Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 14 mei 1996, nr. RH 217 465, Hoofddirectie van de Waterstaat, Hoofdafdeling Bestuurlijke en Juridische Zaken, gedaan mede namens Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;
Gelet op de artikelen 1, tweede en derde lid, 2a, eerste en tweede lid, 2b, eerste en tweede lid, 2c, tweede en derde lid, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren;
Gezien het advies van de Staatscommissie voor de Waterstaatswetgeving (advies van 5 juli 1995, nr. St-31/95);
De Raad van State gehoord (advies van 27 november 1996, nr. W09.96.0211);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 23 januari 1997, nr. HW/RH 1677, Hoofddirectie van de Waterstaat, Hoofdafdeling Bestuurlijke en Juridische Zaken, uitgebracht mede namens Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;
Hebben goedgevonden en verstaan: