Bijlage 1. ‘Eenheid in tweevoud. Nederland 1780-1830’ H.a.v.o./v.w.o.
[Regeling vervallen per 31-12-2004]
Verantwoording
De opdracht voor de stofomschrijvingscommissie voor het centraal schriftelijk eindexamen
1997 en 1998 was een uitwerking van het thema ‘De eenwording van Nederland, 1780-1830’.
‘Eenheid in tweevoud’ dus, want de unificatie van de noordelijke Nederlanden van 1798,
die de grondslag werd van het Nederlandse koninkrijk na 1813, had geheel andere oorzaken
en achtergronden, dan de vereniging van Noord en Zuid van 1815, waaraan in 1830 weer
een einde kwam. ‘Eenheid in tweevoud’: eenmaal duurzaam, eenmaal mislukt.
Uit integratie- en desintegratieprocessen in onze eigen tijd blijkt hoe moeilijk dergelijke
processen kunnen verlopen. We wijzen slechts op ‘Europa'92’, Duitsland na 1989 en
op de voormalige Sovjetunie en het voormalige Joegoslavië. Bestudering van een integratie-
en desintegratieproces zoals dat zich afspeelde in het ‘Nederland’ van de jaren 1780
tot 1830, kan leren dat dit soort processen niet begrepen kan worden zonder inzicht
in de achtergronden ervan. Twee spanningsvelden keren daarin telkens terug: a. de
spanning tussen binnenlandse ontwikkelingen en buitenlandse bemoeienis, en b. die
tussen het streven van bestuurders naar eenheid en de behoefte van een bevolking aan
democratie.
De samenhang tussen de twee delen waaruit dit eindexamenonderwerp bestaat, wordt gerealiseerd
door middel van een vergelijking op deze punten.
In de jaren 1780 tot 1830 werden onder invloed van de Verlichting en de Amerikaanse
en de Franse Revolutie, zowel de ‘rechten van de mens en de burger’, als nationalistische
ideeën de grondslag van staats- en natievorming in veel landen van de Westerse wereld.
‘Verlichting’, ‘revolutie’, ‘volkssouvereiniteit’ en ‘nationalisme’ zijn belangrijke
historische begrippen voor dit onderwerp. Aan begrippen als ‘restauratie’ en ‘reactie’
wordt geen bijzondere aandacht besteed, ook al zijn die in de periode na 1815 vanzelfsprekend
even belangrijk. In Nederland speelden de eerdergenoemde begrippen in de patriotten
beweging van de jaren tachtig, en vervolgens in de ‘Bataafse revolutie’ van 1795,
voor het eerst een rol. Deze krijgen dan ook verhoudingsgewijs veel aandacht. Deze
periode biedt goede mogelijkheden tot discussies, zowel over verschillende visies
op de geschiedenis, als over veranderingen in de inhoud van begrippen als ‘nationalisme’
en ‘democratie’.
Kennisname van enkele veel gebruikte geschiedenisboeken voor het voortgezet onderwijs
leidt wel tot de vraag of er tegenwoordig over deze periode nog wel een beeld bestaat.
Hoe komt dat? Geneert de natie zich collectief voor dit thema uit de geschiedenis?
Doen de patriotten misschien te veel denken aan de nationalistische Nederlanders die
in de jaren dertig van onze eeuw geüniformeerd door de straten marcheerden? Veel Fransen
zijn trots op hun Franse Revolutie van 1789. Nederlanders niet op hun Bataafse Revolutie
van 1795. Komt dat doordat de eerste serieuze geschiedschrijver over dit onderwerp
de patriotten afschilderde als marionetten van de Fransen? Toch is door historici
uit de jaren '70 van deze eeuw inmiddels de oorspronkelijkheid van de Nederlandse
revolutie benadrukt, met name van de naar democratie strevende beweging uit de jaren
tot 1787. Een stroom van publicaties heeft de afgelopen jaren het beeld van deze periode
verhelderd en verfrist. In 1995 is ‘1795’ zelfs voor het eerst uitvoerig door historici
herdacht.
Ook de laatste vijftien jaren van de periode van dit eindexamenonderwerp bieden mogelijkheden
tot discussie. Deze kan worden gevoerd vanuit het perspectief van de huidige relatie
tot onze zuiderburen. Was de Belgische Afscheiding van 1830 onvermijdelijk, gezien
de wijze waarop de eenheid van Noord en Zuid tot stand was gekomen, en gezien de verschillen
in geschiedenis, cultuur en mentaliteit tussen beide gebieden? Of had de eenheid kansen
gehad, als het beleid van Willem l een ander karakter had gehad?
Alle structuurbegrippen en vaardigheden zijn op het onderwerp van toepassing. Historische
begrippen zijn de eerste keer dat ze in de tekst voorkomen gecursiveerd. Bij de nadere
uitwerking is steeds systematisch aandacht besteed aan politiek-bestuurlijke, economisch-sociale
en cultureel-mentale aspecten. De ontwikkelingen in de koloniën zijn geheel buiten
beschouwing gelaten. Ten slotte is er, om het onderwerp ‘vlees’ te geven, voor gekozen
om aan enkele in de patriottentijd en de Bataafs-Franse tijd op de voorgrond tredende
mannen en vrouwen afzonderlijk aandacht te besteden.
Centrale vraag
Welke ontwikkelingen sinds ongeveer 1780 maken het begrijpelijk dat de totstandkoming
van een eenheidsstaat in de Noordelijke Nederlanden in 1798 na 1813 duurzaam bleek,
en waardoor kwam er aan de vereniging in 1815 van de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden
in 1830 een einde?
Deelvragen
I. Introductie
1. Welke verschillen vertoonden de kaart en naam van ‘Nederland’ in 1780, in 1798,
na 1815 en na 1830?
Deze vraag is bedoeld als een eerste globale introductie op het onderwerp als geheel.
De kaart van 1798 laat zien dat ten tijde van de ‘Bataafse Republiek?, de ’binnengrenzen‘
waren verdwenen, maar dat de buitengrenzen nog steeds afweken van de huidige.
De kaart van rond 1815, ten tijde van het ’Verenigd Koninkrijk der Nederlanden‘, laat
zien, dat Nederland toen was samengevoegd met het huidige België en het huidige Luxemburg.
De kaart van het ’Koninkrijk der Nederlanden’ na 1830 laat zien dat Nederland toen
de buitengrenzen van nu kreeg.
II. De periode 1780 tot 1815
2. In hoeverre had de Republiek der Verenigde Nederlanden rond 1780 al elementen van
eenheid in zich?
2.1 In cultureel-mentaal opzicht?
Enerzijds wel:
de Noordnederlandse gewesten hadden sinds de Opstand tegen Spanje een gemeenschappelijke
geschiedenis, waar ze een nationale identiteit aan ontleenden;
het geschreven Nederlands was, voor iedereen die kon lezen, in alle delen van de Republiek
te begrijpen.
Anderzijds:
er was geen eenheid van godsdienst en de vele aanhangers van andere godsdiensten
dan de officiële calvinistische konden in de Republiek geen bestuurlijke functies
vervullen;
er was sprake van juridische ongelijkheid en verschillen in rechten en mogelijkheden
tussen de standen, tussen mannen en vrouwen, tussen de bewoners van de verschillende
gewesten, tussen stad en platteland, en tussen streken en steden onderling, bijvoorbeeld
ten aanzien van de mogelijkheden voor immigranten om het burgerschap van een stad
te verkrijgen.
2.2. In economisch-sociaal opzicht?
Enerzijds wel:
de gewesten hadden gemeenschappelijke tarieven voor de in- en uitgaande rechten bij
de buitengrenzen van de Republiek. Anderzijds niet:
er bestonden beperkingen aan het vrij verkeer van personen en goederen tussen de
gewesten en tussen stad en platteland, inkomende rechten aan de grenzen tussen de
gewesten, tollen op wegen en vaarten en stadsmuren.
2.3. In politiek-bestuurlijk opzicht?
Enerzijds wel:
de Republiek had gemeenschappelijke, centrale vertegenwoordigende organen: de Staten-Generaal,
die beslisten over buitenlands beleid en defensie, en een gemeenschappelijke stadhouder,
prins Willem V van Oranje, die hoofd was van leger en vloot;
het gewest Holland was binnen de Staten-Generaal zeer machtig doordat het meer dan
de helft van de defensiekosten van de Republiek opbracht; daardoor was er in de praktijk
meer eenheid dan wanneer twee of meer gewesten even machtig waren geweest. Anderzijds:
de gewesten die de ’Republiek der Verenigde Nederlanden’ vormden waren autonoom,
met elk eigen staten, wetten, rechtspraak, en financiën, en vetorecht in de Staten-Generaal;
er waren politieke tegenstellingen tussen de landgewesten en de zeegewesten; de prinsgezinde
landgewesten wilden een sterk leger en voldoende macht voor de prins, die een goede
relatie met Engeland wenste; de staatsgezinde Hollandse regenten en de zeegewesten
vonden voldoende macht voor de statenvergaderingen en een sterke vloot belangrijker,
en hechtten gezien de grote omvang van de handel meer aan een goede relatie met Frankrijk.
3. Hoe is het te verklaren dat er kritiek op de rond 1780 bestaande situatie ontstond?
Onder invloed van de Verlichting ontstond er kritiek op de gedachte dat de ongelijkheid
tussen de mensen door God was gewild en dat God vorsten en regeringen boven het volk
had gesteld.
Volgens ‘verlichte’ auteurs, wier ideeën door velen in de Republiek werden gelezen
en besproken, waren mensen van nature vrij en gelijk, en was het volk soeverein.
‘Verlichte’ auteurs meenden dat misstanden in de samenleving vanzelf zouden verdwijnen
als deze op redelijke wijze was ingericht en als alle mensen werden opgevoed tot redelijkheid
en tolerantie.
De op de idealen van de Verlichting gebaseerde Amerikaanse Revolutie van 1776 droeg
bij tot het vertrouwen dat revolutionaire veranderingen mogelijk waren.
Doordat de in 1780 uitgebroken Vierde Engelse Zeeoorlog voor de Republiek ongunstig
verliep, was de nationale trots gekwetst, en werd het gevoel versterkt dat er iets
moest veranderen in de Republiek.
Het onvermogen van bestuurders om iets te doen aan de achteruitgang in politieke
betekenis van de Republiek en aan de toenemende werkloosheid in de steden in het westen,
maakte het steeds onacceptabeler, dat mannen overheidsfuncties niet verwierven op
grond van hun geschiktheid, maar op grond van het feit dat ze geboren waren in een
regentenfamilie die de nationale gereformeerde godsdienst aanhing.
Pas onder invloed van de Franse Revolutie van 1789 echter, waarin naast volkssoevereiniteit
en mensenrechten het idee dat de natie ‘één en ondeelbaar’ was een belangrijke rol
speelde, zouden ook in Nederland felle discussies ontstaan over de vraag of de Republiek
in plaats van een federatie niet beter een eenheidsstaat zou kunnen worden.
4. Hoe kwam de kritiek op de bestaande situatie in de jaren tussen 1780 en 1798 tot
uiting?
4.1. Hoe in het pamflet ‘Aan het Volk van Nederland’ uit 1781 van Joan Derk van der
Capellen?
De Overijsselse jonker Joan Derk van der Capellen richtte zich in zijn pamflet tot
het volk van Nederland als geheel.
Hij vond dat zijn tijdgenoten geen voorbeeld moesten nemen aan voorvaderen die zich
hadden laten knechten door de prinsen van Oranje, maar aan het vrije volk der Bataven
dat vroeger in Nederland woonde.
De bewoners van steden en dorpen zouden volgens hem vertegenwoordigers moeten kiezen
om controle uit te oefenen op de prins; deze had volgens hem de schuld van het slechte
verloop van de oorlog tegen Engeland; een vrije pers zou het volk van Nederland voortdurend
van al hun daden op de hoogte moeten houden; en boeren en burgers zouden zich moeten
bewapenen in plaats van zich voor de bescherming van hun vrijheid afhankelijk te maken
van buitenlandse huurlegers van de prins.
4.2. Hoe in de ideeën en daden van de ‘patriottenbeweging’ in de periode tot 1787?
‘Patriotten’ voelden zich aangesproken door het pamflet van Joan Derk van der Capellen.
Ze richtten kranten op, waarin ze de ideeën uit zijn pamflet - dat onmiddellijk na
verschijning door de overheid was verboden - begonnen te verspreiden en droegen zo
bij tot het ontstaan van een landelijke publieke opinie-pers.
Patriotten meenden dat het economische en politieke verval van de Republiek te wijten
was aan een zedelijk verval en aan een gebrek aan vaderlandsliefde zowel bij mannen
als bij vrouwen.
Vrouwen moesten weer ‘ware moeders’ worden, die zelf hun kinderen zoogden en zelf
de verantwoordelijkheid op zich namen om hun kinderen vaderlandslievend op te voeden,
in plaats van dat over te laten aan minnen en gouvernantes.
Mannen moesten weer actieve, wapendragende ‘ware burgers’ worden in plaats van verwijfde
pruikendragers; zelf vertegenwoordigers kiezen in besturen, in plaats van de prins
en de regenten maar hun gang te laten gaan; en zich actief inzetten voor de verbetering
van de economie door hun geld te beleggen in economische activiteiten die werkgelegenheid
opleverden, in plaats van in buitenlandse effecten.
De patriotten richtten in aansluiting hierop tusen 1783 en 1787 in allerlei steden
exercitiegenootschappen op, hielden daarmee soms ook nationale bijeenkomsten, en maakten
ontwerpen voor een nieuwe staatsinrichting van de Republiek.
De patriotten namen de macht over in een aantal stedelijke en gewestelijke besturen,
maar namen nog geen initiatieven om de gewestelijke autonomie aan te tasten.
Niet alle patriotten waren voor algemeen kiesrecht: vooral in Holland waren er patriotse
regenten die meer tégen de prins dan vóór meer volksinvloed ijverden.
4.3. Hoe in de ideeën en daden van de ‘patriottenbeweging’ in de periode van 1787
tot 1798?
Toen de patriottenrevolutie van de jaren tachtig door Pruisisch ingrijpen ten gunste
van de macht van de prins in 1787 weer ongedaan was gemaakt, vluchtten velen van hen
naar Frankrijk.
Degenen die achterbleven richtten geheime revolutionaire clubs op, en de uitgewekenen
lichtten hen in brieven in over de succesvolle Franse Revolutie van 1789.
Toen Franse revolutionaire legers in 1795 de Nederlandse Republiek binnenvielen trok
een Bataafs legioen van uitgeweken patriotten met hen mee; de geheime revolutionaire
clubs namen, gesteund door de nadering van de Fransen, overal de macht van de zittende
bestuurders over als ‘provisionele representanten van het volk’.
Ze kondigden in het hele land de ‘Rechten van de Mens en de Burger’ af en veranderden
de naam van de Republiek der Nederlanden in ‘Bataafse Republiek’.
De aanhangers van de patriottenbeweging hadden van het begin af aan gevonden dat
godsdienst geen verschil mocht maken in het recht om te kiezen of gekozen te worden;
ze kondigden dan ook meteen na de ‘Bataafse Revolutie’ van 1795 de ‘scheiding van
kerk en staaf' af. Ze begonnen daarnaast onmiddellijk met de organisatie van nationale
verkiezingen voor een ‘Nationale Vergadering’.
De Nationale Vergadering, het eerste gekozen parlement, kon in 1796 voor het eerst
bijeenkomen en had als belangrijkste opdracht het opstellen van een grondwet.
Deze opdracht leidde tot hevige discussies:
tussen de ‘radicalen’ en de ‘moderaten’ over de vraag wie het stemrecht moesten krijgen
en of het ook aan politieke tegenstanders moest worden gegeven.
tussen ‘unitarissen’ en de ‘federalisten’ over de vraag of Nederland een federatie
van gewesten moest blijven of een eenheidsstaat moest worden met één begroting, één
belastingstelsel en één staatschuld.
4.4. Hoe in de ideeën en activiteiten van de in 1784 opgerichte ‘Maatschappij tot
Nut van 't Algemeen’?
Het ‘Nuf werd opgericht vanuit het idee dat onderwijs en opvoeding bij konden dragen
tot een betere samenleving en dat er dus ook gestreefd moest worden naar een betere
opvoeding en beter onderwijs voor kinderen uit de lagere sociale lagen.
Overal in het land werden Nutsafdelingen opgericht die activiteiten ontplooiden om
jongens én meisjes uit de lagere klassen beter onderwijs te geven, en vaderlandsliefde
en ‘vaderlandse deugden’ en godsdienstige verdraagzaamheid te bevorderen.
Het lidmaatschap van het Nut stond open voor mensen van alle godsdiensten; daardoor
waren er veel mensen in actief die op grond van hun godsdienst geen toegang hadden
tot bestuurlijke functies in de Republiek.
Na de Bataafse Revolutie van 1795 kwam het Nut meteen met een plan voor het instellen
van goed openbaar, nationaal onderwijs op algemeen christelijke grondslag, dat de
basis zou worden van de eerste nationale schoolwet in Nederland.
4.5. Hoe in de ideeën van een prinsgezinde tegenstander van de patriotten als Laurens
Pieter van de Spiegel?
Volgens Van de Spiegel, die in 1787 raadpensionaris van Holland werd, was het belangrijkste
probleem niet dat de mensen niet vaderlandslievend meer waren, maar dat de Republiek
niet langer in staat was om zich effectief te verdedigen tegen een buitenlandse vijand,
doordat:
1. legers en vloten steeds duurder werden,
2. andere landen wel groter, machtiger en rijker werden, maar de Republiek niet, ten
gevolge van de economische achteruitgang van Holland.
Volgens Van de Spiegel moesten om de economie te stimuleren, de belastingen in Holland
omlaag. Dat zou kunnen als de andere gewesten meer gingen betalen aan de defensie
van de Republiek en als er naast de gewestelijke ook enkele nationale belastingen
zouden komen; hij zag de mogelijkheid om dat te realiseren niet in meer invloed van
gewone burgers en boeren op het landsbestuur, maar veeleer in minder macht voor de
inefficiënte Staten-Generaal en meer macht voor de prins.
4.6. Hoe in de ideeën en daden van de volgende vrouwen 4.6.1. de schrijfsters Betje
Wolff en Aagje Deken?
Zij gaven actieve steun aan de ideeën van de patriottenbeweging door het schrijven
van liedjes, gedichten en proza.
Ze benadrukten het belang van goed onderwijs voor vrouwen om hen beter toe te rusten
voor hun maatschappelijke taak als moeder.
Omdat het voor hen vanzelfsprekend was dat vaderlandslievende vrouwen zich richtten
op een actief moederschap en vaderlandslievende mannen op een actief burgerschap,
kwam de gedachte aan gelijke burgerrechten voor vrouwen nog niet in hen op.
4.6.2. de mosselverkoopster Kaat Mulder?
Een Rotterdamse volksvrouw als Kaat ‘Mossel’ verwachtte in tegenstelling tot burgervrouwen
als Betje Wolff en Aagje Deken geen enkele verbetering voor het volk van een patriotse
revolutie.
Ze lokte, met behulp van giften van de prins, onder het gewone volk van Rotterdam
rellen uit tegen de patriotse exercitiegenootschappen en stadsbestuurders aldaar,
die vaak afkomstig waren uit de middelste sociale lagen.
Ze meende dat de prins van Oranje de enige aristocraat in Nederland was die het gewone
volk een goed hart toedroeg en dat dus juist diens macht versterkt moest worden.
4.6.3. de vrouw van stadhouder prins Willem V, Wilhelmina van Pruisen?
Ook zij had niet zozeer kritiek op de situatie rond 1780 als wel op de geleidelijke
machtsovername van de patriotten daarna.
Ze was de belangrijkste drijvende kracht geweest achter het ingrijpen van haar broer,
de koning van Pruisen, tegen de patriotten ten gunste van de prins, en achter de vervolging
van de patriotten nadien.
5. Op welke manier kwam de eenheidsstaat in 1798 tot stand?
De radicale unitarissen onder de patriotten waren van oordeel dat de discussies over
de nieuwe grondwet te lang duurden. De Fransen meenden dat een krachtige centrale
regering beter in staat zou zijn om te voldoen aan de zeer forse financiële vergoedingen
die zij van de Bataafse Republiek hadden geëist in ruil voor hun hulp bij de Bataafse
Revolutie. Gesteund door de Fransen pleegden de radicalen een staatsgreep, en verwijderden
moderaten en federalisten uit de Nationale Vergadering.
Nederland kreeg zo in 1798 zijn eerste grondwet, die het land tot een eenheidsstaat
maakte met grote macht voor de Nationale Vergadering.
De gewesten waren niet langer autonoom, maar werden voortaan bestuurd door een centrale
regering in Den Haag.
I.J.A. Gogel moest als ‘Agent van Financie’ een nationaal belastingstelsel voor de
hele Republiek ontwerpen ter vervanging van de oude gewestelijke stelsels.
Tezelfdertijd was er een begin gemaakt met de economische eenwording door de afschaffing
van alle binnenlandse inkomende rechten, van tollen op wegen en vaarten, en van de
gilden, waardoor ook stadsmuren overbodig waren geworden.
Onder de naam ‘Agentschap voor Nationale Oeconomie’ kwam er bovendien voor het eerst
een ministerie van economische zaken, dat op nationaal niveau moest gaan werken aan
het economisch herstel van Nederland. Ook kwam er een ‘Agentschap’ voor de waterstaat,
dat onder meer de zorg kreeg voor een verbetering van de onderlinge communicatie in
de Republiek door middel van wegen en vaarten; en een ‘Agent van Nationale Opvoeding’
die op nationaal niveau de verbetering van het onderwijs ter hand moest gaan nemen;
tevens werd van overheidswege een uniforme spelling van de Nederlandse taal doorgevoerd.
5.1. Waaruit blijkt dat het begrip ‘democratie’ in de eenheidsstaat die in 1798 ontstond
een andere inhoud had dan tegenwoordig?
Dat blijkt vooral uit het feit dat weliswaar in beginsel iedereen die ouder was dan
20 jaar en die langer dan 10 jaar in de Republiek woonde stemrecht had, maar dat dat
niet gold voor:
degenen die weigerden te verklaren dat ze tegen de stadhouder en tegen het federalisme
waren,
dienstboden, bedeelden, en degenen die bankroet waren gegaan,
vrouwen; dit laatste werd zelfs zo vanzelfsprekend geacht dat het niet apart in de
grondwet werd vermeld.
6. Op welke wijze werd de eenheidsstaat tussen 1798 en 1815 verder versterkt?
Na nog drie door Frankrijk gesteunde staatsgrepen en grondwetswijzigingen kwam de
macht in 1805, wederom door toedoen van Frankrijk, voor een belangrijk deel in handen
van één man, Rutger Jan Schimmelpenninck.
Mede doordat het kiesrecht inmiddels beperkt was geraakt tot mannen die een bepaald
bedrag aan directe belastingen betaalden en doordat bovendien de macht van de nationale
volksvertegenwoordiging flink was beknot, slaagde men er toen eindelijk in het al
in 1798 ontworpen nationale belastingstelsel en de nationale schoolwet door te voeren.
Lodewijk Napoleon die in 1806 door zijn broer Napoleon Bonaparte koning van Holland
was gemaakt, probeerde een nationaal cultuurbeleid gestalte te geven door de oprichting
van een Algemeen Rijksarchief, een nationale Koninklijke Bibliotheek en een Rijksmuseum.
Hij probeerde het gevoel van nationale saamhorigheid ook te versterken door grote
rampen, zoals de ontploffing van een kruitschip te Leiden en grote overstromingen
in de Betuwe als nationale rampen te beschouwen waarvoor dus op nationale schaal werd
gecollecteerd.
Toen Nederland van 1810 tot 1813 bij Frankrijk was ingelijfd, werd door de Fransen
eenheid in maten en gewichten doorgevoerd, kwam er één wetgeving voor het hele land,
de Code Napoléon, en werd de bevolking voortaan in het hele land op uniforme wijze
geregistreerd door de invoering van een Burgerlijke Stand.
Het nationale saamhorigheidsgevoel werd tezelfdertijd overigens tevens versterkt door
een groeiende afkeer van de Fransen ten gevolge van de oplegging van het ‘Continentaal
Stelsel’ dat de handel belemmerde, door de invoering van de dienstplicht na 1810,
door het feit dat de Franse regering na 1810 nog maar een derde van de rente op de
staatsschuld uitbetaalde, en door de invoering van onaangename Franse belastingen.
6.1. Hoe blijkt uit de levensloop van Herman Willem Daendels dat de begrippen nationalisme
en vaderlandsliefde toen een andere inhoud hadden dan nu?
Daendels was als jonge man een zeer actief patriot geweest en had in 1787 dus naar
Frankrijk moeten vluchten.
Hij had daar het ‘Bataafse legioen’ georganiseerd dat de Franse legers had geholpen
bij hun inval in Nederland in 1795.
Hij had behoord tot degenen die in 1798 met behulp van de Fransen de staatsgreep
hadden gepleegd die had geleid tot de eenheidsstaat.
Hij had in de periode van de inlijving bij Frankrijk dienst genomen in het leger
van Napoleon.
Toch aarzelde hij niet zich tot Willem van Oranje te wenden, toen hij had vernomen
dat deze terug was gekeerd, en er in een brief bij hem op aan te dringen de autonomie
van de gewesten niet te herstellen.
Van vervolging op beschuldiging van landverraad was ook in het geheel geen sprake
toen hij uit het Napoleontische leger in Nederland terugkeerde.
6.2. Welke rol heeft G.K. van Hogendorp gespeeld in de wijze waarop Nederland in 1813
een koninkrijk werd?
De uit elitekringen afkomstige G.K. van Hogendorp was tijdens de Bataafs-Franse tijd
steeds oranjegezind gebleven; hij was overtuigd van de kwaliteiten van de staatsstructuur
van de oude Republiek, maar vond wel dat de prins meer macht moest hebben om het volk
te beschermen tegen corrupte regenten, en dat er een grondwet moest zijn.
Hij had gedurende de Bataafs-Franse periode een ‘Schets’ voor een nieuwe grondwet
voor Nederland ontworpen voor als de prins zou zijn teruggekeerd.
Hij bewerkstelligde dat Nederland zichzelf in 1813 weer onafhankelijk verklaarde,
nog voordat de tegen Napoleon verbonden legers van de grote Europese mogendheden de
Fransen hadden overwonnen, en hij nam het initiatief om de prins van Oranje naar Nederland
terug te halen om hem de souvereiniteit aan te bieden.
De nieuwe vorst nam de door Van Hogendorp gemaakte ‘Schets’ wel als uitgangspunt
voor een nieuwe grondwet, maar hij nam in de commissie die deze nader moest uitwerken
ook twee oudrevolutionairen op. Die moesten waken tégen een herstel van de oude provinciale
vrijheden en vóór het behoud van de maatregelen waarmee tussen 1806 en 1813 de eenheid
was versterkt: de prins was ‘patriots’ geworden, zoals tijdgenoten zeiden.
III. De periode 1815-1830
7. Waardoor werden de Noordelijke en de Zuidelijke Nederlanden in 1815 verenigd tot
één koninkrijk?
Willem l wilde graag regeren over een aanmerkelijk groter gebied dan de voormalige
Republiek.
De grote mogendheden hadden de Zuidelijke Nederlanden, die meer dan twintig jaar
door Frankrijk bezet waren geweest, op Napoleon veroverd. De Oostenrijkse keizer,
tot wiens gebied de Zuidelijke Nederlanden voordien hadden behoord, was er echter
niet langer in geïnteresseerd.
Groot-Brittannië wist de andere mogendheden te bewegen accoord te gaan met de wens
van Willem l tot een vereniging van Noord en Zuid, als een bufferstaat tegen eventuele
nieuwe Franse aspiraties. 8. Wat vond de bevolking van Noord en Zuid van de vereniging
van beide gebieden tot één staat?
In het Noorden heerste over het algemeen onverschilligheid over de samenvoeging,
behalve bij enkele politici rond Willem l die enthousiaste voorstanders waren.
In het Zuiden had een enkel lid van de Zuidbrabantse adel in de jaren tachtig van
de achttiende eeuw wel eens geijverd voor aansluiting bij Nederland, in reactie op
een steeds verder gaande aantasting van de oude rechten van de provinciale statenvergaderingen
door de Oostenrijkse keizer. Daar was toen ook wel enige aanhang onder de bevolking
voor geweest. Maar in 1815 had de rooms-katholieke bevolking toch liever de terugkeer
van een rooms-katholieke Oostenrijkse keizer gezien, dan de komst van een protestantse
Noordnederlandse koning.
Sommige fabrikanten en kooplieden en kooplieden in het Zuiden voelden echter wel
voor de unie met het Noorden, omdat ze verwachtten dat die economisch gunstiger zou
zijn dan terugkeer onder Oostenrijk.
9. In hoeverre zijn er binnenslands factoren aan te wijzen die bij hadden kunnen dragen
tot het in stand blijven van de eenheid van Noord en Zuid?
9.1. In cultureel-mentaal opzicht?
Enerzijds wel:
Vóór de Opstand van het Noorden tegen Spanje in de zestiende eeuw hadden de Nederlandse
gewesten een gemeenschappelijke geschiedenis gehad. Ze hadden toen dezelfde vorst
en de noordelijke en zuidelijke provincies kwamen gezamenlijk bijeen in vergaderingen
van de Staten Generaal.
Een deel van de Zuidnederlandse bevolking was Nederlandstalig.
In het Noorden was een groot deel van de bevolking ook na de Opstand katholiek gebleven,
wat verenigend had kunnen werken.
In het Zuiden had zich nog geen krachtige eigen nationale identiteit ontwikkeld.
Anderzijds niet:
Er was geen sprake meer van een gemeenschappelijke geschiedenis sinds de Opstand
van het Noorden tegen Spanje.
De belangrijkste taal van het zuiden was Frans. Zelfs in de Nederlandstalige delen
van het Zuiden was de elite in de meer dan twintig jaar Franse tijd nogal ‘verfranst’
geraakt.
Na de Opstand was het Zuiden vrijwel geheel rooms-katholiek gebleven; de protestanten
daar waren naar het Noorden gevlucht. De nationale identiteit die zich sinds de Opstand
in het Noorden had ontwikkeld was voor velen verbonden met het protestantisme.
9.2. In economisch-sociaal opzicht?
Enerzijds wel:
de in het Zuiden aanwezige moderne industrie kon bevorderd worden door de vrije toegang
tot de Indische markt; het Noorden kon voor de handel op Indië in beginsel voordeel
trekken voor nieuwe heenvrachten naar Indië uit de zuidelijke industrie.
Anderzijds niet:
in Amsterdam verwachtte men er vooral nadeel van als de regering in het economisch
beleid rekening moest houden met de belangen van de zuidelijke industrie en van de
Antwerpse handel;
de samensmelting van de enorme staatsschuld van het Noorden met de minieme schuld
van het Zuiden en de unificatie van het belastingstelsel, bracht voor Noord een verlichting
van de belastingdruk, maar voor Zuid een forse verzwaring.
9.3. In politiek-bestuurlijk opzicht?
Enerzijds wel:
Bij de opstelling van een nieuwe grondwet voor het Verenigde Koninkrijk waren evenveel
Zuidnederlanders als Noordnederlanders betrokken.
Er werd rekening gehouden met het feit dat de adel in de Zuidnederlandse samenleving
altijd veel belangrijker was gebleven dan in het Noorden: naast een gekozen Tweede
Kamer, kwam er een door de koning uit de aanzienlijken van het land te benoemen Eerste
Kamer.
De zetel van de regering was elk jaar afwisselend in Brussel en in Den Haag; alle
staatsstukken werden in het Frans en in het Nederlands gedrukt.
Anderzijds niet:
In het Zuiden was het grondwetsontwerp voor het nieuwe Verenigde Koninkrijk afgewezen,
omdat deze nieuwe staat niet roomskatholiek zou zijn; in het internationaal verdrag
dat aan de wieg van het Verenigd Koninkrijk had gestaan, was echter zowel de volledige
ineensmelting van de beide rijksdelen als de vrijheid van godsdienst en de scheiding
van kerk en staat vastgelegd. Omdat de nieuwe grondwet in het Noorden wel was aanvaard,
was gemakshalve geconcludeerd dat een meerderheid accoord was.
Het Zuiden moest zich tevreden stellen met slechts de helft van de zetels in de Tweede
Kamer, hoewel de bevolking in het Zuiden ongeveer anderhalf keer zo groot was als
die in het Noorden.
10. Op welke wijzen heeft Willem l geprobeerd de beide delen van zijn rijk te integreren?
10.1. Op cultureel-mentaal gebied?
In het Zuiden werd de schoolwet van 1806 van kracht, waardoor het voor het eerst
een goed stelsel van lager onderwijs kreeg.
In de Vlaamssprekende gebieden was het onderwijsbeleid erop gericht het Nederlands
tot voertaal te maken, terwijl in de Waalse provincies tweetaligheid de normale situatie
moest worden.
Ten aanzien van het middelbaar onderwijs was het beleid gericht op kwaliteitsverbetering
door middel van terugdringing van de kerkelijke invloed. Willem achtte het nodig om
in dat kader tevens over te gaan tot sluiting van de klein-seminaries, die vaak als
middelbare scholen functioneerden, en waar de invloed van de tegen de unie gekante
clerus vanzelfsprekend zeer sterk was.
Om te bewerkstelligen dat nieuwe katholieke priesters zich niet langer tegen de nieuwe
staat zouden keren, werden priester-studenten bovendien verplicht om voorafgaande
aan het groot-seminarie een tweejarige opleiding in een speciaal daartoe door de staat
opgericht Collegium Philosophicum te volgen.
Om dezelfde reden wenste de koning inspraak in de benoeming van nieuwe bisschoppen.
De pers kreeg te verstaan dat kritiek op het beleid van de koning niet werd getolereerd.
10.2. Op economisch-sociaal gebied?
Door middel van de aanleg en verbetering van wegen en vaarten probeerde Willem l de
economie in zijn rijk te stimuleren en de communicatie tussen Noord en Zuid te verbeteren.
Door middel van de oprichting van de Nederlandse Handelmaatschappij (NHM) integreerde
hij de handels- en scheepvaartbelangen van het Noorden met de industriële belangen
van het Zuiden. De beschermde afzet van Zuidnederlandse textiel op de zeer grote Indische
markt, vervoerd op schepen die de NHM tegen gunstige prijzen van Noordnederlandse
reders huurde, leverde de Noordnederlandse handel de begeerde Indische handelsprodukten
op.
In zijn fiscale beleid probeerde hij voortdurend zowel rekening te houden met Noord-
als met Zuidnederlandse economische belangen.
Hij richtte een Fonds voor de Nationale Nijverheid op dat zowel subsidies verstrekte
aan landbouw en visserij als aan de industrie.
Omdat de Nederlandsche Bank zijn activiteiten in hoofdzaak beperkte tot de (Noordnederlandse)
handel gaf hij het Zuiden een eigen bank, de Société Générale, ten behoeve van kredietverlening
aan de industrie.
10.3. Op bestuurlijk/politiek gebied?
De koning achtte zijn integratiestreven beter gediend met een autoritair beleid dan
met het toestaan van veel invloed van het parlement.
Hij koos zelf zijn ministers en deze waren voor hun beleid geen verantwoording verschuldigd
aan het parlement.
Hij heeft het niet wenselijk gevonden tegemoet te komen aan de kritiek op de ondervertegenwoordiging
van Zuidnederlanders in het parlement en in hoge ambtelijke en militaire functies,
maar hij heeft na verloop van tijd wel concessies gedaan als andere elementen uit
zijn beleid te hevig verzet bleken op te roepen.
11. Welke reacties riep Willems beleid op?
Voor zijn sociaal-economisch beleid bestond bij de economische elites vrij algemeen
grote waardering
Dat verhinderde echter niet dat de talrijke arbeidersbevolking in de Zuidelijke Nederlanden
tijdens de economische malaise in 1830 gemakkelijk geneigd was de schuld daarvan te
zoeken in een slecht economisch beleid.
Tegen het taalbeleid werd geprotesteerd door jonge intellectuelen die hun opleiding
in het Frans hadden genoten.
Maar voor de verbetering van het lager onderwijs was veel waardering.
De sluiting van de klein-seminaries, de oprichting van het Collegium Philosophicum
en het streven van de koning naar invloed op bisschopsbenoemingen riepen fel verzet
op bij de katholieken; de katholieke achterban werd gemobiliseerd door middel van
grootscheepse petities aan de Staten-Generaal over taalvrijheid, schoolvrijheid en
persvrijheid.
Het autoritaire bewind van de koning, de geringe invloed van het parlement door het
gebrek aan ministeriële verantwoordelijkheid, en zijn beknotting van de vrijheid van
drukpers riepen fel verzet op bij Zuidnederlandse liberalenenter.
In 1828 kwam het tot een ‘Monsterverbond’ van liberalen en katholieken tegen het
beleid.
Concessies aan de katholieken ten aanzien van het onderwijs namen het wantrouwen
niet weg, evenmin als het plotselinge herstel van de taalvrijheid en de persvrijheid
in 1830.
Bij romantische radicale jongeren ontstond in reactie op Willems beleid in deze jaren
een Belgisch nationaal bewustzijn, dat verder gevoed werd door de liberale revolutie
van juli 1830 in het nabijgelegen Frankrijk, en dat gemakkelijk te prikkelen was door
kleine incidenten.
De hardhandigheid waarmee in september 1830 door het leger in Brussel op dergelijke
incidenten werd gereageerd, versterkte in het Zuiden de gevoelens van vijandschap
tegen het Noorden en het nationale bewustzijn en leidde tot de Belgische Afscheiding.
IV. Evaluatie van de centrale vraag.
12. Welke visies zijn er mogelijk op de oorzaken van het ontstaan van een eenheidsstaat
in de Noordelijke Nederlanden in 1798 en de duurzaamheid daarvan na 1813?
Sommige historische gegevens uit deze periode geven aanleiding tot de interpretatie
dat de eenheid van 1798 en de handhaving ervan in 1813 het resultaat waren van buitenlandse
inmenging, te weten:
de inval van Franse troepen in de oude Republiek en de steun van Frankrijk aan de
‘Bataafse Revolutie’ in 1795
de bemoeienis van de Fransen met de staatsgreep van 1798 waarmee de politieke eenheid
werd afgedwongen
de Franse ‘unificerende’ maatregelen gedurende het tijdperk van de inlijving bij Frankrijk
van 1810 tot 1813
Andere historische gegevens geven aanleiding tot de interpretatie dat de eenheid en
de democratie vooral het resultaat waren van binnenlandse factoren, te weten:
kritiek op het functioneren van de oude staatsinrichting van de Republiek met behulp
waarvan men niet in staat bleek de ongunstige economische en politieke ontwikkelingen
uit die tijd te keren
het appel op een ‘nationaal gevoel’ en het streven naar meer volksinvloed van de patriottenbeweging
van de jaren tachtig
het feit dat koning Willem l, die in 1813 met grote instemming van de bevolking naar
Nederland was teruggehaald, er van het begin af aan van overtuigd was dat de Nederlanden
een eenheidsstaat moesten blijven.
13. Welke visies zijn er mogelijk op de oorzaken van de mislukking van de vereniging
van Noord en Zuid?
De historische gegevens maken verschillende interpretaties mogelijk:
Men kan de oorzaak zoeken in het feit dat de eenwording in hoofdzaak het resultaat
was van buitenlandse bemoeienis, en dat de wensen van de bevolking geen enkele rol
hebben gespeeld in de samenvoeging. Daar kan dan aan toegevoegd worden dat de hardnekkige
pogingen van Willem l na 1830 om de unie te herstellen, alleen al weinig kansrijk
waren, omdat de grote mogendheden onvoldoende belang meer hechtten aan het in stand
blijven van de unie.
Men kan het mislukken van de eenwording van Noord en Zuid zien als het gevolg van
een op betreurenswaardige wijze uit de hand gelopen incident, terwijl de kansen op
het welslagen ervan, zeker na de gedane concessies, gunstig leken.
Men kan betogen dat de kansen van het begin af aan ongunstig waren door het verschil
in godsdienst en andere cultureelmentale verschillen ten gevolge van het verschil
in geschiedenis na de zestiende eeuw, waardoor in het Noorden een gevoel van verbondenheid
met het Zuiden ontbrak.
Men kan de oorzaak zoeken in het autoritaire karakter van het beleid van Willem l,
waarop in het oranjegezinde conservatieve Noorden weinig kritiek bestond, maar dat
in het Zuiden het ontstaan van een eigen ‘nationaal bewustzijn’ stimuleerde.
Literatuurlijst
Overzichtswerken:
E.H. Kossmann, De lage landen 1780-1980. Twee eeuwen Nederland en België. Deel 1
1780-1914 (Amsterdam 1986) 39-133: het beste en uitvoerigste overzicht over de hele
periode van de hand van één auteur.
Algemene Geschiedenis der Nederlanden, delen 9,10 en 11 (Bussum 1980-1983).
Geschiedenis van de Nederlanden, red. J.C.H. Blom en E. Lamberts (Amsterdam 1994)
295-310 en 325-341 (hfdst. 6 ‘Revolutie in Noord en Zuid (1780-1830)’). (Of in de
identieke paperback-uitgave: (Rotterdam 1993) 219-230 en 241-252: de meest recente
beknopte overzichten van de Belgische historicus J. Roegiers en de Nederlandse historicus
N.C.F, van Sas.
T. Roep en C. Loerakker, Van nul tot nu. Delen 2 en 3 (Heemstede, 1986): grappig
overzicht; ook voor leerlingen zeer toegankelijk.
S. Schama, Patriotten en Bevrijders. Revolutie in de Noordelijke Nederlanden, 1780-1913
(Amsterdam, 1989): het rijkste en uitvoerigste boek over de periode 1780 tot 1813.
Bijzondere onderwerpen
H. Knippenberg en B. de Pater, De eenwording van Nederland. Schaalvergroting en integratie
sinds 1800 (Nijmegen 1988) (betreft in hoofdzaak de 19e en 20e eeuw, maar bevat ook
relatief veel over onze periode): interessant gezien de centrale vraag.
W.W. Mijnhardt, Tot heil van 't mensdom. Culturele genootschappen in Nederland 1750-1815
(Amsterdam, 1988): over verschijningsvormen van de Verlichting in Nederland.
J.W. Buisman, Tussen vroomheid en Verlichting. Een cultuur-historisch en -sociologisch
onderzoek naar enkele aspecten van de Verlichting in Nederland (1755-1810) (Zwolle
1992): dito.
J.D. van der Capellen, Aan het Volk van Nederland. Het patriottisch program uit 1781.
Ingeleid en van annotaties voorzien door H.L. Zwitzer (Amsterdam 1987): fotografische
herdruk van het originele pamflet.
L.P. van de Spiegel, ‘Schets tot een vertoog over de intrinsique en relative magt
van de Republijk’, ed. Joh. de Vries, Economisch-historisch Jaarboek 27 (1957) 81-100.
Om het algemeen volksgeluk: twee eeuwen particulier initiatief 1784-1984, red. W.W.
Mijnhardt en A.J. Wichers (Edam 1984): gedenkbundel over de Maatschappij tot Nut van
't Algemeen.
J. Lenders, De burgeren de volksschool. Culturele en mentale achtergronden van de
onderwijshervorming. Nederland 1780-1850 (Nijmegen 1988).
J. Lucassen en R. Penninx, Nieuwkomers, nakomelingen, Nederlanders. Immigranten in
Nederland 1550-1993 (Amsterdam 1994): o.m. over burgerrechten voor immigranten.
J.M.F. Fritschy, De patriotten en de financiën van de Bataafse Republiek. Hollands
krediet en de smalle marges voor een nieuw beleid (1795-1801) (Den Haag 1988): over
de discussies tussen unitarissen en federalisten, en tussen radicalen en gematigden
en over de financiële eenwording van 1798.
G.W. Bannier, Grondwetten van Nederland (Zwolle 1936): bevat o.m. de tekst van de
‘Rechten van de Mens en de Burger’ van 1795.
N.C.F, van Sas, Onze natuurlijkste bondgenoot, 1813-1831 (Groningen 1985): voor de
rol van het buitenland in de vereniging van Noord en Zuid en de scheiding van 1830.
L. Blok, Stemmen en kiezen, Het kiesstelsel in Nederland in de periode 1814-1850
(Groningen 1987): over de beperkingen aan het stem- en kiesrecht in Nederland onder
koning Willem l
R.Th. Griffiths, ‘The creation of a national Dutch economy: 1795-1909’, in: Tijdschrift
voor Geschiedenis 95 (1982) 513-537: over de economische eenwording van Nederland
na 1795.
J. Filarski, Kanalen van de koning-koopman. Goederenvervoer, binnenscheepvaart en
kanalenbouw in Nederland en België in de eerste helft van de negentiende eeuw (Amsterdam
1995).
Biografieën over binnen het onderwerp te bespreken personen
Hella Haasse, Schaduwbeeld of Het geheim vanAppeltern (Amsterdam 1989): een boeiende,
op historische documenten gebaseerde, roman over Joan Derk van der Capellen en zijn
tijd.
De wekker van de Nederlandse natie: Joan Derk van der Capellen 1741-1784, red. E.A.
van Dijk e.a. (Zwolle 1984).
J.W.A. Naber, Prinses Wilhelmina, gemalin van Willem V, prins van Oranje (Amsterdam
1908).
P.J. Buijnsters, Wolff & Deken. Een biografie (Leiden 1984).
K. van Baardewijk, Kaat, Keet en de Kezen. Rotterdamse vrouwen in opstand (Wezep
1991): over Kaat Mossel.
Herman Willem Daendels 1762-1818: Geldersman, patriot, Jacobijn, generaal, hereboer,
maarschalk, goeverneur, van Hattem naar St. George del Mina (Utrecht 1991): artikelenbundel
met bijdragen van J. Blokker e.a.
P. van 't Veer, Daendels, maarschalk van Holland (Zeist 1963).
Th. de Vries, Rutger Jan Schimmelpenninck: republikein zonder republiek (Nijmegen
1979, oorspr. 1941): boeiende biografische roman.
Zie voor Gogel: Schama, Patriotten en bevrijders.
H.L.T. de Beaufort, Gijsbert Karel van Hogendorp: grondlegger van het Koninkrijk
(Rotterdam 1979).
H.T. Colenbrander, Willem I. Koning der Nederlanden (Amsterdam 1931); (zie voor recentere
literatuur over Willem l de hierna genoemde bundel Staats- en natievorming).
Artikelenbundels en themanummers van tijdschriften met betrekking tot (delen van)
onze periode.
Voor Vaderland en Vrijheid. De revolutie van de patriotten (Amsterdam 1987); rijk
geïllustreerd.
Staats- en natievorming in Willem I's Koninkrijk (1815-1830), red. C. Tamse en E.
Witte, (Brussel 1992).
1787 De Nederlandse revolutie?, red. T. van der Zee e.a. (Amsterdam 1988).
De droom van de revolutie. Nieuwe benaderingen van het patriottisme (Amsterdam 1988).
Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden 104, 4 (1989)
(dit is een themanummer over natievorming).
Tijdschrift voor Geschiedenis 102, 3/4 (1989) (themanummer: Revolutie en contrarevolutie).
The Dutch Republic in the eighteenth century. Decline, enlightenment and revolution,
eds. M.C. Jacob en W.W. Mijnhardt (Londen 1992).
Bijlage 2. ‘Het ontstaan van het moderne Nederland (ca. 1780 tot 1830).’ M.a.v.o./v.w.o.
[Regeling vervallen per 31-12-2004]
Verantwoordiging van de onderwerpskeuze
Het m.a.v.o./v.b.o.-eindexamenonderwerp voor 1997 en 1998 betreft dezelfde periode
als het v.w.o./h.a.v.o.-onderwerp. De gewenste differentiatie tussen beide heeft de
vorm gekregen van een verschil in de centrale vraag. Voor m.a.v.o./v.b.o.-kandidaten
werd gekozen voor de thematiek 'het ontstaan van het moderne Nederland'. Daardoor
was het mogelijk om de periode als geheel centraal te stellen. Dat maakte het onderwerp
minder complex dan het v.w.o./h.a.v.o.-thema 'De eenwording van Nederland'. Het gebruik
van het woord 'modern' wil geen vakwetenschappelijke discussies aanwakkeren over de
vraag wat we precies onder dat woord moeten verstaan. Aan leerlingen moet op hoofdpunten
duidelijk worden in hoeverre de Nederlandse samenleving tussen ongeveer 1780 en 1830
in bestuurlijk-politiek, sociaal-economisch en cultureel-mentaal opzicht meer op de
huidige samenleving ging lijken dan op de 'ancien-régime'-samenleving van rond 1780.
Het is niet de bedoeling een complete blauwdruk van de toenmalige samenleving te leggen
naast een blauwdruk van de huidige samenleving. Het gaat erom aan te sluiten bij de
belevingswereld van de m.a.v.o./v.b.o.-leerlingen door tijdens het lesgeven regelmatig
te refereren aan nu. Aldus kan geprobeerd worden bij te dragen tot 'bestaansverheldering'.
Mede daarom is geprobeerd de ontwikkelingen waarom het in dit onderwerp gaat zoveel
mogelijk concreet te maken aan de hand van de ideeën en activiteiten van mensen uit
de tijd zelf en aan de hand van gebeurtenissen waar zij op reageerden.
Als beginjaar is voor 'rond 1780' gekozen, omdat in 1781 Joan Derk van der Capellens
pamflet Aan het Volk van Nederland verscheen. Dit luidde het einde van het 'ancien
régime' in Nederland in. Het slotjaar 1830 is het jaar waarin België, het modernste
deel van het 'Verenigd Koninkrijk der Nederlanden' van 1815, zich van het Noorden
afscheidde.
Bij de uitleg over het belang van het bestuderen van deze periode kan men de leerling
wijzen op het volgende:
het is de periode waarin de rechten van de mens - gelijkheid voor de wet, vrijheid
van drukpers, vrijheid van godsdienst, bescherming van eigendom, kiesrecht - in veel
westerse landen de grondslag werden van de staatsinrichting; rechten dus, die bedoeld
zijn om gewone mensen te beschermen tegen macht en willekeur en die ook nu nog steeds
van groot belang zijn;
het is een periode waarin men zich ging afvragen wat 'vaderlandsliefde' in moest
houden, een vraag die ook nu nog van belang is;
het is een periode waarin men veel praatte over de plicht tot een goed burgerschap
van mannen, en de plicht tot een goed moederschap voor vrouwen, maar nog weinig over
de burgerrechten van vrouwen en de plichten tot een goed vaderschap voor mannen;
het is een periode waarin er, net als nu, veel werd gediscussieerd over de taken
van de regering op het terrein van onderwijs, armoede, werkgelegenheid en modernisering
van de economie. Voor de uitwerking van de centrale vraag is ervan uitgegaan, dat,
na een korte introductie op het onderwerp (deelvraag 1), eerst enig inzicht nodig
is in de belangrijkste kenmerken van de 'oude' situatie rond 1780 (deelvraag 2); daarbij
is gekozen voor een beperking tot bestuurlijk-politieke en sociaal-economische aspecten.
Voor wat betreft de cultureel-mentale ontwikkelingen sinds 1780 is een tweedeling
aangehouden tussen de periode van Verlichting en Revolutie (deelvraag 3) en die van
Reactie en Restauratie (deelvraag 6). De vragen naar de bestuurlijk-politieke en de
sociaal-economische veranderingen gaan over de periode als geheel (deelvragen 4 en
5). Dan komen de belangrijkste kenmerken van de 'nieuwe' situatie rond 1830 aan bod
(deelvraag 7). We ronden af met een korte vergelijking tussen 1830 en nu (deelvraag
8).
Historische begrippen die van belang zijn voor het onderwerp zijn de eerste keer
dat ze voorkomen gecursiveerd.
Vanaf 1997 kunnen alle 'structuurbegrippen en vaardigheden' aan de hand van alle
onderdelen van de stofomschrijving worden getoetst. Uitsluitend in de m.a.v.o./v.b.o.-stofomschrijving
worden niettemin voor alle structuurbegrippen concrete suggesties voor toepassing
gedaan. De opstellers van het examen zullen de daarbij aangegeven vaardigheden in
beginsel als leidraad hanteren. Maar ze zijn vrij daarvan af te wijken.
Centrale vraag
In hoeverre is in Nederland in de periode tussen ongeveer 1780 en 1830 de basis gelegd
voor de moderne nationale samenleving?
Structuurbegrip: verandering, continuïteit en discontinuïteit.
Vaardigheid: kunnen aangeven welke veranderingen er tussen 1780 en 1830 in de Nederlandse
samenleving plaatsvonden, welke weerstanden deze opriepen, en in welke opzichten er
daardoor sprake was van continuïteit of van discontinuïteit in de historische ontwikkeling.
(Zie in het bijzonder de deelvragen 4.1, 4.2, 4.5, 4.6 en 4.7; 5.1 t/m 5.5., 6.1 t/m
6.4 en 8.)
Deelvragen
1. Waarin verschilden de naam en de kaart van Nederland in 1780,1798, na 1815 en na
1830 met de huidige?
(incl. introductie op het onderwerp ong. 1 lesuur)
Nederland heeft er in de loop van de geschiedenis niet altijd hetzelfde uitgezien
als vandaag de dag. Rond 1780, ten tijde van de oude 'Republiek der Verenigde Nederlanden'
waren er 'binnengrenzen' tussen de gewesten en andere 'buitengrenzen' dan nu. In 1798,
ten tijde van de 'Bataafse Republiek', waren de 'binnengrenzen' verdwenen, maar de
buitengrenzen weken nog steeds af van de huidige. In 1815, ten tijde van het 'Verenigd
Koninkrijk der Nederlanden', was Nederland samengevoegd met het tegenwoordige België
en Luxemburg. Pas na de afscheiding van België in 1830 kreeg Nederland zijn huidige
naam 'Koninkrijk der Nederlanden' en de buitengrenzen van nu.
2. Hoe was de situatie in de Republiek der Verenigde Nederlanden rond 1780 a) in bestuurlijk-politiek
opzicht en b) in sociaal-economisch opzicht?
(ong. 2 lesuren)
2.1. Hoe was het bestuur van de Republiek rond 1780 in grote lijnen ingericht?
Nederland was rond 1780 in bestuurlijk opzicht geen nationale eenheidsstaat zoals
nu. De zeven gewesten van de 'Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden' hadden elk
hun eigen bestuur, de zogenaamde statenvergadering, eigen wetten, eigen rechtspraak
en een eigen belastingstelsel. De besturen van de gewesten bestonden uit vertegenwoordigers
van de adel, de steden en soms ook van niet-adellijke grondbezitters. Ze werden niet
gekozen, maar benoemd door de stadhouder op basis van onderlinge afspraken tussen
families.
Ook de Staten-Generaal was toen geen gekozen volksvertegenwoordiging, maar een vergadering
waarin vertegenwoordigers van de gewesten afspraken maakten over het buitenlands beleid
en de financiering van leger en vloot. Het gewest Holland betaalde meer dan de helft
van de defensiekosten van de Republiek en was daardoor behoorlijk machtig.
Prins Willem V van Oranje-Nassau was geen koning maar stadhouder. Hij was als hoofd
van leger en vloot in dienst van de Staten-Generaal en adviseerde over te nemen besluiten
op het terrein van oorlog en vrede. Doordat een stadhouder in de achttiende eeuw het
laatste woord had bij benoemingen, kon hij mensen benoemen die hem gunstig gezind
waren.
Structuurbegrip: politiek
Vaardigheid: kunnen aangeven waarin het bestuur niet democratisch was.
2.2. Wat waren de belangrijkste politieke tegenstellingen in de Republiek rond 1780?
Rond 1780 hadden de binnenlandse politieke tegenstellingen nog niet te maken met verschillen
in opvatting over de sociale en economische taken van een nationale regering. Traditioneel
was de belangrijkste politieke tegenstelling die tussen landgewesten en zeegewesten.
Deze viel deels samen met de tegenstelling tussen prinsgezinden en staatsgezinden.
De eersten vonden dat de grootste macht in de Republiek bij de prins moest berusten.
De staatsgezinden meenden dat gewestelijke staten-vergaderingen de grootste macht
moesten hebben. De landgewesten wilden een sterk leger, net als de prins. De staatsgezinde
Hollandse regenten en de zeegewesten vonden een sterke vloot ter bescherming van de
handel belangrijker. Op het terrein van de buitenlandse politiek was Willem V pro-Engels,
omdat de Republiek zijns inziens meer van Frankrijk dan van Engeland te vrezen had.
Maar een stad als Amsterdam vond goede contacten met Frankrijk belangrijker, omdat
de handel met Frankrijk veel omvangrijker was dan die met Engeland. Amsterdam wilde
bovendien graag handel drijven met de nieuwe Verenigde Staten van Amerika, die in
1776 in opstand waren gekomen tegen het moederland Engeland. Engeland was kwaad dat
Amsterdam op deze wijze steun verleende aan de opstandelingen. Willem V kon niet verhinderen
dat Engeland de Republiek daarom in 1780 de oorlog verklaarde.
2.3. Welke sociale verhoudingen maken het begrijpelijk dat er mensen waren die veranderingen
wilden?
In de steden van de Republiek gold: wie niet tot de regentenfamilies behoorde, had
weinig kansen op een bestuurlijke post. Dat leidde tot ontevredenheid bij de middengroepen.
Wie niet gereformeerd was, maar katholiek, doopsgezind, joods of een andere godsdienst
had, kon geen hoge bestuurlijke post bekleden, hoe bekwaam hij ook was. Ook vrouwen
kregen geen bestuurlijke post, behalve in liefdadige instellingen.
Een aantal stedelijke beroepen kon slechts worden uitgeoefend door gildeleden. Alleen
wie het burgerrecht had van een stad, kon gildelid worden. De mogelijkheid voor immigranten
van binnen of buiten de Republiek om het burgerrecht te verkrijgen, kon van stad tot
stad verschillen.
Boeren die grondbezitter waren wilden meepraten over benoemingen, maar voor de adel
op het platteland was het financieel belangrijk om bestuursbaantjes te houden.
Structuurbegrip: oorzaken en gevolgen
Vaardigheid: oorzaken kunnen onderkennen van de behoefte aan sociale verandering.
2.4. Wat waren rond 1780 de belangrijkste economische kenmerken van de zeegewesten
en de landgewesten?
De economische situatie is in Nederland in verleden en heden in sterke mate bepaald
door ontwikkelingen in de wereldhandel. In de achttiende eeuw verliepen de handelscontacten
tussen koper en verkoper in toenemende mate rechtstreeks, waardoor de Amsterdamse
stapelmarkt minder belangrijk werd. De rijkdom van de kooplieden bleef groeien, maar
de werkgelegenheid in de haven, op de stapelmarkt, en in de exportnijverheid in de
steden ging sterk achteruit. Dat kwam ook door verplaatsing van textielindustrie uit
de steden in het Westen, naar Oost- en Zuid-Nederland, waar de lonen veel lager waren.
Op het platteland in Oost-Nederland was de situatie gunstiger. Omdat de wereldhandelsprijzen
voor agrarische produkten in de loop van de achttiende eeuw omhoog gingen, werden
de boeren rijker. De uitgaven van de adel stegen door de stijgende prijzen. Daarom
verkochten zij vaak een deel van hun grond aan boeren. Het aantal grondbezitters onder
de boeren nam daardoor toe.
Structuurbegrip: oorzaken en gevolgen
Vaardigheid: oorzaken kunnen aangeven van de verschillen in de economische situatie
in de zee-en de landgewesten.
3. Waardoor kregen tussen ongeveer 1780 en 1798 allerlei nieuwe ideeën een kans en
welke bijdrage hebben die geleverd aan de modernisering van Nederland?
(ong. 4 lesuren)
3.1. Wat droegen de ideeën van de Verlichting bij aan het op gang komen van het moderniseringsproces
in Nederland?
De Verlichting keerde zich af van de gedachte dat ongelijkheid tussen mensen door
God gewild was en dat God vorsten en regeringen boven het volk had gesteld. Volgens
de Verlichting waren mensen van nature vrij en gelijk, en was het volk soeverein.
Het moderne idee ontstond, dat scheiding van kerk en staat en tolerantie ten opzichte
van alle religies wenselijk was. Binnen de Verlichting bestond groot optimisme dat,
als de samenleving op grond van redelijkheid was ingericht, misstanden vanzelf zouden
verdwijnen. Armoede was niet door God gewild en kon voorkomen worden door armen op
te voeden tot hard werken en door te stoppen met te gemakkelijke bedeling. De ideeën
van de Verlichting werden in Nederland verspreid door middel van vertaalde boeken
en door tijdschriften, die door een groeiend aantal lezers werd gelezen in koffiehuizen
of in 'leesgezelschappen'.
3.2. Wat moest er volgens de brief 'Aan het Volk van Nederland' van Joan Derk van
der Capellen uit 1781 in Nederland veranderen. Wat was er nieuw aan zijn opvattingen?
Hoe waren de reacties op dit pamflet?
Volgens de Overijssels-Gelderse edelman Joan Derk van der Capellen had de stadhouder
te veel macht, benoemde hij de verkeerde personen, gaf hij te veel geld uit aan legers
en te weinig aan de vloot en was hij op de hand van Engeland. Daardoor deed Nederland
het volgens hem zo slecht in de oorlog tegen dat land. Volgens hem werd het Nederlandse
volk geknecht door het huis van Oranje. Het moest weer worden als het vrije volk der
Bataven dat voor het begin van de jaartelling in Nederland woonde. Boeren en burgers
zouden zich moeten bewapenen in plaats van zich voor de bescherming van hun vrijheid
afhankelijk te maken van buitenlandse huurlegers van de prins. Hij wilde dat steden
en dorpen met algemeen kiesrecht vertegenwoordigers zouden kiezen om controle uit
te oefenen op een gekozen regering naast de prins. Een vrije pers moest het volk van
hun daden op de hoogte houden.
Sommige van deze ideeën ware beïnvloed door de Verlichting en lijken op moderne ideeën.
Nieuw was dat hij oude politieke tegenstellingen doorbrak door als inwoner van een
landgewest tegen de prins en vóór de vloot te ageren en dat hij zich tot het volk
van Nederland als geheel richtte. Zijn pamflet werd op grote schaal door Nederland
verspreid, maar verboden door de overheid. Zowel voor- als tegenstanders schreven
over zijn ideeën in de kranten, wat kan worden beschouwd als het begin van het moderne
verschijnsel van de publieke opinie-pers.
Structuurbegrip: feiten interpretatie
Vaardigheid: aan de hand van fragmenten uit geschriften van J.D. van der Capellen
en L.P. van der Spiegel (zie 3.4) feiten en meningen over de oorzaken van het verval
van de Republiek kunnen onderscheiden.
3.3. Waardoor ontstond er in de Republiek juist in de jaren tachtig een 'patriottenbeweging'?
Waar hadden de patriotten kritiek op en in hoeverre waren hun ideeën modern?
In de Republiek heerste grote ontevredenheid over het nadelige verloop van de zeeoorlog
tegen Engeland en over het economische verval in de Hollandse steden. Men voelde zich
bedreigd in zijn nationale trots. Daardoor werden velen aangesproken door het pamflet
van Van der Capellen. Zij noemden zich patriotten. Ze verweten mannen dat ze verwijfd
waren en de verdediging van het vaderland overlieten aan dure buitenlandse huurlegers.
Mannen toonden volgens hen te weinig interesse voor regeringszaken, waardoor de prins
en de regentenfamilies hun gang konden gaan. Mannen zouden weer wapendragende 'ware
burgers' moeten worden, die zelf hun bestuurders kozen. Vrouwen zouden weer 'ware
moeders' moeten worden door zelf hun kinderen te zogen en vaderlandslievend op te
voeden, in plaats van dat aan minnen en gouvernantes over te laten.
Patriotten vonden dat godsdienst geen verschil mocht maken in het recht om te kiezen
of gekozen te worden. Zij vonden tevens dat mensen die geld hadden zich moesten inzetten
voor de uitbreiding van werkgelegenheid voor de armen, bijvoorbeeld door grond te
ontginnen voor de landbouw.
Structuurbegrip: inleving en standplaatsgebondenheid
Vaardigheid: de tijdsgebondenheid aangeven van de inhoud van het begrip burgerschap
en van het denken over de rol van vrouwen en over het armoedeprobleem (zie ook 3.6).
3.4. Waarin verschilden de ideeën van de prinsgezinde Laurens Pieter van de Spiegel,
over de problemen van de Republiek met die van de patriottenbeweging? Welke oplossingen
zag hij?
Volgens Van de Spiegel, de laatste raadpensionaris van Holland, was het belangrijkste
probleem niet dat de mensen niet vaderlandslievend meer waren, maar dat de Republiek
niet langer in staat was om zich goed te verdedigen tegen vijanden, doordat 1) legers
en vloten steeds duurder werden, 2) andere landen machtiger en rijker werden.
Volgens hem moesten de belastingen in Holland omlaag om de economie te stimuleren,
moesten de andere gewesten meer gaan betalen aan de defensie en moesten er naast de
gewestelijke ook nationale belastingen komen. Hij wilde dat niet realiseren door het
gewone volk meer invloed te geven op het landsbestuur, maar door meer macht voor de
prins.
3.5. Waardoor onstond de 'Maatschappij tot Nut van 't Algemeen'? Welke betekenis heeft
het 'Nut' gehad voor het moderniseringsproces in Nederland?
Vanuit de Verlichtingsideeën, en met het doel de samenleving te verbeteren, werd in
1784 de 'Maatschappij tot Nut van 't Algemeen' opgericht. Het Nut streefde naar ontwikkeling
van de laagste standen en armen door het uitgeven van eenvoudige, goedkope lectuur
en door verbetering van het lager onderwijs. Er sloten zich veel mensen bij aan die
niet gereformeerd waren en geen politieke macht hadden.
Toen na de Bataafse Revolutie van 1795 de gekozen Nationale Vergadering een commissie
benoemde voor nationaal openbaar onderwijs, kwam het Nut onmiddellijk met een plan.
De staat moest de zorg voor het onderwijs op zich nemen en het betalen. Alle jongens
én meisjes moesten voortaan lager onderwijs krijgen. Er moesten goede schoolgebouwen,
opleidingen voor onderwijzers, een vast urenrooster en betere schoolboeken komen.
Het godsdienstonderwijs moest algemeen zijn en niet van één godsdienstige richting.
In de eerste nationale onderwijswet, van 1806, werden de ideeën van het Nut grotendeels
overgenomen.
Structuurbegrip: bron en vraagstelling.
Vaardigheid: vanuit voorgelegde bronnen kunnen formuleren wat de idealen van het
'Nut' waren.
3.6. Met welke activiteiten en ideeën hebben Betje Wolff en Aagje Deken bijgedragen
aan het moderniseringsproces?
Betje Wolff en Aagje Deken steunden de ideeën van de patriottenbeweging in hun geschriften.
Ze waren enthousiast over de democratische idealen van de Franse Revolutie, maar verafschuwden
het bloedvergieten. Voor hen was het vanzelfsprekend dat vaderlandslievende vrouwen
zich richtten op een actief moederschap en vaderlandslievende mannen op een actief
burgerschap. Goed onderwijs voor vrouwen was nodig. De gedachte aan burgerrechten
voor vrouwen kwam nog niet in hen op.
4. In hoeverre hebben de bestuurlijk-politieke veranderingen tussen ongeveer 1780
en 1830 een bijdrage geleverd aan het moderniseringsproces? Welke gebeurtenissen en
personen hebben daarin een rol gespeeld?
(ong. 5 lesuren)
4.1. Welke bestuurlijk-politieke veranderingen hebben zich tussen 1780 en 1830 voorgedaan?
1783-1787
|
Oprichting van gewapende patriottische exercitiegenootschappen en vervanging van
stedelijke bestuurders door patriottische bestuurders in vele steden en dorpen in
de Republiek.
|
1787-1795
|
De prins door Pruisische legers in zijn macht hersteld. Veel patriotten vluchten naar
Frankrijk.
|
1795-1798
|
Inval van Franse troepen. De prins vlucht naar Engeland. Patriotten werpen zich op
als 'voorlopige volksvertegenwoordigers' en verspreiden door het hele land 'Verklaringen
van de Rechten van de Mens en de Burger '. De Republiek krijgt na deze 'Bataafse revolutie'
de naam 'Bataafse Republiek'. De scheiding van kerk en staat wordt afgekondigd: voortaan
kunnen ook niet-gereformeerden bestuurlijke posten bekleden. Alle (mannelijke) inwoners
boven de 20 jaar, die geen steun uit armenkassen krijgen en die het idee van de volkssoevereiniteit
aanhangen, mogen vertegenwoordigers kiezen voor een Nationale Vergadering. Uitvoerige
discussies in dit eerste Nederlandse parlement over de grondwet, vooral over de vraag
of de Republiek een federatie van zelfstandige gewesten moest blijven, of een eenheidsstaat
moest worden met één begroting, één belastingstelsel en één staatsschuld, en over
de vraag wie het kiesrecht moesten krijgen.
|
1798-1813
|
Na een staatsgreep met behulp van Frankrijk in 1798, krijgt Nederland zijn eerste
grondwet. Die maakt het land tot een eenheidsstaat met grote macht voor de Nationale
Vergadering. Onder invloed van Frankrijk grondwetswijzigingen en steeds minder invloed
voor het parlement. Ten slotte wordt Nederland zelfs enkele jaren door Frankrijk ingelijfd.
|
1813-1830
|
Nadat Napoleon verslagen was, kon de zoon van prins Willem V naar Nederland terugkeren.
Niettemin geen herstel van het 'ancien régime': Nederland wordt een constitutionele
monarchie. De Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden worden tot één staat samengevoegd.
In 1830 scheiden de Zuidelijke Nederlanden zich echter af en stichten een eigen nationale
staat onder de naam België.
|
4.2. Wat is de bijdrage geweest van Herman Willem Daendels aan het ontstaan van het
moderne Nederland?
Herman Willem Daendels behoorde op 23-jarige leeftijd tot de vele duizenden patriotten
die de ideeën van de patriottenbeweging in praktijk brachten door in zijn woonplaats
een exercitiegenootschap van gewapende mannen op te richten. De stadhouder weigerde
hem in zijn geboorteplaats Hattem als bestuurder te benoemen, waarna hij de bevolking
opriep zelf een stadsbestuur te kiezen. Hij delfde het onderspit, toen de stadhouder
troepen naar Hattem had gestuurd en vluchtte in 1787 naar Frankrijk.
Na de Franse Revolutie van 1789 organiseerde hij de oprichting van een 'Bataafs legioen'
bestaande uit duizenden Nederlandse uitgeweken mannen, dat de Franse legers hielp
bij hun inval in de Republiek der Nederlanden in 1795. Door brieven aan de in Nederland
aanwezige geheime revolutionaire clubs droeg hij er echter tevens toe bij, dat overal
in de steden en gewesten van de Republiek de bestuurders vervangen werden door 'voorlopige
volksvertegenwoordigers', nog voor de Franse troepen aankwamen, en zo tot de 'Bataafse
Revolutie'. Hij was voorstander van de eenheidsstaat en behoorde bij de groep die
daartoe in 1798 met Franse hulp een staatsgreep pleegde. Hoewel hij later dienst nam
in het leger van Napoleon, had hij later onder Willem l toch weer een bestuurlijk
baantje.
Structuurbegrip: inleving en standplaatsgebondenheid.
Vaardigheid: de tijdsgebondenheid kunnen onderkennen van het begrip 'vaderlandsliefde'
(zie ook Gogel en Schimmelpenninck in 4.5).
4.3. Wat is de bijdrage geweest van Wilhelmina van Pruisen aan het ontstaan van het
moderne Nederland?
Wilhelmina van Pruisen was een doortastender persoonlijkheid dan haar man stadhouder
Willem V, die zich door de patriotten uit Den Haag had laten verjagen. Zij wist haar
broer, koning Frederik van Pruisen, te bewegen om met een leger in te grijpen, toen
gewapende patriotten haar bij de grens tussen Utrecht en Holland hadden verhinderd
naar Den Haag terug te reizen. Na het herstel van de prinselijke macht in 1787 was
zij de drijvende kracht achter de vervolging van de patriotten. Daardoor heeft ze
op indirecte wijze bijgedragen aan de radicalisering van de beweging die uitliep op
de Bataafse Revolutie van 1795.
Structuurbegrip: politiek.
Vaardigheid: kunnen onderkennen hoe een hooggeplaatste vrouw als Wilhelmina van Pruisen
en een volksvrouw als Kaat Mossel (zie 4.4) zonder enige politieke macht toch invloed
uitoefenden.
4.4. Welke rol speelde een volksvrouw als de Rotterdamse mossel verkoopster Kaat
Mossel in de periode van het ontstaan van het moderne Nederland?
In tegenstelling tot burgervrouwen als Betje Wolff en Aagje Deken, verwachtten zelfbewuste
volksvrouwen als Kaat Mossel geen enkele verbetering voor Nederland van een patriotse
revolutie. Die zou toch weer mannen uit hogere sociale lagen op het bestuurskussen
brengen. Volgens deze volksvrouwen was de prins van Oranje de enige aristocraat in
Nederland die het gewone volk een goed hart toedroeg.
De 'oranjegezindheid', die na 1813 weer een factor in de Nederlandse politiek werd,
sloot voor een deel aan bij deze oranje-gezindheid van het gewone volk ten tijde van
het 'ancien regime'
4.5. Wat was de bijdrage I.J.A. Gogel en R.J. Schimmelpenninck aan het ontstaan van
het moderne Nederland?
I.J.A. Gogel, een kleine koopman van eenvoudige afkomst te Amsterdam, speelde voor
het uitbreken van de Bataafse revolutie een leidende rol in het ondergrondse comité
dat in Amsterdam de revolutie voorbereidde. Hij behoorde tot de radicale democraten.
Voor hem stond het vast dat een volledige financiële eenwording van de Republiek noodzakelijk
was. Na de staatsgreep van 1798 werd hij minister van financiën. Hij ontwierp een
nationaal belastingstelsel, waarin de belastingen meer naar draagkracht verdeeld zouden
moeten zijn dan in de oude gewestelijke stelsels.
R.J. Schimmelpenninck, afkomstig uit een doopsgezinde wijnkopersfamilie in Overijssel,
behoorde tot de gematigden. Ook oranjegezinden en federalisten moesten zijns inziens
het kiesrecht hebben. In 1805 vroeg Napoleon Schimmelpenninck om de leiding van de
regering op zich te nemen onder de oude titel Raadpensionaris. Hoewel de volksvertegenwoordiging
in de grondwet van 1805 veel minder macht kreeg dan in 1798 was Gogel bereid minister
van Financiën te worden, om zijn belastingplan te kunnen uitvoeren. Twee belangrijke
maatregelen in het proces van politieke eenwording, de belastingunificatie en de nationale
schoolwet kwamen tot uitvoering tijdens dit raadpensionarisschap van Schimmelpenninck.
Het is de unificerende wetgeving van Gogel en Schimmelpenninck geweest die na 1813
de basis vormde waarop koning Willem l zijn nieuwe koninkrijk wilde inrichten.
4.6. Wat was de bijdrage van G.K. van Hogendorp aan het ontstaan van het moderne Nederland?
G.K. van Hogendorp, afkomstig uit de hoogste sociale groepen, was overtuigd oranjegezind
en bleef dat in de Bataafs-Franse tijd. Hij ontwierp in die jaren een staatsinrichting,
voor als de prins van Oranje naar Nederland zou terugkeren. Net als de prinsgezinde
Van de Spiegel achtte hij het wenselijk de prins van Oranje meer macht te geven. Om
het volk te beschermen tegen corrupte regenten was hij een voorstander van het idee
van een constitutionele monarchie. Hij ontwierp zijn 'Schets' voor een nieuwe grondwet
zo, dat deze ook het zuidelijk deel van de Nederlanden, het latere België, kon omsluiten.
De teruggekeerde prins van Oranje nam voor de nieuwe grondwet de door Van Hogendorp
gemaakte 'Schets' als uitgangspunt. Maar in de commissie die deze nader moest uitwerken,
werden ook twee oud-revolutionairen opgenomen. Van hen verwachtte de prins toch meer
voor het veiligstellen van een krachtig centraal bestuur en het vermijden van een
herstel van de oude gewestelijke vrijheden.
Ondanks Van Hogendorps afkeer van de revolutie en zijn geneigdheid om terug te grijpen
op alles wat er voordien goed was geweest in de staatsinrichting van de Nederlanden,
is zijn 'Schets' voor een constitutionele monarchie toch een invloedrijke bijdrage
geweest aan het ontstaan van het moderne Nederland.
4.7. In hoeverre heeft Willem l in bestuurlijk-politiek opzicht een bijdrage geleverd
een het ontstaan van het moderne Nederland?
Willem l was zonder aarzeling bereid om het Nederlandse volk opnieuw een grondwet
te geven, wilde de eenheidsstaat behouden en ook de meeste andere moderniseringen
die in de Bataafs-Franse tijd waren ingevoerd. De prins was 'patriots' geworden, zoals
tijdgenoten zeiden. Maar de nieuwe grondwet van 1813 gaf het parlement weinig macht.
De koning kreeg meer macht dan een stadhouder had bezeten, en het kiesrecht werd beperkt
tot de rijken. Er viel op het democratisch gehalte van het beleid van Willem l veel
aan te merken. Hij opereerde in feite als een 'spelverdeler' . Zonder dat hij absolute
macht had trok hij aan veel touwtjes. Hij regelde zoveel mogelijk door middel van
koninklijke besluiten in plaats van de volksvertegenwoordiging te laten stemmen over
wetsvoorstellen. Ten behoeve van de economische modernisering sloot hij leningen af
buiten het parlement om. Zonder medeweten van de volksvertegenwoordiging groeide de
staatsschuld daardoor fors. In een moderne parlementaire democratie is dat onacceptabel.
Hoewel Willem l er bijzonder aan hechtte om vorst te zijn van een relatief groot rijk,
heeft hij er door zijn eigen beleid voor gezorgd dat het Zuiden zich in 1830 afscheidde
en dat Nederland qua omvang werd wat het nu is. Hij joeg de katholieken in het Zuiden
tegen zich in het harnas door zich te gaan bemoeien met de priesteropleidingen. Hij
haalde zich de vijandschap van de liberalen in het Zuiden op de hals, doordat hij
de vrijheid van drukpers aan banden legde en door het gebrek aan democratie. In bestuurlijk-politiek
opzicht was Nederland in deze jaren dus wel moderner dan in 1780, maar democratie
had nog lang niet dezelfde inhoud als nu.
Structuurbegrip: inleving en standplaatsgebondenheid
Vaardigheid: de tijdsgebondenheid aangeven van de inhoud van de begrippen 'democratisch'
en kiesrecht.
5. Welke sociale en economische veranderingen tussen 1780 en 1830 hebben bijgedragen
aan het ontstaan van het moderne Nederland?
(ong. 4 lesuren)
5.1. Welke demografische veranderingen deden zich, in samenhang met het proces van
modernisering, voor in de bevolking van de Nederlanden van 1780 tot 1830?
Mede door de ongunstige economische ontwikkelingen was er in de Noordelijke Nederlanden
in de achttiende eeuw sprake van bevolkingsachteruitgang. In de 19e eeuw begon de
bevolking in Noord-Nederland echter weer te groeien (tussen 1800 en 1830 van 2,0 miljoen
naar 2,4 miljoen). Dat was waarschijnlijk te danken aan een daling in de sterfte ten
gevolge van nieuwe medische ontwikkelingen, zoals de inenting tegen pokken.
Doordat de werkgelegenheid in het Noorden ondertussen niet of nauwelijks toenam steeg
de gemiddelde huwelijksleeftijd in deze periode nogal. Het was toen nog de gewoonte
om huwelijken uit te stellen totdat men zelfstandig een gezin kon onderhouden. Meer
dan de helft van alle mannen en vrouwen tussen de 20 en 35 jaar was ongehuwd. Dat
heeft ertoe bijgedragen dat het percentage onwettige geboorten steeg.
In Zuid-Nederland groeide de bevolking eveneens. Daar was die bevolkingsstijging
door een gunstiger economische ontwikkeling al eerder begonnen.
5.2. Welke gevolgen had het moderniseringsproces in deze periode voor de maatschappelijke
positie van vrouwen?
Ondanks het feit dat meer dan de helft van de vrouwen tussen de 20 en de 35 jaar
ongehuwd en kinderloos was, bleef het idee bestaan dat de ware vrouw moeder is en
dat burgerschap en moederschap elkaar uitsluiten. De combinatie van een groeiende
bevolking en stagnerende werkgelegenheid tastte vooral in de steden in het Noorden
de economische zelfstandigheid van vrouwen aan.
Daar kwam nog bij dat de Code Napoleon het onderzoek naar het vaderschap verbood
en alleen de vrouw verantwoordelijk maakte voor de gevolgen van sex voor het huwelijk.
Juist nu het ongehuwd moederschap toenam, hadden ongehuwd zwangere vrouwen niet langer
het recht de man te dwingen tot een huwelijk of een schadevergoeding, zoals dat ten
tijde van de oude Republiek veelal wel het geval was.
Structuurbegrip: oorzaken en gevolgen.
Vaardigheid: kunnen aangeven waarom een modern wetboek als de Code Napoléon een verslechtering
inhield voor de maatschappelijke positie van vrouwen.
5.3. Welke bijdrage heeft de Bataafs-Franse tijd van 1795 tot 1813 geleverd aan de
economische modernisering van Nederland?
Nederland kreeg na de Bataafse revolutie een gekozen nationale regering. Dat maakte
voor het eerst een nationaal beleid ter bevordering van de welvaart mogelijk. Door
de afschaffing van tollen en invoerrechten aan gewestelijke grenzen, kwam er vrij
verkeer van goederen. De gilden werden opgeheven, zodat voortaan iedereen overal elk
beroep kon uitoefenen. In 1798 kwam er voor het eerst een ministerie van economische
zaken dat gegevens ging verzamelen over de economische situatie in het hele land.
In 1806 kreeg heel Nederland hetzelfde belastingstelsel.
Na de inlijving bij Frankrijk werd ook eenheid van maten en gewichten volgens het
decimale stelsel doorgevoerd. Tevens kreeg het hele land dezelfde wetgeving, de Code
Napoléon. Gedurende de Bataafs-Franse tijd ontwrichtten de Napoleontische oorlogen
de scheepvaart en handel over zee, met desastreuze gevolgen voor de industrieën die
daarvan afhankelijk waren. Daardoor heerste er vooral in de steden veel meer armoede
en werkloosheid dan voordien. Er was dus in deze jaren wel sprake van ingrijpende
economische moderniseringen, maar dat leidde in de steden in het westen nog niet tot
vergroting van welvaart.
5.4. Welke bijdrage hebben de jaren van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden van
1815 tot 1830 geleverd aan de economische modernisering van Nederland?
De eenwording van de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden bood kansen voor een voorspoedige
modernisering van de economie. De Zuidelijke Nederlanden hadden namelijk al het Engelse
voorbeeld van moderne op stoomkracht gebaseerde textielproduktie gevolgd. Dankzij
hun inlijving bij Frankrijk hadden ze toegang gehad tot de Franse markt, en konden
ze toen concurreren met de goedkopere Engelse textiel.
Ook in het Noorden werden wel initiatieven genomen tot modernisering van de economie,
zoals de oprichting van de Nederlandse Stoombootmaatschappij en van de scheepswerf
Fijenoord voor de bouw van ijzeren schepen te Rotterdam. Omdat het Zuiden over steenkool
en ijzererts beschikte, ontwikkelde de moderne ijzer- en machineindustrie zich daar
echter veel gemakkelijker dan in het Noorden. De werkgelegenheid in de nieuwe gemechaniseerde
industrieën in het Zuiden nam enorm toe.
De Nederlandse koloniën die tijdens de oorlog in Engelse handen waren geraakt, waren
in 1815 grotendeels door Engeland teruggegeven. Daardoor beschikte de Zuidnederlandse
textielindustrie over een grote afzetmarkt in de koloniën. Dat bood tevens gunstige
kansen voor een herstel van de Noord-nederlandse handel en scheepvaart.
Dat het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden tussen 1815 en 1830 een in economisch
opzicht relatief modern land was, was vooral te danken aan de economische ontwikkelingen
in het Zuiden. Structuurbegrip: interpretatie Vaardigheid: kunnen onderkennen dat
de voorwaarden in Zuid-Nederland voor een modern industriële ontwikkeling gunstiger
waren dan in Noord-Nederland.
5.5. Welke rol heeft koning Willem l gespeeld in de economische modernisering van
het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden?
Willem l streefde naar modernisering en een integratie van de economieën van Noord
en Zuid onder meer door de aanleg van wegen en kanalen. Hij verstrekte subsidies voor
verbeteringen in industrie, scheepvaart, visserij en landbouw, waar vooral de metaalindustrie
in het Zuiden van profiteerde. Een speciale bank, bedoeld om kredieten aan de industrie
te verlenen, de Société Générale, werd in Brussel opgericht. Zowel in Nederlandse
als in Belgische geschiedenisboeken wordt benadrukt dat mede dankzij de economische
politiek van Willem l het Zuiden in deze jaren de bloeiendste moderne industriële
streek van het vasteland van Europa werd.
Ten behoeve van een voorspoedig herstel van de Noord-nederlandse handel en scheepvaart
op de koloniën richtte de koning de Nederlandse Handelmaatschappij op. Voor het vervoer
van goederen en personen van en naar de koloniën werd door de NHM uitsluitend van
Noordnederlandse schepen gebruik gemaakt. Nederlandse producenten werden bevoordeeld
bij het gebruik van de resterende vrachtruimte op door de NHM gehuurde schepen. Doordat
men voor niet-Nederlandse produkten in Indië veel hogere invoerrechten moest betalen,
kon de Zuidnederlandse textiel in Indië concurreren met de Engelse textiel.
Men kan zich afvragen of Willem l door zijn initiatieven het particulier initiatief
niet heeft afgeremd. Misschien heeft bijvoorbeeld de zekerheid dat de NHM hun scheepsruimte
zou huren de modernisering van de scheepvaart in Noord-Nederland wel vertraagd. Anderen
wijzen er echter op dat het nog lang zo geweest is dat houten zeilschepen in de vaart
op Indië veel rendabeler waren dan ijzeren stoomschepen.
5.6. Waarom moderniseerde de industrie in het Noorden zich zo langzaam?
Historici zijn het er niet over eens waarom de industrie in het Noorden zich niet
zo snel moderniseerde als in het Zuiden. Volgens sommigen ligt de oorzaak in het feit
dat het Noorden, tegen beter weten in, vasthield aan de stapelmarkt. Anderen zoeken
de oorzaak meer in het gebrek aan grondstoffen. Weer anderen wijzen op de nogal hoge
lonen in het Noorden, wat nadelig was voor de concurrentiepositie. Ook het protectionisme
van het buitenland, waardoor de afzetmogelijkheden klein waren, wordt vaak als oorzaak
genoemd. Er zijn echter ook historici die erop wijzen dat wel degelijk initiatieven
tot modernisering genomen werden voor zover economisch haalbaar.
Structuurbegrip: interpretatie.
Vaardigheid: verschillende verklaringen voor de trage modernisering van Noord-Nederland
kunnen herkennen.
6. Waardoor deden zich na 1798 cultureel-mentale veranderingen voor? En welke bijdrage
hebben die geleverd aan de modernisering van Nederland?
(ong. 2 lesuren)
6.1. Welke cultureel-mentale veranderingen deden zich voor tussen 1798 en 1815 en
hoe zijn deze te verklaren?
Het aanvankelijke enthousiasme voor, en de politieke betrokkenheid bij, de Bataafse
revolutie bekoelde door de vele staatsgrepen nadien en de onaangename gevolgen van
het bondgenootschap met Frankrijk. Het idee dat vaderlandsliefde tot uitdrukking moest
komen in actief burgerschap raakte op de achtergrond. Na de Franse inlijving deed
Van Hogendorp met succes een beroep op het idee dat vaderlandsliefde tot uitdrukking
moest komen in gehechtheid aan het huis van Oranje.
Structuurbegrip: continuïteiten verandering.
Vaardigheid: onderkennen dat revolutie reactie oproept, maar dat dat geen volledig
herstel van oude normen en waarden hoeft te betekenen (zie ook 6.2 en 6.3).
6.2. Waaraan is te zien dat de jaren na 1815 jaren van Reactie en Restauratie waren?
Overal in Europa was na 1815 sprake van een reactie tegen de democratische idealen
van de Franse Revolutie, van een restauratie van de oude vorstenhuizen en van een
streven naar het herstel van oude christelijke normen en waarden. Ook in Noord-Nederland
hoopten velen dat de oude tijden weerom zouden komen. In Zuid-Nederland was er teleurstelling
dat men door de samenvoeging met het Noorden geen deel meer uitmaakte van een katholieke
staat. Onder de protestanten in het Noorden was er weinig enthousiasme voor de samenvoeging
met het Zuiden. In Noord-Nederland was onder protestantse jongeren uit de hoogste
standen sprake van een godsdienstige herleving. Er was behoefte aan een warme, gevoelsmatige
vorm van godsdienstbeleving in reactie op het rationalisme en de vaak tot onverschilligheid
leidende godsdienstige tolerantie van de Verlichting. Sommigen vonden zelfs dat een
koning niet gebonden kon zijn aan de grondwet, omdat hij alleen aan God verantwoording
verschuldigd was. Deze beweging vormde het begin van de anti-revolutionaire stroming
in de Nederlandse politiek. In Zuid-Nederland ontstond al eerder een politiek actief
katholicisme. De cultureel-mentale ontwikkelingen in deze jaren hebben zo bijgedragen
tot het ontstaan van de latere confessionele stromingen in de 19e en 20e eeuwse politiek.
6.3. In hoeverre was er in deze jaren nog sprake van een doorwerking van de normen
en waarden uit de periode van Verlichting?
Niet alle idealen van de Verlichting en de Franse revolutie waren overboord gezet.
Zo was een koningschap zonder een grondwet en een volksvertegenwoordiging ondenkbaar
geworden. De scheiding van kerk en staat alsook tolerantie ten aanzien van alle godsdiensten
bleef vanzelfsprekend. In het Noorden bleef een organisatie als het Nut werken aan
de ontwikkeling van het volk door goedkope lectuur, bibliotheken, bewaarscholen, spaarbanken
en begrafenisverzekeringen. Het Nut werkte samen met de nieuw opgerichte Maatschappij
van Weldadigheid die landbouwkolonies oprichtte om de armen aan werk te helpen. Er
was geen sprake van een terugkeer naar het oude systeem van liefdadigheid en bedeling
en naar het idee dat aan armoede niets te doen is, omdat deze van God gewild is.
In het Zuiden ontstond eerder dan in het Noorden kritiek op het gebrek aan democratie
onder Willem I. Er was kritiek op de aantastingen van de persvrijheid en op het feit
dat de ministers de dienaren van de koning waren en alleen aan hem en niet aan het
parlement verantwoording verschuldigd waren voor hun handelingen. In het Zuiden ontstond
daarmee ook eerder dan in het Noorden de moderne politieke stroming van het liberalisme.
6.4. Hoe heeft de herleving van de godsdienst bijgedragen tot een verbetering van
de maatschappelijke positie van vrouwen?
De godsdienstige herlevingsbeweging uitte zich in de behoefte om christelijke normen
en waarden in praktijk brengen; mannen via de politiek en vrouwen door middel van
liefdadige activiteiten. Hoewel de oprichting van nieuwe kloosters officieel niet
was toegestaan, ontstond er toch een aantal kleine vrouwenkloosters. Deze richtten
zich niet alleen op bidden, maar juist op maatschappelijke taken als de verzorging
van zieken, ouden van dagen en weeskinderen, en op onderwijs. Kloosters boden de vele
ongehuwde vrouwen dus de mogelijkheid een zinvolle taak in de maatschappij te vervullen.
Structuurbegrip: oorzaken en gevolgen.
Vaardigheid: kunnen aangeven welk onbedoeld gevolg de herleving van het katholicisme
voor vrouwen had.
7. Hoe was de situatie in Nederland direct na de Belgische Afscheiding van 1830 a)
in bestuurlijk-politiek opzicht en b) in sociaal-economisch opzicht?
(ong. 1 lesuur)
7.1. Hoe was de bestuurlijke situatie in Nederland vlak na de Belgische Afscheiding
van 1830?
Na de Belgische Afscheiding bleef in Nederland de grondwet van 1815 van kracht. Deze
bepaalde dat Nederland een monarchie was, met een grondwet en dat iedereeen gelijk
was voor de wet. De koning had de macht over het buitenlands beleid, het leger en
de vloot en de koloniën. Hij had tevens het recht tot benoeming van militaire officieren,
van alle ministers en van de leden van de Eerste Kamer. De volksvertegenwoordiging
had weer de oude naam Staten-Generaal. De leden van de Tweede Kamer werden gekozen
door de Provinciale Staten. De koning en de Staten-Generaal hadden gezamenlijk de
wetgevende macht: de koning deed wetsvoorstellen en de Staten-Generaal besloot daarover
bij meerderheid van stemmen.
7.2. Hoe was de politieke situatie in Nederland vlak na de Belgische Afscheiding
van 1830?
In politiek opzicht waren er in het Noorden in de volksvertegenwoordiging nog geen
duidelijke politieke stromingen zichtbaar. Van een liberale oppositie tegen de grote
macht van de koning, die onder Zuidelijke volksvertegenwoordigers zo duidelijk was
geweest, was in het Noorden nog weinig merkbaar.
7.3. Hoe was de sociale situatie in Nederland vlak na de Belgische Afscheiding?
Voor wat betreft de sociale structuur was er in het Noorden nog nauwelijks sprake
van modernisering. Mensen werkten in kleine bedrijfjes zonder veel sociale zekerheid
en er was door de slechte economische situatie veel armoede. Alleen bij grote openbare
werken zoals de aanleg van kanalen zijn soms nieuwe sociale verschijnselen merkbaar
zoals stakingen om loonsverhoging. Maar de wet verbood de oprichting van verenigingen
van meer dan 20 personen, zodat mensen zich nog niet konden organiseren om hun situatie
te verbeteren. Wel was voortaan het idee normaal dat iedereen goed lager onderwijs
moest krijgen, maar nog niet het idee dat ook iedereen die daarvoor geschikt is hogere
vormen van onderwijs moet kunnen genieten.
De maatschappelijke positie van vrouwen was ongunstig. Godsdienstig gemotiveerde
initiatieven tot een actievere maatschappelijke rol voor vrouwen betroffen voorlopig
nog slechts kleine groepen.
7.4. Hoe was de economische situatie in Nederland vlak na de Belgische Afscheiding?
Door de Belgische Afscheiding hoorden de streken waar de moderne industriële ontwikkelingen
het meest vergevorderd waren niet meer tot Nederland. In West-Nederland bleef de werkloosheid
hoog, in Oost-Nederland bleef het de boeren relatief goed gaan. De niet-gemechaniseerde
textielindustrie in Oost-Nederland produceerde echter nog niet genoeg om de rol van
de Vlaamse katoentjes in de handel op Indië over te nemen. De belastingen op eerste
levensbehoeften werden in het Noorden na de Afscheiding fors verzwaard. Het Noorden
moest nu weer alleen de rente op de zeer hoge staatsschuld opbrengen en daar kwamen
de oorlogsuitgaven in verband met de Belgische Opstand nog bij. Samenvattend kan men
zeggen dat de noodzaak tot modernisering van de economie na de Afscheiding van het
Zuiden dringender voelbaar was dan tevoren.
8. Op welke punten was Nederland in 1830 modern in vergelijking met nu?
(ong. 1 lesuur)
Net als nu was Nederland in 1830 een eenheidsstaat met een grondwet en een volksvertegenwoordiging.
Er was sprake van scheiding van kerk en staat en gelijkheid voor de wet. Voor veel
mensen was het vanzelfsprekend geworden dat er persvrijheid hoorde te zijn. De koning
had.echter veel meer macht dan de huidige koningin, het parlement veel minder en het
kiesrecht was beperkt. Politieke partijen waren er nog niet.
Doordat er nog nauwelijks sprake was van grote moderne industrieën, was de sociale
opbouw van de bevolking heel anders dan nu. De meeste mensen werkten in de landbouw
of in kleine bedrijfjes. Er was veel werkloosheid en diepe armoede. Wel was het moderne
idee ontstaan dat daar iets aan gedaan kon worden. Bovendien was het moderne idee
ontstaan dat goed lager onderwijs belangrijk was.
De maatschappelijke rol van vrouwen, ten slotte, was wel een onderwerp geworden waarover
werd nagedacht, maar het idee dat mannen en vrouwen gelijke rechten en mogelijkheden
horen te hebben bestond nog niet.
Literatuurlijst
Overzichten over de hele periode:
E.H. Kossmann, De lage landen 1780-1980. Twee eeuwen Nederlanden België. Deel 11780-1914
(Amsterdam 1986) 39-133: het beste en uitvoerigste overzicht over de hele periode
van de hand van één auteur.
Algemene Geschiedenis der Nederlanden, deel 9, 10 en 11 (Bussum 1980-1981): hoofdstukken
van verschillende auteurs over verschillende aspecten.
Geschiedenis van de Nederlanden, red. J.C.H. Blom en E. Lamberts (Amsterdam 1994):
recente beknopte overzichten van de Belgische historicus J. Roegiers en de Nederlandse
historicus N. van Sas.
S. Schama, Patriotten en Bevrijders. Revolutie in de Noordelijke Nederlanden, 1780-1913
(Amsterdam, 1989): het rijkste en uitvoerigste boek over de periode 1780 tot 1813.
T. Roep en C. Loerakker, Van nul tot nu. Delen 2 en 3 (Heemstede 1985): grappig overzicht;
ook voor leerlingen zeer toegankelijk.
Bijzondere onderwerpen
J.D. van der Capellen, Aan het Volk van Nederland. Het patriottisch program uit 1781.
Ingeleid en van annotaties voorzien door H.L. Zwitzer (Amsterdam 1987): herdruk van
het originele pamflet.
L.P. van de Spiegel, 'Schets tot een vertoog over de intrinsique en relative magt
van de Republijk', ed. Joh. de Vries, Economisch-historisch Jaarboek 27 (1957) 81-100.
Voor Vaderland en Vrijheid. De revolutie van de patriotten (Amsterdam 1987): bundel;
rijk geïll.
1787 De Nederlandse revolutie?, red. T. van der Zee e.a. (Amsterdam 1988): bundel;
geïll.
Om het algemeen volksgeluk: twee eeuwen particulier initiatief 1784-1984, red. W.W.
Mijnhardt en A.J. Wichers (Edam 1984): gedenkbundel over de Maatschappij tot Nut van
't Algemeen.
J. Lenders, De burger in de volksschool. Culturele en mentale achtergronden van de
onderwijshervorming. Nederland 1780-1850 (Nijmegen 1988).
J. Lucassen en R. Penninx, Nieuwkomers, nakomelingen, Nederlanders. Immigranten in
Nederland 1550-1993 (Amsterdam 1994): o.m. over burgerrechten voor immigranten.
G.W. Bannier, Grondwetten van Nederland (Zwolle 1936): bevat o.m. de tekst van de
'Rechten van de Mens en de Burger' van 1795.
J.M.F. Fritschy, De patriotten en de financiën van de Bataafse Republiek. Hollands
krediet en de smalle marges voor een nieuw beleid (1795-1801) (Den Haag 1988): de
discussies tussen unitarissen en federalisten, radicalen en gematigden; de financiële
eenwording van 1798; geïll.
Staats- en natievorming in Willem I's koninkrijk (1815-1830) red. C. Tamse en E.
Witte (Brussel 1992).
R. Th. Griffiths, 'The creation of a national Dutch economy: 1795-1909', in: Tijdschrift
voor Geschiedenis 95 (1982) 513-537: over de economische eenwording van Nederland
na 1795.
A.J.M. Alkemade, Vrouwen XIX. Geschiedenis van 19 religieuze congregaties, 1800-1850
(Den Bosch 1966).
Biografieën over binnen het onderwerp te bespreken personen
Hella Haasse, Schaduwbeeld of Het geheim vanAppeltern (Amsterdam 1989): een boeiende,
op historische documenten gebaseerde, roman over Joan Derk van der Capellen en zijn
tijd.
P.J. Buijnsters, Wolff & Deken. Een biografie (Leiden 1984).
K. van Baardewijk, Kaat, Keet en de Kezen. Rotterdamse vrouwen in opstand (Wezep
1991).
Herman Willem Daendels 1762-1818: Geldersman, patriot, Jacobijn, generaal, hereboer,
maarschalk, goeverneur (Utrecht 1991): artikelenbundel met bijdragen van J. Blokker
e.a.
P. van 't Veer, Daendels, maarschalk van Holland (Zeist 1963).
Theun de Vries, Rutger Jan Schimmelpenninck: republikein zonder republiek (Nijmegen
1979, oorspr. 1941): boeiende biografische roman.