Artikel 1. Begripsbepalingen
[Vervallen per 01-01-2014]
a. Onze Minister: Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, en voor wat betreft het landbouwonderwijs, Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;
b. instelling:
1. een openbare of uit de openbare kas bekostigde bijzondere basisschool of speciale school voor basisonderwijs in de zin van de Wet op het primair onderwijs;
2. een openbare of uit de openbare kas bekostigde bijzondere school voor speciaal onderwijs, voortgezet speciaal onderwijs dan wel speciaal en voortgezet speciaal onderwijs in de zin van de Wet op de expertisecentra;
3. Een instelling gebaseerd op de Experimentenwet onderwijs;
4.
[Red: vervallen;]
5.
[Red: vervallen;]
6. een centrale dienst als bedoeld in artikel 68 van de Wet op het primair onderwijs en artikel 69 van de Wet op de expertisecentra;
7. een rechtspersoon die met toepassing van artikel 2, eerste lid, onderdelen f. en g., dan wel derde lid, onderdeel b. van de Wet privatisering ABP is aangewezen, onderscheidenlijk wordt geacht te zijn aangewezen als lichaam, welks personeel geheel of ten dele overheidswerknemer is in de zin van die wet, indien dat lichaam middellijk of onmiddellijk, geheel of gedeeltelijk wordt gesubsidieerd ten laste van hoofdstuk VIII van de Rijksbegroting en waarop dit besluit door Onze Minister van toepassing is verklaard;
8. een instelling als bedoeld in artikel 1.2, onder a, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;
9. de organisatie genoemd in de Wet op de Nederlandse organisatie voor wetenschappelijk onderzoek.
c. betrokkene:
De betrokkene, alsmede de gewezen betrokkene, die geen overheidswerknemer is in de zin van de WPA, kan aan dit besluit geen rechten ontlenen.
d. bevoegd gezag:
Ten aanzien van:
- een rijksinstelling zonder rechtspersoonlijkheid: Onze Minister;
- een rijksinstelling met rechtspersoonlijkheid: het college van bestuur;
- een publiekrechtelijke provinciale instelling: het college van gedeputeerde staten, voor zover de provinciale staten niet anders bepalen, en, indien de provinciale staten dit wenselijk oordelen, met inachtneming van door hen te stellen regelen;
- een gemeentelijke instelling: het college van burgemeester en wethouders, voorzover de raad niet anders bepaalt, en, indien de raad dit wenselijk oordeelt, met inachtneming van door hem te stellen regelen, dan wel, wanneer de instelling van meer dan één gemeente uitgaat, het krachtens de desbetreffende gemeenschappelijke regeling bevoegde orgaan;
- een publiekrechtelijke regionale instelling: het krachtens de desbetreffende gemeenschappelijke regeling bevoegde orgaan;
- een privaatrechtelijke instelling met of zonder rechtspersoonlijkheid: het instellingsbestuur.
e. lichamen: rechtspersonen, maat- en vennootschappen, samenwerkingsvormen zonder rechtspersoonlijkheid die met verenigingen maatschappelijk gelijk kunnen worden gesteld, ondernemingen van publiekrechtelijke rechtspersonen en doelvermogens;
f. bezoldiging: de som van het salaris, de vakantie-uitkering en de overige in het voor de betrokkene van toepassing zijnde rechtspositiebesluit of CAO opgenomen toelagen, toeslagen en eindejaarsuitkeringen;
g. arbodienst: een arbodienst als bedoeld in de Arbeidsomstandighedenwet;
h. geneeskundig onderzoek: een onderzoek door of namens het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, dan wel een voor rekening van het bevoegd gezag komend onderzoek door de arbodienst;
i. geneeskundige verklaring: een geneeskundige verklaring, afgegeven op grond van het geneeskundig onderzoek;
j. bedrijfsgezondheidskundige begeleiding: de begeleiding door of namens een arbodienst, gericht op het voorkomen van ziekte en arbeidsongeschiktheid, dan wel op het eindigen daarvan.
k. WPA: de Wet privatisering ABP;
l. WAO: de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering;
m. AAW: de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet;
n. Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen: het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, genoemd in hoofdstuk 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;
o. pensioenreglement: het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP;
p. arbeidsongeschiktheid: arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 18, eerste lid, van de WAO;
q. arbeidsongeschiktheidsuitkering: een uit enig dienstverband van de betrokkene voortvloeiende en aan hem periodiek uitbetaalde uitkering terzake van het op grond van ziekten of gebreken geheel of gedeeltelijk ongeschikt zijn om passende, dan wel gangbare arbeid te verrichten;
r. passende arbeid: alle arbeid die voor de krachten en bekwaamheden van de betrokkene is berekend, tenzij aanvaarding om redenen van lichamelijke, geestelijke of sociale aard niet van hem kan worden gevergd;
s. gangbare arbeid: alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de betrokkene met zijn krachten en bekwaamheden in staat is en waarmee hij kan verdienen, hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan, met arbeid gewoonlijk verdienen.
Niet daaronder wordt verstaan een dienstbetrekking in de zin van de Wet op de sociale werkvoorziening;
t. WAO uitkering: een op grond van de WAO toegekende arbeidsongeschiktheidsuitkering;
u. werkloosheidsuitkering: een periodieke uitkering terzake van ontslag of werkloosheid, die voortvloeit uit enig dienstverband van betrokkene;
v. suppletie: een uitkering na ontslag krachtens hoofdstuk 3 van dit besluit terzake van een op het moment van ontslag bestaande arbeidsongeschiktheid van minder dan 80% in de zin van de WAO;
w. invaliditeitspensioen: een invaliditeitspensioen als bedoeld in paragraaf 8 van het pensioenreglement;
x. herplaatsingstoelage: een toelage bij herplaatsing als bedoeld in paragraaf 9 van het pensioenreglement;
y. buitengewoon verlof: een met instandhouding van de arbeidsovereenkomst of aanstelling, tussen een instelling en de bij die instelling in dienst zijnde betrokkene, overeengekomen periode van verlof, zonder behoud van bezoldiging;
z. ZW: de Ziektewet;
aa. ZW-uitkering: ziekengeld als bedoeld in artikel 19 van de Ziektewet;
bb. WW: de Werkloosheidswet;
cc. BBWO: Besluit bovenwettelijke werkloosheidsregeling voor onderwijspersoneel primair onderwijs;
dd. de OOW: de Wet overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen;
ee. fase 2 en fase 3 van de OOW: fase 2 respectievelijk fase 3, bedoeld in artikel 94, tweede lid, OOW;
ff. deskundige persoon: een deskundige persoon als bedoeld in artikel 14, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet die belast is met de taken, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdelen b of c, van die wet;
gg. Wet WIA: Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen;
hh. WIA-uitkering: de arbeidsongeschiktheidsuitkering of de werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten, bedoeld in hoofdstuk 6 onderscheidenlijk 7 van de Wet WIA;
ii. IVA-uitkering: de arbeidsongeschiktheidsuitkering, bedoeld in hoofdstuk 6 van de Wet WIA;
jj. WGA-uitkering: de werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten, bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet WIA.