Op 1 januari 1993 is in werking getreden de Wet op de belasting van personenauto’s
en motorrijwielen (BPM). Tot 1 januari 1993 werd geheven de bijzondere verbruiksbelasting
van personenauto’s (BVP).
Indien een personenauto vóór 1 januari 1993 ten invoer is aangegeven of is geleverd
door de fabrikant en op of na die datum voor de eerste maal wordt geregistreerd, zou
zonder nadere voorziening zowel BVP als BPM verschuldigd zijn. Ten einde dubbele belastingheffing
te voorkomen, is in artikel 31, eerste lid, van de Wet BPM bepaald dat de eerder verschuldigd
geworden BVP mag worden verrekend met de ter zake van de registratie verschuldigde
BPM.
Bij de tariefstelling van de BPM is beoogd de consumentenprijzen van personenauto’s
op 1 januari 1993 niet te doen stijgen. Daarbij is rekening gehouden met de hoogte
van de sinds 1 januari 1992 geldende bedragen van de milieustimuleringsregeling. Geen
rekening is gehouden met het feit dat in handelsvoorraden van importeurs en dealers
nog auto’s aanwezig kunnen zijn, die zijn ingevoerd vóór 1 januari 1992, toen voor
de stimuleringsregeling bedragen golden die f 400 hoger waren.
Door de verrekening van de BVP met de BPM kan, indien die BVP was verminderd met de
voor 1 januari 1992 geldende bedragen van de stimuleringsregeling, het effect optreden
dat een lager bedrag kan worden verrekend dan de wetgever voor ogen heeft gestaan.
Om dit onbedoelde effect weg te nemen, keur ik het volgende goed.
Indien ten aanzien van nieuwe personenauto’s bij toepassing van artikel 31, eerste
lid, van de Wet BPM, verrekening van BVP plaats vindt met BPM, en degene die aangifte
doet voor de BPM kan aantonen dat voor de desbetreffende auto op grond van de Wet
tijdelijke fiscale maatregelen betreffende auto en milieu na 1988 de ter zake van
de invoer of de levering door de fabrikant verschuldigde BVP is verminderd met een
bedrag van f 1.700 kan met de BPM een extra bedrag van f 400 worden verrekend.