Naar aanleiding van vragen met betrekking tot de toepassing van artikel 15 van de
Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de wet) ten aanzien van door hier te lande
gevestigde c.q. woonachtige ondernemers verrichte prestaties welke op grond van het
bepaalde in de artikelen 5 en 6 van de wet hier te lande niet belastbaar zijn, deel
ik u het volgende mede.
Ingevolge het bepaalde in artikel 32 van de wet wordt de ondernemer die hier te lande
woont of is gevestigd, geacht zijn leveringen en diensten hier te lande te verrichten,
voor zover hij niet aan de hand van boeken, bescheiden of andere gegevensdragers het
tegendeel aantoont. Deze bepaling is eveneens van toepassing op de ondernemer die
hier te lande een vaste inrichting heeft, voor zover de leveringen en diensten vanuit
die inrichting worden verricht.
In verband met de hier te lande te realiseren aftrek van voorbelasting dient, gelet
op het gestelde in artikel 15 van de wet, te worden bepaald of, en zo ja in hoeverre,
de goederen en diensten worden gebezigd voor prestaties als zijn bedoeld in artikel
11 van de wet, in welke gevallen, behoudens het bepaalde in artikel 15, lid 2, van
de wet, aftrek van voorbelasting geheel of ten dele is uitgesloten.
Het kan voorkomen dat goederen en diensten worden betrokken die geheel of gedeeltelijk
worden gebezigd ten behoeve van in het buitenland verrichte prestaties ten aanzien
waarvan – indien de prestaties hier te lande zouden zijn verricht – op grond van de
nationale bepalingen een keuze gemaakt had kunnen worden omtrent het al dan niet toepassen
van een vrijstelling of een andere regeling waarbij heffing achterwege blijft en vooraftrek
is uitgesloten. Het betreft hier met name de levering en verhuur van in het buitenland
gelegen onroerende zaken.
Mede gelet op het door de Zesde BTW-Richtlijn gevolgde systeem met betrekking tot
de aftrek van voorbelasting in situaties waarin door een ondernemer in het buitenland
prestaties worden verricht, ontmoet het geen bezwaar dat aftrek van voorbelasting
plaats heeft indien en voor zover de ondernemer onder meer aan de hand van boeken
en bescheiden aannemelijk maakt dat sprake is van een situatie waarin, zo de desbetreffende
prestaties hier te lande waren verricht, een keuze zou zijn gemaakt waarbij eveneens
aftrek van voorbelasting zou zijn ontstaan.
Op grond van het vorenstaande kan bij verhuur van een in het buitenland gelegen onroerende
zaak aanspraak worden gemaakt op aftrek van voorbelasting, indien en voor zover de
verhuurder aannemelijk kan maken dat geopteerd zou zijn voor belaste verhuur als de
verhuurde zaak in Nederland gelegen zou zijn. Het laatste kan naar mijn oordeel in
het algemeen slechts aannemelijk worden geacht, als de verhuurde zaak niet als woning
wordt gebruikt en:
-
a. (vervallen)
-
b. partijen gebruik hebben gemaakt van een in het desbetreffende land bestaande mogelijkheid,
te opteren voor onderwerping van de verhuur aan een belasting over de toegevoegde
waarde; deze situatie kan zich slechts voordoen ingeval in het desbetreffende land
een keuzemogelijkheid bestaat, dus niet ingeval de verhuur verplicht aan de belasting
onderworpen is;
of
-
c. ten tijde van de aanvang van de verhuur aan de desbetreffende huurder redelijkerwijs
– gelet op de aard van de verhuurde zaak en de aard van het gebruik dat er door de
huurder van zou worden gemaakt – mag worden aangenomen, dat de huurder de in rekening
gebrachte omzetbelasting volledig of nagenoeg volledig in aftrek zou kunnen brengen
als de verhuur onderworpen geweest zou zijn aan heffing van Nederlandse omzetbelasting.
De aanschrijving van 3 maart 1987, nr. 287-1357 (BTW-192), heeft hiermee haar belang
verloren en wordt derhalve ingetrokken.
Dit besluit dient ter vervanging van het besluit van 15 oktober 1994, nr. VB 94/3247.