A.
Programma bouwmaterialen-, keramiek- en glasindustrie (BKG)
Het doel van het programma is het bevorderen van energiebesparing in de Nederlandse
industrie, opdat in het jaar 2000 19% efficiencyverbetering van het energieverbruik,
exclusief grondstoffen, wordt bereikt ten opzichte van 1989, conform de doelstelling
van de Vervolgnota Energiebesparing.
Om de doelstelling te bereiken, is voor de industrie een aantal instrumenten opgezet,
met name Meerjarenafspraken (MJA's), het Besluit tenders industriële energiebesparing
(BTIEB), de Subsidieregeling energiebesparings- en milieu-adviezen (E&M), het Besluit
subsidies energiebesparingstechnieken (BSET) en het onderhavige programma, dat in
het kader van het Besluit subsidies energieprogramma's is gericht op de bouwmaterialen-,
keramiek-, en glasindustrie.
Via de meerjarenafspraken worden met de bedrijfssectoren afspraken gemaakt over de
wijze waarop de betreffende sector bij zal dragen aan de bovengenoemde doelstelling.
Voorop staat het belang dat te ondersteunen projecten bijdragen aan vernieuwingen
die een aanmerkelijk effect op energiegebruik hebben, en daarmee bijdragen aan het
behalen van de bovengenoemde doelstelling. Uit projecten voortkomende kennis moet
een bredere toepassing kunnen vinden binnen de bouwmaterialen-, keramiek-, en glasindustrie.
De voornaamste soorten projecten die in 1994 voor een subsidie in aanmerking komen
zijn:
Haalbaarheids-, onderzoeks- of ontwikkelings-, demonstratie-, marktintroductie- en
kennisoverdrachtprojecten gericht op:
- -
het verbeteren van de energiehuishouding in bedrijven zoals integraal energiebeheer,
procesintegratie en procesregelingen;
- -
het verbeteren van de opwekking en distributie van warmte en koude bij industriële
bedrijven;
- -
het verbeteren of vernieuwen van branchespecifieke procestechnologie van energie-intensieve
processen, bijvoorbeeld voor processtromen, procesmodellering, produkten, en op de
toepassing ervan via ketenbeheer;
- -
het ontwikkelen van nieuwe energiebesparende technologieën binnen de branche;
- -
het verbeteren van kennisoverdracht binnen de branche zoals communicatieplannen, workshops
en opleidingen.
Overige beoordelingsaspecten
De mate waarin een project bijdraagt aan de realisering van de doelstellingen van
het programma, wordt tevens bepaald door de volgende aspecten:
-
a. de slaagkans van het project;
-
b. de milieuverdienste van het project;
-
c. de relevantie voor andere doelstellingen van overheidsbeleid en de aansluiting op
internationale ontwikkelingen;
-
d. de nieuwheid en oorspronkelijkheid van het project en de hoeveelheid relevante informatie
die met het project aan de bestaande kennis wordt toegevoegd;
-
e. de projectkosten in relatie tot de bijdrage aan de realisatie van de doelstellingen
van het programma;
-
f. de bijdrage van het project aan de realisatie van een meerjarenafspraak;
-
g. de toepassingsmogelijkheden van het projectresultaat in de markt;
-
h. de kostprijsverlaging van een voor het programma relevante techniek;
-
i. de mate waarin relevante kennisoverdracht mogelijk is.
Toelichting
Toelichting op de bovengenoemde aspecten:
ad a. Projecten zullen veelal voor wat betreft de slaagkans een zeker risico met zich
dragen. Indien de slaagkans van het project op zichzelf te gering wordt geacht, zal
het verlenen van een subsidie niet aan de orde zijn. Voor het vaststellen van de slaagkans
van een project wordt, naast een inschatting van de technische en financieel/economische
haalbaarheid, tevens rekening gehouden met factoren van organisatorische en bestuurlijke
aard, alsmede met de financiële draagkracht van de aanvrager. Demonstratie- en marktintroductieprojecten
kunnen slechts dan voor subsidie in aanmerking komen indien de technische en financieel-economische
haalbaarheid voldoende is aangetoond.
ad b. Bij de bepaling van de milieuverdienste wordt rekening gehouden met.
- -
de mate waarin CO₂-emissie wordt vermeden (ton/jaar);
- -
de mate waarin het project bijdraagt aan een verbetering van de huidige situatie op
het gebied van emissies en reststoffenverwerking;
- -
de mate waarin wordt vermeden dat verschuivingseffecten van milieuproblemen van het
ene milieucompartiment naar het andere optreden.
Ad d. Onder het nieuwheidscriterium worden in onderhavig programma verstaan:
- -
het toepassen van nieuwe dan wel vernieuwende technologieën;
- -
het geven van nieuwe toepassingen aan bestaande technologieën;
- -
(vergaande) procesintegratie.
Er dient sprake te zijn van voor Nederland in meer of mindere mate grensverleggende
toepassingen. Dit geldt met name bij ontwikkelingsprojecten en demonstratieprojecten.
ad e. De projectkosten worden getoetst aan de energie- en milieuverdienste.
Hiertoe worden beoordeeld de projectkosten in termen van kosten per hoeveelheid bespaarde
primaire energiedragers (gulden/GJ).
ad f. Projecten worden mede beoordeeld aan de hand van de stand van zaken in de betreffende
MJA en de behoefte in de betreffende sector aan de resultaten.
ad g. Een project wordt mede beoordeeld op basis van inzicht in de markttoepassing
of het herhalingspotentieel van het specifieke project of produkt.
ad h. Er wordt belang gehecht aan technieken, apparaten en systemen die voor het totaal
van investerings- en exploitatiekosten substantieel gunstiger scoren dan een referentietechniek.
ad i. Hierbij kan gedacht worden aan de bereidheid van de aanvrager tot het schrijven
van een artikel voor een vakblad, het organiseren van een workshop of het openstellen
van de installatie voor het bezoek van derden.
Aan het programma kunnen met name bijdragen bedrijven uit de sectoren waarmee meerjarenafspraken
gemaakt zijn of zullen worden en organisaties binnen deze sectoren en voorts:
- -
instellingen voor onderzoek en hoger of wetenschappelijk onderwijs;
- -
leveranciers en fabrikanten van produktie-apparatuur of processen, alsmede van procesonderdelen;
- -
adviesbureaus.