Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, directoraat-generaal van de Arbeid, afdeling Wetgeving en Juridische Zaken, no. DGA/AIB/WJZ/92/09706 gedaan in overeenstemming met de Staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur;
Overwegende, dat het, gelet op richtlijn 89/392/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 14 juni 1989 (PbEG L 183) en richtlijn 91/368/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 14 juni 1991 (PbEG L 198), inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten betreffende machines, noodzakelijk is regels te stellen ten aanzien van de veiligheid van machines;
Gelet op de artikelen 1, eerste lid, onder a, 2, 3, eerste en tweede lid, 6, 12, derde lid, en 25a van de Wet op de gevaarlijke werktuigen (Stb. 1952, 104) en artikel 24 van de Arbeidsomstandighedenwet (Stb. 1990, 94);
De Arboraad gehoord;
De Raad van State gehoord (advies van 18 december 1992, nr. W12.92.0537);
Gezien het nader rapport van Onze Minister voornoemd, directoraat-generaal van de Arbeid, afdeling Wetgeving en Juridische Zaken no. DGA/AIB/WJZ/9217330, uitgebracht in overeenstemming met de Staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur;
Hebben goedgevonden en verstaan: