectie heeft uitgevoerd;

  • gebruikte detectieapparatuur;

  • weersomstandigheden (tenminste temperatuur en neerslag);

  • afgezocht gebied;

  • relevante visuele waarnemingen;

  • afwijkingen t.o.v. projectplan;

  • verificatie aangeleverde gegevens.

De veldwerkregistraties worden ingevuld door of onder verantwoordelijkheid van de OCE-deskundige.

6.6.3.4. Analoge detectie

Bij analoge detectie vindt de beoordeling van de meetgegevens direct tijdens de uitvoering van de meting plaats door de OCE-deskundige. Van de aangetroffen CE worden in ieder geval de volgende gegevens geregistreerd:

  • coördinaten ten opzichte van het Rijksdriehoeknet (RD-coördinaten);

  • indicatieve diepte (z).

6.6.3.5. Computerondersteunde detectie

De computerondersteunde detectie resulteert in een objectenlijst met ten minste:

  • coördinaten van aangetroffen uitslagen/verstoringen ten opzichte van het Rijksdriehoeknet (RD-coördinaten);

  • indicatieve diepte (z);

  • meetwaarden.

Ten behoeve van het opstellen van een objectenlijst vindt na uitvoering van de meting een beoordeling van de meetgegevens plaats door of onder verantwoordelijkheid van de Senior OCE-deskundige. Dit dient aantoonbaar te worden gemaakt in de rapportage van de detectie. In deze rapportage wordt duidelijk aangegeven en beargumenteerd op welke wijze de meetgegevens zijn gemodelleerd, mede in relatie tot de resultaten van het vooronderzoek. In de rapportage van de detectie worden aanbevelingen gedaan voor de verdere aanpak van benaderen.

6.6.4. Lokaliseren

Door middel van het lokaliseren wordt de ligplaats van de gedetecteerde objecten vastgesteld. Het lokaliseren bestaat uit het:

  • bepalen van de locatie van het object op basis van de meetwaarden (RD-coördinaten);

  • bepalen ontgravingsdiepte door (her)vaststellen van z-coördinaat.

De definitieve lokalisatiegegevens worden op de objectenlijst vastgelegd. Door middel van het lokaliseren wordt een ontgravingsdiepte vastgesteld die vervolgens wordt ontgraven.

6.6.5. Laagsgewijs ontgraven

Door het laagsgewijs ontgraven wordt het object blootgelegd, waardoor deze kan worden waargenomen. In het projectplan wordt aangegeven op welke wijze het laagsgewijs ontgraven plaatsvindt en welke middelen er worden ingezet. Het projectplan wordt hiertoe zo nodig aangevuld op basis van de resultaten van het detectieonderzoek. Alle betrokken partijen worden over de aanpassingen geïnformeerd. De organisatie dient te beschikken over de noodzakelijke werkinstructies voor activiteiten die in het kader van het laagsgewijs ontgraven worden uitgevoerd. Voor de eisen aan civieltechnische activiteiten wordt verwezen naar paragraaf 6.6.11.

6.6.6. Munitiescheiding

De organisatie dient het werkingsprincipe en het scheidingsbereik (welke CE) van gebruikte munitiescheidingsinstallatie(s) te documenteren en ten minste jaarlijks te valideren. Tevens dient een risico-inventarisatie & -evaluatie te worden uitgevoerd en gedocumenteerd, op basis waarvan de te treffen veiligheidsmaatregelen en persoonlijke beschermingsmiddelen worden bepaald en uitgevoerd.

Bij toepassing van munitiescheiding dient in het projectplan te worden gemotiveerd waarom munitiescheiding wordt toegepast en of deze, gegeven de aanwezige CE en de toegepaste munitiesheidingsinstallatie, het vereiste resultaat oplevert. Bij deze motivatie worden in ieder geval de resultaten van het vooronderzoek en/of detectieonderzoek betrokken. Bij het toepassen van munitiescheiding vindt de identificatie van CE en het tijdelijk veilig stellen van de situatie en de overdracht van CE en schroot plaats volgens de toepasselijke paragrafen.

6.6.7. Identificeren

De identificatie volgt op het aantreffen van het object en heeft tot doel om vast te stellen of sprake is van een CE, en zo ja, om de soort, subsoort en wapeningstoestand (gewapende of ongewapende CE) van eventueel geplaatste ontstekers te bepalen. Van de identificatie wordt het volgende geregistreerd:

  • Is sprake van een CE, en zo ja:

    • uiteindelijke diepte van het aangetroffen CE;

    • soort en subsoort van het CE;

    • type van eventueel geplaatste ontstekers;

    • wapeningstoestand, kaliber en nationaliteit;

    • persoon die de identificatie heeft uitgevoerd.

De geregistreerde gegevens vormen een onderdeel van het projectdossier en worden als zodanig gearchiveerd.

6.6.8. Tijdelijk veiligstellen situatie

Het tijdelijk veiligstellen van de situatie omvat alle activiteiten na de benadering en identificatie die benodigd zijn om de uitwerkingsrisico’s van het CE in relatie tot de omgeving te beheersen tot aan het tijdstip van overdracht van het explosief aan EODD. Er worden bij het tijdelijk veiligstellen van de situatie geen demontagehandelingen aan het CE zelf verricht. De wijze van tijdelijk veiligstellen en de getroffen beschermende maatregelen worden geregistreerd.

6.6.9. VTVS en transport CE

De voorziening voor het tijdelijk veiligstellen van de situatie van CE dient te voldoen aan bijlage 6. Transport van CE dient te voldoen aan de daarvoor geldende regelgeving.

6.6.10. Overdracht aan EODD en afvoer schroot

Het ruimen van aangetroffen CE tijdens opsporingswerkzaamheden wordt uitgevoerd door de EODD. Voor aanvang van een opsporingproject, met uitzondering van een project dat alleen een detectieonderzoek omvat, wordt de EODD geïnformeerd overeenkomstig bijlage 1.

De overdracht van CE aan de EODD vindt plaats in aanwezigheid van Senior OCE-deskundige volgens het protocol in bijlage 1. Voorgeschreven registraties in het protocol dienen te worden opgenomen in het projectdossier. Voorafgaand aan afvoer van schroot vindt een eindcontrole plaats door de Senior OCE-deskundige. Deze eindcontrole wordt geregistreerd.

6.6.11. Civieltechnisch opsporingsproces

De civieltechnische ondersteuning omvat het geheel van organisatie en uitvoering van civieltechnische activiteiten die de opsporing mogelijk maken. Indien voor de opsporing gebruik wordt gemaakt van civieltechnisch materieel, wordt het project uitgevoerd door een organisatie die beschikt, dan wel een combinatie van twee organisaties die gezamenlijk beschikken, over een certificaat conform deelgebied A en B.

Indien een project in een combinatie wordt uitgevoerd, dienen de verantwoordelijkheden en aansprakelijkheden tussen de combinanten te zijn vastgelegd in een samenwerking-/combinatieovereenkomst. Dit wordt, met inachtneming van de bepalingen in dit certificatieschema, nader uitgewerkt in het projectplan. Bij uitvoering van het project ligt de eindverantwoordelijkheid voor de opsporing bij de organisatie die is gecertificeerd conform deelgebied A. Dit laat onverlet dat elke combinant verantwoordelijk is voor de kwaliteit van haar eigen werkzaamheden.

De organisatie dient de civieltechnische activiteiten die vallen onder werking van dit certificatieschema en een directe invloed hebben op de (systeem)veiligheid of een belangrijke interactie kennen met betrokkenen of gerelateerde activiteiten, te identificeren en te plannen. Daarmee dient te worden geborgd dat de activiteiten beheerst worden uitgevoerd en omvat:

  • vastgelegde procedures voor de identificatie en beheersing van interactie met andere betrokken disciplines/partijen en werkzaamheden;

  • vastleggen van taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden in relatie tot eventuele andere partijen;

  • aantoonbare beheersing van de kritische activiteiten als omschreven in paragraaf 6.6.2.1.

Indien de organisatie haar diensten verleent aan derden dient men actief bij te dragen aan de veiligheidsbeheersing van de civieltechnische activiteiten. Eventuele adviezen dienen te worden geregistreerd in het projectdossier.

6.6.12. Oplevering

Na uitvoering van het project dient het terrein conform afspraak te worden opgeleverd. De wijze van opleveren staat vermeld in het projectplan. Indien daarin niets is vermeld, dient het terrein in de oorspronkelijke staat te zijn teruggebracht. Deze oorspronkelijke staat dient in dat geval te zijn beschreven en opgenomen in het projectdossier.

Indien na het oordeel van de Senior OCE-deskundige de locatie voldoet aan de vastgelegde afspraak, vraagt de organisatie opname van het werk aan bij de opdrachtgever. Voor opneming, goedkeuring en oplevering geldt de toepasselijke versie van de U.A.V. (Uniforme administratieve voorwaarden voor de uitvoering van werken).

Een proces-verbaal van oplevering wordt opgesteld door of namens de opdrachtgever en bevat ten minste de volgende gegevens:

  • het werk-/opsporingsgebied geprojecteerd op een ondergrond van de omgeving (GBKN) met daarop aangegeven de ligging ten opzichte van het Rijksdriehoeknet (door middel van RD-coördinaten) ;

  • een omschrijving van de opdracht;

  • een omschrijving van de gebruikte opsporingsmethoden;

  • de onderzoeksresultaten;

  • de gegevens met betrekking tot de overdracht en (indien van toepassing) de aard van de verwijderde objecten.

In het proces-verbaal van oplevering wordt de volgende aanbeveling opgenomen: de opdrachtgever wordt aanbevolen om een afschrift van dit proces-verbaal van oplevering toe te zenden aan de gemeente(n) waarbinnen het opsporingsgebied is gelegen.

6.6.13. Evaluatie

De organisatie dient ten behoeve van de procesbeheersing aan het eind van ieder project een evaluatie op te stellen. Deze evaluatie kan een gezamenlijk document betreffen van de verschillende partijen, welke in de afzonderlijke projectdossiers dient te worden opgenomen.

Er dient ten minste aandacht te worden besteed aan:

  • evaluatie van de procesgang;

  • vergelijk probleemanalyse, detectie en daadwerkelijk aangetroffen CE;

  • effectiviteit van de beheersmaatregelen;

  • afwijkingen/tekortkomingen/bevindingen;

  • verbetermogelijkheden.

De evaluaties dienen als belangrijke input voor de jaarlijkse beoordeling door de directie zoals bedoeld in paragraaf 6.4.6.

6.7. Begeleiding onderzoekswerkzaamheden in OCE verdacht gebied

Deze paragraaf is van toepassing op de begeleiding van onderzoekswerkzaamheden in OCE verdacht gebied door een organisatie die gecertificeerd is volgens deelgebied A (hierna organisatie).

Concreet betreft het de begeleiding van onderzoeksbureaus die milieukundig, archeologisch en of geofysisch veldwerk in OCE verdacht gebied verrichten en in het kader daarvan boringen, peilbuizen en/of sonderingen (hierna tezamen aangeduid als boring) plaatsen.

De begeleiding heeft tot doel om de onderzoekswerkzaamheden veilig te verrichten, inhoudende dat wordt geborgd dat geen boringen/sonderingen worden geplaatst op plaatsen waar mogelijk een CE ligt. De organisatie dient te beschikken over een procedure waarmee wordt geborgd dat bij de begeleiding van onderzoekswerkzaamheden wordt voldaan aan de eisen in deze paragraaf.

  • Op locaties waar het voornemen bestaat een boring te plaatsen wordt vooraf gedetecteerd, ten einde vast te stellen dat er zich op en nabij deze locatie geen verstoringen bevinden die duiden op de mogelijke aanwezigheid van CE.

  • De grootte van het meetveld dat wordt gedetecteerd, is afhankelijk van de resultaten van een eventueel uitgevoerd vooronderzoek, de locatiespecifieke omstandigheden en de aard van de onderzoekswerkzaamheden die worden uitgevoerd. Dit wordt vastgelegd in het projectplan.

  • Indien tijdens de detectie een verstoring wordt gemeten die wijst op de mogelijke aanwezigheid van een CE, wordt het meetveld niet vrijgegeven voor het verrichten van de onderzoekswerkzaamheden. Indien er geen verstoringen worden gemeten die wijzen op de mogelijke aanwezigheid van een CE, wordt het meetveld vrijgegeven voor de onderzoekswerkzaamheden. Het (niet) vrijgeven van meetvelden voor het verrichten van de onderzoekswerkzaamheden kan mondeling plaatsvinden, mits dit wordt aangetekend in het logboek. De vrijgave beperkt zich strikt tot het verrichten van de desbetreffende onderzoekswerkzaamheden.

  • De resultaten van de uitgevoerde detectie worden geregistreerd, waarin per meetveld ten minste het volgende is opgenomen: coördinaten van het meetveld, meetgegevens, resultaten van de interpretatie (vrijgegeven/niet vrijgegeven). Na afloop van de begeleiding worden deze gegevens ter beschikking gesteld aan de opdrachtgever.

  • De begeleiding van onderzoekswerkzaamheden wordt daadwerkelijk uitgevoerd door een OCE-deskundige.

  • Ten behoeve van de begeleiding van de onderzoekswerkzaamheden wordt een verkort projectplan opgesteld, waarin ten minste het volgende is opgenomen:

    • omschrijving van het gebied waar de onderzoekswerkzaamheden gaan plaatsvinden;

    • omschrijving van de onderzoekswerkzaamheden en de invloed daarvan op mogelijke CE;

    • indien van toepassing, een samenvatting van de resultaten van het vooronderzoek betreffende soorten van mogelijke CE;

    • een samenvatting van de resultaten van het vooronderzoek betreffende soorten van mogelijke CE of, wanneer er geen vooronderzoek is uitgevoerd, een evaluatie van een Senior OCE-deskundige over welke CE er mogelijk kunnen worden aangetroffen;

    • bepaling van de grootte van het meetveld ter plaatse van onderzoekswerkzaamheden, in ieder geval op basis van de mogelijk soort van aanwezige CE, de locatiespecifieke omstandigheden en de aard van de onderzoekswerkzaamheden;

    • toe te passen (detectie)apparatuur conform paragraaf 6.6.3.1 en in te zetten personeel en de te treffen veiligheidsmaatregelen.

  • De Senior OCE-deskundige en een bevoegd lid van het management van de organisatie dienen aantoonbaar te hebben ingestemd met de inhoud van het projectplan. Voorts dient de gemeente waarin de onderzoekswerkzaamheden plaatsvinden te worden geïnformeerd.

  • Ten behoeve van de begeleiding van onderzoekswerkzaamheden wordt een overeenkomst gesloten tussen de organisatie en degene die de onderzoekswerkzaamheden uitvoert (opdrachtgever). Daarin wordt, onder verwijzing naar deze paragraaf van dit certificatieschema, ten minste bepaald dat de opdrachtgever de instructies betreffende CE veiligheid van de OCE-deskundige die de begeleidingswerkzaamheden uitvoert opvolgt, mede inhoudende dat de OCE-deskundige bevoegd is om bepaalde meetvelden niet vrij te geven voor de onderzoekswerkzaamheden. Voorts wordt daarin bepaald dat de vrijgave van meetvelden zich strikt beperkt tot het verrichten van de desbetreffende onderzoekswerkzaamheden.

Bijlage 1:. Communicatie met EODD

Het opsporingsbedrijf dient de EODD voorafgaand aan het opsporingsproject en bij het aantreffen van CE te informeren overeenkomstig deze bijlage.

  • Voor aanvang van het opsporingsproject, met uitzondering van uitsluitend een detectieonderzoek, wordt een project aangemeld bij de EODD. Deze aanmelding bevat de volgende gegevens

    • korte omschrijving van de opsporing (werkwijze);

    • de duur van de opsporing;

    • de plaats van de opsporing;

    • de te verwachten explosieven;

    • de geplande vernietigingslocatie (indien bekend).

  • Uit de aanmelding moet blijken dat het bevoegd gezag instemt met het uitvoeren van de opsporing.

  • Aangetroffen CE worden schriftelijk gemeld aan EODD. De frequentie en het tijdstip van melding is afhankelijk van soort, aantal en toestand van de aangetroffen explosieven, zulks ter beoordeling van de Senior OCE-deskundige.

  • De frequentie en het tijdstip van de periodieke ruimingen zijn mede afhankelijk van soort en aantal van de aangetroffen explosieven en de beschikbare ruimcapaciteit van EODD, ter beoordeling van EODD.

  • Bij het aantreffen van explosieven die naar inschatting van de Senior OCE-deskundige van het opsporingsbedrijf ter plaatse een direct gevaar opleveren voor de openbare orde en veiligheid wordt onverwijld een melding gedaan aan de EODD. Deze melding wordt binnen het EODD voorzien van een verhoogde prioriteit en zal – vooruitlopend op een periodieke ruiming – binnen een tijdsbestek worden geruimd overeenkomstig de gegeven prioriteit.

  • Indien van toepassing wordt door de plaatselijke overheid in overleg met EODD en de Senior OCE-deskundige van het opsporingsbedrijf gezorgd voor het beschikbaar hebben van een geschikt vernietigingsterrein binnen de desbetreffende gemeente(n). De locatie van het vernietigingsterrein dient te worden opgenomen in het projectplan.

  • Betreffende de situering van de vernietigingslocatie dient rekening te worden gehouden met de richtlijnen van de EODD.

  • De plaatselijke overheid zorgt in samenwerking met de Senior OCE-deskundige van het opsporingsbedrijf voor de aanwezigheid van de politie tijdens de ruiming van aangetroffen explosieven.

  • De aangetroffen explosieven worden namens de gemeente door de Senior OCE-deskundige van het opsporingsbedrijf onder minimale vermelding van soort, subsoort en algemene toestand via een schriftelijk protocol overgedragen aan de ruimploeg van EODD.

  • Het opsporingsbedrijf meldt namens de gemeente de datum van beëindiging van de opsporingswerkzaamheden schriftelijk aan het EODD.

Bijlage 2:. Eindtermen oce-deskundigen

In dit certificatieschema zijn deskundigheidsniveaus opgenomen inzake personen die werkzaamheden samenhangende met het opsporen van conventionele explosieven uitvoeren. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in de volgende deskundigheidsniveaus: Assistent OCE-deskundige, OCE-deskundige en Senior OCE-deskundige. Personen die werkzaam zijn binnen het OCE werkgebied dienen te voldoen aan de eindtermen voor Basiskennis OCE.

De eindtermen voor deze deskundigheidsniveaus zijn opgenomen in deze bijlage. De wijze waarop het voldoen aan de toepasselijke eindtermen moet worden aangetoond staat beschreven in paragraaf 6.2.1 van dit certificatieschema.

De opbouw van deze bijlage is als volgt:

Bijlage 2A: eindtermen Assistent OCE-deskundige

Bijlage 2B: eindtermen OCE-deskundige

Bijlage 2C: eindtermen Senior OCE-deskundige

Bijlage 2D: eindtermen Basiskennis OCE

Bijlage 2A:. Eindtermen assistent oce-deskundige

Kenmerk

Omschrijving

AS.00.01

Beschikken over de voor Assistent OCE-deskundige benodigde algemene vaardigheden.

AS.01.01

Het beschikken over algemene kennis van explosies.

AS.01.02

Het beschikken over algemene kennis van Zwart Buskruit (ZB).

AS.01.03

Het beschikken over algemene kennis van Rookzwak Buskruit (RB).

AS.01.04

Het beschikken over algemene kennis van pyrotechnische mengsels.

AS.01.05

Het beschikken over algemene kennis van springstoffen.

AS.01.06

Het beschikken over algemene kennis van explosies.

AS.02.01

Het beschikken over kennis van de 16 hoofdsoorten van CE en de basisprincipes voor munitieherkenning.

AS.02.02

Het beschikken over kennis van de algemene samenstelling en specifieke gevaren van de hoofdsoort Klein Kaliber Munitie (KKM), alsmede de herkenning daarvan.

AS.02.03

Het beschikken over kennis van de algemene samenstelling en specifieke gevaren van de hoofdsoort geschutmunitie, alsmede de herkenning daarvan.

AS.02.04

Het beschikken over kennis van de algemene samenstelling en specifieke gevaren van de hoofdsoort handgranaten, alsmede de herkenning daarvan.

AS.02.05

Het beschikken over kennis van de algemene samenstelling en specifieke gevaren van de hoofdsoort geweergranaten, alsmede de herkenning daarvan.

AS.02.06

Het beschikken over kennis van de algemene samenstelling en specifieke gevaren van de hoofdsoort munitie voor granaatwerpers, alsmede de herkenning daarvan.

AS.02.07

Het beschikken over kennis van de algemene samenstelling en specifieke gevaren van de hoofdsoort raketten, alsmede de herkenning daarvan.

AS.02.08

Het beschikken over kennis van de algemene samenstelling en specifieke gevaren van de hoofdsoort afwerpmunitie, alsmede de herkenning daarvan.

AS.02.09

Het beschikken over kennis van de algemene samenstelling en specifieke gevaren van de hoofdsoort submunitie, alsmede de herkenning daarvan.

AS.02.10

Het beschikken over kennis van de algemene samenstelling en specifieke gevaren van de hoofdsoort onderwatermunitie, alsmede de herkenning daarvan.

AS.02.11

Het beschikken over kennis van de algemene samenstelling en specifieke gevaren van de hoofdsoort mijnen, alsmede de herkenning daarvan.

AS.02.12

Het beschikken over kennis van de algemene samenstelling en specifieke gevaren van de hoofdsoort valstrikken, alsmede de herkenning daarvan.

AS.02.13

Het beschikken over kennis van de algemene samenstelling en specifieke gevaren van de hoofdsoort explosieven stoffen, alsmede de herkenning daarvan (aanvulling op eindterm AS.01).

AS.02.14

Het beschikken over kennis van de algemene samenstelling en specifieke gevaren van de hoofdsoort vuurwerken, alsmede de herkenning daarvan.

AS.02.15

Het beschikken over kennis van de algemene samenstelling en specifieke gevaren van de hoofdsoort vernielingsmiddelen, alsmede de herkenning daarvan.

AS.02.16

Het beschikken over kennis van de algemene samenstelling en specifieke gevaren van de hoofdsoort ontstekingsinrichtingen, alsmede de herkenning daarvan.

AS.02.17

Het beschikken over kennis van de algemene samenstelling van de hoofdsoort toebehoren van munitie, alsmede de herkenning daarvan.

AS.03.01

Het beschikken over algemene kennis van het opsporingsproces en het Certificatieschema Opsporen Conventionele Explosieven (WSCS-OCE).

AS.03.02

Het beschikken over kennis van de werkingsprincipes van actieve metaaldetectoren en passieve magnetometers.

AS.03.03

Het beschikken over kennis van het onderscheid tussen: (1) analoge en computerondersteunde detectie en (2) oppervlakte- en dieptedetectie, alsmede het toepassingsgebied.

AS.03.04

Het beschikken over kennis van de betekenis van interpreteren en het kunnen uitvoeren van interpretatie bij analoge detectie.

AS.03.05

Het onder begeleiding kunnen uitvoeren van een computerondersteunde en analoge detectie.

AS.03.06

Het beschikken over kennis van de betekenis van lokaliseren en het veilig en 3-dimensionaal kunnen vaststellen van de ligplaats van gedetecteerde objecten.

AS.03.07

Het beschikken over kennis van de betekenis van laagsgewijs ontgraven en het veilig kunnen werken tijdens ontgraven van gedetecteerde objecten (benaderen).

AS.03.08

Het beschikken over kennis van de betekenis van identificeren en tijdelijk veiligstellen van de situatie.

AS.03.09

Basiskennis over overige bodemvreemde stoffen en objecten.

Bijlage 2B:. Eindtermen oce-deskundige

Kenmerk

Omschrijving

DS.00.01

Beschikken over een geldig certificaat Assistent OCE-deskundige 1.

DS.00.02

Beschikken over de voor OCE-deskundige benodigde algemene vaardigheden.

DS.00.03

Beschikken over minimaal twee jaar projectervaring als Assistent OCE-deskundige, waarin op een aantoonbare wijze ervaring is opgedaan met de onderscheiden onderdelen van het opsporingsproces 2.

DS.01.01

Kennis van de voor het opsporen van CE relevante regelgeving.

DS.01.02

Kennis van de inhoud van het Certificatieschema Opsporen Conventionele Explosieven (WSCS-OCE) en in het bijzonder betreffende de eisen gesteld aan het opsporingsproces.

DS.02.01

Het beschikken over specifieke kennis van de diverse soorten explosies.

DS.02.02

Het beschikken over specifieke kennis van de explosieve stof Zwart Buskruit (ZB).

DS.02.03

Het beschikken over specifieke kennis van de explosieve stof Rookzwak Buskruit (RB).

DS.02.04

Het beschikken over specifieke kennis van de explosieve stof pyrotechnische mengsels.

DS.02.05

Het beschikken over specifieke kennis van springstoffen.

DS.03.01

Het beschikken over kennis van de hoofdsoorten van CE en de betekenis daarvan.

DS.03.02

Kunnen weergeven en verklaren van de soorten kaliberaanduidingen.

DS.03.03

Het kunnen weergeven en verklaren van de algemene gevaarsaspecten van CE.

DS.03.04

Het kunnen weergeven en verklaren van de basisprincipes van CE herkenning.

DS.03.05

Het kunnen weergeven en verklaren van de subsoorten, samenstelling, constructie en werking van Klein Kaliber Munitie.

DS.03.06

Het kunnen weergeven en verklaren van de subsoorten, samenstelling, constructie en werking van geschutmunitie.

DS.03.07

Het kunnen weergeven van de subsoorten ontstekingsinrichtingen van geschutmunitie en het verklaren van de werkingsprincipes.

DS.03.08

Het kunnen weergeven en verklaren van de subsoorten, samenstelling, constructie en werking van handgranaten.

DS.03.09

Het kunnen weergeven en verklaren van de subsoorten, samenstelling, constructie en werking van geweergranaten.

DS.03.10

Het kunnen weergeven en verklaren van de subsoorten, samenstelling, constructie en werking van munitie voor granaatwerpers.

DS.03.11

Het kunnen weergeven en verklaren van de subsoorten, samenstelling, constructie en werking van raketten.

DS.03.12

Het kunnen weergeven en verklaren van de subsoorten, samenstelling, constructie en werking van afwerpmunitie.

DS.03.13

Het kunnen weergeven en verklaren van de subsoorten, samenstelling, constructie en werking van submunitie.

DS.03.14

Het kunnen weergeven van de subsoorten ontstekingsinrichtingen van afwerpmunitie en het verklaren van de werkingsprincipes.

DS.03.15

Het kunnen weergeven en verklaren van de subsoorten en samenstelling van onderwatermunitie.

DS.03.16

Het kunnen weergeven en verklaren van de subsoorten, samenstelling, constructie en werking van landmijnen.

DS.03.17

Het kunnen weergeven en verklaren van de subsoorten, samenstelling, constructie en werking van valstrikken.

DS.03.18

Het kunnen weergeven en verklaren van de subsoorten, samenstelling, constructie en werking van vuurwerken.

DS.03.19

Het kunnen weergeven en verklaren van de subsoorten, samenstelling, constructie en werking van vernielingsmiddelen.

DS.03.20

Het kunnen weergeven en verklaren van de subsoorten, samenstelling, constructie en werking van ontstekingsinrichtingen.

DS.03.21

Het kunnen weergeven en verklaren wat wordt verstaan onder toebehoren van munitie.

DS.04.01

Het kunnen weergeven en toepassen van de proceseisen, verantwoordelijkheden en bevoegdheden zoals opgenomen in het Certificeringsschema Opsporen Conventionele Explosieven (WSCS-OCE).

DS.04.02

Kunnen weergeven en verklaren van de werkingsprincipes van metaaldetectoren en magnetometers en het toepassingsgebied.

DS.04.03

Kunnen weergeven en verklaren van het onderscheid tussen computerondersteund en analoog detecteren en het toepassingsgebied.

DS.04.04

Kunnen weergeven en verklaren van het onderscheid tussen oppervlakte- en dieptedetectie en het toepassingsgebied.

DS.04.05

Kunnen uitvoeren van detectie.

DS.04.06

Kunnen weergeven en verklaren wat wordt verstaan onder interpreteren.

DS.04.07

Kunnen weergeven en verklaren van de terminologie die gebruikt wordt bij interpreteren.

DS.04.08

Kunnen uitvoeren van een interpretatie van meetgegevens van een analoge en computerondersteunde detectie.

DS.04.09

Kunnen weergeven en verklaren van de verschillende methoden voor lokaliseren

DS.04.10

Het veilig 3-dimensionaal kunnen vaststellen van de ligplaats van gedetecteerde objecten.

DS.04.11

Het veilig kunnen ontgraven van vermoedelijke CE, zodat volledige identificatie kan plaatsvinden.

DS.04.12

Kunnen vaststellen of men in een concrete situatie al dan niet met een CE te maken heeft en daarna kunnen bepalen van: aantal, hoofdsoort, subsoort, kaliber of type, eventueel geplaatste ontsteker(s), wapeningstoestand en land van herkomst met eventuele bijzonderheden.

DS.04.13

Het tijdelijk kunnen veiligstellen van de situatie.

DS.04.14

Kunnen weergeven en verklaren van de wijze van overdracht van CE aan de EODD.

DS.04.15

Beschikken over basiskennis van het vernietigen van CE.

1 Deze eis geldt niet indien een kandidaat opgaat voor hercertificatie (kandidaat beschikt of heeft beschikt over een certificaat voor dit deskundigheidsniveau, afgegeven conform dit WSCS-OCE) en als onderdeel daarvan ook de eindtermen op de onderliggende deskundigheidsniveaus worden afgetoetst.

2 Gezien de bijzondere positie van de EODD (Circulaire nr 17961), de daarbij gepaard gaande verantwoordelijkheid, de intensieve EODD opleiding en begeleiding en de daaraan gekoppelde systematiek van examinering en kwalificering en de combinatie van opsporingswerkzaamheden en ruimwerkzaamheden, wordt voor personen die binnen de EODD opsporingswerkzaamheden volgens het WSCS-OCE verrichten een afwijkende ervaringseis van 1 jaar gehanteerd. Bovendien verricht de EODD met name opsporingswerkzaamheden op (voormalige) Defensieterreinen.

Bijlage 2C:. Eindtermen senior oce-deskundige

Eindterm

Omschrijving

SD.00.01

Beschikken over een geldig certificaat OCE-deskundige 1.

SD.00.02

Beschikken over de voor Senior OCE-deskundige benodigde algemene vaardigheden.

SD.00.03

Beschikken over minimaal drie jaar projectervaring als OCE-deskundige, waarin op een aantoonbare wijze ervaring is opgedaan met de onderscheiden onderdelen van het opsporingsproces 2.

SD.01.01

Beschikken over kennis en toepassen van de relevante bepalingen uit wet- en regelgeving in relatie tot het opsporen van CE

SD.01.02

Beschikken over kennis van de voor het opsporen van CE relevante delen van de Uniforme Administratieve Voorwaarden voor de uitvoering van werken (UAV 1989) en de Standaard RAW Bepalingen.

SD.02.01

Het weergeven en verklaren van de samenstelling en werkingsprincipes van CE in gebruik voor en na de Tweede Wereldoorlog.

SD.03.01

Kunnen beoordelen en interpreteren van een vooronderzoek volgens het WSCS-OCE.

SD.03.02

Kunnen beoordelen en interpreteren van een projectplan volgens het WSCS-OCE.

SD.03.03

Kunnen beoordelen en interpreteren van een projectcontroleplan volgens het WSCS-OCE.

SD.03.04

Kunnen beoordelen, interpreteren en toepassen van OCE-project gerelateerde rapportages.

SD.03.05

Bij calamiteiten met CE volgordelijk de noodzakelijke handelingen kunnen uitvoeren die leiden tot een zo groot mogelijke beperking van de gevolgen van deze calamiteit.

SD.03.06

Kunnen uitvoeren van de overdracht van CE aan de EODD.

SD.04.01

Kunnen weergeven en verklaren van de eisen waaraan een vernietigingslocatie moet voldoen.

SD.04.02

Kunnen weergeven en verklaren van de methoden en procedures voor het vernietigen van CE voor zover deze een relatie hebben met de taak en verantwoordelijkheid van de Senior OCE-Deskundige.

1 Deze eis geldt niet indien een kandidaat opgaat voor hercertificatie (kandidaat beschikt of heeft beschikt over een certificaat voor dit deskundigheidsniveau, afgegeven conform dit WSCS-OCE) en als onderdeel daarvan ook de eindtermen op de onderliggende deskundigheidsniveaus worden afgetoetst.

2 Gezien de bijzondere positie van de EODD (Circulaire nr. 17961), de daarbij gepaard gaande verantwoordelijkheid, de intensieve EODD opleiding en begeleiding en de daaraan gekoppelde systematiek van examinering en kwalificering en de combinatie van opsporingswerkzaamheden en ruimwerkzaamheden, wordt voor personen die binnen de EODD opsporingswerkzaamheden volgens het WSCS-OCE verrichten een afwijkende ervaringseis van 1,5 jaar gehanteerd. Bovendien verricht de EODD met name opsporingswerkzaamheden op (voormalige) Defensieterreinen.

Bijlage 2D:. Eindtermen basiskennis OCE

Kenmerk

Omschrijving

BS.01.01

Basiskennis over explosieven stoffen.

BS.01.02

Bekend zijn met de uiterlijke kenmerken van de 16 hoofdsoorten van CE.

BS.01.03

Basiskennis over de gevaren van het ongewenst tot werking komen van CE.

BS.02.01

Basiskennis over de aanpak en uitvoering van OCE projecten en over de hoofdlijnen van het Certificatieschema Opsporen Conventionele Explosieven (WSCS-OCE).

BS.03.01

Op de hoogte zijn van de geldende veiligheidsregels in OCE projecten.

Bijlage 3:. Vaststellen verdachtgebied en afbakening in vooronderzoek

Deze bijlage maakt onderdeel uit van paragraaf 6.5 van het WSCS-OCE en wordt gebruikt om te beoordelen of bepaalde oorlogshandelingen een indicatie vormen voor de aanwezigheid van CE (verdacht of onverdacht) en voor de horizontale afbakening van het verdachte gebied. Hiervan mag alleen gemotiveerd worden afgeweken.

Indicatie

Algemene omschrijving

Uitgangspunt conclusie

Uitgangspunten voor afbakening verdacht gebied

Verdacht

Onverdacht

Verdedigingswerk

Groepering van wapenopstellingen en/of geschutsopstellingen, rondom afgezet met een versperring (bijvoorbeeld weerstandskern of steunpunt).

x

 

Het grondgebied binnen de grenzen van het verdedigingswerk is verdacht. De grenzen worden bij voorkeur bepaald aan de hand van georefereerde luchtfoto's.

Wapenopstelling

Opstelling van handvuurwapen, machinegeweer of andere (semi)automatisch wapen, niet zijnde onderdeel van een verdedigingswerk.

x

 

Locatie van de wapenopstelling.

Geschutopstelling (statisch en mobiel)

Locatie van geschut, niet zijnde onderdeel van een verdedigingswerk.

x

 

25 meter rondom het hart van de geschutopstellling, maar niet verder dan een eventueel aangrenzende watergang.

Munitieopslag in open veld

Locatie van munitievoorraad in het open veld, niet zijnde binnen een verdedigingswerk.

x

 

Locatie van de veldopslaglocatie.

Loopgraaf

Militaire loopgraaf

x

 

Het gebied binnen de contouren van de loopgraaf is verdacht, bij voorkeur bepaald aan de hand van georefereerde luchtfoto's.

Tankgracht of -geul

Een diepe (al dan niet droge) gracht of geul met steile wanden, aangebracht om pantservoertuigen tegen te houden.

 

x

Niet verdacht, tenzij er aanwijzingen zijn dat er mogelijk munitie in gedumpt is.

Landmijnen verdacht gebied

Middels een aanwijzing, niet zijnde een mijnenlegrapport, op landmijnen verdacht verklaard gebied. In het verdachte gebied zijn bij de controle door de MMOD géén landmijnen aangetroffen.

 

x

n.v.t.

Landmijnen verdacht gebied

Middels een aanwijzing, niet zijnde een mijnenlegrapport, op landmijnen verdacht verklaard gebied. In het verdachte gebied zijn bij de controle door de MMOD, of bij na-oorlogse activiteiten landmijnen aangetroffen.

x

 

De grenzen zoals aangegeven in het ruimrapport.

Mijnenveld

Geregistreerd mijnenveld, waarvan mijnenlegrapport aanwezig is. Alle volgens het legrapport gelegde landmijnen zijn geruimd.

 

x

n.v.t.

Mijnenveld

Geregistreerd mijnenveld waarvan mijnenlegrapport aanwezig is. Niet alle volgens het mijnenlegrapport gelegde landmijnen zijn geruimd. Geen feitelijke onderbouwing bekend waarom er landmijnen worden vermist.

x

 

De grenzen zoals aangegeven in het mijnenlegrapport en/of ruimrapport.

Mijnenveld

Mijnenlegrapport aanwezig.

Niet alle volgens het legrapport gelegde landmijnen zijn geruimd. Feitelijke onderbouwing bekend waarom er landmijnen worden vermist.

 

x

n.v.t.

Versperringen

Versperringen, zoals strandversperringen en drakentanden .

 

x

Tenzij er indicaties zijn dat CE onderdeel uitmaken van de versperring.

Infrastructuur zonder geschutsopstelling of munitievoorraad

Militaire werken zoals woononderkomen of werken met een burgerdoel zoals schuilbunker.

 

x

Tenzij er indicaties zijn op CE vanwege de aanwezigheid van nabijverdediging in de vorm van bijvoorbeeld wapenopstellingen.

Schuilloopgraaf

Loopgraaf voor burgerbevolking om in te schuilen.

 

x

n.v.t.

Kampementen

Grondgebied met onderkomens zoals tenten.

 

x

Tenzij er indicaties zijn op CE vanwege de aanwezigheid van munitieopslag of nabijverdediging in de vorm van bijvoorbeeld wapenopstellingen.

Mangat

Gat in grond met schuilfunctie, niet in gebruik genomen als schuttersput.

 

x

n.v.t.

Vernielingslading

Locatie van aangebrachte vernielingslading.

x

 

Locatie van de vernielingslading.

Artillerie-, mortier- of raketbeschieting

Gebied dat is beschoten door mobiel of vast geschut, mortieren of grondgebonden (meervoudig) raketwerpersysteem.

x

 

Situationeel te bepalen.

Raketbeschieting inslagenpatroon bekend

Gebied dat is getroffen door een raketbeschieting met jachtbommenwerpers.

x

 

Op basis van een analyse van het inslagenpatroon wordt de maximale afstand tussen twee opeenvolgende inslagen binnen een inslagpatroon bepaald. Het verdachte gebied wordt afgebakend door deze afstand te projecteren op de buitenste inslagen van het inslagenpatroon. Dat is exclusief de eventuele horizontale verplaatsing van de buitenste blindganger binnen het inslagenpatroon.

Inslagpunt blindganger, zijnde een vliegtuigbom

Vliegtuigbom die niet in werking is getreden.

   

Te bepalen volgens rekenmethode waarin ten minste rekening wordt gehouden met de volgende parameters: de afwerphoogte, de afwerpsnelheid, het gewicht van de bom, de diameter van de bom en de weerstand van de bodem. Op basis van in ieder geval deze vijf parameters wordt berekend tot welke diepte CE theoretisch kunnen indringen en hoever de maximale horizontale verplaatsing is.

Crashlocatie vliegtuig

Aanwezigheid van CE vanwege de crash.

x

 

Situationeel te bepalen.

Krater van gedetoneerde incidentele luchtafweergranaat

Gebied waarin zich de krater van de detonatie van een incidentele luchtafweergranaat bevindt.  

 

x

Tenzij er indicaties zijn dat het geen incidentele luchtafweergranaat betreft.

Inslagpunt van een V-1 wapen

Gebied dat is getroffen door de inslag van een V-1 wapen.  

x

 

15 meter rondom een inslagpunt vanwege de mogelijke horizontale verplaatsing onder de grond.

Krater van een (gedeeltelijk) gedetoneerd V-1 wapen

Gebied waarin zich de krater van de detonatie van een V-1 wapen bevindt.  

x

 

50 meter rondom een inslagpunt vanwege de mogelijke aanwezigheid van explosieve componenten.

Krater van een (gedeeltelijk) gedetoneerd V-2 wapen

Gebied waarin zich de krater van de detonatie van een V-2 wapen bevindt.  

x

 

Situationeel te bepalen.

Dumplocatie van munitie en/of toebehoren

Dumplocatie van CE en/of

toebehoren in landbodem of op waterbodem.

x

 

Locatie van de dump en afbakening verder situationeel te bepalen, bijvoorbeeld dumping in stilstaand of stromend water.

Ongecontroleerde (massa)explosie

(Sympathische) detonatie van een explosieven voorraad zoals ontploffing munitieopslag of munitie trein.

x

 

Situationeel te bepalen

Vernietigingslocatie voor CE

Eén of meerdere springputten.

x

 

De contour(en) van de springput(ten) en afbakening verder situationeel te bepalen, bijvoorbeeld gelet op de afstand van eventuele uitgeworpen CE buiten deze contour(en).

Vernielingslading (in werking gesteld)

Locatie van in werking gestelde vernielingslading, waarbij de mogelijkheid bestaat op het aantreffen van niet (geheel) gedetoneerde springlading(en).

x

 

Locatie waar de vernielingslading in werking is gesteld en afbakening verder situationeel te bepalen.

Tapijtbombardement

Gebied dat is getroffen door een bombardement met middelzware en/of zware bommenwerpers, met als doel om schade aan te richten over een groot gebied.

x

 

Op basis van een analyse van het inslagenpatroon 1 wordt de maximale afstand tussen twee opeenvolgende inslagen binnen een inslagpatroon bepaald. Het verdachte gebied wordt afgebakend door deze afstand te projecteren op de buitenste inslagen van het inslagenpatroon. Dat is exclusief de eventuele horizontale verplaatsing van de buitenste blindganger binnen het inslagenpatroon.

Duikbombardement op zgn. ‘Pin Point Target’, inslagenpatroon onbekend

Gebied dat is getroffen door een bombardement met jachtbommenwerpers, met als doel om een vooraf bepaald specifiek object te treffen.

x

 

Het verdachte gebied wordt bepaald door een afstand van 181 meter gemeten vanuit het hart van het doel 2/3.

Duikbombardement op zgn. ‘Line Target’, inslagenpatroon onbekend

Lineair gebied, nabij een spoorlijn, dat is getroffen door een bombardement met jachtbommenwerpers, met als doel om de spoorlijn te treffen.

x

 

Het verdachte gebied wordt bepaald door een afstand van 91 meter gemeten vanuit het hart van de spoorlijn 2/4.

Raketbeschieting op zgn. ‘Pin Point Target’, inslagenpatroon onbekend

Gebied dat is getroffen door een raketbeschieting met jachtbommenwerpers, met als doel om een vooraf bepaald specifiek object te treffen.

x

 

Het verdachte gebied wordt bepaald door een afstand van 108 meter gemeten vanuit het hart van het doel 2/5.

Raketbeschieting op zgn. ‘Line Target’, inslagenpatroon onbekend

Lineair gebied, nabij een spoorlijn, dat is getroffen door een raketbeschieting met jachtbommenwerpers, met als doel om de spoorlijn of treinstel op deze spoorlijn te treffen.

x

 

Het verdachte gebied wordt bepaald door een afstand van 80 meter gemeten vanuit het hart van de spoorlijn 2/6.

1 Verzameling van de locaties van inslagen van één bepaald toestel of één bepaald bombardement.

2 Afstanden zijn afkomstig van een Britse studie (empirisch onderzoek) naar de accuratesse bij aanvallen door eenmotorige duikbommenwerpers gedurende de periode oktober 1944 – april 1945 (AIR 55/322). Eventueel effect van vijandelijk luchtafweer tijdens deze duikbombardementen is niet in de studie meegenomen.

3 De genoemde afstand is de gemiddelde afstand t.o.v. het doel waarbij opgemerkt moet worden dat 50% van de vliegtuigbommen binnen 119 meter neer is gekomen en de maximaal gemeten afstand t.o.v. het doel 181 meter was.

4 De genoemde afstand is de gemiddelde afstand t.o.v. het doel waarbij opgemerkt moet worden dat 50 % van de vliegtuigbommen binnen 46 meter neer is gekomen en de maximaal afstand t.o.v. het doel 91 meter was.

5 De genoemde afstand is de gemiddelde afstand t.o.v. het doel (gebouwen) waarbij opgemerkt moet worden dat de gemiddelde spreiding van de raketten t.o.v. het middelpunt van een salvo 69 meter was, en dat de gemiddelde afstand van het middelpunt van een salvo t.o.v. het doel 39 meter was.

6 De genoemde afstand is de maximale afstand gemeten n.a.v. luchtfoto-interpretatie.

Bijlage 4:. Eisen te stellen aan materieel

Indien bij het benaderen van CE gebruik wordt gemaakt van materieel dient deze te voldoen aan de onderstaande eisen:

  • De naar de graafbak gerichte ruiten zijn voorzien van 33 mm Lexguard materiaal, of een daaraan minimaal gelijkwaardige voorziening. Deze voorziening kan zijn aangebracht door de ruiten te vervangen of door het aanbrengen van een voorzetruit. Indien voorzetruiten worden toegepast dienen de originele ruiten te zijn vervangen door 8 mm Lexan materiaal, of een daaraan minimaal gelijkwaardige voorziening.

  • De overige ruiten zijn vervangen door 8 mm Lexan materiaal, of een daaraan minimaal gelijkwaardige voorziening.

  • Het dak van de machine is bekleed met 40 mm multiplex watervaste bouwplaat, of een daaraan minimaal gelijkwaardige voorziening.

  • De staalvlakken die naar de graafbak zijn gericht, zijn voorzien van 7mm staalplaat met daarop 40 mm multiplex watervaste bouwplaat, of een daaraan minimaal gelijkwaardige voorziening.

  • De cabine is vervaardigd van of wordt beschermd door staalplaat met een minimale dikte van 7 mm met daarop 40 mm multiplex watervaste bouwplaat, of een daaraan minimaal gelijkwaardige voorziening.

  • De cabine is voorzien van opdekdeuren.

  • De cabine is verankerd op de machine.

Bijlage 5:. Eisen aan beschermende maatregelen

Werkwijze

In het projectplan wordt beschreven welke beschermende maatregelen in welke projectfasen worden getroffen. De te nemen beschermende maatregelen worden goedgekeurd door de gemeente(n) waarbinnen de werkzaamheden plaatsvinden. Deze goedkeuring wordt geregistreerd in het projectdossier.

Er is geen norm beschikbaar voor het treffen van beschermende maatregelen voor de omgeving bij het benaderen van CE. Momenteel worden beschermende maatregelen op projectniveau vastgesteld in overleg met de gemeente(n), de opdrachtgever, het EODD en andere betrokkenen. Daarbij wordt onder andere gebruik gemaakt van richtlijnen die worden gehanteerd door het Ministerie van Defensie.

Bijlage 6:. Eisen voorziening tijdelijk veiligstellen situatie

De voorziening voor het tijdelijk veiligstellen van de situatie (VTVS) dient te voldoen aan de onderstaande voorwaarden.

  • 1. De maximale opslag in een VTVS bedraagt 10 kg explosieve stof.

  • 2. Eisen aan de constructie en opbouw van de voorziening:

    • a. de wanden, vloer- en dakconstructie van de voorziening dient 60 minuten brandwerend te zijn, conform NEN 3884/6069;

    • b. de wanden dienen ten behoeve van scherfwering te zijn voorzien van een staalplaat met een minimale dikte van 7 mm met daarop 40 mm multiplex watervaste bouwplaat, of een daaraan minimaal gelijkwaardige voorziening;

    • c. de vloer van de voorziening moet zijn voorzien van niet-geleidend materiaal;

    • d. de voorziening dient te zijn voorzien van een rechtsscharnierende deur, voorzien van veiligheidsdraaigreep aan binnenzijde en een profielcylinderslot;

    • e. de deur van de voorziening dient te zijn voorzien van een automatische deursluiter;

    • f. elektrische installaties, inclusief verlichting, dienen gas- en explosieveilig te zijn uitgevoerd;

    • g. de voorziening dient te zijn voorzien van een aardingspunt en een hijsvoorziening.

  • 3. De voorziening dient te zijn voorzien van een alarminstallatie, die ten minste bestaat uit een geluidsignaal, lichtsignaal en een telefonische melding aan alarmdienst of de beheerder zoals bedoeld onder punt 9 van deze bijlage.

  • 4. Aan de buitenzijde (voorzijde) van de voorziening dienen de volgende gevarenaanduiding te zijn aangebracht.

    Bijlage 249968.png
  • 5. De voorziening dient te worden opgesteld op een vlakke en verharde ondergrond. In een cirkel van 10 meter rondom de voorziening mogen zich geen objecten en andere zaken bevinden, met uitzondering van het hekwerk zoals hieronder bedoeld.

    Bijlage 249969.png
  • 6. Rondom de voorziening dient een deugdelijk en afsluitbaar hekwerk te worden aangebracht, tenzij de voorziening zich bevindt binnen een afgesloten en ontoegankelijk terrein. Op het hekwerk dient aan alle zijden het volgende bord te zijn aangebracht:

  • 7. Op een afstand van maximaal 50 meter van de opslagvoorziening dient een 6 kg ABC brandblusser aanwezig te zijn.

  • 8. Wijze van opslag:

    • a) de artikelen dienen zodanig te worden opgeslagen dat zij niet in direct contact met de vloer staan (bijvoorbeeld met behulp van pallets of stapellatten);

    • b) artikelen waarvan niet is uitgesloten dat zij witte fosfor bevatten, dienen separaat en ondergedompeld in water te worden opgeslagen;

    • c) de opslag van brisante munitie dient zodanig plaats te vinden dat sympathische detonatie wordt voorkomen (onderlinge afstand > 3 maal R);

    • d) de CE dienen ordelijk en stabiel te worden opgeslagen;

    • e) de voorziening mag uitsluitend worden gebruikt voor de opslag van CE en hierin mogen geen andere artikelen/zaken worden opgeslagen, behalve een branddeken, brandblusser en alarminstallatie.

  • 9. Eindverantwoordelijke voor en sleutelhouder van de voorziening is een Senior OCE-deskundige, die in de ontheffing van de organisatie op grond van de Wet wapens en munitie tevens als beheerder is aangemerkt. Het betreden van de voorziening mag uitsluitend plaatsvinden door of onder begeleiding van deze Senior OCE-deskundige.

  • 10. In het kader van de werkvoorbereiding wordt in overleg met de gemeente vastgesteld of de voorziening voor het tijdelijk veiligstellen van CE, gelet op de specifieke omstandigheden, vergunningsplichtig is op grond van de Wet milieubeheer. De resultaten van dit overleg worden geregistreerd.

  • 11. Van opgeslagen CE wordt het volgende geregistreerd:

    • a) soort, subsoort en nationaliteit van het CE;

    • b) wapeningstoestand van eventuele ontstekers;

    • c) schatting van de explosieve inhoud.

  • 12. De registratie wordt bijgehouden op een lijst die, indien de inhoud van de voorziening wijzigt, dagelijks wordt verstuurd naar de opdrachtgever, politie en/of de brandweer. De registraties worden tevens opgenomen in het projectdossier.

Bijlage 7:. Modelcertificaat

Bijlage 249970.png

Bijlage XIIa. behorend bij artikel 4.18

Additieregel bij het risico van blootstelling aan een mengsel van gevaarlijke stoffen

De grenswaarde voor een gevaarlijke stof geldt in beginsel alleen voor blootstelling aan de stof in zuivere vorm en is niet zonder meer van toepassing indien de stof een bestanddeel is van een mengsel van stoffen, waaraan blootstelling plaatsvindt of kan plaatsvinden.

Het is mogelijk dat het gezondheidkundige gevolg van een dergelijk mengsel de som is van de afzonderlijke stoffen. Hiervan is sprake bij een mengsel van verschillende organische oplosmiddelen. Het is ook mogelijk dat bij een gecombineerde blootstelling het gezondheidkundige gevolg van de afzonderlijke stoffen aanzienlijk worden versterkt of verminderd.

Indien de verschillende stoffen in een mengsel afzonderlijk hetzelfde gezondheidkundige gevolg hebben op hetzelfde orgaansysteem, wordt de beoordeling van het risico van blootstelling aan de voor elk van die stoffen vastgestelde grenswaarde als volgt uitgevoerd:

De som van alle afzonderlijke blootstellingconcentraties als fractie van de afzonderlijke grenswaarden, is kleiner dan één. Of te wel:

Bijlage 249518.png

Bijlage XIII. behorend bij artikel 4.19, eerste lid

Lijst van wettelijke grenswaarden op grond van de artikelen 4.3, eerste lid, en 4.16, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit

Verklaring van de gebruikte letters en aanduidingen

CAS-nummer

Om eenduidige identificatie te vergemakkelijken is bij elke stof het zogenoemde CAS-nummer opgenomen, dat wil zeggen het nummer waaronder de stof door de ‘Chemical Abstract’ Service is geregistreerd.

TGG

Tijdgewogen gemiddelde. Voor een aantal stoffen is naast de maximale aanvaarde concentratie bij een blootstellingduur tot 8 uur per dag tevens een grenswaarde vastgesteld voor een kortdurende blootstelling van ten hoogste 15 minuten.

C

Ceilingwaarde

Deze aanduiding is toegepast bij stoffen waarvan de grenswaarde een ceilingwaarde of plafondwaarde is. Een dergelijke waarde geeft aan dat overschrijding van deze concentratie in alle gevallen moet worden voorkomen.

H (Huidopname)

Stoffen die relatief gemakkelijk door de huid kunnen worden opgenomen, hetgeen een substantiële bijdrage kan betekenen aan de totale inwendige blootstelling, hebben in de lijst een H-aanduiding. Bij deze stoffen moeten naast maatregelen tegen inademing ook adequate maatregelen ter voorkoming van huidcontact worden genomen.

Respirabel/inhaleerbaar stof

Voor stoffen die ook als deeltjes/aërosolen kunnen voorkomen geldt dat de grenswaarde betrekking heeft op de deeltjes bemonsterd als ‘inhaleerbaar stof’, tenzij anders vermeld. Voor nadere definiëring van inhaleerbaar en respirabel stof en meetaspecten hiervan wordt verwezen naar NEN-norm NEN-EN 481:1994 ‘Werkplekatmosfeer. Definitie van de deeltjesgrootteverdeling voor het meten van in de lucht zwevende deeltjes’.

Respirabele vezels

Respirabele vezels worden als volgt gedefinieerd: vezels die langer zijn dan 5 micrometer, met een diameter kleiner dan 3 micrometer en die een lengte/breedteverhouding hebben van meer dan 3/1. Voor minerale wolvezels geldt nog het extra criterium dat de vezels korter moeten zijn dan 200 micrometer.

De hierna vermelde grenswaarden gelden bij een temperatuur van 20 °C en een druk van 101,3 kPa.

A. Lijst met wettelijke grenswaarden

ISO-naam van de stof

CAS-nummer

TGG 8 uur

mg/m3

C

TGG 15 min

mg/m3

H

Aceetaldehyde

75-07-0

37

 

92

 

Aceton

67-64-1

1210

 

2420

 

Acetonitril

75-05-8

34

     

Allylalcohol

107-18-6

4,8

 

12,1

H

2-Aminoethanol

141-43-5

2,5

 

7,6

H

Ammoniak

7664-41-7

14

 

36

 

Antimoon en -verbindingen (als Sb)

7440-36-0

0,5

     

Barium, oplosbare verbindingen (als Ba)

7440-39-3

0,5

     

Bisfenol A (inhaleerbaar stof)

80-05-7

10

     

Broom

7726-95-6

   

0,2

 

Broomwaterstof

10035-10-6

   

6,7

 

2-Butanon

78-93-3

590

 

900

H

2-Butoxyethanol

111-76-2

100

 

246

H

2-(2-Butoxyethoxy)ethanol

112-34-5

50

 

100

H

2-Butoxyethylacetaat

112-07-2

135

 

333

H

n-Butylacrylaat

141-32-2

11

 

53

 

tert-Butylchromaat (als CrO3)

1189-85-1

0,1

C

 

H

tert-Butylmethylether

1634-04-4

180

 

360

 

Carbonylfluoride en PTFE-pyrolyseproducten, als F

353-50-4

   

1

 

Chloor

7782-50-5

   

1,5

 

Chloorbenzeen

108-90-7

23

 

70

 

Chloordifluormethaan

75-45-6

3600

     

Chloorethaan

75-00-3

268

     

Chloroform

67-66-3

5

 

25

 

Chroom (metallisch)

7440-47-3

0,5

     

anorganische Chroom(II)verbindingen en anorganische Chroom(III)verbindingen (onoplosbaar)

 

0,5

 

1

 

Chroom(III)verbindingen (als Cr), wateroplosbaar

 

0,06

     

Cumeen

98-82-8

100

 

250

H

Cyanamide

420-04-2

0,2

   

H

Cyaniden, incl. cyaanwaterstof (als CN)

74-90-8

1

 

10

H

Cyclohexaan

110-82-7

700

 

1400

 

Cyclohexanon

108-94-1

   

50

H

Dichlooracetyleen

7572-29-4

0,4

C

   

1,2-Dichloorbenzeen

95-50-1

122

 

300

H

1,4-Dichloorbenzeen

106-46-7

150

 

300

 

1,1-Dichloorethaan

75-34-3

400

 

800

 

Diethylamine

109-89-7

15

 

30

Diethylether

60-29-7

308

 

616

 

Difosforpentaoxide

1314-56-3

1

 

5

 

Difosforpentasulfide

1314-80-3

1

     

N,N,-Dimethylaceetamide

127-19-5

36

 

72

H

Dimethylamine

124-40-3

1,8

     

Dimethylether

115-10-6

950

 

1500

 

N,N-Dimethylformamide

68-12-2

15

 

30

H

1,4-Dioxaan

123-91-1

20

     

Dipropyleenglycolmethylether

34590-94-8

300

     

Ethaan-1,2-diol

- damp

- druppels

107-21-1

52

10

 

104

H

2-Ethoxyethanol

110-80-5

8

   

H

2-Ethoxyethylacetaat

111-15-9

11

   

H

Ethylacrylaat

140-88-5

21

 

42

 

Ethylamine

75-04-7

9

     

Ethylbenzeen

100-41-4

215

 

430

H

Fenol

108-95-2

8

   

H

2-Fenylpropeen

98-83-9

20

     

Fluor

7782-41-4

   

0,5

 

Fluoriden, anorganisch en oplosbaar (als F)

     

2

 

Fluorwaterstof (als F)

7664-39-3

   

1

 

Formaldehyde

50-00-0

0,15

 

0,5

 

Fosfine

7803-51-2

0,14

 

0,28

 

Fosforpentachloride

10026-13-8

1

     

Fosforzuur

7664-38-2

1

 

2

 

Fosgeen

75-44-5

0,08

 

0,4

 

n-Heptaan

142-82-5

1200

 

1600

 

2-Heptanon

110-43-0

233

     

3-Heptanon

106-35-4

163

     

n-Hexaan

110-54-3

72

 

144

 

1,6-Hexanolactam

- damp

- stof

105-60-2

20

1

     

Isopentaan

78-78-4

1800

     

Kobalt (stof en rook) (als Co)

7440-48-4

0,02

     

Kobalthydrocarbonyl (als Co)

16842-03-8

0,1

     

Kooldioxide

124-38-9

9000

     

Koolmonoxide

630-08-0

29

     

Koper en anorganische koperverbindingen (inhaleerbaar)

7440-50-8

0,1

     

Kwik en tweewaardige anorganische kwikverbindingen (gemeten als kwik) ¹

 

0.02

     

Lasrook a

 

1

     

Litiumhydride

7580-67-8

0,025

     

Lood, zie artikel 4.19a Arbeidsomstandighedenregeling

         

Mesithyleen (trimethylbenzenen)

 

100

 

200

 

Methanol

67-56-1

133

   

H

2-Methoxyethanol

109-86-4

0,5

   

H

2-(Methoxyethoxy)ethanol

111-77-3

45

   

H

2-Methoxyethylacetaat

110-49-6

0,8

   

H

1-Methoxy-2-propanol

107-98-2

375

 

563

H

1-Methoxy-2-propylacetaat

108-65-6

550

     

Methylacrylaat

96-33-3

18

 

36

 

1-Methylbutylacetaat

620-11-1

   

530

 

2-Methylbutylacetaat

625-16-1

   

530

 

5-Methylheptaan-3-on

541-85-5

133

     

5-Methylhexaan-2-on

110-12-3

233

     

Methylisocyanaat

624-83-9

   

0,05

 

Methylmethacrylaat

80-62-6

205

 

410

 

4-Methyl-2-pentanon

108-10-1

104

 

208

 

N-Methyl-2-pyrrolidon

872-50-4

40

 

80

H

Mierenzuur

64-18-6

   

5

 

Morfoline

110-91-8

36

 

72

H

Naftaleen

91-20-3

50

 

80

 

Natriumazide

26628-22-8

0,1

 

0,3

H

Neopentaan

463-82-1

1800

     

Nicotine

54-11-5

0,5

   

H

Nitrobenzeen

98-95-3

1

   

H

Olienevel (minerale olie)

 

5

     

Oxaalzuur

144-62-7

1

     

Ozon

10028-15-6

0,12 (TGG 1 uur)

     

n-Pentaan

109-66-0

1800

     

n-Pentylacetaat

628-63-7

   

530

 

iso-Pentylacetaat

123-92-2

   

530

 

tert-Pentylacetaat

625-16-1

   

530

 

Perfluorisobutyleen

382-21-8

0,082

C

   

Piperazine

110-85-0

0,1

 

0,3

 

Platina, metallisch

7440-06-4

1

     

Propionzuur

79-09-4

31

 

62

 

Pyrethrum

8003-34-7

1

     

Pyridine

110-86-1

0,9

     

Resorcinol

108-46-3

10

     

Salpeterzuur

7697-37-2

   

1,3

 

Seleenhexafluoride (als Se)

7783-79-1

0,2

     

Seleenwaterstof (als Se)

7783-07-5

0,1

     

Stibine

7803-52-3

0,5

     

Stikstofdioxide

10102-44-0

0,4

 

1

 

Stikstofmonoxide

10102-43-9

0,25

     

Talk (respirabel)

14807-96-6

0,25

     

Tetraethyldithiopyrofosfaat

3689-24-5

0,1

   

H

Tetrahydrofuraan

109-99-9

300

 

600

H

Tolueen

108-88-3

150

 

384

 

1,2,4-Trichloorbenzeen

120-82-1

7,55

 

37,8

H

1,1,1-Trichloorethaan

71-55-6

555

 

1110

 

Triethylamine

121-44-8

4,2

 

12,6

H

1,2,3-Trimethylbenzeen

526-73-8

100

 

200

 

1,2,4-Trimethylbenzeen

95-63-6

100

 

200

 

Vanadiumoxiden (als V)

 

0,01

 

0,03

 

Vinylacetaat

108-05-4

18

 

36

 

Xyleen, o-, m-, p-isomeren

1330-20-7

210

 

442

H

Zilver, metallisch

7440-22-4

0,1

     

Zilver, oplosbare verbindingen (als Ag)

 

0,01

     

Zoutzuur

7647-01-0

8

 

15

 

Zwaveldioxide

7446-09-5

   

0,7

 

Zwavelkoolstof

75-15-0

15

   

H

Zwavelwaterstof

7783-06-4

2,3

     

a Tot 1 april 2010 is de wettelijke grenswaarde 3,5 mg/m3

¹ Tijdens de blootstellingsmonitoring voor kwik en zijn tweewaardige anorganische verbindingen wordt rekening gehouden met relevante biologische monitoringtechnieken in aanvulling op de luchtgrenswaarde

B. Lijst met wettelijke grenswaarden voor kankerverwekkende stoffen

B1. Lijst met wettelijke grenswaarden voor kankerverwekkende stoffen, vastgesteld op basis van het drempelwaarde-effect

ISO-naam van de stof

CAS nummer

TGG 8 uur

mg/m3

TGG 15 min

min mg/m3

H

Cadmiumchloride (als Cd)

10108-64-2

0,005

   

Cadmiumoxide (rook) (als Cd)

1306-19-0

0,005

   

Cadmiumsulfaat (als Cd)

10124-36-4

0,005

   

Hexachloorbenzeen

118-74-1

0,03

   

Silicium(di)oxide:

       

– kwarts

14808-60-7

0,075 8

   

– cristoballiet

14464-46-1

0,075 8

   

– tridymiet

15468-32-3

0,075 8

   

Zwavelzuur (nevel), gedefinieerd als de thoracale fractie

7664-93-9

0,05

   

8 Voor respirabel stof

B2. Lijst met wettelijke grenswaarden voor kankerverwekkende stoffen, vastgesteld volgens de risicobenadering

ISO-naam van de stof

CAS nummer

TGG 8 uur

mg/m3

TGG 15 min

mg/m3

H

Acrylamide

79-06-1

0,16

 

H

Aflatoxines

 

0,005 ¹

   

Arseenpentoxide (als As)

1303-28-2

0,025

0,05

 

Arseentrioxide (als As)

1327-53-3

0,025

0,05

 

Arseenzuur (als As)

7778-39-4

0,025

0,05

 

In water oplosbare

       

zouten

       

van arseenzuur (als As)

 

0,025

0,05

 

In water onoplosbare zouten

       

van arseenzuur (als As)

 

0,05

0,1

 
         

Asbest, zie artikel 4.46

       

Arbobesluit

       

Azathioprine

446-86-6

0,005

   

Aziridine

151-56-4

0,0009

   

Benzo(a)pyreen

50-32-8

550 7

   

Bariumchromaat (als Cr)

10294-40-3

 

0,025

 

Benzeen

71-43-2

3,25

 

H

Benzine ²

 

240

480

 

1,3-Butadieen

106-99-0

46,2

   

Calciumchromaat (als Cr)

13765-19-0

 

0,01

 

Carbadox

6804-07-5

0,003

   

4-Chloor-o-fenyleendiamine

95-83-0

0,2

   

Chroom(III)chromaat (als Cr)

24613-89-6

 

0,01

 

Chroom(VI)-oplosbare

       

verbindingen

 

0,025

0,05

H

Chroomtrioxide (als Cr)

1333-82-0

0,025

0,05

 

Cisplatin

15663-27-1

0,00005

   

Dacarbazine

4342-03-4

0,0009

   

1,2-Dibroomethaan

106-93-4

0,002

   

1,2-Dichloorethaan

107-06-2

7

   

2,2'-Dichloor-4,4'-

       

Methyleendianiline

101-14-4

0,02

 

H

Epichloorhydrine

106-89-8

0,19

   

1,2-Epoxypropaan

75-56-9

6

   

Ethanol

64-17-5

260

1900

H

Ethyleenoxide

75-21-8

0,84

   

Hardhoutstof ³

 

2

   

Keramische vezels

 

0,54

   

Loodchromaat (als Cr)

7758-97-6

 

0,025

 

2-Methylaziridine

75-55-8

0,6 ¹

   

4,4’-Methyleen-dianiline

101-77-9

9 ¹

   

Metronidazol

443-48-1

0,00012

   

2-Nitropropaan

79-46-9

0,036

   

N-Nitrosodimethylamine

62-75-9

0,0002

   

Polycyclische aromatische

       

koolwaterstoffen afkomstig van

       

steenkool (als benzo(a)pyreen)

 

550 7

 

H

Procarbazine hydrochloride

366-70-1

0,002

   

Strontiumchromaat (als Cr)

7789-06-2

 

0,01

 

1,2,3-Trichloor-propaan

96-18-4

1,08 ¹

   

Urethaan

51-79-6

0,002

   

Vinylbromide

593-60-2

0,012

   

Vinylchloridemonomeer

75-01-4

7,77

   

Zinkchromaat (als Cr)

13530-65-9

 

0,01

 

¹ microgram/m3

² Als brandstof voor verbrandingsmotoren. Dit mengsel wordt als kankerverwekkend ingedeeld indien het benzeengehalte groter is dan 0,1%.

³ Definitie van hardhout volgens de International Agency for Research on Cancer (IARC) van hout op basis van botanische karakteristiek: hout van bedektzadigen = hardhout.

4 Respirabele vezels per cm3 lucht, TGG 8 uur.

7 Nanogr/m3

Bijlage XIIIa. behorend bij Artikel 4.27

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het Procescertificaat Asbestinventarisatie

Certificatieschema

voor de inventarisatie van aanwezige asbest, asbesthoudende producten en asbestbesmet materiaal of asbestbesmette constructieonderdelen in een bouwwerk of object voorafgaand aan

  • het geheel of gedeeltelijk afbreken van bouwwerken en/of objecten;

  • het verwijderen van asbest;

  • het opruimen van asbest na een incident

vast te leggen in een asbestinventarisatierapport inclusief risicoklassificaties

Document: SC-540: 2011, versie 02

Onder beheer van:

Stichting Ascert

www.Ascert.nl

Inhoud

1.

Inleiding

7

     

2.

Definities en Documenten

7

2.1

Algemene definities

7

2.2

Werkveldspecifieke definities

8

2.3

Documenten

8

     

3.

Werkveldspecifieke kenmerken

9

3.1

Beschrijving schema

9

3.2

Actieve partijen

9

3.3

Risicoanalyse en afbreukcriteria

10

3.4

Typering asbestinventarisatie

11

     

4.

Certificatiereglement

13

4.1

Doelstelling

13

4.2

Certificatieprocedure

13

4.3

Procedures

13

4.4

Certificatiebeslissing

16

4.5

Geldigheidsduur van het certificaat

16

4.6

Geldigheidscondities

17

4.7

Klachten

17

4.8

Bezwaarschriftenprocedure

18

4.9

Norminterpretatie

19

     

5.

Toezicht

19

5.1

Toegang

19

5.2

Frequentie van het toezicht

20

5.3

De wijze van uitvoering van het toezicht

21

5.4

Verslag van bevindingen

21

5.5

Sancties bij geconstateerde afwijkingen

21

5.6

Kosten van onderzoek

23

5.7

Criteria

24

     

6.

Onderwerp van certificatie

25

     

7.

Eisen

25

7.1

Administratieve eisen

25

7.2

Vrijwaring van druk

27

7.3

Geheimhouding

27

7.4

Organisatie en management

27

7.5

Kwaliteitssysteem

28

7.6

Personeel

30

7.7

Voorzieningen en uitrusting

31

7.8

Inventarisatie methoden en procedures

32

7.9

Behandeling van inventarisatieobjecten en materiaalmonsters

33

7.10

Beheer van gegevens

34

7.11

Inventarisatierapporten

35

7.12

Uitbesteding

35

7.13

Samenwerking

35

7.14

Eisen te stellen aan asbestinventarisatie

35

7.15

Omvang van het project

40

7.16

Het asbestinventarisatieplan

40

7.17

Rapportage

42

     

8.

Beoordelingsmethodiek

46

8.1

Tijdsbesteding bij de beoordelingen

46

8.2

Combinatie met beoordelingen voor andere certificatieschema’s

47

     

9.

Het certificaat

47

9.1

Certificaatgegevens

47

9.2

Gebruik van het certificaat

47

9.3

Ascert Certificaatregister

47

     

BIJLAGE A

MELDINGSFORMULIER ASBESTINVENTARISATIE

48

BIJLAGE B

DEFINITIES (I)

49

BIJLAGE C

MODEL AANVRAAG PROJECTEN VOOR INITIËLE CERTIFICATIE (V)

54

BIJLAGE D

MODEL OVEREENKOMST CKI EN CERTIFICAATHOUDER (I)

57

BIJLAGE E

ASCERT PROCESCERTIFICAAT ASBESTINVENTARISATIE (V)

59

BIJLAGE F

VERPLICHTINGEN OPDRACHTGEVER (I)

61

BIJLAGE G

HOE TE HANDELEN BIJ INCIDENT (BRAND STORM) (I)

63

BIJLAGE H

CATEGORIE INDELING SANCTIESTELSEL ASBESTINVENTARISATIE TABEL 5.5.3 (V)

65

BIJLAGE I-1

VOORBEELD RISICOKLASSIFICATIE

78

BIJLAGE I-2

VOORBEELD RISICOKLASSIFICATIE

79

BIJLAGE J

MAATREGELEN ALGEMEEN (V)

80

BIJLAGE K

ONDERVERDELING VAN DE AFWIJKINGEN (V)

83

Deel I. Algemene bepalingen

Deel 1 van dit certificatieschema bevat algemene uitgangspunten en bepalingen voor certificatie door CI’s en voorwaarden waaronder de afgifte van certificaten dient te gebeuren. Beschreven wordt achtereenvolgens:

  • het werkveld waarop dit certificatieschema betrekking heeft (1);

  • definities en documenten (2);

  • een beschrijving van de specifieke kenmerken van het werkveld waaronder een risicoanalyse (3);

  • het certificatiereglement (4);

  • toezicht op het naleven van de eisen (5).

In de tekst van dit certificatieschema is ter ondersteuning en verduidelijking aanvullende informatie gegeven in de vorm van Toelichting, Opmerking en Appendix. Deze hebben een informatief karakter.

1. Inleiding

Dit werkveldspecifieke certificatieschema SC-540 voor de inventarisatie van aanwezig asbest, asbesthoudende producten en asbestbesmet materiaal of asbestbesmette constructieonderdelen in een bouwwerk of object voorafgaand aan en ten behoeve van

  • het geheel of gedeeltelijk afbreken van bouwwerken en/of objecten,

  • het verwijderen van asbest,

  • het opruimen van asbest na een incident,

is door Ascert opgesteld en door de minister van SZW vastgesteld.

Het vormt de basis voor het Ascert Procescertificaat Asbestinventarisatie. Dit vastgestelde schema vervangt eerdere versies.

2. Definities en Documenten

2.1. Algemene definities

Begrip of afkorting:

Betekenis

Aanvrager van een certificaat:

De (rechts-)persoon die bij de certificatie-instelling een aanvraag doet voor het afgeven van een certificaat.

Aanwijzing:

Aanwijzing van een instelling bij of krachtens wettelijk voorschrift door de minister van SZW.

AI:

Arbeidsinspectie

ADK:

Asbestdeskundige

AI/TC:

Arbeidsinspectie Team Certificatie

Ascert:

Stichting die een wettelijke certificatieregeling beheert. Voor het werkveld asbest functioneert Stichting Certificatie Asbest (Ascert), voorheen SCA.

Beoordeling:

Beoordeling (initiële, of her-) door de nationale accreditatie-instantie van instellingen op basis van het door de minister van SZW vastgestelde WDA&T, op grond waarvan de nationale accreditatie-instantie schriftelijk rapporteert of de instelling competent is om wettelijk verplichte certificaten af te geven. Bij het vaststellen van het WDA&T door de minister van SZW wordt zoveel mogelijk aangesloten bij internationale systematiek en normen.

Categorie I, II, III of IV:

Er zijn vier niveaus waarop bij afwijkend gedrag van het certificaathoudend bedrijf de volgende sancties kunnen worden getroffen:

• Categorie I Onvoorwaardelijk intrekken

• Categorie II Schorsen

• Categorie III Voorwaardelijk intrekken met een termijn van 3 maanden

• Categorie IV Waarschuwen

Deze niveaus zijn nader uitgewerkt in de zogenaamde escalatieladder. (zie SC-530/SC-540, par. 5.5.2).

Centraal College van Deskundigen (CCvD):

Het college, onderdeel van en/gefaciliteerd door Ascert, dat belanghebbende partijen in een bepaalde sector of branche de mogelijkheid biedt tot deelname bij het opstellen en onderhouden van werkveldspecifieke documenten op zodanige wijze dat sprake is van een evenwichtige en representatieve vertegenwoordiging van deze partijen.

Certificaat:

Een certificaat in de zin van artikel 20 Arbowet en artikel 27 Warenwet. Daarnaast moet een certificaat beschouwd worden als een verklaring van overeenstemming (conformiteitsverklaring) zoals bedoeld in relevante accreditatienormen.

Certificaathouder:

(rechts) Persoon die in het bezit is van een geldig wettelijk verplicht certificaat voor zijn bedrijf.

Certificatieproces:

Alle activiteiten via welke een CKI beoordeelt en besluit of een persoon, product of systeem voldoet en blijft voldoen aan de normen, zoals opgenomen in het werkveldspecifieke certificatieschema.

Certificatiereglement:

Bepalingen voor de uitvoering van het certificatieproces en de relaties tussen kandidaat en CKI.

Certificatiesysteem:

Set van procedures en middelen benodigd om het certificatieproces uit te voeren per certificatieschema, dat leidt tot de uitgifte van een certificaat van vakbekwaamheid, inclusief onderhoud.

Certificerings en keuringsinstelling (CKI):

Kalibratie- of conformiteitsbeoordelingsinstellingen zoals certificatie-instellingen, keuringsdiensten van gebruikers, laboratoria, inspectie-instellingen en testinstituten.

CKI-persoon:

CKI door de Minister van SZW aangewezen op grond van SC-501 voor de verlening van persoonscertificaten op basis van SC-510 en/of SC-520.

CKI-proces:

CKI door de Minister van SZW aangewezen op grond van SC-502 voor de verlening van procescertificaten op basis van SC-530 en/of SC-540.

Concern:

a) een groep van bedrijven die (in belangrijke mate) onder gezamenlijke leiding staan en als eenheid optreden; of,

b) rechtspersonen die via aandeelhouderschap verbonden zijn.

Controle:

Periodieke beoordeling door de nationale accreditatie-instantie van CKI’s tegen de voor beoordeling geldende regels van de minister (WDA&T).

DAV:

Deskundig asbestverwijderaar

DIA:

Deskundig inventariseerder asbest

DTA:

Deskundig toezichthouder asbestverwijdering

Eindbeoordelingsinstelling:

Eindbeoordelingsinstelling: door de RvA, NEN-EN-ISO/IEC 17020: 2004 type C, geaccrediteerde inspectie-instelling die de eindcontrole (inspectie, monsterneming en -analyse) na asbestverwijdering verricht.

IenM:

Ministerie van Infrastructuur en Milieu.

Opdrachtgever:

Opdrachtgever in de zin van artikel 1.1, tweede lid, aanhef en onder c en d van het Arbeidsomstandighedenbesluit

Project:

Een bouwwerk in de zin van artikel 1.1, tweede lid, aanhef en onder b van het Arbeidsomstandighedenbesluit, waarbij de grenzen van het project worden gevormd door de gehele opdracht van de opdrachtgever;

Risicoanalyse:

Analyse waaruit motivatie, voor te maken keuzes in werkveldspecifiek probleemgebied blijkt, op te nemen in het beoogde certificatieschema.

SC-501:

Werkveldspecifiek document voor Aanwijzing en Toezicht op de certificatie-instellingen voor Deskundig Toezichthouder Asbestverwijdering (DTA) en Deskundig Asbestverwijderaar (DAV). Documentnummer SC-501: 2011, versie 02.

SC-502:

Werkveldspecifiek document voor Aanwijzing en Toezicht op de certificatie-instellingen voor Asbestverwijderingsbedrijven (AVB) en Asbestinventarisatiebedrijven (AIB). Documentnummer SC-502: 2011, versie 02.

SC-510:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het Persoonscertificaat Deskundig Toezichthouder Asbestverwijdering (DTA). Documentnummer SC-510: 2011, versie 02.

SC-520:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het Persoonscertificaat Deskundig Asbestverwijderaar (DAV). Documentnummer SC-520: 2011, versie 02.

SC-530:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het Procescertificaat Asbestverwijdering. Documentnummer SC-530: 2011, versie 02.

SC-540:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het Procescertificaat Asbestinventarisatie. Documentnummer SC-540: 2011, versie 02.

Toezicht:

Het verzamelen van de informatie over de vraag of een handeling of zaak voldoet aan de daaraan gestelde eisen, het zich daarna vormen van een oordeel daarover en het eventueel naar aanleiding daarvan interveniëren.

Toezicht en handhavende instellingen:

(Overheids)instellingen belast met het toezicht en de handhaving op de asbestverwijderen zoals certificatie-instellingen (aangewezen door het ministerie van SZW), Arbeidsinspectie, VROM-inspectie, gemeenten, milieupolitie etc.

Werkveldspecifiek certificatieschema (WSSC):

Term gebruikt door SZW voor een certificatieschema dat door de minister van SZW is geaccepteerd te gebruiken binnen een specifieke aanwijzing als CKI voor personen, producten of systemen.

Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht (WDA&T):

Term gebruikt door SZW voor een document waarin enerzijds de normen zijn vastgelegd waaraan CKI’s dienen te voldoen om aangewezen te worden door de minister van SZW en anderzijds de voorwaarden waarbinnen aanwijzing plaatsvindt.

ZBO:

Zelfstandig bestuursorgaan

2.2. Werkveldspecifieke definities

SC-540 Deel III Bijlage B bevat een lijst met werkveldspecifieke definities.

2.3. Documenten

In de tekst van dit certificatieschema vervullen de onderstaande documenten een rol.

[1]

Arbeidsomstandighedenwet

wettelijk

[2]

Besluit van 7 juli 2006 tot wijziging van het Arbeidsomstandighedenbesluit (implementatie van wijzigingsrichtlijn nr. 2003/18/EG) Staatsblad nr. 348, juli 2006

wettelijk

[3]

Statische verwijzing van SC-540 in de Arbeidsomstandighedenregeling. Zie betreffende Staatscourant, waarvan het nummer is vermeld op www.ascert.nl.

wettelijk

[4]

Asbestverwijderingsbesluit 2005. Staatsblad 2005, 704

wettelijk

[5]

Wijziging beleidsregels arbeidsomstandighedenwetgeving Staatsblad 2008, nr. 502

wettelijk

[6]

Productenbesluit Asbest

wettelijk

[7]

Rapport TNO-MEP R 2004/523 Risicogerichte classificatie van werkzaamheden met asbest

informatief

[8]

Convenant Ministerie van SZW en Stichting Certificatie Asbest d.d. 8 maart 2006. Staatcourant 7 augustus 2006, nr. 151/pag. 7

wettelijk

[9]

Protocol Validatiemetingen ten behoeve uitbouw SMA-rt (SC-548); CCvD Asbest

normatief

[10]

Informatieblad Plan van Aanpak Asbestbrand 2006. VROM-inspectie. Beschikbaar op www.vrom.nl

informatief

[11]

Landelijke Uitvoeringsmethodiek Asbestinventarisatie besluit 2005; VROM en LOM. Een handreiking voor gemeenten. Senter Novem juni 2007

informatief

[13]

NEN 2990: 2005; Lucht – Eindcontrole na asbestinventarisatie

normatief

[14]

NEN 2991: 2005; Lucht – Risicobeoordeling in en rondom gebouwen of constructies, waarin asbesthoudende materialen zijn verwerkt.

normatief

[15]

NEN 5896: 2005 nl; Monsterneming en analyse van asbest in onbewerkt bouw- en sloopafval en recyclinggranulaat

normatief

[16]

NEN 5897 / NEN 5707 Asbest in puin- en sloopafval

informatief

[17]

NEN 5707: 2003 nl; Bodem – Inspectie, monsterneming en analyse van asbest in bodem

informatief

[18]

Algemeen protocol voor de validatie van asbestrisicoclassificatiesystemen (Ascert SC-549: versie 01, datum 15-09-2011); CCvD Asbest

informatief

[19]

Aedes Protocol Verwijdering Asbesthoudende materialen bij mutatie- en klachtenonderhoud 2007

Informatief

[20]

NEN-EN-ISO/IEC 19011: 2002; Richtlijnen voor het uitvoeren van kwaliteits- en/of milieumanagementsysteemaudits

normatief

[21]

NEN-EN-ISO/IEC 17020: 2004 en; Algemene criteria voor het functioneren van verschillende soorten instellingen die keuringen uitvoeren.

normatief

[22]

NTA Asbest in waterbodems

informatief

[23]

Ontwerp-NEN 2939: ‘Werkplekatmosfeer – Bepaling van de concentratie aan respirabele asbestvezels in de lucht bij het werken met of in de directe omgeving van asbest of asbesthoudende producten, met behulp van microscopische technieken.’

informatief

[24]

NEN-EN 1822-5:2000 en; Luchtfilters met een hoog rendement (HEPA en ULPA) – Deel 5: Bepalen van het rendement van het filterelement.

normatief

[26]

CROW 132; Werken in of met verontreinigde grond en verontreinigd (grond)water

informatief

3. Werkveldspecifieke kenmerken

Om het maatschappelijk belang – veiligheid en gezondheid van en rondom de arbeid – te waarborgen, is door het Ministerie van SZW gekozen voor een wettelijk verplichte certificatieregeling voor de borging van de kwaliteit/veiligheid bij de inventarisatie van asbest, asbesthoudende producten en asbestbesmet materiaal of asbestbesmette constructieonderdelen voorafgaand aan sloop, renovatie of onderhoud in bouwwerken en objecten en na een incident.

Voorafgaande aan het opruimen van asbestbevattend materiaal na een incident (brand / storm) dient het aangegeven stappenplan te worden doorlopen (zie Bijlage G). Zie bijvoorbeeld Informatieblad Plan van Aanpak Asbestbrand 2006.

3.1. Beschrijving schema

Het werkveldspecifieke certificatieschema voor het zorgvuldig, arbeids- en milieuhygiënisch inventariseren van asbest, etc., SC-540, is door Ascert voorgesteld en door het ministerie van SZW vastgesteld middels een statische verwijzing in de Arboregeling. Dit vastgestelde schema vervangt daarmee eerdere versies. Op- en of aanmerkingen over dit document kunnen worden ingediend bij het CCvD, info@ascert.nl.

3.2. Actieve partijen

Binnen de Stichting Certificatie Asbest zijn met name actief:

  • Centraal College van Deskundigen Asbest

  • Werkkamer Asbest

  • Centrale Examencommissie

  • Certificatie-instellingen, vermeld op www.ascert.nl onder CKI’s

  • Certificaathouders, vermeld in het Ascert Register

3.3. Risicoanalyse en afbreukcriteria

3.3.1. Algemeen

Vanwege de goede eigenschappen is asbest in het verleden veel gebruikt, bijvoorbeeld in gebouwen en woningen. Asbestvezels kunnen bij inademing echter diep in de longen doordringen en op termijn buikvlieskanker, longvlieskanker en asbestose (stoflongen) veroorzaken. Hieraan sterven jaarlijks in Nederland naar schatting zo'n 700 mensen. De termijn tussen blootstelling en ziek worden kan tientallen jaren duren. IenM is samen met SZW, en VWS verantwoordelijk voor regelgeving over asbest. Bij activiteiten in het kader van de verwijdering van asbest is er een risico dat er asbestvezels in de ademzone van werknemers komen. Het aantal vezels tijdens de activiteiten is onderscheiden in drie afzonderlijke risicoklassen:

  • 1. Risicoklasse 1: tijdens de werkzaamheden is de asbestvezelconcentratie in de ademzone van de betreffende werknemer(s) kleiner dan 0,01 vezel/cm3

  • 2. Risicoklasse 2: tijdens de werkzaamheden is de asbestvezelconcentratie in de ademzone van de betreffende werknemer(s) tussen de 0,01 en 1 vezel/cm3

  • 3. Risicoklasse 3: tijdens de werkzaamheden is de asbestvezelconcentratie in de ademzone van de betreffende werknemer(s) hoger dan 1 vezel/cm3

Conform het Arbeidsomstandighedenbesluit (AB)is aan deze drie risicoklassen (onderstaande tabel) een eigen specifiek veiligheidsregime gekoppeld.

Risicoklasse

Beschrijving van de belangrijkste kenmerken

AB

1

Blootstellingsniveau < 0,01 vezels/cm3 (10.000 vezels/m3)

Licht regime, vergelijkbaar met de oude ‘vrijstellingsregelingen’.

Art. 4.44

2

Blootstellingsniveau 0,01 tot 1 vezels/cm3 (10.000 tot 1.000.000 vezels/m3)

Standaardregime conform de SC-530

Art. 4.48

3

Blootstellingsniveau > 1 vezels/cm3 (> 1.000.000 vezels/cm3)

Verzwaard regime conform SC-530, uitsluitend voor verwijdering van ‘risicovolle’ niet-hechtgebonden materialen zoals spuitasbest, leiding- en ketelisolatie, brandwerend board en asbestkarton.

Art. 4.53a

3.3.2. Risicoanalyse niveau asbestinventarisatie

Om het verstrekken c.q. onderhouden van een certificaat op onterechte gronden te voorkomen is het noodzakelijk om risico’s te definiëren en maatregelen te nemen. Deze beogen de risico’s m.b.t. onvolledige en/of onjuiste asbestinventarisatie uit te bannen. De maatregelen zijn er in twee vormen en kunnen bestaan uit afstand tot de bron of uit technische maatregelen, zoals directe maatregelen om de risico’s m.b.t. het optreden van de centrale gebeurtenis uit te bannen en daarmee asbestvezelbesmetting te voorkomen. Behalve de maatregelen bestaan er ook de zogenaamde managementfactoren. Deze managementfactoren kunnen op zichzelf de centrale gebeurtenis niet uitbannen, maar beïnvloeden de kwaliteit van de maatregelen.

Als de maatregelen zijn gedefinieerd dan dienen deze ingericht en onderhouden te worden. Dit laatste stelt eisen aan het asbestinventarisatiebedrijf en haar medewerkers. Als de maatregelen zijn geplaatst, dan is de inspectie en het onderhoud van de maatregelen noodzakelijk. De directe oorzaak van asbestvezelbesmetting is per definitie één of meerdere falende maatregelen. Zie SC-540 par. 5.5.1 met betrekking tot de waardering van risicovolle omstandigheden in de zin van formele afwijking van de eisen aangeduid met afwijking Cat I, II, III en Cat IV. Wanneer meerdere werknemers betrokken zijn bij werkzaamheden, dan speelt communicatie altijd een belangrijke rol.

Centrale gebeurtenis

Optredende risico’s

Maatregelen

In SC-540 par

Management factoren

Asbestvezelemissie

Onvolledige en/of onjuiste asbestinventarisatie met daardoor kans op blootstellingsrisico

1

Onafhankelijkheid inventarisatiebedrijf van verwijderingsbedrijf

7.1.2

SC-540 WSCS AIB

SC-560 WSCS DIA

SC-570

Ascertdiploma ADK interne kwaliteitscontrole

2

Onafhankelijkheid directievoerder van Inventarisatiebedrijf

3

Juiste beoordeling bij aanvang inventarisatie t.a.v. blootstellingrisico’s

7.16.3.4

7.3.2

7.6.5

4

Bij uitvoering voldoen aan alle veiligheidsaspecten om asbestblootstelling te voorkomen

7.16.3

5

Passend reageren op afwijkende situaties

7.9.2

6

Volledige en/of juiste risicoklasse indeling

7.14.9

7

Volledige en/of juiste rapportage

7.17

8

Vrijgave van inventarisatierapport

7.11.3

9

Volledige en/of juiste analyse van monsters

7.14.11

ISO 17020

10

Geldigheidscondities

4.6

 

3.4. Typering asbestinventarisatie

3.4.1. Alle asbesttoepassingen onderscheiden

Door het Centraal College van Deskundigen is de volgende keuze gemaakt voor een duiding van alle asbesttoepassingen in een bouwwerk, constructie of object:

  • a) Direct waarneembaar asbest; hieronder wordt verstaan alle asbesttoepassingen die direct visueel waarneembaar zijn of die m.b.v. licht destructief onderzoek waar te nemen zijn.

    Onder licht destructief onderzoek wordt verstaan onderzoek naar alle asbesttoepassingen, waarvan de inventariseerder gezien zijn deskundigheid een vermoeden dient te hebben, dat waargenomen kan worden met (waar nodig) gebruikmaking van de gereedschapset als vermeld in SC-540 par. 7.14.4. Bij licht destructief onderzoek wordt de bouwkundige integriteit niet aangetast.

  • b) Niet-direct waarneembaar asbest; hieronder wordt verstaan alle asbesttoepassingen die niet direct visueel waarneembaar zijn of die m.b.v. licht destructief onderzoek niet waar te nemen zijn en alleen door destructief onderzoek met aantasting van de bouwkundige integriteit kan worden opgespoord.

    Onder destructief onderzoek wordt verstaan onderzoek naar de asbesttoepassingen, vermeld op een overzicht van redelijke vermoedelijk aanwezige asbestbronnen, opgesteld door de inventariseerder. Bij het onderzoek wordt gebruik gemaakt van zwaar materieel (gebruik makend van elektrisch of pneumatisch aangedreven gereedschap), waarbij de bouwkundige integriteit van het bouwwerk kan worden aangetast.

  • c) Onvoorzien aanwezig asbest. Bij het daadwerkelijk verwijderen van deze geïnventariseerde asbesttoepassingen kan het bestaan dat er, ondanks de boven aangegeven vaststellingen met aansluitende verwijderingen, daarnaast toch nog onvoorzien asbest wordt aangetroffen. Dit dient door het asbestverwijderingsbedrijf gemeld te worden aan het inventarisatiebureau, gemeente, eigenaar en opdrachtgever (zie SC-540 par. 7.17.4). Op welke wijze het asbestverwijderingsbedrijf met onvoorzien asbest dient om te gaan, is geregeld in SC-530.

Het onderzoek naar alle asbesttoepassingen kan in de volgende fasen worden uitgevoerd.

3.4.2. Asbestinventarisatie voor afbreken/uit elkaar nemen/gebruiken van een bouwwerk of object: Type A

Direct waarneembare asbest, asbesthoudende producten, asbestbesmet materiaal of asbestbesmette constructie-onderdelen.

Het systematisch en volledig inventariseren van alle waarneembare asbest, asbesthoudende producten, asbestbesmet materiaal of asbestbesmette constructieonderdelen in een bouwwerk of object, voor zover deze asbestbronnen direct waarneembaar zijn of kunnen worden waargenomen met behulp van licht-destructief onderzoek. Licht destructief onderzoek tast de bouwkundige integriteit van het bouwwerk of object niet aan. Voor de uitvoering van een asbestinventarisatie type-A dient door de opdrachtgever van de inventarisatie een onbelemmerde en passende toegang tot alle ruimten te worden verschaft behorende bij het doel en omvang van het onderzoek. Dit is een noodzakelijke voorwaarde. Deze inventarisatie leidt tot een asbestinventarisatierapport type A (zie SC-540 par. 7.17.2).

Overzicht van redelijke vermoedelijk aanwezige asbestbronnen

Indien tijdens de asbestinventarisatie het redelijke vermoeden ontstaat, of niet kan worden uitgesloten, dat in de bouwconstructie of het object asbestbronnen aanwezig kunnen zijn die alleen met behulp van destructief onderzoek kunnen worden gedetecteerd, dient er een overzicht opgesteld te worden van deze asbestbronnen. Dit overzicht van redelijke vermoedelijk aanwezige asbestbronnen is de basis voor het opvolgende inventarisatieonderzoek Type-B. Aangezien een dergelijk onderzoek door het asbestinventarisatiebedrijf niet kan worden afgedwongen bij diens opdrachtgever, dient het bureau zich te beperken tot een nadrukkelijke aanbeveling in de samenvatting om een type-B onderzoek te laten uitvoeren.

Voor de vergunningverlener is deze aanbeveling aanleiding om een dergelijk type-B onderzoek, als aanvulling op het type-A rapport verplicht te stellen in de vergunningvoorwaarden.

Het asbestinventarisatierapport Type-A dient een volledige inventarisatie te zijn van alle ruimten van een bouwwerk, of het gedeelte van dit bouwwerk dat bestemd is voor sloop, zoals: vloeren, wanden, plafonds, leidingen, technische installaties, gevels (binnen en buiten), kruipruimte(n), kelders en daken.

Een volledig asbestinventarisatierapport Type-A dient als basis voor de aanvraag van een omgevingsvergunnning voor het geheel of gedeeltelijk afbreken of uit elkaar nemen van een bouwwerk. Een asbestinventarisatierapport Type-A dat niet volledig is, is niet geschikt voor een aanvraag omgevingsvergunning.

Uitwerking:

In de praktijk is het denkbaar, dat in de rapportage van een Type-A onderzoek uitsluitingen zijn opgenomen omdat bijvoorbeeld sommige ruimten niet konden worden onderzocht, of dat het bouwwerk nog in gebruik was ten tijde van de asbestinventarisatie (het gebouw was niet onbelemmerd en passend toegankelijk).

In al deze gevallen is er sprake van een onvolledig Type-A onderzoek. Deze uitsluitingen kunnen alleen door middel van een aanvullend Type-A onderzoek worden opgeheven. In het rapport dient duidelijk en onmiskenbaar te worden aangegeven, of het om een ‘volledig’ Type-A onderzoek gaat, of om een ‘onvolledig’ Type-A onderzoek (vermelden in titelblad en samenvatting). Een onvolledig Type-A onderzoek is niet geschikt ter indiening van een aanvraag van een omgevingsvergunning.

3.4.3. Aanvullende asbestinventarisatie tijdens bouwkundige sloop: Type-B

Niet-direct waarneembare asbest, asbesthoudende producten, asbestbesmet materiaal of asbestbesmette constructie-onderdelen.

Een type-B onderzoek is een onderzoek, dat vooraf of tijdens de bouwkundige sloop van een bouwwerk object of constructie wordt uitgevoerd door een gecertificeerd inventarisatiebedrijf op basis van een overzicht van redelijke vermoedelijk aanwezige asbestbronnen. Bij dit onderzoek kan de bouwkundige integriteit van het bouwwerk worden aangetast.

Het resultaat leidt tot een asbestinventarisatierapport type-B als aanvulling op het asbestinventarisatierapport type-A (zie SC-540 par. 7.17.3). Dit wordt door het asbestinventarisatiebedrijf ter beschikking gesteld aan de eigenaar / opdrachtgever c.q. de houder van de omgevingsvergunning.

Toelichting:

De opdrachtgever dient aan het bevoegde gezag, de vergunningverlener (gemeente) de aanvullende asbestinventarisatie type-B ter beschikking stellen.

3.4.4. Beperkte inventarisatie voorafgaand aan een risicobeoordeling conform NEN 2991: 2005

De uitvoering van een risicobeoordeling conform NEN 2991: 2005 valt buiten het kader van SC-540.

Ter informatie wordt hier melding gemaakt van ‘Beperkte inventarisatie voorafgaand aan een risicobeoordeling conform NEN 2991: 2005 Type 0 (nul)’.

Voorafgaand aan uit te voeren risicobeoordelingen, conform NEN 2991: 2005, in gebouwen, constructies of objecten in bewoonde/gebruikte staat die niet zullen worden gesloopt, kan worden volstaan met een beperkte inventarisatie van asbesthoudende materialen, zonder gebruik te maken van destructieve onderzoeksmethoden. Deze inventarisatie dient vastgelegd te worden in een rapport.

Het resultaat van een type 0 inventarisatie kan dan als startpunt dienen. Uiteraard wordt een type 0 inventarisatie uitsluitend uitgevoerd indien er voor het betreffende bouwwerk of object geen type A inventarisatie beschikbaar is, terwijl er redenen zijn om op korte termijn een NEN 2991: 2005 risicobeoordeling uit te voeren.

Uitwerking:

Voorwaarde voor het uitvoeren van een NEN 2991: 2005 onderzoek is dat er voorafgaand aan het NEN 2991: 2005 onderzoek altijd een asbestinventarisatierapport type 0 is opgesteld. Indien de resultaten van een NEN 2991: 2005 onderzoek naar een asbestsanering leiden dienen de resultaten van het type 0 en het NEN 2991: 2005 onderzoek als basis (deskresearch) voor het opstellen van het Type-A onderzoek. Uitsluitend met een Type A onderzoek kan worden gesaneerd.

Toelichting:

Het type 0 inventarisatierapport is het minimale uitgangspunt voor het NEN 2991: 2005 onderzoek.

3.4.5. Asbestinventarisatie Type-G: Inventarisatie van asbest gericht op het gebruik van het gebouw

Een asbestinventarisatie type-G is een uitbreiding op een volledige asbestinventarisatie type-A. Eigenaren of beheerders van gebouwen kunnen vrijwillig opdracht geven tot dit type asbestinventarisatie. Het betreft een type asbestinventarisatie waarvan gebruik kan worden gemaakt in het kader van dit schema. Dit laat onverlet dat de inventariseerder gehouden is de werkzaamheden uit te voeren conform de eisen in dit schema.

3.4.6. Asbestrisicoclassificatiesysteem SMA-rt

De indeling van bij asbestverwijdering vrijkomende asbestvezels in een risicoklasse is in een geautomatiseerd internetsysteem (SMA-rt) opgenomen. Ascert beheert en onderhoudt SMA-rt. Dit systeem dient gebruikt te worden voor de inventarisatie. Een voorwaarde voor een bruikbaar SMA-rt systeem is dat het asbestinventarisatiebedrijf, dat gegevens invoert, onafhankelijk, deskundig en integer is (zie SC-540 par. 7.6 en SC-560: versie 01, datum 15-11-2011).

3.4.7. Afwijkingen van SMA-rt met argumenten

SMA-rt bevat een zeer groot aantal bronsituaties die direct passen op werkelijke bronsituaties. Daarnaast is er een grote verscheidenheid aan acties/omgevingsfactoren, die bepalend zijn voor het actuele blootstellingrisico. Om het effect van deze verscheidenheid goed te kunnen inschatten en in te brengen in SMA-rt, is een deskundig, onafhankelijk en integer oordeel van de inventariseerder vereist.

Een betrouwbare risicoklassificatie – vastgelegd in het inventarisatierapport – is dus altijd gebaseerd op het gebruik van SMA-rt in combinatie met de argumenten van een deskundige, onafhankelijke en integere inventariseerder, wanneer hij afwijkt van de uitkomst van SMA-rt (zie SC-540 par 7.17.2.6).

4. Certificatiereglement

4.1. Doelstelling

Dit reglement omschrijft de procedures die relevant zijn voor het juist toepassen van het werkveldspecifieke schema. Hierbij moet gedacht worden aan onder meer procedure van aanvraag, de condities met betrekking tot de certificatie, de afgifte en intrekking van certificaten, procedures bij het uitvoeren van initiële en periodieke beoordelingen, afhandeling van klachten en het eventuele verzoek tot herziening daarvan.

4.2. Certificatieprocedure

De kandidaat certificaathouder dient bij een CKI in overeenstemming met dit certificatiereglement, een aanvraag in tot het uitvoeren van de certificatieprocedure.

Vervolgens verstrekt de CKI informatie over de gang van zaken bij de afhandeling van de aanvraag.

4.3. Procedures

In het kader van de initiële certificatie van het asbestinventarisatiebedrijf worden verschillende processen

doorlopen. De CKI dient:

  • aangewezen te zijn door het ministerie van SZW voor het uitvoeren van de betreffende keuringen;

  • een samenwerkingsovereenkomst te hebben gesloten met Stichting Ascert.

Daarnaast is de CKI verplicht de aanvrager schriftelijk te informeren over de regels, voorwaarden en procedures die verband houden met het afgeven, intrekken, etc. van het certificaat. zonder enige vorm van discriminatie jegens de aanvrager. In het kader van het certificatieproces worden de volgende procedures doorlopen:.

  • Afhandeling van de aanvraag voor de initiële certificatie

  • Aanvragen van certificaten bij een andere, of meer dan één, CKI

  • Verloop toelatingsbeoordeling

  • Meerdere filialen/vestigingen

  • Initiële beoordeling

  • Het afronden dan wel afbreken van de initiële beoordeling

  • Toestemming voor werkzaamheden op de projectlocatie

  • Tijdsbesteding initiële beoordeling

  • Rapportage

Onderstaand wordt dit nader uitgewerkt.

4.3.1. Afhandeling aanvraag initiële certificatie

Een CKI dient een aanvraag voor het certificaat in overeenstemming met een door hem opgesteld reglement te behandelen. De CKI is verplicht de kandidaat schriftelijk te informeren over de daarin vastgestelde regels, voorwaarden en procedures die verband houden met de behandeling van de aanvraag voor het certificaat.

4.3.2. Aanvragen van een procescertificaat

Bij de aanvraag gelden de volgende eisen:

  • a) de aanvrager, dient de aanvraag zelfstandig af te handelen;

  • b) Indien er sprake is van enig certificatieverleden op het onderwerp van asbestinventarisatie dient de kandidaat de volledige beoordelingsrapporten en correspondentie over de afgelopen drie jaar ter beschikking te stellen aan de CKI. De CKI moet voorafgaand aan de aanvraag controleren of de kandidaat niet een certificaat heeft gehad bij een andere CKI en of deze is geschorst of ingetrokken. Indien het certificaat is geschorst of ingetrokken mag de CKI de aanvraag niet accepteren en de kandidaat terugverwijzen naar zijn oorspronkelijke CKI;

  • c) een aanvraag voor een certificaat voor een bedrijf waarvan het certificaat al dan niet op verzoek van de certificaathouder tot uiterlijk 12 maanden eerder werd ingetrokken, wordt niet in behandeling genomen;

  • d) een aanvraag voor een certificaat voor een (rechts)persoon van wie een certificaat al dan niet op verzoek van de certificaathouder tot uiterlijk 12 maanden eerder werd ingetrokken, wordt niet in behandeling genomen.

Indien een certificaathouder mededeelt zijn certificaat in te leveren, is dit een aanvraag om het certificaat in te trekken. Het certificaat is pas ingetrokken als de CKI per besluit op de aanvraag heeft beslist (en het certificaat heeft ingetrokken). De mededeling (aanvraag) moet schriftelijk of elektronisch gebeuren. De aanvraag om een certificaat in te trekken, kan niet mondeling gedaan worden. De termijn van 12 maanden van sub c en d loopt vanaf de dagtekening van het besluit van de CKI waarbij het certificaat is ingetrokken.

4.3.3. Verloop toelatingsonderzoek

Het verloop van de toelatingsbeoordeling, vanaf de eerste beoordeling op projectlocatie tot de beslissing over al dan niet verlening van het certificaat, is gemaximeerd op 4 maanden. Als de overschrijding is te wijten aan de aanvrager vervallen de beoordelingsresultaten van de kandidaat.

4.3.4. Meerdere filialen/vestigingen

Onderscheid wordt gemaakt in:

  • a) Zelfstandige ondernemingen ingeschreven bij de Kamer van Koophandel.

  • b) Ondernemingen, als BV ingeschreven bij de Kamer van Koophandel die onderdeel uitmaken van een concern (zie tevens par. 7.1). Zij dienen zelfstandig bij een en dezelfde certificatie-instelling het procescertificaat aan te vragen. Het procescertificaat wordt op de naam van de onderneming gesteld en opgenomen in het Ascert-register, met eenzelfde Ascert-code voor alle deelnemende ondernemingen, met per deelnemende onderneming een subcode.

    Toelichting:

    • Onderneming A: Ascert-code 03-D030014.01a

    • Onderneming B: Ascert-code 03-D030014.01b

  • c) Vestigingen/filialen van één onderneming, waarbij alleen de onderneming is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel (zie tevens par. 7.1). De onderneming dient bij een certificatie-instelling het procescertificaat aan te vragen. Het procescertificaat wordt op de naam van de onderneming gesteld. Alleen de hoofdvesting wordt opgenomen in het Ascert-register. De vestigingen/filialen worden op het procescertificaat vermeld.

4.3.5. Programma initiële beoordeling

Het doel van de door de CKI uit te voeren beoordeling is om vast te stellen of aan alle eisen in SC-540 wordt voldaan. De beoordeling bestaat uit:

A. Beoordeling van de documentatie

Beoordeeld wordt of datgene wat volgens het certificatieschema schriftelijk vastgelegd dient te zijn, ook daadwerkelijk is vastgelegd in de eigen kwaliteitsdocumentatie (kwaliteitshandboek en eventuele daarmee samenhangende documentatie).

B. Beoordeling van de implementatie

Nadat is vastgesteld dat de documentatie aan de gestelde eisen voldoet, wordt de implementatie van het gedocumenteerde systeem beoordeeld op juistheid en volledigheid op basis van de eisen in SC-540. Deze beoordeling bestaat uit de onder B.1 en B.2 genoemde onderdelen. Voor de concrete uitvoering van de beoordeling maakt de CKI met de kandidaat de nodige afspraken.

B.1 Beoordeling op de vestiging(en)

Op de vestiging(en) wordt beoordeeld of de delen van het kwaliteitssysteem die op de vestiging kunnen worden beoordeeld, in samenhang met het hele kwaliteitssysteem, voldoen aan de eisen zoals gesteld in SC-540 en de kwaliteitsdocumentatie van de kandidaat.

B.2 Beoordeling op projectlocaties

Per filiaal/vestiging bedoeld in artikel 4.3.4, wordt op tenminste twee projectlocaties beoordeeld of ook de praktische uitvoering van de inventarisatie en de rapportage daarvan voldoet aan de SC-540 en de eigen kwaliteitsdocumentatie. Beoordelingen op projectlocaties worden in 5.2.2. verder onderscheiden in ‘reguliere’ en ‘resultaatgerichte’ beoordelingen.

De te inventariseren bouwwerken of objecten dienen naar het oordeel van de CKI naar aard en omvang voldoende representatief te zijn om de uitvoeringsaspecten uit SC-540 goed te kunnen beoordelen (zie ook par. 4.3.6).

4.3.6. Aanvraag en toestemming voor werkzaamheden op de projectlocatie

Een kandidaat wordt voor de duur van de beoordeling op twee projectlocaties waar de beoordeling door de CKI plaatsvindt, gelijkgesteld aan een gecertificeerd asbestinventarisatiebedrijf, òf in geval van een extra beoordeling op drie projectlocaties. De daarbij geldende voorwaarden zijn:

  • dat bij de CKI een schriftelijke aanvraag is ingediend voor de verwerving van het certificaat;

  • dat de kandidaat voldoet aan de in SC-540 gestelde eisen, voor zover het de beoordeling, bedoeld in 4.3.5A betreft.

Na blijk van het voldoen aan genoemde voorwaarden stelt de CKI een aanvraag op voor elke projectlocatie die in de beoordeling van de kandidaat zal worden betrokken. Op grond van de volgende criteria dient Ascert schriftelijke toestemming op de aanvraag gegeven te hebben:

  • de twee projecten dienen van elkaar te zijn onderscheiden door verschillende opdrachtgevers, inventarisatielocaties;

  • het aanvraagformulier SC-540 Bijlage C is volledig ingevuld.

4.3.7. Het afronden dan wel afbreken van de beoordeling

4.3.7.1. Minimaal 2 volledige inventarisatierapporten

De beoordeling kan slechts worden afgerond, indien de kandidaat minimaal 2 volledige inventarisatierapporten heeft opgesteld die aan de eisen van de SC-540 voldoen. De resultaten van de asbestinventarisaties, waaronder de betreffende rapportages, maken deel uit van de beoordeling.

4.3.7.2. Afbreken beoordeling

De beoordeling wordt zonder verlening van het certificaat afgebroken indien:

  • het resultaat van de beoordeling op de vestiging ook na een tweede beoordeling op die vestiging niet voldoet aan de eisen;

  • het resultaat van de extra beoordeling op locatie niet voldoet aan de eisen;

  • de kandidaat op een of meer projectlocaties werkzaamheden verricht waarvoor geen voorafgaande toestemming van Ascert is verkregen;

  • de kandidaat onjuiste of onvolledige informatie heeft verschaft m.b.t. het gestelde in 4.2.

Indien de kandidaat waarvan de beoordeling is afgebroken opnieuw het certificaat wil verwerven, dient de CKI alle stappen van de beoordeling opnieuw te doorlopen.

4.3.7.3. Status van inventarisatierapporten tijdens de beoordeling van een kandidaat

De CKI ziet erop toe dat de status van de tijdens de beoordeling van een kandidaat opgestelde inventarisatierapporten een voorlopige is en deze rapporten nog geen rechtsgeldige basis vormen voor het uitvoeren van asbestverwijdering. Deze voorlopige inventarisatierapporten dienen gedateerd te zijn, en op een in het oog lopende plaats te zijn voorzien van de tekst ‘Niet geschikt voor de aanvraag van een omgevingsvergunning’. De vervaldatum van deze rapporten is gelijk aan vier maanden na de datum waarop de inventarisatieactiviteiten op de eerste projectlocatie zijn gestart. Deze vervaldatum dient duidelijk op het rapport te zijn aangebracht. Op basis van de ‘aanvraag van toestemming voor werkzaamheden op projectlocatie’ bedoeld in par. 4.3.6 en na de verleende schriftelijke toestemming door Ascert, worden deze inventarisatieprojecten met de gegevens over de kandidaat aan Ascert toegezonden, met het oog op registratie.

4.3.7.4. Tijdsbesteding beoordeling

De hier aangegeven tijdsbesteding voor een reguliere beoordeling is een richtlijn, tijdseenheden zijn inclusief rapportage:

  • kwaliteitsdocumentatie en voorbeoordeling: 0,5 mandag;

  • implementatie op vestiging of filiaal: 0,5 mandag;

  • beoordeling op projectlocatie, indicatie: 0,5 mandag per beoordeling. Normaal geldt daarbij 2 beoordelingen per dag, met een maximum van 3.

4.3.7.5. Rapportage

De resultaten van ieder onderdeel van de beoordeling worden aan de kandidaat gerapporteerd conform de richtlijnen in de vigerende versie van NEN-EN-ISO/IEC 19011: 2002.

4.4. Certificatiebeslissing

4.4.1. Besluit en certificaat verlenen

De certificatiebeslissing wordt genomen door de certificaatbeslisser. De beslissing wordt genomen op basis van de beoordelingsrapportage en een bijbehorend schriftelijk advies van de auditor. De CKI draagt er zorg voor dat het schriftelijke besluit, inclusief eventueel certificaat, binnen 10 werkdagen na de laatste beoordeling, dan wel na een tussen CKI en kandidaat overeengekomen andere termijn, aan de kandidaat wordt toegezonden.

4.4.2. Status voorlopig asbestinventarisatierapport

Indien de CKI het asbestinventarisatiebedrijf een certificaat heeft verleend, ziet de CKI er uiterlijk bij de eerstvolgende controle op toe dat het asbestinventarisatiebedrijf, binnen een termijn van maximaal vier maanden na de eerste beoordeling op locatie, een voorlopig inventarisatierapport, zoals bedoeld in par. 4.3.7.1, heeft omgezet in een definitieve versie conform alle eisen van de SC-540.

Bij het omzetten naar een definitief rapport dient de uitgiftedatum daarvan gelijk te zijn aan de datum van verlening van het certificaat. Indien de kandidaat geen certificaat kan worden verleend, vervalt de waarde van een rapport bedoeld in par. 4.3.7.1 automatisch. De CKI deelt dit schriftelijk aan aanvrager mede en wijst erop dat op basis van dat rapport ook in de toekomst geen asbestverwijdering mag worden uitgevoerd.

4.5. Geldigheidsduur van het certificaat

Het certificaat is, behoudens tussentijdse intrekking, drie jaar geldig.

4.5.1. Hercertificatie

Tenzij de certificaathouder schriftelijk te kennen heeft gegeven het certificaat niet te willen voortzetten, zal de CKI in het laatste jaar van de lopende certificatieperiode de jaarlijkse beoordelingen bij de filialen/vestigingen in het algemeen drie maanden voor vervaldatum van het certificaat dienen te hebben afgerond. Daarbij wordt zoveel mogelijk de procedure gevolgd omschreven in par. 4.3.5.

4.5.2. Hercertificatie na intrekking

Indien een certificaathouder na een intrekking opnieuw gecertificeerd wil worden, dient dezelfde procedure doorlopen te worden als bij initiële certificatie. De termijn tussen intrekken en het aanvragen van het nieuwe certificaat is 12 maanden.

4.6. Geldigheidscondities

Met betrekking tot de geldigheid van het certificaat worden de volgende condities gesteld.

  • a) Het certificaat is onverbrekelijk verbonden met het asbestinventarisatiebedrijf, geregistreerd bij de Kamer van Koophandel. In het geval het bedrijf ophoudt te bestaan wordt per direct het certificaat ingetrokken.

  • b) Het aantoonbaar voldoen aan de bepalingen, waarna verwezen wordt in de risicoanalyse par. 3.3.2 en bedoeld om de aldaar benoemde risico’s uit te bannen.

  • c) Indien bij certificaathouder conform par. 5.5.4 op niveau Cat I geen afwijking(en) door de CKI zijn vastgesteld;

  • d) Indien misbruik wordt gemaakt van het persoonscertificaat.

  • e) Een kandidaat die eerder in het bezit was van een geldig certificaat en van wie het certificaat is ingetrokken kan binnen de periode van 12 maanden na datum van intrekking geen nieuw certificaat aanvragen.

4.7. Klachten

4.7.1. Klachten over de CI

Een adequate behandeling van klachten is belangrijk voor het creëren van vertrouwen in certificatie en belangrijk voor de bescherming van zowel de gecertificeerde bedrijven als de gebruikers van certificaten. Aan een CI worden onder meer de volgende eisen gesteld:

  • Een openbaar toegankelijke klachtenprocedure dient aanwezig te zijn;

  • De klachtenprocedure bevat minimaal het volgende: een beschrijving van het proces van ontvangen, beoordelen en onderzoeken van de klacht; de wijze van volgen en vastleggen van de klacht en acties als vervolg daarop; en de wijze waarop wordt verzekerd dat correctieve acties worden uitgevoerd;

  • Het besluit over de reactie op de klacht dient te worden genomen door personen(en) die niet betrokken zijn bij het onderwerp van de klacht;

  • Indieners van klachten dienen, indien mogelijk, op de hoogte te worden gehouden van de ontvangst van de klacht, de voortgang van behandeling en de uitkomst;

  • In overleg met de cliënt en de indiener van de klacht moet worden bepaald of en in hoeverre de klacht en de oplossing daarvan openbaar worden gemaakt.

4.7.2. Klachten over het bedrijf of de persoon

Indien de CI klachten van derden, zoals een opdrachtgever, ontvangt over het voldoen aan dit schema door het bedrijf of de persoon die een aanvraag voor het certificaat heeft ingediend of certificaathouder is, dient de CI de klager te verwijzen naar het bedrijf of de persoon. De CI dient de klacht te betrekken bij de eerstvolgende beoordeling bij het betreffende bedrijf of de betreffende persoon. Echter, indien het naar de mening van de CI een ernstige klacht betreft, dient de CI, naast de behandeling door het bedrijf of de persoon, zelf ook direct te beoordelen of de klacht gevolgen dient te hebben voor de beslissing m.b.t. certificatie. In dat geval dient de CI af te wegen of het gewenst is een extra beoordeling uit te voeren. Het reglement van de CI is bepalend voor de verdere afhandeling van deze klachten.

Indien uit de extra beoordeling blijkt dat de klacht terecht is, wordt deze als extra beoordeling in rekening gebracht. Indien blijkt dat de klacht onterecht is, wordt de extra beoordeling beschouwd als een reguliere (project)beoordeling, die de eerstvolgende, in de toekomst geplande beoordeling vervangt.

4.7.3. Klachtenregeling

4.7.3.1. Inleiding

In deze werkinstructie wordt de afhandeling van een klacht besproken. Voor elke klacht (tekortkoming, verbetervoorstel) wordt een apart klachtenformulier ingevuld.

4.7.3.2. Werkwijze

Wanneer iemand probeert een klacht telefonisch of mondeling te melden, wordt aan hem/haar gevraagd deze in een brief, fax of e-mail te verwoorden. Als een klacht in de vorm van een brief, fax of e-mail binnenkomt wordt deze meteen (direct na het inschrijven in binnengekomen post) naar de kwaliteitsmanager gebracht en indien de klachtafhandelaar duidelijk is krijgt hij/zij meteen een kopie van de klacht. De kwaliteitsmanager registreert de klacht, neemt deze over op het klachtenformulier en stelt de directeur CI op de hoogte van de klacht. De directeur van de CI wijst de klachtafhandelaar aan. De kwaliteitsmanager vermeldt de klachtafhandelaar op het formulier tekortkoming in het vak eigenaar en brengt de klachtafhandelaar schriftelijk op de hoogte van de klacht. De klachtafhandelaar informeert de indiener van de klacht schriftelijk (brief, e-mail, fax) over de ontvangst van de klacht.

4.7.3.2.1. Eenvoudige zaken

Klachtafhandelaar stuurt klacht door naar betrokken bedrijf/persoon; stelt indiener op de hoogte; legt dossier aan tbv voortgangsbewaking en meenemen afhandeling klacht door bedrijf/persoon bij eerstvolgende beoordeling.

4.7.3.2.2. Ernstige klachten

Klachtafhandelaar beoordeelt de klacht en stelt vast of de klacht een incident betreft of dat de klacht moet leiden tot een aanpassing in de werkwijze. Indien het een incident betreft, wordt de indiener daarvan op de hoogte gesteld. De klachtafhandelaar bedenkt samen met de indiener binnen drie weken na het indienen van de klacht een oplossing voor de afhandeling en betrekt bedrijf/persoon hierbij. De oplossing zoals die met de indiener is besproken wordt vastgelegd op het klachtenformulier in het vak verbetervoorstel. Hier wordt tevens vermeld dat het gaat om een incident.

Indien de klacht een aanpassing van de werkwijze vergt bedenkt de klachtafhandelaar binnen 10 dagen een verbetervoorstel en bespreekt dit met de kwaliteitsmanager en betrekt bedrijf/persoon hierbij. Het verbetervoorstel moet een structurele verbetering inhouden van de werkwijze. Het verbetervoorstel wordt ingevuld op het klachtenformulier in het daarvoor bestemde vak. De klachtafhandelaar stelt de indiener op de hoogte van de afhandeling van de klacht. De kwaliteitsmanager maakt de gewijzigde werkwijze bekend. De kwaliteitsmanager start, indien nodig, een vervolgonderzoek naar de invoering van het verbetervoorstel. De bevindingen worden vastgelegd op het klachtenformulier in het vak bevindingen vervolgonderzoek. De kwaliteitsmanager archiveert de documenten van de klachtafhandeling.

4.8. Bezwaarschriftenprocedure

4.8.1. Inleiding

Onderstaand worden de stappen beschreven die nodig zijn voor het afhandelen van een bezwaarschrift. Een dergelijk bezwaarschrift kan bijvoorbeeld ingediend worden tegen beslissingen van de CKI inzake het niet (opnieuw) verlenen, schorsen of intrekken van een certificaat.

4.8.2. Werkwijze

4.8.2.1. Algemeen

  • Een door of namens de CKI genomen beslissing, dat is een definitieve uitslag of eindoordeel, wordt schriftelijk ter kennis van de belanghebbende gebracht.

  • De CKI stelt in haar correspondentie de belanghebbende in kennis van de mogelijkheid een bezwaarschrift tegen een beslissing in te dienen door middel van de volgende clausule:

    ‘ Ingevolge de CKI procedure ’bezwaarschriftenprocedure’ kan door een belanghebbende met betrekking tot deze beslissing een bezwaarschrift ingediend worden. Daartoe moet binnen zes weken na de datum van verzending een bezwaar worden ingediend bij de CKI. In het bezwaarschrift moet gemotiveerd worden aangegeven waarom de gegeven beslissing niet juist gevonden wordt.

    Verzocht wordt bij het verzoek een kopie van die bestreden beslissing en van alle eventuele andere op de zaak betrekking hebbende documenten toe te voegen.’

  • Het bezwaarschrift dient in ieder geval de volgende elementen te bevatten:

    • a. naam en adres indiener;

    • b. dagtekening;

    • c. een omschrijving van de bestreden beslissing;

    • d. de gronden van het bezwaar.

  • Het bezwaarschrift wordt niet-ontvankelijk verklaard:

    • a. indien niet aan de gestelde termijn van indienen wordt voldaan. Dit geldt niet als de indiener aantoont dat hij redelijkerwijs niet in verzuim is geweest;

    • b. in andere gevallen dan genoemd onder a, als geen gebruik gemaakt wordt van de door de CKI geboden gelegenheid tot verzuimherstel.

  • Het bezwaarschrift wordt verder niet-ontvankelijk verklaard als het, bij het niet van toepassing zijn van een termijn, onredelijk laat wordt ingediend. Dit geldt uitsluitend wanneer het bezwaar betrekking heeft op het niet tijdig nemen van een beslissing.

  • Het bezwaarschrift schorst niet de werking van de beslissing.

  • Het bezwaarschrift leidt tot heroverweging van de beslissing waartegen het bezwaarschrift is gericht.

4.8.2.2. Procedure

  • De CKI neemt kennis van het bezwaarschrift en bevestigt binnen twee weken de ontvangst onder verwijzing naar de toepassing van dit reglement.

  • De CKI biedt gelegenheid tot het horen van de indiener.

  • Het bezwaarschrift wordt gemeld bij de kwaliteitsmanager die het bezwaar registreert.

  • Het horen betreft met name de vakinhoudelijke aspecten die geleid hebben tot de beslissing en dient in beginsel binnen vier weken na het vaststellen dat een hoorprocedure aan de orde is, plaats te vinden.

  • Het horen kan geschieden door de CKI of door een of meer door de CKI benoemde ter zake kundigen. Het horen geschiedt door een persoon of personen die niet betrokken is/zijn geweest bij de voorbereiding van de beslissing, en geen binding hebben met de belanghebbende.

    Het horen geschiedt op een door de CKI te bepalen tijdstip binnen de gangbare kantooruren.

  • Relevante stukken kunnen tot 10 dagen voor de hoorzitting worden ingediend en liggen gedurende een week voor de zitting ter inzage.

  • Van het horen wordt afgezien indien het bezwaarschrift kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is, inmiddels aan het bezwaarschrift is tegemoetgekomen, of indien belanghebbende verklaart hiervan geen gebruik te maken.

  • De persoon of personen die horen overtuigt/overtuigen zich of bij de totstandkoming van de beslissing de juiste procedures gevolgd zijn, en neemt kennis van de argumenten van belanghebbende(n) en in elkaars aanwezigheid.

  • Van het horen wordt een verslag gemaakt. Het verslag wordt bij de beslissing op bezwaar gevoegd.

  • De persoon of personen die horen brengt/brengen tevens advies aan de CKI.

4.8.2.3. Beslissing op bezwaarschrift

  • De CKI beslist aan de hand van de haar ter beschikking staande gegevens binnen zes weken gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken.

  • De beslistermijn kan eenmaal met zes weken worden verlengd. Daarna kan de termijn slechts met toestemming van de belanghebbende worden verlengd.

  • De CKI zal, bij het gegrond verklaren van het bezwaar, de beslissing herroepen en een nieuwe beslissing ter zake nemen.

  • Van haar beslissing zal de CKI de onderbouwing en motivering aan belanghebbende meedelen.

  • De kwaliteitsmanager wordt op de hoogte gesteld van de afloop van de procedure.

  • De certificatiecoördinator archiveert alle betrokken documenten.

4.8.2.4. Bestuursrechter

  • Indien de inhoud of strekking van de nieuwe beslissing de belanghebbende hiertoe aanleiding geeft, dient hij zich in voorkomend geval te wenden tot de bestuursrechter.

  • De CKI zal de belanghebbende in haar beslissing op het bezwaarschrift wijzen op deze mogelijkheid.

4.9. Norminterpretatie

Het CCvD zorgt voor eenduidige norminterpretatie. Toch kan het voorkomen dat er in de operationele fase verschillende interpretaties bestaan van één of meerdere in werkveldspecifieke certificatieschema’s gehanteerde begrippen. Mocht het gebeuren dat certificaathouders, CKI’s of andere belanghebbenden uiteenlopende definities hanteren en hierover meningsverschillen bestaan, dan dienen afwijkende interpretaties te worden voorgelegd aan het CCvD.

5. Toezicht

De CKI is verplicht de certificaathouder blijvend te toetsen aan de eisen in het werkveldspecifieke certificatieschema. Het CCvD bepaalt in dit hoofdstuk van het certificatieschema hoe het toezicht door de CKI dient te worden ingericht.

5.1. Toegang

Onderstaand wordt aangegeven op welke wijze de certificaathouder toegang dient te verlenen en/of informatie ter beschikking dient te stellen om toezicht door de toezichthoudende en handhavende (overheids-)instellingen, waaronder de certificatie-instelling, de nationale accreditatie-instantie en de Arbeidsinspectie, mogelijk te maken (zie ook de certificatieovereenkomst CKI-Certificaathouder):

  • 1. De certificaathouder is verplicht medewerking te verlenen aan beoordelingen op zowel kantoor, als op projectlocaties, door of vanwege de toezichthoudende en handhavende (overheids-)instellingen waaronder de CKI, de RvA en de Arbeidsinspectie.

  • 2. De certificaathouder is verplicht om wijzigingen in zijn omstandigheden die voor het certificaat van belang kunnen zijn, aan de CKI door te geven.

  • 3. De certificaathouder is verplicht de gegevens van een asbestinventarisatiewerk t.b.v. beoordeling op locatie bekend te maken bij de toezichthoudende en handhavende (overheids)instellingen.

  • 4. Het melden van een asbestinventarisatiewerk en daarmee de overdracht van de relevante gegevens ervan, dient te geschieden met behulp van het Landelijk Asbestvolgsysteem (LAVS) vanaf het moment van inwerkingtreding.

De gegevens, vermeld in Bijlage A Meldingsformulier, worden met het Webportaal Arbeidsinspectie automatisch naar de toezichthoudende en handhavende (overheids-)instellingen gezonden, of zijn voor hen direct ter inzage.

5.2. Frequentie van het toezicht

Nadat het certificaat is verleend, voert de CKI gedurende de certificatieperiode periodieke beoordelingen bij de certificaathouder uit.

5.2.1. Beoordeling op de vestiging

Er vindt tenminste één beoordeling op de vestiging per jaar plaats. Onderdeel van deze beoordeling is het dossier van tenminste vier inventarisatieprojecten.

Wanneer een asbestinventarisatiebedrijf, naast de hoofdvestiging, beschikt over één of meer filialen/vestigingen zoals bedoeld in 4.3.4, vindt tevens, naast de ene beoordeling per jaar op de hoofdvestiging, per filiaal/vestiging tenminste één beoordeling per jaar plaats.

5.2.2. Beoordeling op locatie

Tijdens de looptijd van het certificaat vindt o.a. periodieke beoordeling op projectlocaties plaats per filiaal/vestiging, op grond van de aantallen genoemd in tabel 5.2.2. Daarin is het volgende onderscheid opgenomen:

  • a) reguliere implementatiebeoordeling die onaangekondigd plaatsvindt;

  • b) resultaatgerichte implementatiebeoordeling die samen met het asbestinventarisatiebedrijf wordt gepland.

Op een gemotiveerd verzoek van het asbestinventarisatiebedrijf kan de CKI besluiten dat een grote inventarisatieopdracht met een aantal deelprojecten / locaties, voor wat betreft de vereiste aantallen in tabel 5.2.2, als meerdere opdrachten beschouwd kunnen worden. De CKI weegt hierbij af of, gezien de grootte en complexiteit van de opdracht, alle uitvoeringsaspecten uit SC-540 goed kunnen worden beoordeeld.

In dat geval vereist de CKI van het asbestinventarisatiebedrijf een per deelproject / locatie aparte melding met apart meldingsformulier, en dat elk deelproject / locatie via een aparte procedure wordt behandeld, inclusief rapportage en besluitvorming.

A Reguliere implementatiebeoordeling op locatie

De reguliere implementatiebeoordeling vindt onaangekondigd plaats. Locaties worden geselecteerd op basis van de reguliere systematiek die de CKI hiervoor hanteert. Het is bedoeld om de implementatie van het gedocumenteerde systeem te beoordelen.

B Resultaatgerichte implementatiebeoordeling op locatie

Na uitvoering van een inventarisatie en opmaak van het inventarisatierapport vindt, voorafgaand aan asbestverwijdering, de geplande en aangekondigde resultaatgerichte beoordeling plaats. De CKI gaat daarbij samen met de verantwoordelijke DIA terug naar de projectlocatie met het afgeronde en afgetekende inventarisatierapport als leidraad. De projectlocatie voor deze beoordeling wordt op basis van een steekproef gekozen uit inventarisatieprojecten die nog niet op asbest gesaneerd of gesloopt zijn. Op locatie wordt, naast een overzicht van het project, steekproefsgewijs delen uit het inventarisatierapport met de DIA nagelopen, mede aan de hand van een toelichting door de DIA.

Tijdelijk geen periodieke beoordeling op locatie mogelijk

Indien in een periode van 12 maanden het aantal beoordelingen op locatie, genoemd in tabel 1, niet mogelijk is, stelt de CKI het asbestinventarisatiebedrijf in de gelegenheid, in de volgende periode van 12 maanden, naast het aantal voor deze periode, tevens het ontbrekende aantal uit de vorige periode van 12 maanden te beoordelen. De CKI legt een dergelijke maatregel schriftelijk in het dossier vast. Deze maatregel kan slechts één keer in 4 opeenvolgende perioden van 12 maanden worden toegepast.

Tabel 5.2.2

Jaarlijkse beoordelingen op locatie naar rato van aantal DIA of aantal (deel-) rapporten

Gemiddeld aantal DIA

Gemiddeld aantal Inventarisatierapporten per jaar

Totaal aantal beoordelingen per jaar

Reguliere implementatie beoordeling (zie art. 5.2.2A)

Resultaatgerichte implementatie beoordeling (zie art. 5.2.2B)

1–2

< 500

4

3

1

3–5

500–1100

6

4

2

6–8

1100–1600

9

6

3

> 8

> 1600

12

8

4

Toelichting bij tabel 5.2.2:

Het aantal beoordelingen wordt bepaald door het criterium (aantal DIA of aantal inventarisatierapporten) dat tot het hoogste aantal beoordelingen op locatie leidt. Het begrip ‘jaarlijks’ slaat niet op kalenderjaren, maar op periodes van telkens 12 maanden na de verlening van het certificaat.

5.2.3. Rapportage door CKI over de beoordeling

De resultaten van beoordelingen door de CKI worden tussentijds aan het asbestinventarisatiebedrijf gerapporteerd.

5.3. De wijze van uitvoering van het toezicht

In deze paragraaf wordt aangegeven op welke wijze de CKI verwacht wordt audits in te vullen..

5.3.1. Tijdsbesteding bij periodieke beoordeling en hercertificatie

De aangegeven tijdsbesteding is een richtlijn; de tijdseenheden zijn inclusief rapportage.

  • Jaarlijkse beoordeling en hercertificatie op vestiging: 1 mandag;

  • beoordeling op projectlocatie: 0,5 mandag per beoordeling; maximaal 2 beoordelingen per dag.

5.3.2. Combinatie met beoordelingen voor andere certificatieschema’s

De CKI dient, in geval van het combineren van beoordelingen, met de beoordelingsrapportage aannemelijk en aantoonbaar te kunnen maken dat bij beoordeling per vestiging de minimale vereisten van SC-540 gedurende de certificatieperiode worden onderzocht. Beoordelingen op projectlocaties staan op zich zelf en dienen conform het bepaalde in 5.2.2 uitgevoerd te worden.

5.4. Verslag van bevindingen

5.4.1. Rapportage aan de certificaathouder

De CKI stelt conform de richtlijnen in de vigerende versie van ISO 19011 een verslag op van haar bevindingen tijdens de tussentijdse audit. Dit verslag wordt ter beschikking gesteld aan de certificaathouder. Deze kan hiertegen een klacht en evt. een verzoek tot herziening van de afhandeling van de klacht indienen, zie hiervoor paragraaf 4.7 en 4.8.

5.4.2. Rapportage aan CKI-persoon

Indien naar het oordeel van de CKI-proces de geconstateerde afwijkingen (zie SC-540 par. 5.5.3) toe te schrijven zijn aan medewerkers met een persoonscertificaat DIA zal de CKI-proces het desbetreffende afwijkingsrapport direct en rechtstreeks melden en rapporteren aan de persoonscertificaat verlenende instelling (zie verder SC-560 par. 6).

5.5. Sancties bij geconstateerde afwijkingen

Indien blijkt dat een certificaathouder en de onder zijn verantwoordelijkheid voor te bereiden en uit te voeren processen niet of niet meer voldoen aan de eisen of normen in het werkveldspecifieke certificatieschema, dient de CKI de sancties die zijn voorgeschreven in dit schema op te leggen. Bij de constatering van de afwijkingen en de toepassing van sancties dient de CKI dwingend tabel 5.5.3 (Bijlage H) toe te passen.

5.5.1. Algemeen

Voor het algemene kader van sancties bij geconstateerde afwijkingen wordt verwezen naar Bijlage J.

5.5.2. Escalatieladder

5.5.2.1. Inleiding

Indien door een door de minister van SZW aangewezen certificatie-instelling wordt geconstateerd dat een certificaathoudend asbestinventarisatiebedrijf een overtreding begaat volgens de in tabel 5.5.3 (Bijlage H) opgenomen bepalingen, dan wordt door de certificatie-instelling het certificaat van de certificaathouder (on-) voorwaardelijk ingetrokken of geschorst, of ontvangt de certificaathouder een waarschuwing. Na intrekken van het certificaat kan de gewezen certificaathouder pas na 12 maanden een aanvraag indienen voor een nieuw certificaat. Ook voor het bedrijf kan pas na 12 maanden een aanvraag worden ingediend voor een nieuw certificaat. De periode van 12 maanden begint met ingang van de dag volgend op de dag waarop het besluit in werking treedt waarbij het certificaat is ingetrokken.

Na de constatering van een Cat III afwijking dient de certificaathouder binnen 2 maanden een interne corrigerende maatregel te hebben ingevoerd, waarna de CKI binnen een maand deze maatregel definitief moet hebben beoordeeld.

Toelichting:

Binnen de termijn van 3 maanden kan de afwijking, in positieve zin ( Cat III opgeheven) dan wel negatieve zin (verzwaring van Cat III naar Cat I) afgesloten zijn.

Indien in een concernsituatie met meerdere zelfstandige ondernemingen, die bij eenzelfde CKI onder procescertificaat staan, van een onderneming het certificaat (on)voorwaardelijk wordt ingetrokken of geschorst zal de CKI alle andere gecertificeerde ondernemingen per direct onderwerpen aan een controle op die onderwerpen waarop een afwijking is geconstateerd die heeft geleid tot de sanctie.

5.5.2.2. Onderverdeling van afwijkingen

Voor de onderbouwing van de onderverdeling van de sanctie per afwijking wordt verwezen naar Bijlage K.

5.5.2.3. Verzwaring

Bij de toepassing van het hierboven onder par. 5.5.2.1 en 5.5.2.2 bedoelde, worden de volgende verzwaringen toegepast:

  • Indien tijdens een controle of onderzoek van een instelling drie of meer afwijkingen, niet zijnde afwijkingen uit Categorie I, uit één Categorie worden geconstateerd, dan worden deze drie of meer afwijkingen beschouwd als zijnde één afwijking uit de naastgelegen, hogere (zwaardere) Categorie.

  • Indien binnen een periode van één jaar zesmaal een afwijking van Categorie II, III, of IV is vastgesteld, dan wordt de zesde afwijking beschouwd als zijnde een afwijking uit de naastgelegen, hogere (zwaardere) Categorie. Dit betekent dat bij elke afwijking van Categorie II, III, of IV bepaald dient te worden of er in het jaar voorafgaand aan deze afwijking vijfmaal een afwijking uit dezelfde Categorie is vastgesteld.

  • Indien op een bepaald moment meerdere feiten worden geconstateerd die in verschillende van de onder 3 genoemde categorieën vallen, dan zal het feit uit de zwaarste Categorie bepalend zijn voor de door de certificatie-instelling te treffen sanctie.

5.5.3. Uitwerking afwijkingen per categorie inclusief onderverdeling

De vier categorieën waarop bij initiële en/of periodieke beoordeling van de (kandidaat-)certificaathouder sanctiemaatregelen worden opgelegd zijn inclusief de onderverdeling in de afwijkingen uitgewerkt en opgenomen in tabel 5.5.3 (Bijlage H).

5.5.4. Sanctieprocedure

Het besluit inzake een sanctie met betrekking tot het procescertificaat asbestinventarisatie vanwege geconstateerde afwijkingen door de CKI is gebaseerd op eigen onderzoek of op onderzoek door toezichthoudende en handhavende overheidsinstellingen (Arbeidsinspectie, VROM-Inspectie, (Milieu)politie, Gemeenten).

5.5.4.1. Eigen onderzoek CKI

De CKI zal moeten vaststellen of er sprake is van een Categorie I, II, III of IV afwijking of dat er geen afwijking is. Hiervoor moet zij feiten vaststellen. De kaders daarvoor zijn:

  • Het periodiek toezicht (kantoor- en projectlocaties) (zie SC-540 Hoofdstuk 5)

  • Klachten conform SC-540 par. 4.7;

Indien bij een Categorie I of II afwijking wordt geconcludeerd dat een gecertificeerde DTA/DAV niet competent is, maakt de CKI-proces hier een afwijkingsrapport van op met zijn bevindingen en conclusie. De CKI-proces stuurt hiervan een afschrift aan de betreffende CKI-persoon.

5.5.4.2. Onderzoek door overheidsinstellingen

Indien onderzoeken door toezichthoudende overheidsinstellingen leiden tot proces-verbaal, rapport van bevindingen of een boeterapport kan direct op bovenvermelde stukken aan de hand van Bijlage H worden bepaald of sprake is van een afwijking. Desnoods wordt nader onderzoek verricht door de CKI.

Het is ook mogelijk dat de CKI alleen een melding krijgt van de toezichthoudende overheidsinstellingen. In dat geval zal de CKI (bij een voldoende duidelijk en onderbouwde melding) zelf onderzoek moeten doen.

Bij meldingen door overheidsinstellingen dient de CKI de betreffende overheidsinstelling te berichten wat met de melding is gedaan.

5.5.4.3. Sanctie

Nadat de CKI vast heeft gesteld, op basis van de vaststaande feiten door eigen onderzoek of dat van een toezichthoudende overheidsinstelling, dat er sprake is van een afwijking Categorie I, II of III is de volgende gang van zaken aan de orde.

5.5.4.4. Zienswijze procedure

Indien er een afwijking Categorie I, II, III of IV is vastgesteld stuurt de CKI een kennisgeving van (on)voorwaardelijke intrekking of schorsing aan de certificaathouder. In deze kennisgeving wordt medegedeeld dat de CKI voornemens is om het certificaat (on)voorwaardelijk in te trekken te schorsen dan wel een waarschuwing te geven. Zij motiveert waarom, hetgeen neerkomt op het motiveren waarom er sprake is van een categorie I , II, IIIof IV afwijking. Verder stelt zij de certificaathouder in de gelegenheid om binnen twee weken op dit voornemen te reageren via een zogenaamde zienswijze.

Nadat de CKI de zienswijze heeft ontvangen of de twee weken zijn verstreken zonder dat er een zienswijze is ontvangen, beoordeelt de CKI binnen één week of zij het voornemen moet doorzetten. Als nog steeds is aangetoond dat er sprake is van een afwijking, zal de CKI de sanctie opleggen. Het kan zijn dat de feiten dermate bestreden zijn dat niet langer vaststaat dat er sprake is van een categorie I, II, III of IV afwijking of dat nader onderzoek nodig is. Dit nadere onderzoek dient binnen 4 weken te zijn afgerond. De certificaathouder wordt hiervan schriftelijk op de hoogte gesteld.

Als de CKI van oordeel is dat er nog steeds sprake is van een categorie I, II, III of IV afwijking, trekt zij het certificaat (on)voorwaardelijk in respectievelijk schorst zij het certificaat dan wel geeft zij een waarschuwing. Ook hierin wordt opgenomen waarom er sprake is van een Categorie I, II of III afwijking.

De CKI meldt categorie I, II en III afwijkingen aan de Arbeidsinspectie.

Bij Categorie II of Categorie III afwijkingen volgt altijd een extra beoordeling door de CKI op kantoor of projectlocatie.

5.6. Kosten van onderzoek

De kosten die voortvloeien uit onderzoek dat wordt verricht naar aanleiding van een melding of naar aanleiding van de mogelijkheid van een afwijking komen voor rekening van de certificaathouder.

De kosten van extra toezicht dat moet worden gehouden, omdat een afwijking is geconstateerd, komt voor rekening van de certificaathouder.

5.7. Criteria

De bij initiële certificatie en vervolgcertificatie gehanteerde criteria zijn in Deel II Normen vermeld.

Deel II. Normen

Deel II van dit certificatieschema bevat de normen die gelden voor een procescertificaat voor Asbestinventarisatie. Beschreven worden achtereenvolgens:

  • Administratieve eisen;

  • Eisen aan de beheersing en borging van de inventarisatie;.

  • Eisen te stellen aan de asbestinventarisatie;.

  • Eisen te stellen aan het asbestinventarisatierapport;

In de tekst van dit certificatieschema is ter ondersteuning en verduidelijking aanvullende informatie gegeven in de vorm van Toelichting, Opmerking en Appendix. Deze hebben een informatief karakter.

6. Onderwerp van certificatie

Het werkveldspecifieke certificatieschema ‘SC-540’ is door het CCvD Asbest voorgesteld en door het ministerie van SZW – inclusief eventuele aanpassingen – vastgesteld middels een statische verwijzing in de Arboregeling. Dit vastgestelde schema vervangt daarmee eerdere versies.

Het onderwerp van certificatie betreft het proces van inventariseren van aanwezig asbest, asbesthoudende producten en asbestbesmet materiaal of asbestbesmette constructieonderdelen in een bouwwerk of object voorafgaand aan

  • het geheel of gedeeltelijk afbreken van bouwwerken en/of objecten;

  • het verwijderen van asbest;

  • het opruimen van asbest na een incident

inclusief de oplevering van het asbestinventarisatierapport inclusief de risicoclassificaties volgens de eisen van het certificatieschema.

7. Eisen

Bij het inventariseren van het asbest in een bouwwerk en of object, wordt de gezondheid van de direct betrokkenen niet in gevaar gebracht wanneer deze inventarisatie wordt uitgevoerd conform de, in het bovengenoemde certificatieschema, vastgelegde eisen ten aanzien van zorgvuldigheid, arbeidsveiligheid en het voorkomen van verspreiding van asbest naar mens en milieu. Het op de bovenbedoelde inventarisatie gebaseerde asbestinventarisatierapport is alleen beschikbaar voor uitvoering van een asbestverwijderingswerk wanneer dit volledig is en voorzien is van risicoclassificaties conform de, in het bovengenoemde certificatieschema, vastgelegde eisen ten aanzien van inhoud en vorm van het asbestinventarisatierapport.

7.1. Administratieve eisen

7.1.1. Asbestinventarisatiebedrijf of -concern

Het asbestinventarisatiebedrijf dient de volledige groeps/holdingstructuur, bestuurlijke verhoudingen, eigendomsverhoudingen, aanwezige certificaten op het gebied van asbest zowel bedrijfsmatig als persoonlijk, de personele invulling van de managementstructuur, doel en aard van de onderneming en haar dienstverlening volledig, actueel en schriftelijk te hebben vastgelegd en getekend door alle bestuurders van het bedrijf (conform KvK) te hebben voorgelegd aan de CKI. De CKI legt dit vast in het dossier van de certificaathouder. Het asbestverwijderingsbedrijf dient ingeschreven te zijn bij de Kamer van Koophandel of zusterorganisaties binnen de Europese Unie.

Opmerking:

Overheidsorganen, zoals gemeenten, politie en defensie, kunnen wel in het bezit zijn van een procescertificaat, maar behoeven niet ingeschreven te zijn bij de Kamer van Koophandel. Het inventarisatiebureau moet onafhankelijk zijn, dat wil zeggen dat zij geen belang bij het eindresultaat van haar inventarisatie mag hebben (zie ook par. 7.2.).

7.1.2. Combinaties/relaties die niet zijn toegestaan binnen de asbestketen

Bedrijfsniveau

  • a) Het uitvoeren van combinaties van asbestinventarisatie en asbestverwijderingswerk binnen een onderneming is niet toegestaan.

  • b) Gecombineerd aandeelhouderschap door natuurlijke of rechtspersonen bij een asbestinventarisatiebedrijf en een asbestverwijderingsbedrijf is niet toegestaan

  • c) Gecombineerd vervullen van een bestuursfunctie bij een asbestinventarisatiebedrijf en een asbestverwijderingsbedrijf is niet toegestaan.

  • d) De combinatie van aandeelhouderschap door natuurlijke of rechtspersonen bij een asbestinventarisatiebedrijf met bestuurderschap in een asbestverwijderingsbedrijf is niet toegestaan.

  • e) De combinatie van bestuurderschap door natuurlijke of rechtspersonen in een asbestinventarisatiebedrijf met aandeelhouderschap bij een asbestverwijderingsbedrijf is niet toegestaan.

  • f) Een asbestinventarisatiebedrijf moet de door haar aangenomen of aan haar opgedragen asbestinventarisatiewerkzaamheden zelf uitvoeren. Zij mag deze werkzaamheden uitsluitend uitbesteden aan een ander gecertificeerd asbestinventarisatiebedrijf.

Een overtreding door het bedrijf aan wie is uitbesteed, wordt beschouwd als een overtreding van het bedrijf dat heeft uitbesteed. In de sanctieprocedure tegen het uitbestedende bedrijf wordt de overtreding behandeld als ware zij door het uitbestedende bedrijf begaan.

Projectniveau

  • a) Binnen eenzelfde project is het niet toegestaan dat aandeelhouders, bestuurders of werknemers van het asbestinventarisatiebedrijf, dat verantwoordelijk is voor het opstellen van een van toepassing zijnde asbestinventarisatierapport, werkzaamheden verrichten bij de asbestverwijdering

  • b) Binnen eenzelfde project is het niet toegestaan dat aandeelhouders, bestuurders of werknemers die betrokken waren bij het opstellen van het asbestinventarisatierapport, de eindcontrole na asbestverwijdering verrichten.

  • c) Binnen eenzelfde project is het niet toegestaan dat aandeelhouders, bestuurders of werknemers binnen een concern waar het asbestinventarisatiebedrijf, dat verantwoordelijk is voor het opstellen van een van toepassing zijnd asbestinventarisatierapport, deel van uit maakt, werkzaamheden verrichten bij de asbestverwijdering.

  • d) Binnen eenzelfde project is het niet toegestaan dat aandeelhouders, bestuurders of werknemers binnen het concern waar het asbestinventarisatiebedrijf deel van uit maakt en die betrokken waren bij het opstellen van het asbestinventarisatierapport, de eindcontrole na asbestverwijdering verrichten.

  • e) Het is niet toegestaan dat een asbestinventarisatiebedrijf en een asbestverwijderingsbedrijf binnen hetzelfde project werkzaamheden verrichten indien er sprake is van een 1e of 2e graads bloed-/verwantschapsrelatie of samenwoningsrelatie tussen een aandeelhouder van het asbestinventarisatiebedrijf en een aandeelhouder of bestuurder van het asbestverwijderingsbedrijf.

  • f) Het is niet toegestaan dat een asbestinventarisatiebedrijf en een asbestverwijderingsbedrijf binnen hetzelfde project werkzaamheden verrichten indien er sprake is van een 1e of 2e graads bloed-/verwantschapsrelatie of samenwoningsrelatie tussen een bestuurder van het asbestinventarisatiebedrijf en een aandeelhouder of bestuurder van het asbestverwijderingsbedrijf.

Toelichting:

Alleen een gecertificeerd bedrijf mag het project en de werkzaamheden doen. Als het hiervoor mensen wil inlenen, kan dat. Maar het gecertificeerde bedrijf blijft verantwoordelijk.

7.1.3. Juridische status

Het asbestinventarisatiebedrijf, of de organisatie waarvan zij deel uitmaakt, dient haar juridische status schriftelijk te hebben vastgelegd. Het inventarisatiebureau dient ingeschreven te zijn bij de Kamer van Koophandel of zusterorganisaties binnen de Europese Unie.

Toelichting:

Voor overheidsinstellingen en enkele researchorganisaties gelden andere wettelijk vastgelegde regelingen waarin de legitimiteit van deze organisaties/instellingen is vastgelegd. Het inventarisatiebureau moet onafhankelijk zijn, dat wil zeggen dat zij geen belang bij het eindresultaat van haar inventarisatie mag hebben (zie ook par. 7.1.2).

7.1.4. Relaties met een moederorganisatie

Een inventarisatiebureau dat deel uitmaakt van een grotere organisatie die ook nog andere dan inventarisatiewerkzaamheden uitvoert, moet duidelijk als zelfstandige eenheid binnen een dergelijke organisatie te onderscheiden zijn, waaraan de verantwoordelijkheden met betrekking tot SC-540 eenduidig kunnen worden toegerekend. Binnen eenzelfde moederorganisatie dient de asbestinventarisatie onder één procescertificaat te worden uitgevoerd.

7.1.5. Werkterrein en technisch kunnen

Het inventarisatiebureau moet beschikken over beheerde documentatie waarin doel, onderzoeksgebied en het technisch kunnen van het bedrijf zijn vastgelegd.

7.1.6. Aansprakelijkheidsverzekering

Het bedrijf dient voor haar dienstverlening adequaat verzekerd te zijn.

7.1.7. Leverings-/contractvoorwaarden

Het inventarisatiebureau moet beschikken over beschreven actuele leverings-/contractvoorwaarden.

7.2. Vrijwaring van druk

Het personeel van het inventarisatiebureau moet worden gevrijwaard van alle commerciële, financiële of andere vormen van druk die hun oordeel zou kunnen beïnvloeden. Er moeten procedures bestaan om te voorkomen dat externe partijen het resultaat van de asbestinventarisatie kunnen beïnvloeden.

Toelichting:

Preventieve maatregelen ter voorkoming van oneigenlijke druk worden vastgelegd in het kwaliteitshandboek van het bedrijf/de instelling alsook in de gedragscode voor individuele inventariseerders.

7.3. Geheimhouding

7.3.1. Gegevens met betrekking tot gegevens van de opdrachtgever

Het inventarisatiebureau moet aan haar opdrachtgever geheimhouding garanderen van alle gegevens die bij de inventarisatie verkregen zijn. In gevallen waarin het inventarisatiebureau door de overheid daartoe wordt verplicht, is deze geheimhouding niet aan de orde. Eigendomsrechten moeten worden beschermd. Hoe dit wordt bereikt moet beschreven zijn in het Kwaliteitshandboek.

7.3.2. Gegevens bij normoverschrijdende asbestblootstelling

Wanneer tijdens de inventarisatie asbest, asbesthoudende producten, asbestbesmet materiaal of asbestbesmette constructieonderdelen worden aangetroffen die in redelijk vermoeden kunnen leiden tot een directe normoverschrijdende blootstelling aan asbestvezels in de lucht, wordt dit terstond, vertrouwelijk, aan de opdrachtgever gemeld met de dringende aanbeveling een aanvullende risicobeoordeling conform NEN-EN-ISO/IEC 2991: 2005 te doen uitvoeren.

Toelichting:

  • a) In de gedragscode (zie par. 7.6.5) dient het inventarisatiebureau aan te geven hoe wordt omgegaan met conflicterende belangen en/of conflicten met de opdrachtgever.

  • b) Toezichthoudende instanties (Gemeenten, Arbeidsinspectie, VROM-Inspectie) beschikken over instrumenten om in dergelijke situaties handelend te kunnen optreden.

  • c) In geval er sprake is van bedrijfsmatige activiteiten is een normoverschrijdende blootstelling aan asbestvezels in de lucht in de werkruimten een directe verantwoordelijkheid van de werkgever.

7.4. Organisatie en management

Het inventarisatiebureau moet voldoende faciliteiten bieden om de technische competentie op peil te houden en haar werkzaamheden op het vereiste niveau te kunnen uitvoeren. Hiertoe moeten dus voldoende mensen en middelen ter beschikking worden gesteld. Waarborgen en randvoorwaarden worden vastgelegd.

7.4.1. Organisatieschema/functionele scheiding

Het inventarisatiebureau moet de structuur van de organisatie vastleggen, alsmede de verantwoordelijkheden van haar medewerkers.

7.4.2. Technisch verantwoordelijke

Het inventarisatiebedrijf moet een medewerker aanstellen die eindverantwoordelijk is voor het conform dit certificatieschema uitvoeren van de inventarisatiewerkzaamheden, het opstellen van het inventarisatierapport en de verwerking van de ontvangen evaluatieformulieren. Deze medewerker dient ervaren te zijn in de bedrijfsvoering en tevens gekwalificeerd en ervaren te zijn bij de voorbereiding, uitvoering en rapportages van asbestinventarisaties. De volgende minimale eisen ten aanzien van ervaring en kennis zijn daarbij van toepassing:

  • a) In het bezit zijn van het Ascert-Persoonscertificaat DIA SC-560;.

  • b) directe betrokkenheid bij minimaal 10 asbestinventarisatie projecten per jaar;

  • c) kennis van het eigen kwaliteitssysteem;

  • d) kennis van het certificatieschema SC-540;

  • e) kennis van het Arbobesluit en Asbestinventarisatiesbesluit 2005.

Toelichting

Bij met name inventarisatiebedrijven met kleine bezetting kan deze functie een combinatiefunctie zijn.

7.4.3. Toezicht

Het inventarisatiebureau moet zorgdragen voor effectief toezicht door deskundige medewerkers op het inventarisatieproces, in het bijzonder de visuele inspectie, de gehanteerde inventarisatietechnieken, de te inventariseren objecten, de risicoclassificatie en de in het inventarisatierapport opgenomen conclusies en aanbevelingen voor de asbestinventarisatie.

7.4.4. Plaatsvervanging

Voor elke in dit schema genoemde functionaris moet een gekwalificeerde plaatsvervanging schriftelijk geregeld zijn.

7.4.5. Functiebeschrijvingen

Van alle ingezette medewerkers voor asbestinventarisatie, of direct daaraan gerelateerde onderwerpen, moet een functieomschrijving beschikbaar zijn.

7.5. Kwaliteitssysteem

7.5.1. Kwaliteitsbeleid, directieverklaring

Het management van het inventarisatiebureau moet haar visie en doelstellingen inzake kwaliteit onderschrijven en vastleggen in een kwaliteitssysteem. Zij dient tevens zorg te dragen dat dit beleid algemeen bekend is en tot op alle niveaus in het beleid van de organisatie is verankerd.

7.5.2. Doeltreffendheid

Het inventarisatiebureau moet over een effectief kwaliteitssysteem beschikken dat is toegesneden op de aard van het werkgebied, de omvang van de uit te voeren inventarisatiewerkzaamheden en het asbestinventarisatierapport, conform hoofdstuk 7.17.

7.5.3. Kwaliteitshandboek (KBH)

Het kwaliteitssysteem moet zijn beschreven in een KHB, waarin alle informatie die conform dit certificatieschema is vereist, is opgenomen. Een voorbeeld van onderwerpen die in het KHB opgenomen worden zijn:

  • a) algemene informatie (naam, adres, telefoonnummers etc. en de wettelijke status van bedrijf of instelling);

  • b) een directieverklaring betreffende de uitgangspunten, doelstellingen en onderschrijving van het kwaliteitsbeleid;

  • c) een directieverklaring inzake de benoeming van een kwaliteitsfunctionaris zoals bedoeld in par. 7.5.4;

  • d) een beschrijving van het werkveld en de competenties van het inventarisatiebureau;

  • e) informatie over de plaats van de inspectie-instelling binnen de moederorganisatie (indien van toepassing);

  • f) een organogram;

  • g) functiebeschrijvingen van de voor asbestinventarisatie relevante functies binnen het inventarisatiebureau;

  • h) een beleidsverklaring inzake de kwalificaties en opleiding van personeel;

  • i) procedures voor beheersing van de documentatie;

  • j) procedures voor interne audits;

  • k) procedures voor terugkoppeling en correctieve acties;

  • l) procedures voor het uitvoeren van een directiebeoordeling van het kwaliteitssysteem;

  • m) andere procedures, werkinstructies of verwijzingen naar andere procedures of werkinstructies die vereist zijn volgens dit certificatieschema;

  • n) een distributielijst van het Kwaliteitshandboek.

7.5.4. Kwaliteitsfunctionaris

Het management van de organisatie moet een functionaris aanwijzen die bevoegd en verantwoordelijk is voor de kwaliteitsborging binnen het inventarisatiebureau. Deze functionaris moet directe toegang hebben tot de hoogste leiding van de organisatie.

7.5.5. Actualiseren van het kwaliteitssysteem

Het kwaliteitssysteem moet onder verantwoordelijkheid van deze functionaris up-to-date gehouden worden.

7.5.6. Beheersing van documenten

Het inventarisatiebureau moet een systeem bijhouden voor het beheersen van alle documentatie in relatie tot haar activiteiten. Dit dient om te verzekeren dat:

  • a) Actuele versies van alle kwaliteitsdocumenten op de geëigende plaatsen aanwezig zijn en voor alle betrokken medewerkers beschikbaar zijn;

  • b) alle veranderingen of toevoegingen aan documenten zijn voorzien van de juiste autorisatie en tijdig beschikbaar worden gesteld aan alle betrokkenen;

  • c) vervallen documenten binnen de organisatie worden ingenomen, waarbij een exemplaar (gekenmerkt als vervallen) nog voor een bepaalde tijd gearchiveerd blijft;

  • d) andere partijen, indien dat nodig is, van wijzigingen op de hoogte worden gesteld.

7.5.7. Interne audits

Het inventarisatiebureau moet beschikken over een beschreven systeem van geplande interne kwaliteitsbeoordelingen om vast te stellen of aan de in dit certificatieschema gestelde eisen wordt voldaan en om de effectiviteit van het eigen kwaliteitssysteem te toetsen. Het personeel dat de beoordelingen uitvoert moet voldoende gekwalificeerd zijn en een onafhankelijke positie hebben t.o.v. de beoordeelde onderdelen en/of personen.

Toelichting:

Met betrekking tot de beheersing en borging van de totstandkoming van het asbestinventarisatierapport zijn collegiale toetsingen een mogelijkheid. Deze zouden als volgt kunnen worden uitgevoerd. Een tweede (doorgaans meer ervaren senior-) inspecteur voert, zonder voorkennis van de resultaten van de eerste inspecteur, op hetzelfde bouwwerk of object een inventarisatie uit. Door vergelijking van de werkwijze en resultaten kan een oordeel worden gevormd over de inventarisatie en de volledigheid waarmee een inventarisatie wordt uitgevoerd. Met name voor kleine inventarisatiebureaus is het ook mogelijk collega-bedrijven in te schakelen voor dergelijke intercollegiale toetsingen.

7.5.8. Interne beoordelaar

De interne beoordelaar moet aantoonbaar beschikken over:

  • a) algemene kennis van de gezondheidsrisico’s bij asbest, wet- en regelgeving, certificatieregelingen, persoonlijke beschermingsmiddelen, het asbestinventarisatie- en asbestverwijderingsproces etc.

  • b) Met het beschikbaar hebben van het Ascert-Diploma Asbestdeskundige ADK conform SC-570: versie 01, datum 15-11-2011 is aan deze eisen voldaan.

  • c) kennis van het eigen kwaliteitssysteem..

7.5.9. Terugkoppeling en corrigerende maatregelen

Het inventarisatiebureau moet beschikken over een beschreven procedure voor het terugkoppelen van de resultaten van interne audits en het nemen van corrigerende maatregelen voor alle mogelijke afwijkingen die in het kwaliteitssysteem en/of de uitvoering van de inspecties worden gevonden.

Voor met name de afhandeling van het evaluatieformulier dient het inventarisatiebureau over een vrijgegeven procedure te beschikken.

Toelichting:

Indien het asbestverwijderingsbedrijf (buiten de verstrekte opsomming in het asbestinventarisatierapport) onvoorzien asbest, asbesthoudende producten etc aantreft, wordt dit met het evaluatieformulier (zie SC-540 par. 7.17.4) gemeld aan het inventarisatiebureau.

7.5.10. Beoordeling kwaliteitssysteem door de directie

De directie van het inventarisatiebureau moet tenminste éénmaal per jaar het kwaliteitssysteem beoordelen op haar effectiviteit. De resultaten van de directiebeoordeling moeten worden vastgelegd en gedocumenteerd.

7.6. Personeel

7.6.1. Beschikbaarheid en tijdelijk personeel

Het inventarisatiebureau moet over voldoende personeel in vaste dienst beschikken, waarmee alle expertise gebieden die nodig zijn voor de normale bedrijfsvoering met betrekking tot de asbestinventarisatie bestreken worden. Tijdelijk personeel moet voldoen aan alle eisen die in dit hoofdstuk zijn omschreven.

Het inventarisatiebureau zal de aan haar opgedragen inventarisaties zelf uitvoeren.

Toelichting:

Het inventarisatierapport blijft de verantwoordelijkheid van het asbestinventarisatiebedrijf.

7.6.2. Personeelskwalificaties

Het personeel dat de inventarisaties uitvoert dient in het bezit te zijn van een geldig Ascert Persoonscertificaat Deskundig Inventariseerder Asbest (DIA) conform SC-560.

7.6.3. Opleiding

Het inventarisatiebureau moet beschikken over een beschreven opleidingsplan. Dit is om te verzekeren dat de vakbekwaamheid van haar personeel in zowel de technische, als de administratieve aspecten van de uit te voeren werkzaamheden, up-to-date en op niveau gehouden wordt. Dit plan dient te staan in relatie tot de doelstellingen van het inventarisatiebureau. De vereiste opleiding zal afhangen van de capaciteiten, vooropleiding en ervaring van de betrokkenen personen.

7.6.4. Personeelsdossiers

Door het inventarisatiebureau moet een passende gedetailleerde registratie van het personeel, van de gevolgde en nog te volgen opleidingen en werkervaringsgegevens worden bijgehouden.

7.6.5. Gedragscode

Het inventarisatiebureau moet over gedragsrichtlijnen beschikken en het personeel periodiek beoordelen op het kennen en toepassen daarvan. Integriteit, onafhankelijkheid en beroepshouding dienen daarin als belangrijkste aan de orde te komen. In deze gedragscode dienen tenminste de volgende aspecten aan de orde te komen:

  • a) inventariseerder is bekend met en onderschrijft alle aspecten uit SC-540;

  • b) werkhouding bij het omgaan met klanten en hun personeel;

  • c) hoe te handelen bij conflicten die een correcte uitvoering van een inventarisatie bemoeilijken;

  • d) hoe te handelen bij pogingen tot beïnvloeding van het resultaat;

  • e) hoe te handelen bij situaties waarin een direct blootstellinggevaar aan asbest dreigt voor bewoners/gebruikers;

  • f) hoe de door de werknemer(s) geconstateerde situaties bekend worden gemaakt bij de verantwoordelijken binnen het bedrijf voor registratie en afhandeling;

  • g) het onverwijld melden, in geval van een redelijk vermoeden, van het directe blootstellinggevaar aan het bevoegde gezag (zie ook par. 7.16.3);

  • h) hoe de door de werknemer geconstateerde situaties voor registratie en afhandeling bekend worden gemaakt bij de verantwoordelijken binnen het bedrijf;

  • i) hoe te handelen indien de opdrachtgever een dringend advies tot een risicobeoordeling conform NEN-EN-ISO/IEC 2991: 2005 niet opvolgt (zie par. 7.16.3).

7.6.6. Vergoedingen

De beloning van inventarisatiepersoneel mag niet afhankelijk zijn van het aantal uit te voeren inventarisaties en mag nimmer afhankelijk zijn van het resultaat van een inventarisatie.

Toelichting:

Met deze maatregel is beoogd het ongewenst ‘kopen’ van incorrecte inventarisatierapporten zoveel mogelijk te beperken.

7.6.7. Medische keuring/blootstellingsregistratie

De werknemers die blootstelling aan asbest riskeren, moeten in de gelegenheid worden gesteld om arbeidsgezondheidskundig onderzoek te ondergaan:

  • bij indiensttreding;

  • zolang de blootstelling voortduurt tenminste eenmaal in de drie jaar.

De werkgever of de werknemer dient daar zelf om te verzoeken. De individuele arbeidsgezondheidskundige gegevens van de werknemers moeten in persoonlijke dossiers worden opgeslagen. De dossiers moeten tenminste 40 jaar na het eind van de blootstelling worden bewaard.

De werkgever is verplicht de bovengenoemde arbeidsgezondheidskundige onderzoeken aan de werknemers aan te bieden. Werknemers hebben echter het recht te weigeren een arbeidsgezondheidskundig onderzoek te ondergaan. Dit dient uit een eigen schriftelijke verklaring te blijken. Schriftelijk bewijs van medische geschiktheid (of afstandsverklaring) moet aantoonbaar zijn op de projectlocatie.

7.7. Voorzieningen en uitrusting

7.7.1. Beschikbaarheid

Het inventarisatiebureau moet beschikken over passende faciliteiten en uitrusting voor alle uit te voeren inventarisatiewerkzaamheden. De voor asbestinventarisaties benodigde voorzieningen en uitrusting zijn vermeld in par. 7.14.4.

Toelichting:

Deze verplichting past in de algemene wettelijke verplichting van de werkgever met betrekking tot voorlichting, instructie, risico-inventarisatie en -evaluatie etc. (zie Arbowet art 3).

7.7.2. Toegang en bevoegdheid tot gebruik

Het inventarisatiebureau moet beschikken over duidelijke regels voor toegang en gebruik van genoemde faciliteiten en uitrusting.

7.7.3. Geschiktheid voor gebruik

Het inventarisatiebureau moet zorgdragen dat de in SC-540 par. 7.14.4 vermelde uitrusting altijd in goede staat en gebruiksgereed is.

7.7.4. Identificatie

Alle kwaliteitsbepalende uitrusting en materieel moeten gekenmerkt zijn.

7.7.5. Onderhoud

Het inventarisatiebureau moet zorgdragen dat alle uitrusting naar behoren wordt onderhouden conform de daartoe opgestelde procedures en werkinstructies.

Toelichting:

Zie de normatieve invulling van uitbesteding van onderhoud bij par. 7.12.

7.7.6. Kalibratie

Het inventarisatiebureau zorgt ervoor dat alle in te zetten apparatuur, voor zover van toepassing, voorafgaand aan gebruik herleidbaar is gekalibreerd volgens een tevoren opgesteld kalibratieschema.

7.7.7. Tussentijdse controles

Wanneer relevant moet apparatuur, afgezien van het reguliere kalibratieprogramma, ook voorafgaand aan gebruik worden gecontroleerd.

7.7.8. Inkoop en uitbesteding

Wanneer dit relevant is voor de te leveren diensten, moet het inventarisatiebureau over procedures beschikken voor:

  • a) het kiezen van gekwalificeerde leveranciers of bedrijven waarvan personeel wordt ingeleend;

  • b) de afgifte van geëigende inkoopdocumenten;

  • c) een afnamecontrole van de geleverde producten of diensten;

  • d) het op de juiste wijze opslaan van de geleverde producten.

Toelichting:

Voor een inventarisatie zijn o.a. een asbeststofzuiger en persoonlijke beschermingsmiddelen als kwaliteitsbepalende apparatuur aanwezig. Deze worden zorgvuldig onderhouden, gecontroleerd en jaarlijks gekeurd. Leveranciers die dergelijke apparatuur leveren, worden tevoren op kwaliteit getoetst. Het artikel geldt ook voor de aankoop van diensten, zoals laboratoriumonderzoek, servicediensten etc. Tijdelijk personeel wordt bij voorkeur betrokken van gecertificeerde collega-bedrijven en moet voldoen aan alle eisen zoals gesteld in dit certificatieschema par 7.12. Laboratoriumdiensten en kalibraties worden uitsluitend uitbesteed aan instellingen die voor de betreffende verrichting(en) zijn geaccrediteerd. Uitbesteding van het onderhoud aan kwaliteitsbepalende apparatuur geschiedt, indien voorhanden, aan een daartoe gecertificeerde leverancier of onderhoudsdienst. Criteria voor het tijdelijk inhuren van personeel zijn beschreven in par 7.12.

7.7.9. Geautomatiseerde apparatuur en computers

Wanneer de instelling bij de uitvoering van inspecties gebruik maakt van computers en/of geautomatiseerde apparatuur, dan dient men ervoor te zorgen dat:

  • a) de computersoftware is getest op geschiktheid voor het beoogde doel;

  • b) er procedures zijn ontwikkeld en vastgelegd om de integriteit van de gegevens te beschermen;

  • c) de computers en/of geautomatiseerde apparatuur adequaat wordt onderhouden;

  • d) er procedures zijn ontwikkeld en vastgelegd om de vastgelegde gegevens veilig op te slaan.

Toelichting:

Bij inventarisatie zijn computers belangrijk voor het systematisch vastleggen van o.a.:

  • (bouw)tekeningen en plattegronden;

  • foto’s;

  • beschrijvingen van de waarnemingen bij het inventariseren;

  • overige zaken (analyseresultaten etc.).

7.7.10. Niet goed functionerende apparatuur

Het inventarisatiebureau moet beschikken over een beschreven procedure voor de behandeling van defecte apparatuur. Defecte apparatuur moet buiten bedrijf worden gesteld door afscheiding en/of duidelijke labeling. De instelling moet nagaan of het werken met defecte apparatuur van invloed is geweest op uitgevoerde inventarisaties.

7.7.11. Registratie van apparatuurgegevens

Relevante gegevens van gebruikte apparatuur (zoals identificatie, kalibratie en onderhoud) moeten worden vastgelegd.

7.8. Inventarisatie methoden en procedures

Een volledige asbestinventarisatie conform SC-540 kan gefaseerd worden uitgevoerd conform par.

7.14.

Het eindproduct is een inventarisatierapport conform par. 7.17. Het asbestinventarisatierapport en overige documenten betreffende het asbestinventarisatiewerk dienen te zijn voorzien van een projectidentificatiecode. Met de Ascert-code van het gecertificeerde, uitvoerende asbestinventarisatiebedrijf vormt de projectidentifcatiecode een uniek identificatie van het asbestinventarisatiewerk en het daarop gebaseerde asbestinventarisatierapport. De beperkingen van een asbestinventarisatierapport moeten met argumenten onderbouwd expliciet in het rapport worden opgenomen.

7.8.1. Melding van asbestinventarisatiewerk

Het bedrijf dient vóór begin van de uitvoering de periode van het asbestinventarisatiewerk melden aan de CKI (zie Bijlage A).

7.8.2. Inventarisatiemethoden

Een inventarisatiebureau moet haar methoden en procedures toepassen conform par. 7.14.5.

7.8.3. Uitvoeringsmethoden

Het inventarisatiebureau dient per inventarisatieproject te beschikken over een werkvoorschrift dat leidt tot een passend inventarisatieplan inclusief checklijst (zie par. 7.14). Wanneer van toepassing, vereist dit een voldoende kennis van technieken om een representatieve monsterneming te bewerkstelligen en om meetgegevens op de juiste wijze te verwerken en te interpreteren.

Toelichting:

Onder dit punt valt dus de technische beschrijving van het eigenlijke inventarisatieproces, de gebruikte technieken, etc.

7.8.4. Niet genormeerde methoden

Wanneer het inventarisatiebureau genoodzaakt is om af te wijken van dit certificatieschema, dan moet de alternatieve methode voor het doel geschikt zijn en volledig zijn beschreven.

Toelichting:

In principe wordt altijd SC-540 gevolgd. In uitzonderlijke situaties kan het voorkomen dat hiervan afgeweken moet worden. In dat geval geldt dat deze afwijking volledig gemotiveerd en beschreven moet zijn.

7.8.5. Beheer van de documentatie

Alle werkinstructies, normen of beschreven procedures, registratieformulieren, checklists en referentiegegevens die van belang zijn voor het werk van het inventarisatiebureau, moeten up-to-date gehouden worden en direct toegankelijk zijn voor het personeel.

7.8.6. Beoordeling van de contracten

Het inventarisatiebureau moet beschikken over een systeem om contracten of opdrachten te beoordelen en garandeert dat:

  • a) Het opgedragen werk binnen het expertisegebied valt en dat voldaan kan worden aan de gestelde eisen;

  • b) de eisen van de klant goed zijn omschreven en dat afwijkende omstandigheden en uitzonderingen zodanig zijn beschreven dat deze ook voor het personeel dat de inventarisatie uitvoert zonder meer duidelijk is;

  • c) de kwaliteit van de opgedragen inventarisatie conform het kwaliteitssysteem wordt gecontroleerd;

  • d) afgerond onderzoek aan een eindcontrole onderworpen wordt om vast te stellen dat het onderzoek conform de eisen is uitgevoerd.

Toelichting:

De formulering van de opdracht door de klant (b) c.q. de formulering van de offerte door het bedrijf en het akkoord daarop van de klant kan niet strijdig zijn met SC-540. Denk daarbij aan toegang tot ruimten, opgelegde beperkingen m.b.t. destructief onderzoek, goedkopere varianten, etc.

7.8.7. Registratie van de inventarisatiegegevens

Waarnemingen en andere bij de inventarisatie verkregen gegevens moeten op een daartoe geschikte manier worden opgeslagen om te voorkomen dat belangrijke gegevens verloren kunnen gaan.

Zie voor specifieke eisen aan vastlegging en rapportage par. 7.17. Registratie, archivering en afhandeling van retour ontvangen evaluatieformulieren dienen zorgvuldig te geschieden.

7.8.8. Gegevensoverdracht en berekeningen

Alle berekeningen en punten waarbij overdracht van gegevens plaatsvindt, moeten naar behoren gecontroleerd worden.

7.8.9. Veiligheid

Het inventarisatiebureau moet beschikken over beschreven veiligheidsinstructies voor het uitvoeren van inventarisaties, waarbij tevens voldaan moet worden aan de eisen in wet- en regelgeving.

7.9. Behandeling van inventarisatieobjecten en materiaalmonsters

7.9.1. Identificatie

Het inventarisatiebureau draagt zorg voor een unieke codering van te inventariseren objecten en genomen monsters, zodat hierover geen misverstanden kunnen ontstaan.

Toelichting:

De unieke codering geldt voor de gebouwen, constructies en objecten en alle onderverdelingen naar verdiepingen, bouw- of constructiedelen en materialen. Vastlegging op (digitale) foto’s kan daarbij een nuttig hulpmiddel zijn. Het is van belang dat deze eis ook duidelijk wordt overgebracht aan b.v. laboratoria die in opdracht van het inventarisatiebureau monsters nemen van asbestverdachte materialen en die veelal een eigen systematiek hanteren. Voorkom dat beide systemen conflicteren waardoor de traceerbaarheid van monsters nadelig wordt beïnvloed.

7.9.2. Afwijkingen

Elke duidelijke afwijking of onregelmatigheid die onder de aandacht van de inventariseerder wordt gebracht of door de inventariseerder zelf wordt opgemerkt, moet voorafgaand of tijdens de inventarisatie worden vastgelegd. Wanneer er twijfel bestaat over de geschiktheid van het object voor inspectie, of wanneer het object niet voldoet aan de vooraf opgegeven kenmerken, wordt eerst contact opgenomen met de klant alvorens tot inventarisatie over te gaan.

Toelichting:

Dit geldt bijvoorbeeld bij het inventariseren van ruimten die wel op tekening staan, maar op locatie niet voor inventarisatie toegankelijk blijken te zijn en/of als er omstandigheden zijn waardoor de inventariseerder niet ongestoord zijn werk kan doen.

7.9.3. Voorbereiding

Het inventarisatiebureau moet vaststellen of alle noodzakelijke voorbereidingen aan het te inventariseren object zijn getroffen.

Toelichting:

In het kader van een asbestinventarisatie worden het historisch onderzoek, het verzamelen van bouwtekeningen en plattegronden en overige voorbereidende werkzaamheden als ‘voorbereiding’ beschouwd.

7.9.4. Intact laten van de te inventariseren objecten

Het inventarisatiebureau moet over een procedure beschikken en maatregelen nemen om te voorkomen dat het inspectieobject tijdens de inventarisatie wordt aangetast of beschadigd.

7.10. Beheer van gegevens

7.10.1. Registratiesysteem

Het inventarisatiebureau moet alle voor het doel relevante waarnemingsresultaten vastleggen, in overeenstemming met de geldende regels en voorschriften.

7.10.2. Registraties

7.10.2.1. Blootstellingsgegevens

De werkgever moet de blootstellingsgegevens van blootgestelde werknemers registreren door vermelding van de aard, de mate en de duur van de blootstelling. Deze gegevens moeten ter kennis gebracht worden van de werknemer. De gegevens moeten in niet op individuen herleidbare vorm ter kennis worden gebracht van de ondernemingsraad of bij het ontbreken daarvan aan de betrokken werknemers. Het register moet minstens 40 jaar na de laatste blootstelling worden bewaard.

7.10.2.2. Inventarisatie gegevens

De gegevens, vastgelegd in het kader van de uitgevoerde inventarisaties, moeten voldoende informatie bevatten om hieruit eenduidige inventarisatieresultaten te kunnen afleiden.

7.10.3. Archivering

Alle inventarisatierapporten moeten gedurende tenminste 10 jaar op een veilige plaats worden bewaard met inachtneming van de met de klant overeengekomen geheimhouding, tenzij de wet anders voorschrijft.

Indien het bedrijf wordt beëindigd dienen de gegevens op een passende wijze met effectieve terugvindbaarheid te worden opgeslagen.

Toelichting:

Informatie met belangrijke gezondheidsaspecten dient, conform de wet, minstens 40 jaar bewaard te blijven.

7.11. Inventarisatierapporten

7.11.1. Inventarisatierapport

Het werk dat door het inventarisatiebureau is uitgevoerd moet zijn vastgelegd in een inventarisatierapport, dat vervolgens aan de opdrachtgever wordt verstuurd. De aard van de inventarisatie, onderscheiden naar het rapport Type-A of Type-B moet expliciet in het rapport worden opgenomen.

In het asbestinventarisatierapport dient het toelichtende document: Verplichtingen Opdrachtgever (SC-540 Bijlage G) opgenomen te zijn.

7.11.2. Inhoud

Het inventarisatierapport moet alle resultaten van het inventarisatieonderzoek bevatten en de (eventuele) conclusies die uit deze resultaten worden afgeleid, inclusief alle voor een juist begrip of interpretatie benodigde gegevens. Al deze informatie moet eenduidig, correct en accuraat worden gerapporteerd conform het in par. 7.17 opgestelde format. Eventueel door onderaannemers aangeleverde gegevens moeten in het rapport duidelijk als zodanig gekenmerkt zijn.

7.11.3. Goedkeuring

Inventarisatierapporten moeten door een daartoe bevoegde persoon worden ondertekend of op andere wijze van een goedkeuring worden voorzien. De direct bij de inventarisatie betrokken medewerkers dienen betrokken te zijn bij de vrijgavecontrole van het inventarisatierapport.

Toelichting:

In de meeste gevallen zal dit de technische verantwoordelijke zijn (zie par. 7.4.2). De ondertekenaar moet het resultaat dus vakinhoudelijk kunnen beoordelen.

7.11.4. Verbeteringen en aanvullingen

Correcties of toevoegingen aan een rapport moeten worden vastgelegd en onderbouwd met inachtneming van de in dit hoofdstuk omschreven eisen.

7.12. Uitbesteding

7.12.1. Uitbesteding van overige diensten

Zie par. 7.17.

7.12.2. Evaluatie van toeleveranciers

Het inventarisatiebureau moet alle gegevens betreffende competentie, certificatie/accreditatie etc. van haar toeleveranciers bijhouden in een register.

7.12.3. Beoordeling van de resultaten

Wanneer een inventarisatiebureau bepaalde specialistische taken uitbesteedt, moet zij toegang hebben tot een ter zake kundig en ervaren persoon die een onafhankelijke beoordeling van de door deze toeleverancier verkregen resultaten kan geven. De eindverantwoordelijkheid voor het uit te brengen inventarisatierapport berust bij het inventarisatiebureau.

7.13. Samenwerking

Van een inventarisatiebureau wordt verwacht dat zij aantoonbaar actief participeert in het uitwisselen van ervaringen met collega-bedrijven en dat zij een bijdrage levert aan het proces van verbetering en standaardisatie.

7.14. Eisen te stellen aan asbestinventarisatie

7.14.1. Doel

Het doel van een asbestinventarisatie is het volledig in kaart brengen, identificeren en kwantificeren van alle van asbest, asbesthoudende producten, asbestbesmet materiaal of asbestbesmette constructieonderdelen (asbest, asbesthoudende producten, etc.) die aanwezig zijn in een bouwwerk, object of plaats waar een incident heeft plaatsgevonden en asbest is vrijgekomen. Het inventariseren van asbest, asbesthoudende producten etc. in een bouwwerk of object gaat vooraf aan het geheel of gedeeltelijk afbreken ervan, aan het verwijderen van asbest, of aan het opruimen van asbest na een incident. Tevens wordt op grond van de aard van het aangetroffen asbest en/of de asbesthoudende producten, de wijze waarop deze in de constructie zijn bevestigd en de omgevingsomstandigheden, een indeling in één van de drie risicoklassen voor verwijdering gemaakt, zoals beschreven in SC-540 deel I par. 3.3.

7.14.2. Actualiteit van het asbestinventarisatierapport

Indien bij de voorbereiding van het daadwerkelijk verwijderen het inventarisatierapport ouder is dan drie jaar, dan dient het inventarisatierapport getoetst te worden op de actualiteit. Veranderingen in het bouwwerk of object dienen dan te zijn beoordeeld op gevolgen voor de aanwezigheid van asbest, asbesthoudende producten etc. Deze dienen te zijn geregistreerd en te zijn toegevoegd aan het inventarisatierapport voordat verwijdering kan plaats vinden. In geval er geen veranderingen zijn, of veranderingen zonder gevolgen, dient dit eveneens te worden geregistreerd en te zijn toegevoegd aan het inventarisatierapport voordat verwijdering kan plaats vinden.

Toelichting:

Deze termijn van drie jaar is ingevoerd om de opdrachtgever er op te duiden, dat veranderingen in de aard van gebouw door verbouwingen e.d. gevolgen kunnen hebben op de aanwezigheid van asbest, asbesthoudende producten, asbestbesmet materiaal of asbestbesmette constructieonderdelen in bouwwerken en objecten. In SC-530 par 7.14.1 is aangegeven dat het opdrachtwervende asbestverwijderingsbedrijf de opdrachtgever dient te wijzen op de actualiteit van het asbestinventarisatierapport.

7.14.3. Uitzonderingen

Na een incident, zoals brand of explosie, kan de inventarisatie van het daarbij resterende bouwwerk of object conform dit certificatieschema worden uitgevoerd. Zie ook SC-540 Bijlage H.

Is er echter bij brand en/of explosie sprake van verspreiding van asbest naar verharde of onverharde bodem (toplaag), dan valt het in kaart brengen van de verspreiding in de bodem niet onder het toepassingsgebied van de SC-540. Details daaromtrent zijn beschreven in [lit.10]. Bij de inventarisatie van een dergelijk terrein wordt informatief gebruik gemaakt van de meetstrategie en onderzoekmethode zoals omschreven in de norm NEN 5707.

7.14.4. Uitrusting en materialen

Inventarisatie Type A

De werkgever is conform de Arbowet [lit.1.] verplicht zorg te dragen voor arbeidsveilige werkomstandigheden van zijn werknemers.

Voor een grondig en effectief uit te voeren asbestinventarisatie zijn afhankelijk van de omstandigheden de hieronder opgesomde materialen en hulpmiddelen nodig. Voor bepaalde uitrustingsstukken is periodiek onderhoud en/of kalibratie vereist.

   

• Projectmap met werkplan, werktekeningen, etc.

• Volgelaatsmasker/P3 filter met aanblaasunit (bij onderzoek in containment)

• Halfgelaatsmasker (bij destructief onderzoek en monsternames)

• Veiligheidsbril

• Veiligheidsschoenen / veiligheidslaarzen

• Veiligheidshelm

• Zuurstofmeter (bij onderzoek in kruipruimten)

• Stofzuiger met absoluutfilter

• Afzetband/asbestlint

• EHBO-trommel

• Wegwerpoverall

• Oordoppen

• Camera

• Zaklamp

• Ladder / trapje (maximale stahoogte 2,5 m i.v.m. Arbovoorschriften ‘werken op hoogte’)

• Gereedschapset, bestaande uit:

– Punttang

– combinatietang

– waterpomptang

– Stanleymes

– schroevendraaiers (kruis, plat)

– koevoet/breekijzer

– (klauw)hamer

– beitels (steen, hout)

– holle boor/kurkenboor

– accuboormachine

– endoscoop

• Spuitlijm

• Duct-tape

• Monsterzakjes

• Latex- en werkhandschoenen

• Rolbandmaat; andere methoden van afstandmeting zijn toegestaan

• Hoekspiegeltje

• Kleefdoekjes (t.b.v. schoonmaak gereedschap)

• Stickers met asbestlogo

• Afvalzak met asbestopdruk ten behoeve van vervuilde uitrusting etc.

De keus van gereedschap en materieel hangt af van de te onderzoeken objecten. In bijzondere gevallen en/of voor het uitvoeren van destructief onderzoek kan ander gereedschap en/of materieel nodig zijn. In het inventarisatieplan dient een lijst opgenomen te worden van te gebruiken uitrusting en materialen.

Inventarisatie Type-B

Bij inventarisatie type B wordt het bouwwerk/object, wel of niet in samenwerking met een gecertificeerde asbestverwijderingsbedrijf (zie par. 3.4.2), zodanig selectief gesloopt / destructief onderzocht dat de aanwezigheid van nog resterende asbesthoudende materialen moet kunnen worden vastgesteld. De sloop- / onderzoekmethode en uitrusting dienen daarbij zodanig te zijn dat er geen asbestblootstelling optreedt.

7.14.5. Inventarisatie van asbest, asbesthoudende producten etc.

7.14.5.1. Inleiding

Asbestinventarisatie geschiedt veelal in fasen, omdat vanwege gebruik of andere oorzaken, niet in één gang een allesomvattend onderzoek in het bouwwerk of object kan plaats vinden. Uiteindelijk dient alle aanwezige asbest, asbesthoudende producten, asbestbesmet materiaal of asbestbesmette constructieonderdelen in een bouwwerk of object volledig in kaart te zijn gebracht, geïdentificeerd en gekwantificeerd.

Opmerking:

Een onderzoeker heeft een inspanningsverplichting, afhankelijk van de mate waarin een pand in gebruik is, en de vrijheid die een opdrachtgever bij een inventarisatie Type-A kan bieden. Verlaagde plafonds, lambrisering, spouwmuren, koven etc. kunnen in veel gevallen zonder problemen met opdrachtgevers of risico op emissie worden open gemaakt, dit geldt ook voor vaste vloerbedekkingen. In overeenstemming met de typering in SC-540 par. 3.4. is het volgende onderscheid aangebracht.

7.14.6. Type A: Direct waarneembare asbest, asbesthoudende producten etc.

De belangrijkste activiteit c.q. onderwerp van dit certificatieschema is het systematisch en volledig inventariseren van alle direct waarneembare asbest, asbesthoudende producten, asbestbesmet materiaal of asbestbesmette constructieonderdelen in een bouwwerk of object met gebruik van handgereedschap (zonder of met licht destructief onderzoek). Daarbij is onbelemmerde en passende toegang tot de ruimten een voorwaarde voor het kunnen uitvoeren van de inventarisatie. Deze inventarisatie leidt tot een asbestinventarisatierapport Type-A (zie par. 7.17.2.).

Als deze inventarisatie leidt tot ‘een redelijk vermoeden’ op niet-direct waarneembare aanwezigheid van asbest, asbesthoudende producten, asbestbesmet materiaal of asbestbesmette constructieonderdelen in een bouwwerk of object, dan dient er een aanvullende inventarisatie (Type-B) te worden uitgevoerd.

Toelichting:

De inventariseerder komt op basis van zijn deskundigheid in het herkennen en benoemen van asbesttoepassingen tot de veronderstelling dat er asbesthoudende materialen aanwezig zouden kunnen zijn, die slechts met destructief onderzoek bereikbaar zijn. Deze bevinding wordt aangeduid met ‘een redelijk vermoeden’. De bevinding van ‘een redelijk vermoeden’ dient in de samenvatting van het rapport te worden aangegeven (zie ook par. 7.17.2.2). In de samenvatting van het rapport dient in dat geval over de werkwijze van de vergunningverlener bovendien en aansluitend de volgende zin te worden opgenomen:

‘De vergunningverlener verplicht in de omgevingsvergunning tot de aanvullende inventarisatie (Type B)’.

Het asbestinventarisatierapport type-A zal kunnen dienen als basis voor de aanvraag van een omgevingsvergunning.

7.14.6.1. Type G; inventarisatie gericht op het gebruik van het gebouw

Eigenaren of beheerders van gebouwen kunnen vrijwillig opdracht geven tot asbestinventarisatie van een gebouw of object, gericht op het beheersen van asbest in het gebouw. Een dergelijke inventarisatie heeft tot doel de gebruiksintegriteit van het gehele gebouw vast te stellen en wordt aangeduid als asbestinventarisatie Type-G. Een asbestinventarisatie Type-G is een uitbreiding op een volledige asbestinventarisatie Type-A. Het volledig inventariseren van alle direct waarneembare asbest, etc. in een bouwwerk of object betekent dat alle ruimten worden onderzocht.

Toelichting:

Van elke ruimte dienen de vloer, wanden en plafond onderzocht te worden. Is sprake van een kruipruimte en deze is betreedbaar voor de onderzoeker, dan dient deze onderzocht te worden. Daarnaast dienen de buitengevels, het dak en schoorstenen alsook de gebouwinstallaties onderzocht te worden.

Naast het in kaart brengen van de asbesthoudende toepassingen omvat een asbestinventarisatie Type G een risicobeoordeling met betrekking tot de gebruikssituatie en het opstellen van een asbestbeheersplan.

De risicobeoordeling en het asbestbeheersplan dienen te voldoen aan de NEN-EN-ISO/IEC 2991: 2005. In het asbestbeheersplan dienen ook de asbesthoudende toepassingen worden beschreven waarvan een ‘redelijk vermoeden’ bestaat, maar welke niet zonder destructief onderzoek vast te stellen zijn. Het asbestbeheersplan dient periodiek beoordeeld te worden op actualiteit. De frequentie daarvan dient omschreven te zijn in het asbestbeheersplan, waarbij voldaan wordt aan de eisen zoals gesteld in bijlage D van NEN-EN-ISO/IEC 2991: 2005. De normverwijzing BRL 5052 in de versie van 2005 moet gelezen worden als SC-540 en BRL 5050 als SC-530.

Toelichting:

Door het in het beheerplan opnemen van asbesthoudende toepassingen waarvan een ‘een redelijk vermoeden’ bestaat, zijn de risico’s van deze mogelijk toepassingen tot op zekere hoogte beheerd (de conditie is niet bekend). Hiermee wordt voorkomen dan (licht) destructief onderzoek nodig is, wat in gebruikssituaties vaak ongewenst is. Een volledige risicobeoordeling van deze toepassingen conform de NEN-EN-ISO/IEC 2991: 2005 is niet mogelijk. Indien uit de risicobeoordeling blijkt dat er sprake is van blootstelling aan asbestvezels dient dit direct gemeld te worden aan de opdrachtgever en dient de ruimte waar de besmetting heerst afgesloten en voor gebruik verboden te worden. Het asbesthoudende materiaal of asbeststof, dat de besmetting veroorzaakt, dient verwijderd te worden en de ruimte te worden schoongemaakt van asbestvezels.

7.14.7. Type B: Niet-direct waarneembare asbest, asbesthoudende producten etc.

Het redelijke vermoeden van niet-direct waarneembare aanwezigheid van asbest, asbesthoudende producten etc in een bouwwerk of object, vermeld in asbestinventarisatierapport Type-A, leidt tot een aanvullende inventarisatie.

Niet-direct waarneembare asbest, asbesthoudende producten etc. worden in dat geval voorafgaand aan de bouwkundige sloop, wel of niet in samenwerking met het gecertificeerde asbestverwijderingsbedrijf (conform SC-530), met destructief onderzoek opgespoord (zie 3.4.3), waarbij de bouwkundige integriteit van een gebouw of constructie wordt aangetast (voorbeeld: in de fundering gegoten asbestcement leidingwerk). Het destructief onderzoek daarbij dient te geschieden onder het regime van SC-530. Het resultaat leidt tot een asbestinventarisatierapport Type-B als aanvulling op het asbestinventarisatierapport Type-A. Dit wordt door het asbestinventarisatiebedrijf ter beschikking gesteld via de opdrachtgever c.q. de houder van de omgevingsvergunning aan de vergunningverlener (gemeente).

7.14.8. Type 0: Beperkte inventarisatie voorafgaand aan een risicobeoordeling

Buiten het kader van SC-540 kan voorafgaand aan uit te voeren risicobeoordelingen, conform NEN 2991, in gebouwen, constructies of objecten in bewoonde/gebruikte staat die niet zullen worden gesloopt, worden volstaan met een beperkte, uitsluitend op visueel onderzoek gebaseerde, inventarisatie van asbesthoudende materialen. Deze inventarisatie dient gerapporteerd te worden.

Toelichting:

De uitvoering van een risicobeoordeling conform NEN 2991 valt, behoudens het bepaalde in 7.14.6.1 buiten het kader van deze SC-540. Het resultaat van een type 0 inventarisatie kan dan als startpunt dienen. Uiteraard wordt een Type-O inventarisatie uitsluitend uitgevoerd indien er voor het betreffende gebouw, constructie of object geen Type-A inventarisatie beschikbaar is, terwijl er redenen zijn om op korte termijn een NEN 2991 risicobeoordeling uit te voeren.

7.14.9. Bepalen van de indeling in een risicoklasse t.b.v. asbestinventarisatie

De inventarisatie van asbest, asbesthoudende producten, asbestbesmet materiaal of asbestbesmette constructieonderdelen in een bouwwerk of object is gericht op het vaststellen van de blootstellingrisico's bij het verwijderen ervan. De bepalende factoren daarbij zijn o.a. de aard van het asbest, asbesthoudende product, asbestbesmet materiaal of asbestbesmet constructieonderdeel, de wijze waarop het is aangebracht en daarmee de methode van verwijderen en de beschermingsmaatregelen. De vaststelling van de risicoklasse dient aantoonbaar gedocumenteerd uitgevoerd te zijn op basis van de resultaten van de inventarisatie.

De indeling in risicoklassen is gebaseerd op het Arbobesluit. Er zijn drie risicoklassen gedefinieerd, elk met een eigen specifiek veiligheidsregime. Deze risicoklassen zijn volgens het volgende globale model ingedeeld:

Risicoklasse

Beschrijving van de belangrijkste kenmerken

Lit. 1

1

Blootstellingsniveau < 0,01 vezels/cm3 (10.000 vezels/m3)

Licht regime, vergelijkbaar met de oude ‘vrijstellingsregelingen’.

Art. 4.44

2

Blootstellingsniveau 0,01 tot 1 vezels/cm3 (10.000 tot 1.000.000 vezels/m3)

Standaardregime conform de SC-530

Art. 4.48

3

Blootstellingsniveau > 1 vezels/cm3 (> 1.000.000 vezels/m3)

Verzwaard regime conform SC-530, uitsluitend voor verwijdering van ‘risicovolle’ niet-hechtgebonden materialen zoals spuitasbest, leiding- en ketelisolatie, brandwerend board en asbestkarton.

Art. 4.53a

Om een juiste indeling te kunnen maken zijn niet alleen gegevens nodig over het asbesthoudende materiaal (aard, samenstelling, asbestgehalte, graad van verwering/aantasting, wijze van bevestiging etc.). De inventariseerder moet óók op de hoogte zijn van de verwijderingstechnieken en -methoden die beschikbaar zijn. Immers, de combinatie van materiaaleigenschappen en de bij demontage of sloop gebruikte technieken bepalen uiteindelijke het concentratieniveau aan asbest in de lucht tijdens de asbestinventarisatie.

Opmerkingen

  • 1) De indeling van de risicoklassen dient te geschieden conform de vigerende wet- en regelgeving op basis van genoemde parameters. Zie par. 3.3.1.

  • 2) Het ministerie van SZW heeft een geautomatiseerd databestand geïntroduceerd met behulp waarvan de risicoklasse-indeling kan worden bepaald. Daarbij is een eenduidige en uniforme vaststelling van de risicoklassen en overdracht van gegevens met betrekking tot de bijbehorende verwijderingsvoorwaarden en beschermingsmaatregelen naar een asbestverwijderingsbedrijf verzekerd.

  • 3) Dit databestand is beschikbaar onder de naam SMA-rt (zie par. 3.4.6 en 3.4.7).

  • 4) De Arbeidsinspectie hanteert bij haar toezicht- en handhavingsactiviteiten SMA-rt.

7.14.10. Kwantificeren en registreren

Voor plaatmaterialen en golfplaat dient de hoeveelheid weergegeven te worden in m2. Desgewenst kan naar massa-eenheden (kg, ton) worden omgerekend. Bulktoepassingen, zoals spuitasbest, leidingisolatie etc. dienen altijd omgerekend te worden naar volume en/of massa-eenheden. Daarnaast dienen de afmetingen van alle asbesthoudende bouw- of constructiedelen zorgvuldig op een plattegrond te worden aangegeven en geregistreerd.

7.14.11. Monsterneming en analyse

Van elk type als asbestverdacht aangemerkt materiaal dient per onderzoeksproject door de inventariseerder tenminste één representatief monster te worden genomen. Ook indien het materiaal visueel als asbesthoudend wordt herkend. De monsterneming dient te voldoen aan de betreffende eisen uit NEN 5896: 2003.

Van materialen waarin het asbest inhomogeen aanwezig is zoals vinyl vloerbedekkingtypen, Internitplaat, beglazingskit etc., dienen meerdere monsters op selectief verschillende toepassingslocaties te worden genomen. Zie ook par. 7.16.3.2: Eisen te stellen aan monsterneming. De genomen monsters dienen geanalyseerd te worden door een voor deze verrichting door de RvA geaccrediteerd laboratorium dat werkt conform NEN 5896: 2003 (zie www.rva.nl).

7.15. Omvang van het project

Het is van belang dat de omvang van het project eenduidig wordt vastgelegd. In principe geldt een inventarisatie voor het gehele te onderzoeken gebouw/object, tenzij slechts opdracht is gegeven om een deel van het gebouw en/of object te inventariseren, bijvoorbeeld een bepaalde vleugel of verdieping. Het inventarisatiebureau bepaalt of een dergelijke opsplitsing niet in strijd is met de uitgangspunten van dit certificatieschema.

7.15.1. Zelfstandig te beschouwen bouwkundige eenheid

Het inventariseren van een als zelfstandig te beschouwen bouwkundige eenheid is toegestaan. Bij de indeling is het van belang dat de eenheden zodanig groot zijn, dat alle asbesthoudende bronnen binnen de bouwkundige of installatietechnische eenheid worden meegenomen. Het in één keer inventariseren van zeer grote bouwkundige eenheden kan tot bezwaren leiden en nadelen hebben. De oplossing ligt dan vrijwel altijd in het later samenbundelen van de deelinventarisaties tot een overzichtelijk geheel.

De asbestinventarisatie van de zelfstandig bouwkundige eenheid dient volledig in kaart gebracht, geïdentificeerd en gekwalificeerd te worden.

Voor de vraag of er een deelinventarisatie gemaakt kan worden, dient niet alleen gekeken te worden naar de mate waarin de ruimte bouwkundig zelfstandig is. Ook dient gekeken te worden of de betreffende asbestbron zich beperkt tot die ruimte.

Voorbeelden:

  • Een kamer met asbesthoudende vinyltegels is een zelfstandige bouwkundige eenheid waarbij de een deelinventarisatie tot die kamer beperkt kan worden.Een asbesthoudende roltrap loopt via een open verbinding door op drie verdiepingen. Alle verdiepingen behoren dan tot de te onderzoeken eenheid.

  • Een luchtbehandelingsysteem met asbestbevattende luchtkanalen bedient zes verdiepingen, waardoor al deze verdiepingen binnen de te onderzoeken eenheid vallen.

7.15.2. Het inventariseren van afzonderlijke bronnen of constructiedelen

Het inventariseren van afzonderlijke bronnen of constructiedelen is niet acceptabel. Opsplitsing in te kleine eenheden stuit vrijwel altijd op bezwaren. Het is bijvoorbeeld niet toegestaan om uitsluitend een gevelconstructie, vensterbanken of technische ruimten te inventariseren en daarbij geen aandacht te besteden aan de overige bronnen binnen de bouwkundige eenheid.

Voorbeeld:

In een grote hal met een staalconstructie waarop spuitasbest is aangebracht, bevinden zich winkels die afzonderlijk zijn verhuurd. Wanneer slechts een deel van de huurders opdracht geeft tot inventarisatie van de door hen gehuurde winkel, leidt dit tot een onvolledige inventarisatie die bovendien een onbetrouwbare basis vormt voor een omgevingsvergunning of een eventueel aansluitend uit te voeren risicobeoordeling conform NEN 2991. In dergelijke gevallen zal dus de eigenaar van het bouwwerk als (hoofd)opdrachtgever moeten optreden.

7.16. Het asbestinventarisatieplan

Wanneer een inventarisatiebureau niet een volledig bouwwerk, object of constructie onderzoekt, moet de gekozen indeling van het te onderzoeken bouwdeel gemotiveerd worden vastgelegd in het op te stellen asbestinventarisatieplan en het asbestinventarisatierapport.

7.16.1. Informatie van de opdrachtgever ten behoeve van historisch onderzoek

Het asbestinventarisatiebedrijf dient de opdrachtgever te verzoeken de relevante documenten en archieven beschikbaar te stellen waarin de toepassing van asbest en asbesthoudende producten is beschreven.

Toelichting:

Dit kan omvatten bouwtekeningen, archieven van verbouwingen of renovaties, beschrijving van calamiteiten of incidenten, eerder uitgevoerde (deel)saneringen etc.

Daarnaast dient de opdrachtgever te worden verzocht de mogelijkheid te bieden (ex)werknemers te laten interviewen voor zover dat relevant is voor het onderzoek.

7.16.2. Het systematisch opsporen van asbest, asbesthoudende producten etc.

Het bedrijf dient te werken met een checklist toegespitst op het te inventariseren bouwwerk of object. Tevoren dient deskresearch te zijn uitgevoerd, gebruikmakend van bestek, tekeningen, bouwaanvragen of vergelijkbare informatie. Resultaten van deskresearch dienen op de onderzoekslocatie tijdens het onderzoek aanwezig te zijn. Bij het inventariseren dienen alle ruimten en constructiedelen, met inbegrip van bijvoorbeeld kanalen en kokers, schoorstenen, kruipruimten, ruimten boven het plafond etc. onderzocht te worden. In het bouwwerk en/of object dienen de te onderzoeken materialen in hoofdgroepen te worden ingedeeld.

Toelichting:

Voorbeelden van een indeling in hoofdgroepen zijn onderstaand gegeven:

Installaties:

• In de controlelijst moet tot uiting komen dat onderzocht wordt hoe de installaties zijn opgebouwd:

– Verwarmings-/klimaatinstallaties;

– ventilatie (breng de opbouw/constructie van de ventilatiekanalen in beeld);

– stoomleidingen en overige buizen en leidingen;

– water;

– riolering;

– elektrische installaties;

– verticaal transport (liften, roltrappen etc.);

– (rook)gaskanalen;

– afvoerkanalen van apparaten (b.v. zuurkasten).

Apparatuur en inrichting:

• zuurkasten;

• schoolborden;

• noodstroom aggregaten.

Brandwerende constructies:

• brandcompartimenten:

• verticaal

• horizontaal

• brandwerende constructies naar belendingen;

• brandwerende bekleding draagconstructies.

Afwerking en decoraties:

• stucwerk;

• vloerbedekking incl. evt. lijmlaag;

• natuursteenvervangers;

• alle imitatiesteenachtige materialen;

• scheidingswanden e.d.;

• voegkit, afdichting dilatatievoegen.

Gevelconstructies en waterkerende constructies:

• golfplaten;

• dakbedekking; gevelbekleding;

• horizontaal

• verticaal

• waterkerende en waterdampdoorlatende lagen in buitenwanden endaken;

• natuursteenvervangers zoals bij waterdorpels en muurafdekkingen etc.

Tijdens de bouw toegepaste asbesthoudende hulpconstructies:

• verloren bekisting in betonconstructies;

• stelplaatjes.

Asbestbesmetting:

• asbeststof afkomstig van oude saneringen of erosie (kabelgoten verlaagde plafonds etc.) op materiaal of constructieonderdelen;

• asbeststof afkomstig uit naastgelegen bouwdelen of emissiebronnen (via banden, schoeisel of calamiteit) op materiaal of constructieonderdelen.

7.16.3. Veiligheidsaspecten

7.16.3.1. Inleiding

De inventariseerder beschikt bij de inventarisaties over de vereiste PBM’s.

7.16.3.2. Eisen te stellen aan monsterneming en analyse

Ter voorkoming van blootstelling of besmetting van de omgeving dienen bij de monsterneming de volgende voorzorgsmaatregelen in acht genomen te worden:

  • draag beschermende kleding en de voorgeschreven adembescherming. Bij het op de beschreven wijze bemonsteren van materialen kan worden volstaan met een halfgelaatsmasker P3 en geldt het regime van risicoklasse 1;

  • scherm de plaats van monsterneming af van de omgeving;

  • gebruik puntafzuiging (asbeststofzuiger) wanneer de te verwachten vezelemissie tijdens het nemen van een monster niet op een andere wijze is te voorkomen;

  • impregneer de ontstane breukvlakken;

  • de plaatsen waar monsters zijn genomen dienen terugvindbaar te zijn;

  • reinig de omgeving na afloop zorgvuldig, verpak elk verdacht materiaal als asbesthoudend;

  • verpak de monsters dusdanig dat er geen asbeststof kan vrijkomen bij onzorgvuldige behandeling tijdens verzending of transport;

  • het niet nemen van monsters en daardoor het creëren van uitsluitingen als gevolg van de inschatting dat bij monstername een onacceptabele vezelemissie zal ontstaan is niet toegestaan;

  • de inventariseerder dient er zeker van te zijn dat er voldoende monstermateriaal genomen wordt;

  • tevens dient hij het analyseresultaat kritisch te beoordelen en de representativiteit van de monsterneming onderbouwd te beschrijven. Indien er twijfels zijn betreffende de uitkomst van de analyse dient een nieuw monster genomen te worden, of een contra-analyse uitgevoerd te worden.

7.16.3.3. Inventarisatie van risicovolle materialen

Bij het inventariseren van niet-hechtgebonden asbest of asbesthoudende materialen is er een reële kans op blootstelling. Dit geldt met name voor situaties waarbij het evenwicht wordt verstoord, bijvoorbeeld het openen van plafonds, het betreden van kruipkelders of technische ruimten. In dat geval dienen er adequate beschermingsmaatregelen te worden genomen en de besmetting van aangrenzende bouwdelen te worden voorkomen. Bij (vermoeden van) zwaar met niet-hechtgebonden asbesthoudende materialen vervuilde ruimten dient de inventarisatie in containment te worden uitgevoerd.

7.16.3.4. Ernstige besmettingen die een direct blootstellingsrisico opleveren

Indien tijdens de inventarisatie een ernstige besmetting met niet-hechtgebonden asbesthoudende materialen wordt aangetroffen, die een direct risico opleveren voor bewoners / gebruikers van een gebouw of constructie, dient de opdrachtgever hierover terstond ingelicht te worden. Dit leidt tot een onvolledige rapportage en tot het dringend advies per direct organisatorische (voorzorgs)maatregelen te treffen en een risicobeoordeling conform NEN 2991 te laten uitvoeren. Weigert een opdrachtgever om maatregelen te nemen om bewoners/gebruikers tegen de blootstelling aan asbest te beschermen, dan kunnen in uiterste consequentie andere stappen worden ondernomen.

7.17. Rapportage

7.17.1. Inleiding

De belangrijkste activiteit van het asbestinventarisatiebedrijf is het inventariseren van asbesthoudende materialen en/of secundaire bronnen in een gebouw, constructie of object. Met behulp van de verkregen informatie kunnen de asbesthoudende materialen worden verwijderd. Het asbestinventarisatierapport is daarom van groot belang voor het zorgvuldig en hygiënisch verantwoord verwijderen van asbest. In deze paragraaf wordt aangegeven op welke wijze de resultaten van de asbestinventarisatie dienen te worden gerapporteerd. Voor minder omvangrijke asbestinventarisaties dient eenzelfde model te worden gehanteerd.

Par. 7.17.4 geeft een evaluatieformulier dat altijd in het inventarisatierapport dient te worden opgenomen.

Het is gebruikelijk om behalve een schriftelijke versie, ook een digitale versie van het rapport aan de opdrachtgever aan te bieden. De digitale kopie is beveiligd, zodat daarin geen veranderingen aangebracht kunnen worden (doorgaans een PDF-file). Desgewenst kunnen tabellen, tekeningen en andere bijlagen in het oorspronkelijke format (b.v. Word of Excel) worden meegeleverd, zodat een opdrachtgever deze kan gebruiken als basis voor een asbestbeheersplan. Wel moet daarbij duidelijk aan de opdrachtgever worden vermeld dat alle door hem aangebrachte veranderingen en/of toevoegingen niet meer onder verantwoordingen van het inventarisatiebureau vallen, tenzij deze gegevens door het inventarisatiebureau zijn gevalideerd. Dit geldt ook voor via het Internet werkende systemen van gegevensuitwisseling. Voor alle digitale systemen geldt dat deze afdoende beveiligd moeten zijn.

7.17.2. Inventarisatierapport Type-A, Type-B of Type-G

Dit omvat de inventarisatie van direct waarneembaar asbest, asbesthoudende producten, asbestbesmet materiaal of asbestbesmette constructieonderdelen in een bouwwerk of object. Bij de inventarisatie kan gebruik worden gemaakt van handgereedschap (zonder of met licht destructief onderzoek).

De rapportage Asbestinventarisatie Type-G dient naast hetgeen is aangegeven bij Asbestinventarisatie Type-A, de volgende onderdelen te bevatten:

  • Resultaten risicobeoordeling

    *Rapportage dient te voldoen aan hoofdstuk 4 en 5 van NEN 2991: 2005

  • Asbestbeheersplan

    *Rapportage dient te voldoen aan bijlage D van NEN 2991: 2005

Indien relevant voor het bouwwerk of object wordt tevens een opsomming gegeven van de vermoedelijk niet-direct waarneembare aanwezigheid van asbest, asbesthoudende producten, asbestbesmet materiaal of asbestbesmette constructieonderdelen in het bouwwerk of object, waarop in tweede instantie een aanvullende inventarisatie (Type B) uitgevoerd zal moeten worden. Deze bevinding dient in de samenvatting van het rapport te worden aangegeven. Het inventarisatierapport Type-A zal kunnen dienen als basis voor de aanvraag van een omgevingsvergunning. Dit rapport dient tenminste de volgende elementen te bevatten:

7.17.2.1. Titelblad

Waarop is vermeld:

  • Naam van de eigenaar / opdrachtgever en de partij (asbestverwijderingsbedrijf, directievoerder, projectbegeleider e.d.) die namens de opdrachtgever optreedt;

  • Naam van het uitvoerende inventarisatiebureau met het certificaatnummer;

  • Naam van de uitvoerende medewerkers met identificatiecode (Ascert-code DIA)

  • Unieke projectidentificatie code;

  • Omschrijving van de onderzochte bouwkundige eenheid, constructie of object;

    Toelichting:

    Wanneer er sprake is van een beperkt doelruimte etc. ..... bv .....

  • Duidelijk en onmiskenbaar aangeven, voor welk doel het rapport geschikt is:

    • Voor het verwijderen van uitsluitend in dit rapport onder type A geïnventariseerde asbesthoudende materialen;

    • Voor het aansluitend uitvoeren van een Type B onderzoek ter verificatie van de lijst van redelijk vermoedelijke aanwezig asbest in het daaraan voorafgaande Type A onderzoek;

    • Voor het vaststellen van de gebruiksintegriteit van het gehele gebouw met een asbestinventarisatierapport Type-G ;

    • Voor de renovatie van een in de inleiding nader gespecificeerd deel van het onderzochte bouwwerk;

    • Voor de renovatie van het gehele bouwwerk.

    • Voor de sloop van het gehele bouwwerk

  • Datum van interne autorisatie.

Verplicht is onderstaande classificatie aanvullend op de titelpagina op te nemen.

Omvang onderzoek

  • Gehele gebouw of object

  • Gedeelte van gebouw of object

  • Representatieve steekproef (bijvoorbeeld bij flatgebouwen, 10% voor vergunning)

  • Aanvulling op representatieve steekproef

  • Onvoorzien aanwezig asbest

Soort onderzoek

  • Asbestinventarisatie Type-A

    □ Volledig

    □ Onvolledig (NEN 2991:2005) ernstig blootstellingsrisico

  • Asbestinventarisatie Type-B

  • Asbestinventarisatie Type-G

Risicobeoordeling

  • Risicobeoordeling ten behoeve van sloop en verbouw (SMA-rt)

  • Risicobeoordeling in gebruiksfase (NEN 2991: 2005)

7.17.2.2. Samenvatting

Hierin zijn alle relevante uitkomsten van het onderzoek bondig samengevat. Tevens dient hier aangegeven te worden:

  • Een numeriek overzicht van aantal bronnen met risicoklasse 1, 2 en/of 3 en eventueel aantal bronnen met beargumenteerde afwijkingen;

  • of er een redelijk vermoeden bestaat op de aanwezigheid van in de constructie verborgen asbesthoudende materialen met verwijzing naar het desbetreffende overzicht in het rapport;

  • of het om een ‘volledig’ Type-A onderzoek gaat, of om een ‘onvolledig’ Type-A onderzoek. In geval van een onvolledig Type-A onderzoek dienen de beperkingen en uitsluitingen die expliciet bij deze inventarisatie behoren, te zijn aangegeven. Zie ook par. 7.14.6.

7.17.2.3. Omschrijving van de opdracht

  • Een opsomming van de door de opdrachtgever ter beschikking gestelde informatie en/of documenten;

    Toelichting: Indien er meerdere inventarisatiebureau’s opeenvolgend voor het betreffende bouwwerk/object een rapport hebben uitgebracht dienen deze hier vermeld te worden met vermelding van opsteller (naam en Ascert-code) , identificatiecode en publicatiedatum.

  • Een omschrijving van de opgedragen werkzaamheden;

  • Een eenduidige en volledige identificatie van de onderzochte bouw- en constructiedelen, voorzien van plaats, adres en datum;

  • De persoon of personen die de inventarisatie heeft/hebben uitgevoerd incl. de Ascert-code van de DIA;

  • Het type inventarisatie;

  • Datum van interne autorisatie.

7.17.2.4. Methoden

Een omschrijving van de gebruikte onderzoeksmethoden.

7.17.2.5. Resultaten

  • Resultaten van het vooronderzoek (historisch onderzoek, desk research);

  • Een kwalitatief overzicht van alle aangetroffen asbesthoudende materialen (type product, soort(en) asbest en gehalte, toepassing);

  • Een overzicht van de genomen monsters;

  • Een overzicht van de analyseresultaten zoals aangeleverd door het geaccrediteerde laboratorium;

  • Een compleet kwantitatief overzicht van alle aangetroffen asbesthoudende materialen, exacte plaatsen, de bereikbaarheid van die plaatsen, de wijze van bevestiging van asbestbevattend materiaal etc; deze gegevens dienen als input voor het indelen in één van de drie risicoklassen;

  • Plaatsen die niet geïnventariseerd zijn, maar wel opgenomen zijn in de eenduidige en volledige identificatie van de onderzochte bouw- en constructiedelen.

7.17.2.6. Indeling in risicoklassen bij verwijdering

  • Geef voor elk type / toepassing asbesthoudend materiaal aan hoe dit gedemonteerd of gesloopt moet worden;

  • Geef voor de gekozen verwijderingsmethode(n) per type/toepassing materiaal een onderbouwde samenvatting van de gevonden verwijderingsvoorwaarden met de daarbij gevonden risicoklasse-indeling.

  • De brongerelateerde output van de SMA-rt risicoklassebepaling dient bovendien de volgende gegevens te bevatten:

    Bovenaan het document

    Onderaan het document

    • Ascert-code en naam van het inventarisatiebureau.

    • Unieke projectidentificatie code (ID-project) aangevuld met de identificatie van de asbestbron.

    • De datum van het tijdstip van genereren

    • Unieke code van het document

    • Vermelding dat het document onverbrekelijk onderdeel uitmaakt van het asbestinventarisatie-rapport (ID-project);

    • Argumenten voor afwijkingen (par. 3.4.7).

7.17.2.7. Conclusies en aanbevelingen

  • Een puntsgewijze samenvatting van alle conclusies en aanbevelingen;

  • Onderbouwing van het redelijk vermoeden op de aanwezigheid van in de constructie verborgen asbesthoudende materialen, met vermelding van het moment van het Type-B onderzoek (voor of tijdens de sloop);

  • Voor zover relevant: Aanbevelingen voor eventueel vervolgonderzoek conform NEN 2991: 2005 (Risicobeoordeling in niet-sloopsituaties).

7.17.2.8. Bijlagen bij het inventarisatierapport

  • a) Bouwtekeningen, plattegronden en/of schetsen waarin de asbesthoudende materialen zijn ingetekend. Indien deze desgevraagd niet door de opdrachtgever ter beschikking zijn gesteld, dan zal met het oog op een eenduidige duiding van de asbesthoudende materialen het asbestinventarisatiebedrijf deze dienen te vervaardigen;

  • b) Beknopt verslag van alle inspanningen die verricht zijn m.b.t. het deskresearch met bronvermelding duidelijk en overzichtelijk;

  • c) Verslag van de gesprekken met o.a. gebouwenbeheerders in de vorm van beknopt verslag;

  • d) in welke mate het uitgevoerde deskresearch voldoende input/gegevens heeft verschaft voor het veldwerk.

  • e) Conclusies m.b.t. de informatie verzameld onder b), c) en d);

  • f) Foto’s;

  • g) Indien relevant, digitale informatiedragers met onderzoeksgegevens (CD-ROM of DVD);

  • h) Integrale opname van een kopie van de analysecertificaten met daarop aangegeven de unieke projectidentificatiecode;

  • i) Wanneer bij de inventarisatierapporten gebruik gemaakt is van validatiemetingen conform SC-548: versie 01, datum 15-09-2011/NEN 2939, dient de rapportage daarvan, voorzien van unieke projectidentificatiecode, bij het inventarisatierapport gevoegd te worden;

  • j) SC-540 Bijlage G Verplichtingen van de opdrachtgever overeenkomstig Wet- en regelgeving;

  • k) Blanco evaluatieformulier voor onvoorzien asbest conform par. 7.17.4;

  • l) De oorspronkelijke brongerelateerde output van de SMA-rt risicoklassebepaling.

7.17.3. Aanvullend inventarisatierapport Type-B

Het asbestinventarisatierapport Type-B is het resultaat van de aanvullende inventarisatie van alle redelijk veronderstelde niet-direct-waarneembare asbest en asbesthoudende producten etc. die direct voorafgaand aan de bouwkundige sloop met destructief onderzoek zijn opgespoord en waarbij de bouwkundige integriteit van een gebouw of constructie is aangetast (voorbeeld: in de fundering gegoten asbestcement leidingwerk).

De directe aanleiding tot een dergelijke inventarisatie is de vaststelling, tijdens inventarisatie Type-A (zie par. 3.4), van het redelijke vermoeden van in het bouwwerk of object niet-direct-waarneembare asbest en asbesthoudende producten.

Het asbestinventarisatierapport Type-B vormt een aanvulling op het asbestinventarisatierapport Type-A.

7.17.4. Evaluatieformulier als verplicht onderdeel van het inventarisatierapport

De auteurs van de elkaar opvolgende versies van het inventarisatierapport

1. Asbestinventarisatie type A

Naam inventarisatiebureau

 

Ascert-code

 

Rapport nummer

 

Vrijgave datum

 

2. Asbestinventarisatie type B

Naam inventarisatiebureau

 

Ascert-code

 

Rapport nummer

 

Vrijgavedatum

 

3. Asbestinventarisatie van onvoorzien asbest

Naam inventarisatiebureau

 

Ascert-code

 

Rapport nummer

 

Vrijgave datum

 

Omschrijving onvoorzien asbest

Omschrijving

Plaats

Hoeveelheid

Asbestverwijderingsbedrijf

Naam

 

Ascert-code

 

Naam

Handtekening

   

Verzonden naar

1.

2.

3

4

5

6

7

Door (naam)

             

datum

             

Paraaf

             
               

Verzendlijst: 1= AIB type A; 2= AIB type B; 3= AIB onvoorzien; 4 = gemeente; 5 = eigenaar; 6 = opdrachtgever

8. Beoordelingsmethodiek

De wijze waarop de certificatie-instelling de beoordelingen en controles uitvoert is als volgt elders in certificatieschema vastgelegd:

Deel I Algemene bepalingen Hoofdstuk 4 Certificatiereglement:

In het certificatiereglement is aangegeven op welke wijze een kandidaat een procescertificaat kan verwerven. Naast de procedurele gang van zaken zijn dat de vorm, aard en frequentie van de beoordelingen en rapportage daarvan op zowel de kantoorlocatie(s) als de projectlocaties. De besluitvorming het certificaat wel / niet te verlenen in combinatie met de publicatie van het certificaat met opname in het Ascert Register.

Deel I Algemene bepalingen Hoofdstuk 6 Toezicht

In dit gedeelte is aangegeven hoe de certificatie-instelling gedurende de looptijd van het certificaat toegang heeft tot de werkzaamheden van de certificaathouder. Vermeld zijn de vorm, aard en frequentie van de beoordelingen op zowel de kantoorlocatie(s) als de projectlocaties. Voor de projectbeoordelingen is een controlelijst beschikbaar.

Tenslotte is aangegeven welke maatregelen de certificatie-instelling neemt in reactie op de geconstateerde bevindingen en de afhandeling daarvan door de certificaathouder. Daarin is voorzien de mogelijkheid van voortijdige intrekking van een procescertificaat na herhaald onvoldoende reageren van de certificaathouder binnen de certificatieperiode.

Tenslotte is vermeld de besluitvorming het certificaat wel / niet opnieuw te verlenen in combinatie met de eventuele publicatie van het certificaat met opname in het Ascert Register.

8.1. Tijdsbesteding bij de beoordelingen

De aangegeven tijdsbesteding is een richtlijn; de tijdseenheden zijn inclusief rapportage.

  • Jaarlijkse beoordeling en hercertificatie op vestiging: 1 mandag;

  • beoordeling op projectlocatie: 0,5 mandag per beoordeling; maximaal 2 beoordelingen per dag.

8.2. Combinatie met beoordelingen voor andere certificatieschema’s

De CKI dient in geval van het combineren van beoordelingen, met de beoordelingsrapportage aannemelijk en aantoonbaar te kunnen maken, dat bij beoordeling per vestiging de minimale vereisten van SC-540 gedurende de certificatieperiode worden onderzocht. Beoordelingen op projectlocaties staan op zichzelf en dienen conform het bepaalde in par. 5.2.2 uitgevoerd te worden.

9. Het certificaat

9.1. Certificaatgegevens

Het certificaat dient minimaal de navolgende gegevens te bevatten (zie SC-530 Bijlage E).

Gegevens van de certificaathouder:

  • Volledige bedrijfsnaam

  • Contactpersoon

  • Vestigingsplaats

  • Inschrijvingsnummer van de Kamer van Koophandel

  • Relatie met eisenstellend (werkveld specifiek) document identificatie en versie aanduiding.

  • Werkmaatschappijen in de bijlage (zie par. 4.3.4)

  • Ascert-code van de certificaathouder

Gegevens van de CKI:

  • Naam;

  • Vestigingsplaats;

  • Logo;

  • Kenmerk van de aanwijzingsbeschikking minister SZW.

Overige gegevens certificaat:

  • De datum van inwerkingtreding en de datum tot wanneer het certificaat geldig is.

  • Tekst: Op het certificaat dient vermeld te worden, dat de instelling verklaart dat het betreffende bedrijf voldoet aan de eisen uit het werkveldspecifieke certificatieschema;

  • Handtekening bevoegd persoon CKI;

  • Beeldmerk en logo Ascert met daarin de vermelding SC-540

  • Datum

9.2. Gebruik van het certificaat

Het gebruik van het certificaat is gebonden aan het Ascert Beeldmerk.

9.3. Ascert Certificaatregister

De CKI registreert maandelijks de actuele gegevens in het systeemcertificaat. Conform de overeenkomst met Ascert worden de gegevens elektronisch verzonden aan Bureau Ascert ten behoeve van het Ascert Certificaatregister. Het intrekken van certificaten dient door de CKI onmiddellijk te worden doorgegeven aan Ascert. Dit register wordt via internet toegankelijk gemaakt, binnen de wettelijke kaders.

Deel III. Bijlagen

Deel III van dit certificatieschema bevat de bijlagen, waarnaar in de delen I en II verwezen wordt.

Bijlage A. Meldingsformulier asbestinventarisatie

Verplichtend karakter

Deze gegevens worden ter beschikking gesteld aan de certificatie-instelling.

   

1 Arbeidsinspectie

7 Periode asbestinventarisatie

Adres:

Aanvangsdatum:

Postcode en plaats:

Tijdstip aanvang werk

E-mailadres:

Einddatum:

 

Tijdstip einde werk:

2 Certificatie-instelling van het asbestinventarisatiebedrijf

 

Naam:

8 Type locatie: (indien anders)

Contactpersoon:

0 wel in gebruik

Adres:

0 niet in gebruik

Postcode

 

Plaats :

Bouwwerk

Telefoonnr.:

0 utiliteitsgebouw

Faxnr:

0 woning (en)

E-mailadres:

0 agrarische drijfsgebouwen

 

0 flat(s)

3 Asbestinventarisatiebedrijf

0 kantoor

Naam:

0 school

Contactpersoon:

0 overige, namelijk:

Adres:

 

Postcode

Object

Plaats :

0 .....

Telefoonnr.:

0 .....

Faxnr:

0 .....

E-mailadres:

 

Ascert-code:

Overig

 

0 .....

4 Aantal asbestinventariseerders

0 .....

DIA:

0 .....

   

5 Plaats waar de asbestinventarisatie

9 Ondertekening

wordt uitgevoerd (de locatie)

Asbestinventarisatiebedrijf

Omschrijving projectlocatie:

Plaats: :

Adres:

Datum:

Postcode:

Naam bedrijf:

Plaats:

Naam organisatie:

Telefoonnr:

Naam contactpersoon:

E-mailadres:

Naam contactpersoon:

 

Handtekening:

6 Type asbestinventarisatie

 

0 Type A

10 Toegangsvoorwaarden

0 Type B

Naam contactpersoon

 

telefoon

 

etc.

Bijlage B. Definities (i)

Informatief karakter

Begrip

Definitie / betekenis

Aangewezen certificatie-Instelling

Een instelling die vanwege een ministeriële aanwijzing gerechtigd is te toetsen of een bedrijf haar werkzaamheden uitvoert conform een overeengekomen certificeringschema (b.v. asbestinventarisatie of asbestverwijdering ).

Afdichten / afschermen / inkapselen/ Impregneren

Het aanbrengen van een duurzame afscherming of impregnatie ter voorkoming van het vrijkomen van asbestvezels

Toelichting:

Een duurzame inkapseling/impregnatie bewerkstelligt dat in een besloten ruimte gedurende de resterende gebruiksjaren van een gebouw of constructie vanuit het asbesthoudend materiaal, zelfs onder intensieve gebruikscondities, geen asbestconcentratie in de lucht ontstaat die de door het ministerie van IenM gestelde Streefwaarde uitgedrukt als een 8-uurs gemiddelde concentratie significant overschrijdt.

Afnemer

De natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie het asbestinventarisatiebedrijf of het asbestverwijderingsbedrijf de dienst(en) levert.

Afvalprocedure

Voor de omschrijving van de afvalprocedure zie document SC-531: versie 01, datum 15-09-2011.

Amfiboolasbest

De vezelachtige silicaten actinoliet (Cas-nummer 77536-66-4), amosiet (Cas-nummer 12172-73-5), anthofylliet (Cas-nummer 77536-67-5), crocidoliet (Cas-nummer 12001-28-4) en tremoliet (Cas-nummer 77536- 68-6), alsmede producten waarin die vezelachtige silicaten zijn verwerkt.

Arbeidshygiënische criteria

Criteria met betrekking tot de arbeidshygiënische voorzieningen bij de voorbereiding en uitvoering van asbestinventarisatie of asbestverwijderingswerk.

Asbest

De vezelachtige silicaten actinoliet (Cas-nummer 77536-66-4), amosiet (Cas-nummer 12172-73-5), anthofylliet (Cas-nummer 77536-67-5), chrysotiel (Cas-nummer 12001-29-5), crocidoliet (Cas-nummer 12001-28- 4) en tremoliet (Cas-nummer 77536-68-6.

Asbestanalyse

Analyse door een voor de desbetreffende verrichting RvA geaccrediteerd laboratorium (zie www.rva.nl) van een materiaal- of luchtmonster op de aanwezigheid, type en percentage/concentratie asbest.

Asbesthoudend bouw- of constructiemateriaal

Bouw- of constructiematerialen waarin serpentijnasbest of amfiboolasbest verwerkt of aanwezig is en waarvan het asbestgehalte groter of gelijk is aan 0,1 gewichtsprocent (de bepalingsondergrens van de methode zoals vastgelegd in NEN 5896: 2003).

Toelichting:

Asbesthoudende materialen worden vaak ten onrechte als ‘asbest’ aangeduid.

De in SC-540 en SC-530 gebruikte benaming is asbest, asbesthoudende producten, asbestbesmet materiaal of asbestbesmette constructie-onderdelen

Asbestinventarisatieplan

De schematische weergave van waar, wanneer, hoe, door wie en onder welke omstandigheden/randvoorwaarden een asbestinventarisatie wordt gedaan en uit welke onderdelen die bestaat.

Asbestinventarisatiewerk

Het systematisch inventariseren van alle asbesthoudende materialen in een nader omschreven (gedeelte van een) bouwwerk, constructie of object met als resultaat een asbestinventarisatierapport conform SC-540 par. 7.17.

Asbestinventarisatierapport

Rapport, onderscheiden naar type-A, type-B, type-O en type-G, waarin het resultaat van het volledige asbestinventarisatiewerk is vastgelegd conform SC-540 par. 7.17.

Asbestverdacht materiaal

Hieronder wordt verstaan een materiaal dat op basis van uitsluitend een visuele, en dus subjectieve, beoordeling als asbesthoudend of’mogelijk asbesthoudend’ wordt beoordeeld.

Toelichting:

Eerst na monsterneming en -analyse conform NEN 5896: 2003, door een daartoe geaccrediteerd laboratorium, kan het materiaal in het inventarisatierapport met objectieve zekerheid worden aangeduid als asbesthoudend, met vermelding van asbesttype en concentratieklasse.

Asbestvezel

Een asbestdeeltje dat langer is dan 5 micrometer, een diameter heeft van minder dan 3 micrometer en een lengte/breedte verhouding heeft van meer dan 3:1 (Arbobesluit). In de milieukwaliteitdoelstellingen voor asbest van het ministerie van Infrastructuur en Milieu vallen ook vezels met een lengte kleiner dan 5 micrometer onder de definitie asbestvezel.

Audit

Beoordeling van een (kandidaat) certificaathouder op conformiteit met een certificatieschema door een daartoe RvA geaccrediteerde, en/of door de minister van SZW aangewezen certificatie-instelling

Auditor

Benaming gehanteerd voor een vakdeskundige beoordelaar van een certificerende Instelling

Bedrijfskundige criteria

Criteria voor de inrichting, uitvoering, beheersing en borging van het asbestinventarisatieproces.

Beheersing

De operationele technieken en activiteiten die worden toegepast om te bewerkstelligen dat de asbestinventarisatie geschiedt conform de SC-540.

Bemonsteringsplan

De schematische weergave van de plaatsen waar monsters worden genomen, de aard van de monsters, de hoeveelheid en andere relevante gegevens, waaronder persoonlijke beschermingsmiddelen en maatregelen bij monsterneming ter voorkoming van emissie van asbest.

Beoordeling

Zich een oordeel vormen over een onderwerp door te onderzoek/te meten of dit voorwerp op de te beoordelen eigenschappen overeenkomt met de gestelde norm of referentie.

Borging (arbo en milieu)

Het geheel van alle geplande en systematische acties die nodig zijn om te verzekeren dat bij de asbestinventarisatie de verspreiding van asbest naar mens en omgeving wordt voorkomen met inachtneming van de wettelijk geldende normen en voorschriften.

Bouwwerk

Datgene wat gebouwd wordt of voortkomt uit bouwwerkzaamheden. Een bouwwerk moet voldoen aan vier criteria:

• Het moet van enige omvang zijn.

Toelichting:

Een simpele grafsteen is niet van enige omvang en derhalve geen bouwwerk. Een grafmonument is wel van enige omvang en derhalve wel een bouwwerk.)

• Het moet een constructie zijn.

• Het moet driedimensionaal zijn.

• Het moet plaatsgebonden zijn.

Toelichting

Een verrijdbare viskraam die ergens zes maanden staat, is een bouwwerk. Dezelfde verrijdbare viskraam die elke dag ergens anders staat, is geen bouwwerk.

Voorbeelden van een bouwwerk zijn: utiliteitsgebouwen, woningen, schuren, woonwagens, fietsenstallingen, stallen, midgetgolfbanen. lantaarnpalen, fabriekshallen, transformatorhuisjes, viaducten, grafmonumenten, industriële installaties die zich op een vaste plaats bevinden, stacaravans en verrijdbare viskramen met een vaste standplaats.

Bouwkundige eenheid

Een functionele eenheid van een bouwwerk, constructie of object (vleugel, verdieping, technische ruimte etc.).

Toelichting:

Bij de indeling is het van belang dat de eenheden zodanig groot zijn dat alle asbesthoudende bronnen binnen de bouwkundige of installatietechnische eenheid worden meegenomen. Voorbeelden:

Een asbesthoudende roltrap loopt via een open verbinding door op drie verdiepingen. Alle verdiepingen behoren dan tot de te onderzoeken eenheid.

Een luchtbehandelingsysteem bedient 6 verdiepingen waardoor al deze verdiepingen binnen de te onderzoeken eenheid vallen.

Brand

Een brand is een verbranding met vuur die zich ongehinderd uit kan breiden en schade en/of gevaar veroorzaakt. Binnen het kader van dit certificatieschema is de betekenis brand incl. het vrijkomen van asbestvezels. Ook wel als asbestbrand aangeduid.

Calamiteit

Een calamiteit is de algemeen gebruikte aanduiding voor een niet-verwachte gebeurtenis die ernstige schade kan veroorzaken. In dit certificatieschema wordt deze gebeurtenis gekoppeld aan asbestrisico’s voor de omgeving voordat met asbestverwijderingswerk wordt begonnen.

Constructie

Iets wat door construeren is ontstaan.

Toelichting:

Met een constructie kan een compleet bouwwerk bedoeld worden, maar in de context van een asbestinventarisatie wordt een constructie beschouwd als een zelfstandig onderdeel van een bouwwerk of object b.v. een hangconstructie van een brug, de fundering van een gebouw, de draagconstructie van een viaduct. Deze is apart benoemd omdat in dergelijke deelconstructies soms specifieke asbesttoepassingen voorkomen.

Containment

Constructie waarmee een werkgebied waar asbesthoudende materialen worden verwijderd wordt afgeschermd van de omgeving en waarin een wettelijk vastgelegd niveau van onderdruk in stand wordt gehouden, ter voorkoming van de verspreiding van asbestvezels naar mens en milieu.

Decontaminatieprocedure

Voor de omschrijving van de decontanimatieprocedure zie de documenten SC-531A: versie 01, datum 15-09-2011 en SC-531B: versie 01, datum 15-09-2011 op www.ascert.nl onder Documenten.

Demonteren

Het zonder bewerkingen als één geheel verwijderen van een asbestbevattend product of apparaat. Demonteren is een vorm van slopen.

Desk research

Het uitvoeren van een bureauonderzoek naar de bouwhistorie van het object.

Deskundig Inventariseerder Asbest (DIA)

Persoon die in het bezit is van een persoonscertificaat Deskundig Inventariseerder Asbest conform SC- 560. En daarmee aantoont te voldoen aan de in Bijlage A van de SC-540 vastgelegde vakbekwaamheidsprofiel

Deskundig toezichthouder Asbestverwijdering (DTA)

Persoon die in het bezit is van een persoonscertificaat Deskundig Toezichthouder Asbestverwijdering conform SC-510 en het daarin vastgelegde vakbekwaamheids-profiel.

Deskundig Asbestverwijderaar (DAV)

Persoon die in het bezit is van een persoonscertificaat Deskundig Asbestverwijderaar conform SC-520 en het daarin vastgelegde vakbekwaamheidsprofiel.

Geaccrediteerd asbestlaboratorium

Laboratorium dat beschikt over een accreditatie van de Raad voor Accreditatie voor de desbetreffende verrichting. Er wordt apart geaccrediteerd voor onder meer de volgende verrichtingen m.b.t asbest:

• materiaalanalyse;

• monsterneming van binnenlucht in een bestaande situatie;

• analyse van binnenluchtmonsters (bestaande situatie);

• eindcontrole na asbestverwijdering in een containment, glovebag (couveusezak) of buitensituatie conform NEN 2990: 2005

• niet-routinematig onderzoek inzake asbest (onderzoek & ontwikkeling ofwel een O&O-erkenning).

Opmerking:

Een laboratorium/onderzoeksinstelling dat een eindcontrole na verwijdering van asbest uitvoert moet geaccrediteerd zijn conform NEN-EN-ISO/IEC 17020: 2004 type-C (RvA-Inspectie).

De overige verrichtingen (luchtmeting, materiaalanalyse etc.) wordt beoordeeld conform NEN-EN-ISO/IEC 17025: 2005 (RvA Testen). Over het algemeen geldt dus dat een laboratorium dat een eindcontrole uitvoert voor beide verrichtingen, geaccrediteerd moet zijn. Combinaties zijn mogelijk, waarbij de NEN-EN-ISO/IEC 17020: 2004 leidend is met daaronder één of meer RvA-Testen accreditaties

Gecertificeerd asbestinventarisatiebedrijf

Bedrijf dat voldoet aan de criteria ter zake van asbestinventarisatie conform certificatieschema SC-540 opgesteld door CCvD Asbest en getoetst aan de wet- en regelgeving door het ministerie van SZW.

Een dergelijk bedrijf is op grond van artikel 11 van het Asbestverwijderingsbesluit en de overeenkomst met Ascert gemachtigd het Ascert-beeldmerk te voeren (SC-065: versie 01, datum 15-09-2011 en SC-800: versie 01, datum 15-09-2011).

Gecertificeerd asbestverwijderingsbedrijf

Bedrijf dat voldoet aan de criteria ter zake van asbestverwijdering, conform certificatieschema SC-530, opgesteld door CCvD Asbest en getoetst aan de wet- en regelgeving door Min van SZW.

Een dergelijk bedrijf is op grond van artikel 11 van het Asbestverwijderingsbesluit en de overeenkomst met Ascert gemachtigd het Ascert-beeldmerk te voeren (SC-065: versie 01, datum 15-09-2011 en SC-800: versie 01, datum 15-09-2011).

Glovebag (couveusezak)

Niet-betreedbare constructie van beperkte omvang waarmee het te verwijderen asbestbevattende materiaal lekvrij wordt afgeschermd van de omgeving.

Het gebruik van een glovebag is voorbehouden aan gecertificeerde bedrijven door of onder toezicht van de DTA aanwezig op de projectlocatie, SC-531D.

Destructief onderzoek in verband met niet-direct waarneembaar, vermoedelijk aanwezig asbest

Niet-direct waarneembaar en vermoedelijk aanwezig asbest is asbestmateriaal waarvan met gebruikmaking van ander materieel dan de gereedschapset als vermeld in SC-540 par. 7.14.4. de bouwkundige integriteit, voorafgaande aan de bouwkundige sloop van een bouwwerk, object of constructie, moet worden verstoord om de aanwezigheid ervan te kunnen vaststellen. Deze onderzoekmethode wordt aangeduid met destructief onderzoek en is beschreven in SC-540 par 3.4.3.

Toelichting:

Het onderscheidende criterium is de aantasting van de bouwkundige integriteit.

Het boren in een vloer om een onderliggende asbesthoudende deklaag op te sporen of het gebruik van een holle boor in een buisisolatie valt dus niet onder destructief onderzoek en wordt geacht onderdeel uit te maken van SC-540 par 3.4.2. uit te voeren type-A onderzoek. Het met behulp van de gereedschapset toegang verschaffen achter een plafond, zonder daarbij de bouwkundige integriteit te verstoren, om asbesthoudend materiaal op te sporen is duidelijk een vorm van licht destructief onderzoek en valt onder type-A (SC-540 par. 3.4.2).

Doucheprocedure

Zie decontaminatieprocedure

Eindcontrole na asbestverwijdering

Bepaling (visuele inspectie, monsterneming en analyse) uitgevoerd volgens NEN 2990: 2005 die plaatsvindt na beroepsmatige verwijdering van asbest in een containment of afgeschermde ruimte, om vast te stellen of er visueel geen asbestbevattend stof meer in de ruimte aanwezig is en of de asbestconcentratie in de lucht zich beneden de wettelijke vrijgavegrens bevindt. Indien niet in containment of afgeschermde ruimte asbest is verwijderd (buitenlocaties) geldt de visuele inspectie als eindcontrole.

De instelling die deze werkzaamheden uitvoert is aangeduid als Eindbeoordelingsinstelling (zie par 2.1 definities.

Opmerking:

Zie verder SC-530 par. 7.16 Eindcontrole en eindoplevering.

Incident

Storend voorval, onvoorziene gebeurtenis met betrekking tot het ontstaan van asbest- blootstellingrisico’s

Indeling (in risicoklassen)

Risicogerichte classificatie van werkzaamheden met asbest conform de methodiek zoals omschreven in TNO-rapport R 2004/523 en elektronisch toegankelijk gemaakt in SMA-rt. (zie ook ‘risicoklasse’).

Inkapselen

Zie Afdichten /inkapselen/ impregneren etc.

Inventarisatieplan

Beschrijving van het inventarisatieproces waarin opgenomen:

wanneer, waar, wat, hoe, waarmede en door wie wordt geïnspecteerd;

de kritische punten in het proces en procesbeheersingsmaatregelen;

de op benodigde documentatie voor een zorgvuldige asbestinventarisatie (werkvoorschriften, specificaties en registraties).

Integriteit (bouwkundige-)

Samenstel van constructieve elementen die het gebouw zijn stabiliteit geven (b.v. fundering, dragende muren en kolommen.

Kwaliteitshandboek

De schriftelijke vastlegging van het kwaliteitssysteem.

Kwaliteitssysteem

De organisatorische structuur, verantwoordelijkheden, procedures, processen en voorzieningen voor het ten uitvoer brengen van maatregelen om de kwaliteit van de uitgevoerde asbestinventarisaties op het vereiste peil te houden.

Licht destructief onderzoek in verband met direct waarneembaar asbest

Direct waarneembaar asbest is asbestmateriaal waarvan o.a. met gebruikmaking van de gereedschapset als vermeld in SC-540 par. 7.14.4. de aanwezigheid kan worden vastgesteld. De gehanteerde onderzoekmethode wordt, ingeval het handgereedschap wordt ingezet aangeduid met licht destructief onderzoek en is beschreven in SC 540 par 3.4.1

Toelichting:

Het onderscheidende criterium is de aantasting van de bouwkundige integriteit. Het met behulp van een sloophamer vrij maken van een in beton gestorte asbestbuis valt dus niet onder licht destructief onderzoek en wordt geacht onderdeel uit te maken van SC-540 par 3.4.3. uit te voeren type B onderzoek.

Milieuhygiënische criteria

Criteria met betrekking tot de milieuhygiënische voorzieningen bij de voorbereiding en uitvoering van de asbestinventarisatie.

Monsterneming

Het uit een gedefinieerde partij nemen van steekproeven op een dusdanige wijze dat een representatief beeld ontstaat van de eigenschappen van die partij.

Object

Apparaat, transportmiddel, constructie of installatie, niet zijnde een bouwwerk in de zin van de Woningwet.

Toelichting:

Objecten zijn bijvoorbeeld:

• gas-, waterleiding- en rioolbuizen die behoren tot een buiten een bouwwerk gelegen ondergronds gas-, water- of rioolleidingnet;

• verwarmingstoestellen (wanneer die aard- en nagelvast aan een bouwwerk zijn verbonden, zijn ze geen object, maar behoren ze tot het bouwwerk);

• asbestcementbloembakken;

• niet meer aan bouwwerken bevestigde producten, zoals asbestcement golfplaten;

• oudere huishoudelijke apparaten waarin warmte wordt ontwikkeld, zoals haardrogers, broodroosters e.d.;

• oudere warmhoudplaatjes;

• bromfietsen, auto’s, vrachtauto’s, treinen en schepen;

• (halfverharde) wegen, voor zover deze zich niet op een viaduct e.d. bevinden (een weg op een viaduct is een bouwwerk);

• beschoeiing van oevers.

Asbesthoudende bodem en asbesthoudend puingranulaat (bsa-granulaat) zijn geen bouwwerk en ook geen object.

Onderhoud

Het verrichten van periodieke werkzaamheden binnen of aan de schil en constructie van een gebouw, object of constructie, en/of de daarin aanwezige installaties.

Opdrachtgever

De natuurlijke persoon of rechtspersoon die de inventarisatie of het asbestverwijderingswerk opdraagt.

Projectlocatie

Locatie waar het asbestverwijderingswerk of de asbestinventarisatie plaatsvindt.

Renovatie

Het verrichten van groot onderhoud aan een gebouw, object of constructie, waarbij gedeeltelijke sloop kan plaatsvinden zonder dat daarbij de bouwkundige integriteit verloren gaat.

Risicoklassering

Indeling van sloop- of andere werkzaamheden met of aan asbest, asbesthoudende producten, asbestbesmet materiaal of asbestbesmette constructieonderdelen in één van de drie risicoklassen conform het gewijzigde Arbobesluit inzake asbest d.d. 7 juli 2006.

De indeling in risicoklassen is gebaseerd op de hoogte van de blootstelling aan respirabele asbestvezels voor werkers en omgeving conform de methodiek zoals beschreven in TNO-rapport R 2004/523.

Risicobeoordeling (in niet-sloopsituaties)

Beoordeling van het blootstellingsrisico aan asbest, asbesthoudende producten, asbestbesmet materiaal of asbestbesmette constructieonderdelen in bouwwerken of objecten (niet-sloopsituaties) conform NEN 2991: 2005.

Sloop

Het geheel of gedeeltelijk afbreken van een bouwwerk of object

Transitroute

Zie decontaminatieprocedure

Uitrusting

Alle technische hulpmiddelen die nodig zijn voor het ten uitvoer brengen van een asbestinventarisatie of asbestverwijderingswerk.

Uitsluisprocedure asbestmateriaal.

Voor de omschrijving van de uitsluisprocedure zie document SC-531C: versie 01, datum 15-09-2011.

Validatie-onderzoek (voor indeling in een risicoklasse)

Onderzoek naar de blootstelling aan respirabele asbestvezels tijdens het uitvoeren van werkzaamheden met asbest of asbesthoudend materiaal met het doel deze werkzaamheden in één van de drie risicoklassen in te delen. Het onderzoek moet worden uitgevoerd onder voor het werk representatieve omstandigheden in de ademzone van de werkers die de werkzaamheden uitvoeren. De uitvoering geschiedt conform NEN 2939 waarin tevens de wijze van monsterneming (Persoonlijke monsterneming) en de te gebruiken analysetechniek (SEM.RMA conform ISO 14966) zijn voorgeschreven.

Het toetsen van de gemeten waarden aan de voor de indeling in risicoklassen gehanteerde concentratiegrenzen geschiedt met inachtneming van de norm NEN-EN 689.

Opmerking

Een dergelijk onderzoek behoeft slechts te worden uitgevoerd wanneer het gaat om tot op heden onbekende combinaties van asbesthoudende materialen, toepassingen, saneringstechnieken, of sterk afwijkende omgevingsfactoren waarvan (nog) geen gevalideerde meetgegevens beschikbaar zijn in SMA-rt.

V&G (veiligheids- en gezondheids coördinator)

De natuurlijke persoon of rechtspersoon die belast is met de in het Arbeidsomstandighedenbesluit, hoofdstuk 2, afdeling 5 (bouwplaatsen) genoemde taken inzake veiligheid en gezondheid gedurende de studie-, de ontwerp- en de uitwerkingsfase van het ontwerp van een (bouw)werk/object.

V&G (veiligheids- en gezondheids) plan

Het document waarin is opgenomen:

• een beschrijving van het werk;

• een overzicht van de bij het werk betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen op de (bouw)plaats;

• de naam van de V&G-coördinator ontwerp- en uitvoeringsfase;

• een inventarisatie en evaluatie van gevaren conform artikel 4.1 van de Arbowet;

• de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan de samenwerking tussen werkgevers en eventuele zelfstandigen op de (bouw)plaats, welke voorzieningen daarbij worden getroffen en op welke wijze op die voorzieningen toezicht wordt uitgeoefend;

• de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan de samenwerking en het overleg tussen werkgevers en werknemers op de (bouw)plaats, en de wijze waarop voorlichting en onderricht van de werknemers plaatsvindt;

• gevaar voor derden (artikel 11 van de Arbowet).

V&G (veiligheids- en gezondheids) dossier

Het dossier inhoudende informatie die van belang is voor de veiligheid en gezondheid van werknemers die later werkzaamheden aan het (bouw)werk/object zullen verrichten.

Vrijgavegrens

Door de overheid vastgestelde waarde voor de asbestconcentratie in de lucht vastgesteld volgens NEN 2990, die bepalend is voor de vrijgave van een besloten ruimte na het beroepsmatig verwijderen van asbest of asbesthoudend materiaal.

Opmerking:

Door de overheid wordt thans een waarde gehanteerd van 0,01 vezel/cm3, gedefinieerd als een overschrijding van de bovengrens van het 95% betrouwbaarheidsinterval. Zowel de vrijgavegrens als de wijze van toetsing in relatie met de meetonzekerheid worden door de overheid vastgesteld en maken geen deel uit van het normatieve deel van de NEN 2990: 2005.

Vrijstellingsonderzoek

Gevalideerd onderzoek waarmee door middel van representatieve blootstellingsmetingen kan worden aangetoond dat de blootstelling aan asbest beneden het voor risicoklasse 3 maximaal toegestane blootstellingsniveau blijft.

Werkplan

De schriftelijke weergave van de voorgenomen uitvoering van activiteiten met betrekking tot asbest met daarin vermeld het in te zetten personeel, de te gebruiken apparatuur, de materialen, materieel, te hanteren werkvoorschriften, werkmethoden en -instructies.

Werkplek (asbestverwijdering)

De afgebakende/afgeschermde en gemarkeerde plaats waar asbest, asbesthoudende producten, asbestbesmet materiaal of asbestbesmette constructieonderdelen het op arbeidshygiënisch en milieuhygiënisch verantwoorde wijze wordt verwijderd.

Bijlage C. Model aanvraag projecten voor initiële certificatie (v)

Verplichtend karakter

1. Algemeen

Het nog niet gecertificeerde asbestverwijdering bedrijf dient bij een bevoegde certificatie-instelling (CKI) een aanvraag te doen voor een toelatingsonderzoek voor het Ascert-Procescertificaat Asbestverinventarisatie conform SC-540. Nadat de CKI heeft vastgesteld dat het bedrijf voldoet aan de eisen volgens het certificatieschema SC-540, exclusief de praktijkeisen, kan toestemming worden gevraagd voor de uitvoering van twee asbestverinventarisatieprojecten.

Motivatie voor deze regeling is dat het bedrijf alleen asbesthoudende producten mag inventariseren, indien het bedrijf in het bezit is van het Ascert-Procescertificaat Asbestinventarisatie. Namens het bedrijf verzoekt de CKI hiervoor bij Ascert schriftelijk om toestemming. Bij dit verzoek wordt overlegd:

  • De schriftelijke verklaring van de CKI dat het bedrijf voldoet aan de eisen conform het certificatieschema SC-540, exclusief de praktijkeisen;

  • Een nadere omschrijving van de twee projecten.

Op grond van de volgende criteria dient Ascert schriftelijke toestemming op de aanvraag gegeven te hebben:

  • de twee projecten dienen van elkaar te zijn onderscheiden door verschillende opdrachtgevers en locaties,

  • Volledig ingevuld aanvraagformulier.

Indien de overlegde omschrijvingen aan de voorwaarden voldoen, verstrekt Ascert schriftelijk toestemming voor het uitvoeren van omschreven projecten. Ascert zendt de toestemming rechtstreeks naar de certificatie-instelling, die dit vervolgens doorzendt naar het asbestverwijderingsbedrijf.Het asbestinventarisatiebedrijf zorgt dat de Ascert-toestemming op het werk aanwezig is, zodat die op eerste verzoek kan worden getoond.

Indien de CKI op één van de twee projecten tot het oordeel komt dat het asbestinventarisatiebedrijf niet voldoet aan de criteria die voor de praktijktoets gelden, kan Ascert, op schriftelijk verzoek van de CKI, voor de uitvoering van één extra te beoordelen project (met vergelijkbaar werk) schriftelijk toestemming geven.

De verdere afhandeling van het certificatietraject is beschreven in SC-540 par 4.3.7

NB

De certificatie-instelling dient bij de opdracht tot initiële certificatie duidelijke, bindende afspraken te maken met het asbestinventarisatiebedrijf, in het geval het bedrijf niet blijkt te kunnen voldoen aan de praktijkeisen en de bedoelde projecten niet conform SC-540 afgehandeld kunnen worden.

2. Aanvraag

De certificatie-instelling: ..... CKI-nummer: ..... gevestigd te: .....

verklaart dat het hieronder genoemde asbestinventarisatiebedrijf voldoet aan de eisen, zoals gesteld in certificatieschema SC-540, excl. de praktijkeisen, en verzoekt ter beoordeling van de uitvoeringspraktijk, toestemming voor de uitvoering van de onderstaande asbestinventarisatieprojecten Tevens verklaart de CKI dat het inventarisatieplan voldoet aan de eisen conform het certificatieschema SC-540 par. 7.16.;

Asbestinventarisatiebedrijf:

Naam

Contactpersoon

Adres

Postcode

Plaats

Inschrijving KvK

Telefoonnr

Faxnr.

E-mailadres

.....

.....

.....

.....

.....

.....

.....

.....

.....

De twee te beoordelen projecten zijn:

Opdrachtgever Project 1

Opdrachtgever Project 2

Naam:

Contactpersoon:

Adres:

Postcode:

Plaats:

Telefoonnr:

Faxnr:

.....

.....

.....

.....

.....

.....

.....

Naam:

Contactpersoon:

Adres:

Postcode:

Plaats:

Telefoonnr:

Faxnr:

.....

.....

.....

.....

.....

.....

.....

Omschrijving projectlocatie:

Omschrijving projectlocatie:

Naam:

Adres:

Postcode:

Plaats:

Telefoonnr:

Faxnr:

.....

.....

.....

.....

.....

.....

Naam:

Adres:

Postcode:

Plaats:

Telefoonnr:

Faxnr:

.....

.....

.....

.....

.....

.....

   

Uitvoeringsdatum:

Uitvoeringsdatum:

   

Het origineel sturen per e-mail naar Bureau Ascert (info@ascert.nl).

Afhandeling door Ascert:

Akkoord met uitvoering:

Heden, ....., is het origineel in pdf-bestand per e-mail door Ascert verzonden aan de Certificatie-instelling.

3. Toestemming

Aan het asbestinventarisatiebedrijf:

 

Naam:

Contactpersoon:

Adres:

Postcode:

Plaats:

Inschrijving KvK:

Telefoonnr:

Faxnr:

E-mailadres

.....

.....

.....

.....

.....

.....

.....

.....

.....

(Verzonden per e-mail in pdf-bestand aan de certificatie-instelling Conform de afspraken, vastgelegd in het aanvraagdocument verlenen wij u toestemming voor het uitvoeren van onderstaande asbestverwijderingsproject(en) op de volgende projectlocatie:

Opdrachtgever Project 1

Opdrachtgever Project 2

Naam:

Contactpersoon:

Adres:

Postcode:

Plaats:

Telefoonnr:

Faxnr:

.....

.....

.....

.....

.....

.....

.....

Naam:

Contactpersoon:

Adres:

Postcode:

Plaats:

Telefoonnr:

Faxnr:

.....

.....

.....

.....

.....

.....

.....

Omschrijving projectlocatie:

Omschrijving projectlocatie:

Naam:

Adres:

Postcode:

Plaats:

Telefoonnr:

Faxnr:

.....

.....

.....

.....

.....

.....

Naam:

Adres:

Postcode:

Plaats:

Telefoonnr:

Faxnr:

.....

.....

.....

.....

.....

.....

       

Uitvoeringsdatum

 

Uitvoeringsdatum

 
 
 

Naam

.....

De toestemming is verzonden aan de certificatie-instelling

   
 

Contactpersoon

.....

 

E-mailadres

.....

Hoogachtend,

Stichting Certificatie Asbest

Bureau Ascert

..... [Naam]

Bijlage D. Model overeenkomst cki en certificaathouder (i)

Informatief karakter

De certificatie-instelling ..... gevestigd te ....., ten deze vertegenwoordigd door ....., directeur, hierna te noemen de instelling en de houder van het procescertificaat conform SC-540, in beheer bij Stichting Ascert:

   
 

Naam Bedrijf

 

Inschrijving KvK

 

Contactpersoon

 

Adres

 

Postcode

 

Plaats

 

E-mailadres

 

Telefoon

hierna te noemen certificaathouder verklaren het volgende te zijn overeengekomen:

Artikel 1. Rechten te ontlenen aan het Ascert Procescertificaat Asbestinventarisatie:

  • 1) Certificaathouder is gerechtigd om het verstrekte geldige certificaat te gebruiken;

  • 2) Certificaathouder wordt door de instelling geregistreerd in het Ascert Certificaatregister.

Artikel 2. Plichten:

Certificaathouder

  • 1) Certificaathouder verplicht zicht blijvend te voldoen aan de eisen in het Ascert-Certificatieschema SC-540

  • 2) Certificaathouder is verplicht medewerking te verlenen aan beoordelingen door of vanwege de certificatie-instelling;

  • 3) Certificaathouder is verplicht om opvolging te geven aan het ingetrokken of ongeldig geworden certificaat door zich niet meer te presenteren als gecertificeerd bedrijf;

  • 4) De certificaathouder is niet tevens betrokken bij het bedrijf dat asbest verwijdert. In geval van een (mede-)eigendom van zowel het verwijderingsbedrijf als het inventarisatiebedrijf of in het geval van bestuurlijke functies in beide bedrijven gecombineerd in een persoon is voor derden aantoonbaar dat er geen wederzijdse beïnvloeding plaats vindt bij de activiteiten van verwijderen en inventarisatie;

  • 5) Certificaathouder is verplicht om wijzigingen in zijn omstandigheden die voor het certificaat van belang kunnen zijn aan de certificatie-instelling door te geven.

Certificatie-instelling

  • 1) De certificatie-instelling draagt zorg voor een passend tijdstip van beoordeling in het kader van hercertificatie.

  • 2) De certificatie-instelling draagt zorg voor de directe opname van het procescertificaat in het Ascert Certificaatregister.

Artikel 3. Voorwaarden voor Ascert Procescertificatie Asbestinventarisatie:

  • 1) Aan de betalingsverplichtingen jegens de certificatie-instelling voortkomende uit deze overeenkomst is voldaan;

  • 2) Certificaathouder zal in het kader van dit certificaat een register met klachten over zichzelf bijhouden;

  • 3) Het certificaat is maximaal geldig tot einddatum [= drie jaar na certificatiedatum].

Artikel 4. Beëindiging van de overeenkomst:

De certificatieovereenkomst zal door de certificatie-instelling beëindigd worden, met tegelijkertijd intrekking van het certificaat, indien:

  • 1) De Certificaathouder zijn verplichtingen niet nakomt, dan wel niet (meer) voldoet aan de voorwaarden;

  • 2) De Certificaathouder geverbaliseerd wordt voor onveilig handelen;

  • 3) Er binnen de certificatieperiode twee gegronde klachten over de certificaathouder zijn wegens onveilig handelen;

  • 4) Er misbruik wordt gemaakt van het certificaat.

Artikel 5. Klachten

Klachten en de eventuele verzoeken tot herziening dienen te worden worden afgehandeld conform SC-540 par. 4.3 en par.4.4.

Artikel 6. Aansprakelijkheid

De certificatie-instelling is niet aansprakelijk voor schade als gevolg van het gebruik van het procescertificaat.

Aldus in tweevoud opgemaakt en ondertekend,

   

De certificaathouder:

Voor de instelling:

   

Datum:

Datum:

   

Naam:

Naam:

   

Handtekening:

Handtekening:

   

.....

.....

Bijlage E. Ascert procescertificaat asbestinventarisatie (v)

Verplichtend karakter

Certificaathouder

bedrijfsnaam

adres

postcode en plaats

telefoon

telefax

e-mail

contactpersoon

inschrijving KvK

 

Verklaring van uitgifte

Dit procescertificaat is op basis van het Ascert-Certificatieschema Procescertificaat Asbestinventarisatie SC-540, conform ABC Certification B.V. Reglement voor Procescertificatie van februari1997 afgegeven door ABC Certification B.V.

 

In het certificatieschema SC-540 zijn de volgende wettelijke bepalingen verwerkt:

Arbeidsomstandighedenbesluit artikel 4.54 a en 4.54 d

Arbeidsomstandighedenregeling artikel 4.27

 

ABC Certification B.V. verklaart, dat het gerechtvaardigd vertrouwen bestaat dat het door de certificaathouder uit te voeren proces van inventariseren van aanwezige asbest, asbesthoudende producten en asbestbesmet materiaal of asbestbesmette constructieonderdelen in een bouwwerk of object, voorafgaand aan het geheel of gedeeltelijk afbreken van bouwwerken en/of objecten, het verwijderen van asbest of het opruimen van asbest na een incident, incl. de oplevering van het asbestinventarisatierapport volgens de eisen van het certificatieschema geschiedt.

 

Voor ABC Certification B.V.

Piet Alfabet

Certificatie-instelling ABC Certification B.V.

– bedrijfsnaam

– adres

– postcode en

– plaats

– telefoon

– telefax

– e-mail

– websiteidentificatiecode SZW Aanwijzingsbeschikking

– CI-certificaatnummer

– Ascert-code: .0na

– datum eerste uitgifte

– datum uitgifte

– vervaldatum

Voor de geldigheid van dit procescertificaat wordt verwezen naar het Ascert Certificaatregister op www.ascert.nl

Dit procescertificaat bestaat uit twee bladzijden.

Nadruk verboden Blad 1 van 2

Vestiging Bedrijfsnaam:

Adres:

Postcode:

Plaats:

Telefoon:

Telefax:

E-mail:

Contactpersoon:

Inschrijving KvK:

Ascert-code: .0nb

Vestiging Bedrijfsnaam:

Adres:

Postcode:

Plaats:

Telefoon:

Telefax:

E-mail:

Contactpersoon:

Inschrijving KvK:

Ascert-code: .0nc

Vestiging Bedrijfsnaam:

Adres:

Postcode:

Plaats:

Telefoon:

Telefax:

E-mail:

Contactpersoon:

Inschrijving KvK:

Ascert-code: .0nd

Wenken voor de opdrachtgever

  • 1) Bij de uitvoering van toezicht door CI, AI, en/of gemeente dient de opdrachtgever de toezichthouder toegang te verlenen tot de projectlocatie.

  • 2) De reguliere beoordelingen door de certificatie-instelling op de projectlocatie vinden altijd onaangekondigd plaats.

  • 3) De resultaatgerichte beoordelingen op de projectlocatie, middels het inventarisatierapport, in aanwezigheid van de DIA vinden altijd aangekondigd plaats.

  • 4) De opdrachtgever stelt (ver-)bouw- en/of constructiebeschrijvingen beschikbaar aan het asbestinventarisatiebedrijf.

  • 5) Indien de periode vanaf vrijgavedatum van het ter beschikkingstaande inventarisatierapport tot aan de verwijderigsdatum meer dan 3 jaar is, dient een aantoonbare vaststelling van de actuele betrouwbaarheid op het voorkomen van asbest in het bouwwerk of object beschikbaar te zijn (zie SC-540 par. 17.4.2).

  • 6) Indien er bij asbestverwijdering sprake blijkt te zijn van onvolledige en/of onjuiste uitgevoerde asbestinventarisatie dient de opdrachtgever, nadat het asbestverwijderingsbedrijf dit heeft geconstateerd en gemeld aan de opdrachtgever, het inventarisatiebedrijf daarvan op de hoogte te stellen (zie SC-530 par. 7.14.3);

  • 7) Bij klachten dient contact opgenomen te worden met de certificaathouder en in geval van ernstige klachten met de certificatie-instelling (zie ook de klachtenprocedure zoals omschreven in certificatieschema SC-540 par. 4.7).

  • 8) Voor gegeven inventarisatiesituaties met onverwachte grote asbestblootstellingsrisico’s dient de opdrachtgever de adviezen van het inventarisatiebedrijf op passende wijze op te volgen.

  • 9) (Zie ook SC-540 par. 7.6.5 en par. 7.16.3.4).

Dit procescertificaat bestaat uit twee bladzijden.

Nadruk verboden Blad 1 van 2

Bijlage F. Verplichtingen opdrachtgever (i)

Informatief karakter

1. Algemeen

De opdrachtgever heeft een wettelijke informatieplicht daar waar het gaat over de aanwezigheid van asbest in zijn bouwwerk/object, dat hij in eigendom / beheer heeft. Deze plicht heeft hij naar de gebruiker van het bouwwerk/object en zij die het bouwwerk/object respectievelijk onderhouden, renoveren, slopen of werkzaamheden erin uitvoeren.

Asbestverwijdering is onderhevig aan een gemeentelijke vergunning. Aan de vergunning ligt een asbestinventarisatierapport ten grondslag. Wie kan een vergunning aanvragen en wordt daarmee de houder van de vergunning?

  • 1) De eigenaar van een bouwwerk;

  • 2) Namens de eigenaar van het bouwwerk: het adviesbureau;

  • 3) De gebruiker van een bouwwerk.

    Toelichting:

    • a) De houder van de vergunning blijft voor de gemeente verantwoordelijk en aanspreekpunt voor de rapportage als sanering. Is het niet volledig en dus niet geschikt voor afgifte omgevingsvergunning, dan spreekt de gemeente de aanvrager van de vergunning aan. Deze spreekt vervolgens het onderzoeksbureau aan. Dit geldt eveneens voor de asbestverwijdering.

    • b) Als gewerkt wordt in strijd met de voorschriften, spreekt de gemeente de houder van de vergunning in eerste instantie aan, in tweede instantie de asbestverwijderaar.

De onder de punten 1 t/m 3 genoemde personen kunnen opdrachtgever zijn voor zowel de asbestinventarisatie, de asbestverwijdering, als de eindbeoordeling. Hij hoeft niet perse opdrachtgever te zijn voor de eindbeoordeling. Dit kan hij overlaten aan het verwijderingsbedrijf, hetgeen ook logisch is.

De opdrachtgever is degene die:

  • 1) De opdracht tot inventarisatie verleent aan een bedrijf dat in het bezit is van een geldig certificaat voor asbestinventarisatie;

  • 2) De omgevingsvergunning bij de Gemeente aanvraagt, implicerende de melding voor het voornemen tot slopen/ verwijderen;

  • 3) De opdracht tot de eindbeoordeling van de uitgevoerde asbestverwijdering verleent aan een laboratorium c.q. inspectie-instelling dat/die daarvoor is geaccrediteerd;

  • 4) De opdracht tot de asbestverwijdering verleent aan een asbestverwijderingsbedrijf dat in het bezit is van een geldig certificaat voor asbestverwijderen;

  • 5) De Gemeente minimaal één week vóór uitvoering op de hoogte stelt van de juiste uitvoeringsdata en -tijdstippen;

  • 6) De stortbon en het vrijgavebewijs van het asbestverwijderingsbedrijf ontvangt;

  • 7) De Gemeente uiterlijk binnen twee weken na uitvoering een afschrift stuurt van de resultaten van de eindbeoordeling;

  • 8) De facturen voor de verleende diensten (1 t/m 4) ontvangt en betaalt.

De opdrachtgever kan de zaken genoemd onder 1, 2, 3, 5 en 7 delegeren aan bijvoorbeeld het asbestverwijderingsbedrijf, doch blijft verantwoordeli