Onderwerpen centraal en schriftelijk examen aardrijkskunde v.w.o., h.a.v.o., m.a.v.o. en v.b.o.-C/D schooljaar 1994–1995

[Regeling vervallen per 31-12-2004.]
Geraadpleegd op 29-03-2024.
Geldend van 05-06-1993 t/m 30-12-2004

Onderwerpen centraal en schriftelijk examen aardrijkskunde v.w.o., h.a.v.o., m.a.v.o. en v.b.o.-C/D schooljaar 1994–1995

De staatssecretaris van onderwijs en wetenschappen,

Gelet op artikel 7 van het Eindexamenbesluit v.w.o.-h.a.v.o.-m.a.v.o.-v.b.o. en het eindexamenprogramma aardrijkskunde v.w.o., h.a.v.o., m.a.v.o., v.b.o.-C/D en het staatsexamenprogramma aardrijkskunde v.w.o., h.a.v.o., m.a.v.o.-C/D;

Besluit:

Artikel 1. Onderwerpen centraal en schriftelijk examen aardrijkskunde v.w.o.

[Regeling vervallen per 31-12-2004]

De onderwerpen voor het centraal en schriftelijk examen v.w.o. in het schooljaar 1994/1995 zijn:

  • A. (sociale geografie van het Koninkrijk der Nederlanden)

    • A1. Het Nederlandse landschap – het zandlandschap (circulaire DGVO 13.200 van 20 mei 1985)

    • A2. Het Nederlands landschap – het rivierkleilandschap (circulaire DGVO 13.200 van 20 mei 1985)

    • A3. Bevolkingsgeografie (circulaire VO/AV 87-04 van 9 juli 1987)

    • A4. Ruimtelijke organisatie en inrichting:

      de stedelijke gebieden:

      Oostelijke Randstad, Brabantse Stedenrij (Uitleg nr. 15 van 1 juni 1988)

    • A5. Ruimtelijke organisatie en inrichting:

      de landelijke gebieden:

      Oostelijk Noord-Brabant en Noord-Limburg, Rivieren-gebied (Uitleg nr. 15 van 1 juni 1988).

  • B. (de overige onderwerpen):

    • B1. Marokko (bijlage III bij regeling VO/AV/BE 894375 van 16 april 1989, Uitleg OenW-Regelingen 1989, 11).

    • B2. De voormalige USSR (bijlage 1 bij regeling VO/BOB 92078336 van 6 januari 1993, Uitleg OenW-Regelingen 1993, 2).

Artikel 2. Onderwerpen centraal en schriftelijk examen aardrijkskunde h.a.v.o.

[Regeling vervallen per 31-12-2004]

De onderwerpen voor het centraal (schriftelijk) examen h.a.v.o. in het schooljaar 1994/1995 zijn:

  • A (sociale geografie van het Koninkrijk der Nederlanden)

    • A1. Het Nederlandse landschap – het zandlandschap (circulaire DGVO 13.200 van 20 mei 1985)

    • A2. Het Nederlandse landschap – het rivierkleilandschap (circulaire DGVO 13.200 van 20 mei 1985)

    • A3. Bevolkingsgeografie (circulaire VO/AV 87-04 van 9 juli 1987)

    • A4. Ruimtelijke organisatie en inrichting:

      stedelijke gebieden:

      Oostelijke Randstad, Brabantse Stedenrij

      landelijke gebieden:

      Oostelijk Noord-Brabant en Noord-Limburg, Rivierengebied (bijlage II bij regeling VO/AV/BE 894375 van 16 april 1989, Uitleg OenW-Regelingen 1989, 11).

  • B (overig onderwerp)

    Frankrijk

    (RegelingVO/AVV/OB/VOII-90029415 van 14 mei 1990, Uitleg OenW-Regelingen 1990, 15)

Artikel 3. Onderwerpen centraal en schriftelijk examen m.a.v.o. en v.b.o.-C/D

[Regeling vervallen per 31-12-2004]

De onderwerpen voor het centraal (schriftelijk) examen aardrijkskunde m.a.v.o. en v.b.o.-C/D in het schooljaar 1994/1995 zijn:

  • I. Stedelijke gebieden in Nederland (bijlage 2 bij regeling VO/AVV/OB/VO2 – 90061128 van 27 juli 1990, Uitleg OenW-Regelingen 1990, 18d).

  • II. Turkije, land in ontwikkeling (bijlage 2 bij regeling VO/AVV/OB/VO2-91075975, van 2 september 1991, Uitleg OenW-Regelingen 1991, 20)

  • III. Spanje (bijlage bij deze publikatie).

Artikel 4. Bekendmaking

[Regeling vervallen per 31-12-2004]

Deze regeling zal in het officiële publikatieblad van het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen worden geplaatst. Van deze plaatsing zal mededeling worden gedaan in de Staatscourant.

Artikel 5. Inwerkingtreding

[Regeling vervallen per 31-12-2004]

Deze regeling treedt in werking met ingang van de derde dag na de datum van uitgifte van het officiële publikatieblad van het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen, waarin deze regeling is geplaatst.

Bijlage Spanje

[Regeling vervallen per 31-12-2004]

Examenstructuur m.a.v.o./v.b.o. – C/D

I. Omschrijving van de examenstof

[Regeling vervallen per 31-12-2004]

Van de kandidaten wordt verwacht dat zij:

  • 1 Basiskennis hebben van Spanje wat betreft:

    • A topografie

    • B mens en milieu

    • C bevolking

    • D bestaanswijzen

  • 2 Speciale kennis hebben van de volgende aspecten:

    • Spanje en de EG

    • Spanje als toeristenland

    • recente ontwikkelingen in Andalusië

    • stedelijke ontwikkeling van Barcelona

  • 3 In relatie tot het onder I.1 en I.2 genoemde, voldoen aan de eisen die gesteld worden bij de hierna te noemen onderdelen van de thema's omschreven in het eindexamenprogramma en staatsexamenprogramma voor het vak aardrijkskunde (m.a.v.o. en v.b.o.- C/D) omschreven in circulaire DGVO 13.687 C 860047 datum 14 mei 1986, verzonden in week 20:

    • Thema: Stad en verstedelijking

      3.00 en 4.00

    • Thema: Europese integratie

      3.30 en 3.40

    • Thema: Milieu en milieubeheer

      1.40, 2.40, 2.50

II. Precisering van de leerstof

[Regeling vervallen per 31-12-2004]

De bij I.1 en 2 genoemde aspecten van de geografie van Spanje worden in dit deel II van de structuur nader omschreven. De bedoeling van deze precisering is, de hoeveelheid leerstof zo duidelijk mogelijk af te bakenen. Bij de onderdelen B, C en D wordt een aantal begrippen en termen genoemd. Deze opsomming is uiterst summier. Alleen de termen en begrippen die specifiek zijn voor het onderwerp zijn vermeld. Algemene termen en begrippen die behoren tot de hieronder omschreven leerstof en die naar de gangbare mening van onderwijsgevenden tot de vaste geografische basiskennis behoren, worden bekend verondersteld. Overigens geeft ook de tekst van de onder I.3 omschreven onderdelen van het eindexamenprogramma een indicatie voor de begrippen die gekend moeten worden.

A. Topografie

[Regeling vervallen per 31-12-2004]

Plaatsen

Wateren

1.

Alicante

1.

Middellandse Zee

2.

Barcelona

2.

Straat van Gibraltar

3.

Benidorm

3.

Atlantische Oceaan

4.

Bilbao

4.

Golf van Biskaje

5.

Ceuta (Spaans Marokko)

5.

Ebro

6.

Córdoba

6.

Douro

7.

La Coruña

7.

Taag

8.

Gibraltar (Br)

8.

Guadiana

9.

Gijón

9.

Guadalquivir

10.

Granada

   

11.

Madrid

Gebergten en eilanden

12.

Málaga

1.

Pyreneeën

13.

Melilla (Spaans Marokko)

2.

Kastiliaans Scheidingsgebergte

14.

Murcia

3.

Sierra Nevada

15.

Oviedo

4.

Ibiza

16.

Palma

5.

Mallorca

17.

Las Palmas

6.

Balearen

18.

Pamplona

7.

Tenerife

19.

Salamanca

8.

Gran Canaria

20.

Santander

9.

Canarische Eilanden

21.

Sevilla

   

22.

Torremolinos

Autonome gebieden

23.

Valencia

1.

Cantabrië

24.

Vallodolid

2.

Baskenland

25.

Vigo

3.

Catalonië

26.

Zaragoza

4.

Andalusië

       

Toeristische kusten

   

1.

Costa Brava

   

2.

Costa Blanca

   

3.

Costa del Sol

   

B. Mens en milieu

[Regeling vervallen per 31-12-2004]

  • a. Van de kandidaten wordt verwacht dat zij kennis hebben van de volgende onderdelen van het fysisch milieu:

    • reliëf, klimaat, natuurlijke vegetatie en waterhuishouding.

    Dit ‘kennis hebben’ houdt in, dat de kandidaten:

    • het reliëf (gebergten, bekkens, hoogvlakten) kunnen beschrijven

    • het klimaat (Middellandse Zeeklimaat, landklimaat en gematigd zeeklimaat zoals aangegeven op kaart 60C van de Grote Bos 50-e druk), kunnen beschrijven

    • het verschil in neerslag en temperatuur tussen de kustgebieden en het binnenland kunnen verklaren

    • de natuurlijke vegetatie en de waterhuishouding kunnen beschrijven.

  • b. Wat betreft de relatie tussen mens en milieu wordt van de kandidaten verwacht dat zij kennis hebben van:

    • de betekenis van klimaat en waterhuishouding voor de landbouw (differentiatie in gewassen, groeiseizoen, irrigatie, droogterisico's)

    • de nadelige milieu-effecten die het gevolg zijn van het bedrijven van land- en bosbouw (bodemerosie, verzilting, verwoestijning, bosbranden)

    • de watertekorten die het gevolg zijn van wateronttrekking voor niet-agrarische doeleinden.

    • de nadelige milieu-effecten van het massatoerisme langs de kust van de Middellandse Zee voor het kustgebied en het zeewater.

  • c. Specifieke termen en begrippen:

    • vega, huerta, meseta, sierra.

NB: Klimaattermen behorend bij een bepaald systeem zijn niet verplicht.

C. Bevolking

[Regeling vervallen per 31-12-2004]

  • a. Van de kandidaten wordt verwacht dat zij kennis hebben van de volgende onderdelen van het thema ‘bevolking’:

    • demografie, bevolkingsspreiding, verstedelijking, geschiedenis, politieke organisatie.

      Dit ‘kennis hebben’ houdt in, dat de kandidaten:

      • -

        de na 1940 opgetreden veranderingen in een aantal demografische kerncijfers (aantal, dichtheid, geboorte, sterfte, migratie, leeftijdsopbouw) kunnen verklaren

      • -

        kennis hebben van een beperkt aantal geografisch relevante historische gebeurtenissen, waarbij de kandidaten zich mogen beperken tot enige summiere kennis over de Moorse periode, de koloniale periode (de mondiale gevolgen daarvan) en de burgeroorlog

      • -

        kennis hebben van een tweetal belangrijke fases in de politieke organisatie namelijk:

    • de periode Franco, waarbij een onderscheid gemaakt dient te worden tussen het aanvankelijk isolement van Franco-Spanje (met als gevolg economische stagnatie) en de laatste fase van het Franco-regime (vanaf 1960), waarin het land werd opengesteld met als gevolg een sterke economische opbloei (Spaanse gastarbeiders naar West-Europa, buitenlandse investeerders naar Spanje, opkomst massa-toerisme)

    • de overgang (in 1977) van een dictatuur naar een parlementaire democratie en de gevolgen daarvan voor de regionale autonomie en voor het tot stand komen van een verzorgingsstaat.

  • b. De kandidaten dienen in het bijzonder kennis te hebben van het verstedelijkingsproces, waarbij aan de orde dienen te komen:

    • de veranderingen in het verstedelijkingsproces (urbanisatiegraad, urbanisatietempo, de suburbanisatie en de verschillen daarin naar sociale klasse) met als voorbeeld-studie Barcelona.

    • de veranderingen in de ‘stroomrichting’ van de binnenlandse migratie die blijken bij vergelijking van de periode 1960–1973 met de periode van 1973 – heden.

  • c. Specifieke termen en begrippen:

    • regionale autonomie, autonome gebieden, ETA, verzorgingsstaat.

D. Bestaanswijzen

[Regeling vervallen per 31-12-2004]

  • a. Van de kandidaten wordt verwacht, dat zij kennis hebben van de volgende bestaanswijzen:

    • landbouw, industrie en diensten.

    Dit ‘kennis hebben’ houdt in dat de kandidaten:

    • de inhaalrace van de Spaanse economie die geleid heeft tot het ontstaan van een diensteneconomie naar Westeuropees model kunnen beschrijven aan de hand van cijfers die de veranderingen in de beroepsbevolking aangeven vanaf 1950

    • de terugloop van de industrie in het noordwesten (problemen in de scheepsbouw, de zware metaal en de chemie) en de groei van de ‘high-tech’-bedrijven in Madrid en Barcelona kunnen verklaren.

  • b. De kandidaten dienen in het bijzonder kennis te hebben van:

    • -

      de gevolgen van de toetreding tot de EG voor de economie, waarbij aan de orde dienen te komen:

      • de hulp die Spanje ontvangt uit Europese fondsen (in het bijzonder het ‘Europees Regionaal Fonds’) ten behoeve van verbetering van de infrastructuur

      • de enerzijds gunstige (toegenomen uitvoer van citrusvruchten en tuinbouw produkten) en de anderzijds ongunstige (problemen voor de zuivelsector in het noordwesten) gevolgen voor de landbouw.

    • -

      de beschrijving van het toerisme waarbij aan de orde komen:

      • spreiding van de toeristen, overnachtingsvormen, herkomstgebieden,

      • de toenemende rol van het binnenlands toerisme,

      • de (afnemende) economische betekenis van het buitenlandse massatoerisme mede ten gevolge van de toenemende internationale concurrentie.

    • -

      de veranderingen die na 1960 zijn opgetreden in de landbouw in Andalusië waarbij aan de orde dienen te komen de gevolgen van mechanisatie, het bewust verwaarlozen van agrarische taken en de overgang op minder-arbeidsintensieve teelten, met als voorbeeldstudie de problemen in de olijfolie- en de graansector.

  • c. Specifieke termen en begrippen:

    • high-tech industrie, technopool of technopark.

Naar boven