Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,
enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de rechtspositie van ministers
en staatssecretarissen wettelijk te regelen;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal,
hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
-
1 De bezoldiging van ministers wordt bepaald op € 12.246,36 per maand. De bezoldiging
van staatssecretarissen wordt bepaald op € 11,431,71 per maand.
-
2 Indien voor de ambtenaren die op grond van een arbeidsovereenkomst met de Staat werkzaam
zijn bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in een collectieve
arbeidsovereenkomst een wijziging van het loon is overeengekomen en daarbij is bepaald
dat die wijziging een algemeen karakter draagt, wordt bij ministeriële regeling met
ingang van de datum, waarop die wijziging ingaat, de bezoldiging van ministers en
staatssecretarissen dienovereenkomstig gewijzigd, onder nadere vaststelling, voor
zoveel nodig, van de in het eerste lid genoemde bedragen.
-
3 Indien voor de ambtenaren, bedoeld in het tweede lid, in een collectieve arbeidsovereenkomst
een eenmalige uitkering is overeengekomen, ontvangen ministers en staatssecretarissen
deze op gelijke voet.
-
1 Boven en behalve de bezoldiging, bedoeld in artikel 1, ontvangen ministers en staatssecretarissen op de voet van hetgeen daaromtrent voor
de ambtenaren die op grond van een arbeidsovereenkomst met de Staat werkzaam zijn
bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in een collectieve
arbeidsovereenkomst is overeengekomen een vakantie-uitkering en een eindejaarsuitkering.
-
4 Onder de in het tweede lid, onder a, bedoelde voorzieningen zijn in ieder geval begrepen
die met betrekking tot verhuizing en verblijf, beveiliging, informatie en communicatie,
binnenlandse en buitenlandse dienstreizen en vervoer.
Na het overlijden van een minister of staatssecretaris wordt op de voet van hetgeen
voor de ambtenaren die op grond van een arbeidsovereenkomst met de Staat werkzaam
zijn bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties daaromtrent
in een collectieve arbeidsovereenkomst is overeengekomen een uitkering toegekend.
-
1 Met de bezoldiging en de uitkeringen, bedoeld in artikel 1, derde lid, artikel 2, eerste lid, en artikel 3, kan worden verrekend hetgeen de minister of staatssecretaris of zijn nagelaten betrekkingen
zelf als zodanig aan de Staat verschuldigd is of zijn.
-
3 Verrekening als bedoeld in het eerste lid is slechts in zoverre geldig als een beslag
op die bezoldiging of uitkeringen geldig zou zijn, met dien verstande dat verrekening
van hetgeen wegens genoten huisvesting of voeding is verschuldigd eveneens kan plaatsvinden
met dat deel van de bezoldiging dat de beslagvrije voet, bedoeld in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering vormt.
-
1 Op de bezoldiging en de uitkeringen, bedoeld in artikel 1, derde lid, artikel 2, eerste lid, en artikel 3, kan ten behoeve van een schuldeiser van de minister of staatssecretaris of zijn
nagelaten betrekkingen een korting worden toegepast, mits de minister of staatssecretaris
onderscheidenlijk zijn nagelaten betrekkingen de vordering van de schuldeiser erkent
of erkennen dan wel het bestaan van de vordering blijkt uit een in kracht van gewijsde
gegane rechterlijke uitspraak dan wel uit een authentieke akte.
-
3 Beslag, faillissement, surséance van betaling en toepassing ten aanzien van de minister
of staatssecretaris of zijn nagelaten betrekkingen van de schuldsaneringsregeling
natuurlijke personen sluiten korting uit.
Indien verscheidene schuldeisers uit hoofde van beslag of korting aanspraak hebben
op een deel van de bezoldiging geschiedt de verdeling naar evenredigheid der inschulden,
voor zover niet de ene schuldeiser voorrang heeft boven de anderen.
-
1 Overdracht, inpandgeving of elke andere handeling waardoor de minister of staatssecretaris
of zijn nagelaten betrekkingen enig recht op zijn bezoldiging aan een derde toekent
of toekennen, is slechts geldig voor dat deel van de bezoldiging waarop beslag geldig
zou zijn.
Betaling of afgifte aan een gemachtigde, nadat een volmacht tot voldoening of invorderingen
van bezoldiging is geëindigd, ontlasten de Staat, indien een gegeven opdracht tot
de betaling of afgifte niet meer tijdig kon worden ingetrokken, toen de Staat van
het eindigen van de volmacht kennis kreeg.
Deze wet treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het
Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.
Deze wet wordt aangehaald als: Wet rechtspositie ministers en staatssecretarissen.