Toepassing van het op 29 april 1948 tussen Nederland en de VS van Amerika gesloten [...] en commissarissen van Nederlandse vennootschappen

[Regeling vervallen per 20-07-2006.]
Geraadpleegd op 23-04-2024.
Geldend van 01-12-1994 t/m 19-07-2006

Toepassing van het op 29 april 1948 tussen Nederland en de VS van Amerika gesloten verdrag ter voorkoming van dubbele belasting, zoals gewijzigd bij Aanvullend Verdrag van 30 december 1965, ten aanzien van in de VS wonende directeuren en commissarissen van Nederlandse vennootschappen

De Resolutie van 31 december 1948, nr. 1, 8701, vervalt met ingang van 1 januari 1995, met dien verstande dat zij van toepassing blijft voor de belastingjaren en -tijdvakken tot die datum.

Mij is gebleken dat onduidelijkheid bestaat over het al dan niet meer van belang zijn van deze Resolutie voor de toepassing van het tussen Nederland en de Verenigde Staten van Amerika gesloten belastingverdrag van 29 april 1948, zoals gewijzigd bij Aanvullend Verdrag van 30 december 1965. Op grond van die Resolutie uit 1948 wordt goedgekeurd dat in de Verenigde Staten wonende directeuren van Nederlandse vennootschappen ter zake van de in die functie verkregen beloningen in Nederland niet in de belastingheffing worden betrokken indien en voorzover de aan deze functie verbonden werkzaamheden niet daadwerkelijk in Nederland worden verricht.

Gezien het inmiddels in werking getreden nieuwe belastingverdrag tussen Nederland en de Verenigde Staten van Amerika, waarin voor directeuren- en commissarissenbeloningen een zelfstandige regeling is opgenomen die meer in overeenstemming is met het actuele Nederlandse verdragsbeleid ter zake, is de grond aan de Resolutie uit 1948 ontvallen. Ik trek de Resolutie daarom bij deze in, met dien verstande dat zij van toepassing blijft voor de belastingjaren en -tijdvakken tot 1 januari 1995.

Bijlage

[Regeling vervallen per 20-07-2006]

Naar aanleiding van een door een belastingadviesbureau gestelde vraag omtrent de toepassing van bovenbedoeld verdrag ten aanzien van in de VS wonende directeuren en commissarissen van Nederlandse naamloze vennootschappen, in verband met de bepalingen vervat in art. 39, eerste lid, 1, letter d, IB '41 en in art. 2, eerste lid, letter b, LB, heeft de Minister bij bovengenoemde resolutie meegedeeld: ‘dat, overeenkomstig de in internationaal belastingrecht vrijwel algemeen aanvaarde regel, aan art. XVI van nevengenoemd verdrag het beginsel ten grondslag ligt, dat de opbrengst van arbeid, verricht in particuliere dienstbetrekking, belast dient te worden in de Staat waar de arbeid wordt verricht. Genoemd artikel maakt op deze algemene regel slechts een uitzondering voor arbeid, verricht in particuliere dienst, bij tijdelijk verblijf (maximum 183 dagen in het belastingjaar) van de werknemer in de vreemde Staat, in dienst en voor rekening van een werkgever in de domiciliestaat van de werknemer. (Vgl. ook de Memorie van Toelichting behorende bij het wetsontwerp tot goedkeuring van nevengenoemd verdrag, Gedr. St. 1948–941, no. 3, blz. 14/15). Bijgevolg zal van 1 januari 1947 af een in de Verenigde Staten wonende directeur of commissaris van een Nederlandse naamloze vennootschap, die zijn betrekking niet hier te lande uitoefent, niet aan de inkomstenbelasting, de loonbelasting en de commissarissenbelasting, ter zake van zijn in die functie genoten beloning, onderworpen zijn. Oefent de functionaris zijn betrekking wel in Nederland uit, dan is hij aan de genoemde belastingen onderworpen en wel voor de beloning die hij met de uitoefening van zijn betrekking hier te lande heeft verworven.’

Naar boven