Regeling impuls leefbaarheid, veiligheid en stadseconomie

Geraadpleegd op 05-12-2024.
Geldend van 01-01-2002 t/m heden

Regeling impuls leefbaarheid, veiligheid en stadseconomie

De Minister van Binnenlandse Zaken,

Besluit:

Artikel 1

  • 1 Indien de hierna genoemde gemeenten zich voor 16 januari 1996 schriftelijk jegens de Minister van Binnenlandse Zaken bereid verklaren met inachtneming van deze regeling in de jaren 1996 tot en met 1999 de achter hun naam genoemde plannen uit te voeren en het voor de uitvoering van het plan genoemde bedrag te besteden aan de realisering van de in het plan omschreven activiteiten en prestaties ten gunste van de leefbaarheid, veiligheid en stadseconomie, wordt door het Rijk een eenmalige impuls aan de planuitvoering gegeven ter hoogte van het als rijksbijdrage aangegeven bedrag.

  • 2 Het gemeentebestuur besteedt het als rijksbijdrage aangegeven bedrag aan de uitvoering van het plan.

  • 3 Het gemeentebestuur ontvangt drieëntwintig annuïteiten ter hoogte van het naast de rijksbijdrage vermelde bedrag. Het Rijk kan resterende annuïteiten afkopen.

  • 4 Een annuïteit wordt de gemeenten voor 1 april ter beschikking gesteld.

    Plannen

    • Amsterdam: Uitvoering meerjarenprogramma nota gebiedsgerichte aanpak Amsterdam/Grote stedenbeleid

    • Rotterdam: Gebiedsgerichte aanpak Grote stedenbeleid Rotterdam

    • Den Haag: Woekeren met ruimte

    • Utrecht: Utrecht werkt aan leefbaarheid

     

    Rijksbijdrage

    Annuïteit

    Amsterdam

    43,125 mln.

    € 1.701.675,81

    Rotterdam

    32,775 mln.

    € 1.293.273,62

    Den Haag

    25,30 mln.

    € 998.316,48

    Utrecht

    13,80 mln.

    € 544.536,26

    Totaal

    115,0 mln.

    € 4.537.802,17

Artikel 2

  • 1 Het gemeentebestuur brengt voor 1 oktober 2000 verslag uit over de besteding van de rijksbijdrage, bedoeld in artikel 1, derde lid.

Artikel 3

Het gemeentebestuur brengt voor 1 april van de jaren 1997 tot en met 2000 aan de Minister van Binnenlandse Zaken verslag uit over de omvang van de bestedingen die ter uitvoering van het in artikel 1 bedoelde plan in het voorgaande jaar zijn gedaan en de effecten ervan in relatie tot de met de planuitvoering beoogde prestaties.

Artikel 4

  • 1 Onze Minister kan besluiten tot verlaging van de rijksbijdrage, indien uit het in artikel 2 bedoelde verslag blijkt dat de rijksbijdrage, bedoeld in artikel 1, derde lid, niet overeenkomstig deze regeling tot besteding is gekomen.

  • 2 De verlaging bedraagt ten hoogste een evenredige vermindering van de nog ter beschikking te stellen annuïteiten met inachtneming van reeds uitbetaalde annuïteiten.

Artikel 6

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

’s-Gravenhage, 19 december 1995

De

Staatssecretaris

van Binnenlandse Zaken,

J. Kohnstamm