ACCOUNTANTSPROTOCOL BESLUIT BEHEER SOCIALE-HUURSECTOR (Bbsh) 2014
[Vervallen per 01-07-2015]
1. Algemeen
[Vervallen per 01-07-2015]
Belangrijke wijzigingen
Het accountantsprotocol 2014 is ten opzichte van 2013 op enkele punten aangepast. Er is in 2014 slechts een beperkt aantal wijzigingen in de regelgeving voor toegelaten instellingen doorgevoerd. De aanpassingen in het accountantsprotocol richten zich dan ook voornamelijk op redactionele wijzigingen ten behoeve van verduidelijking en een aanpassing van de gewenste materialiteit op een tweetal onderdelen.
Evenals in het accountantsprotocol 2013 is er uitsluitend sprake van assurance-werkzaamheden leidend tot een controleverklaring en twee assurance-rapporten met een redelijke mate van zekerheid. Bij het opstellen van het protocol is gebruik gemaakt van de Schrijfwijzer Accountantsprotocollen van de Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (hierna NBA).
De voorgeschreven werkzaamheden van de accountant hebben betrekking op de jaarrekening en het jaarverslag, alsmede de daarvoor aangewezen onderdelen van het overzicht van de Verantwoordingsinformatie (hierna dVi), de verkoop van woongelegenheden, de aanbesteding van maatschappelijk vastgoed en de naleving van de beleidsregels inzake financiële derivaten.
Doelstelling
Conform o.a. artikel 28 van het Besluit beheer sociale-huursector (hierna Bbsh) dient een toegelaten instelling (artikel 70, eerste lid, van de Woningwet) een accountant als bedoeld in artikel 27 van het Bbsh, te laten onderzoeken, of:
a. de jaarrekening, bedoeld in artikel 26, eerste lid, van het Bbsh, het in artikel 362 lid 1 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) vereiste inzicht geeft en voldoet aan de overige krachtens artikel 26, eerste lid, van het Bbsh daarop van toepassing zijnde voorschriften;
b. het jaarverslag, bedoeld in artikel 26, eerste lid, en het volkshuisvestingsverslag, bedoeld in artikel 26, tweede lid, van het Bbsh voor zover deze dat kan beoordelen, overeenkomstig die leden zijn opgesteld en met de jaarrekening verenigbaar zijn, en
c. het overzicht, bedoeld in artikel 26, derde lid, van het Bbsh (dVi), in overeenstemming is met de vastgestelde jaarrekening.
Conform artikel 29, derde lid, en artikel 39a, tweede lid, van het Bbsh, worden in bijlage III bij het Bbsh nadere voorwaarden gesteld aan de werkzaamheden van de accountants van de toegelaten instellingen. Dit accountantsprotocol is de invulling hiervan en heeft als doel nadere aanwijzingen te geven voor de werkzaamheden en rapportage van de accountant. Het accountantsprotocol beoogt echter geen onderzoeksaanpak voor te schrijven en is evenmin een (uitputtend) werkprogramma.
Het accountantsprotocol is getoetst op uitvoerbaarheid door de werkgroep Controleprotocollen (COPRO) van de NBA.
In geval van fusie (in het verslagjaar) tussen toegelaten instellingen zal overleg plaatsvinden tussen het Centraal Fonds Volkshuisvesting (hierna CFV), de betrokken toegelaten instellingen en de accountant over de toepassing van het accountantsprotocol en de tekst van de assurance-rapporten.
Onderzoeksobjecten
De onderzoeksobjecten voor de accountantswerkzaamheden bij toegelaten instellingen zijn:
Bovengenoemde onderzoeksobjecten en de daaraan gekoppelde accountantswerkzaamheden worden in dit accountantsprotocol achtereenvolgens behandeld in de rubrieken A, B en C. Hierbij zijn de nadere doelstellingen per onderdeel uitgewerkt en is de specifiek van toepassing zijnde regelgeving weergegeven. Verder zijn per onderdeel nadere aanwijzingen voor de werkzaamheden van de accountant benoemd. Zie hiervoor hoofdstuk 2 tot en met 4.
De accountantsproducten
De accountantswerkzaamheden met betrekking tot de hiervoor genoemde onderzoeksobjecten monden uit in een aantal accountantsrapportages zoals opgenomen in rubriek D. Zie hiervoor hoofdstuk 5.
De accountant dient de volgende producten te leveren:
A. De accountantscontrole op de jaarrekening en het jaarverslag mondt uit in een controleverklaring waarvoor de accountant de tekst dient te hanteren zoals opgenomen in het onder rubriek D opgenomen model I.
B. De werkzaamheden van de accountant met betrekking tot de naleving van de specifieke wet- en regelgeving zijn aan te merken als het uitvoeren van een assurance-opdracht overeenkomstig Standaard 3000, leidend tot een assurance-rapport (rubriek D model II).
C. De werkzaamheden met betrekking tot de dVi over het verslagjaar, inclusief de verantwoording omtrent de woningtoewijzing uit hoofde van de EU-beschikking zijn eveneens aan te merken als het uitvoeren van een assurance-opdracht overeenkomstig Standaard 3000, leidend tot een assurance-rapport (rubriek D model III).
D. Het accountantsverslag als bedoeld in artikel 393 lid 4 van Boek 2 van het BW.
Procedures verslaggeving toegelaten instellingen
Conform artikel 30 van het Bbsh dient de toegelaten instelling jaarlijks voor 1 juli de jaarrekening en het jaarverslag, het volkshuisvestingsverslag en de dVi over het voorafgaande verslagjaar, alsmede de bij die stukken behorende accountantsrapportages, in te dienen bij de minister voor Wonen en Rijksdienst (hierna W&R), het college van burgemeester en wethouders van de gemeente(n) waar zij haar woonplaats heeft of feitelijk werkzaam is, en het bestuur van het CFV. Conform artikel 30, tweede lid, van het Bbsh zendt de toegelaten instelling jaarlijks het accountantsverslag als bedoeld in artikel 393 lid 4 van Boek 2 van het BW naar de minister voor W&R en het CFV.
Indien een toegelaten instelling een of meer van de bescheiden op 1 juli van een jaar niet heeft verstrekt wordt, conform artikel 31 van het Bbsh, een termijn van ten hoogste vier weken gesteld binnen welke de ontbrekende bescheiden alsnog moeten worden verstrekt. Indien de ontbrekende bescheiden ook binnen deze termijn niet door de toegelaten instelling zijn verstrekt kan de minister, eigener beweging of op een daartoe strekkende aanvraag van het college van burgemeester en wethouders, en kan het bestuur van het CFV bepalen, dat zij, totdat zij die bescheiden alsnog verstrekt, de door hem aangegeven rechtshandelingen slechts kan verrichten na zijn instemming of de instemming van dat bestuur.
2. Rubriek A: De controleverklaring met betrekking tot de jaarrekening en het jaarverslag
[Vervallen per 01-07-2015]
2.1.1. Doelstelling
[Vervallen per 01-07-2015]
1. De werkzaamheden van de accountant, bedoeld in artikel 28, aanhef en onderdeel b, en 29 van het Bbsh hebben ten doel:
a. na te gaan of de jaarrekening, bedoeld in artikel 26, eerste lid, van het Bbsh, een getrouw beeld geeft van vermogen en resultaat en ook overigens voldoet aan de vereisten krachtens artikel 26, eerste lid, van het Bbsh;
b. na te gaan of het jaarverslag, voor zover de accountant dat kan beoordelen, overeenkomstig de vereisten krachtens artikel 26, eerste lid, van het Bbsh is opgesteld en met de jaarrekening verenigbaar is;
c. na te gaan of de gegevens, bedoeld in artikel 392 lid 1, onderdeel g, van Boek 2 van het BW zijn toegevoegd. Dit betreft de opgave van de gebeurtenissen na balansdatum met belangrijke financiële gevolgen voor de rechtspersoon en de in zijn geconsolideerde jaarrekening betrokken maatschappijen tezamen, onder mededeling van de omvang van die gevolgen.
2. De accountant geeft de uitslag van zijn onderzoek als bedoeld onder punt 1a en 1b weer in een controleverklaring omtrent de getrouwheid van de jaarrekening en de overige bij of krachtens de wet gestelde eisen.
3. Voor de uitkomst van het onderzoek als bedoeld onder punt 1c mag de accountant volstaan met de vermelding van hem gebleken tekortkomingen in de paragraaf overige bij of krachtens de wet gestelde eisen in de controleverklaring.
2.1.2. Specifiek van toepassing zijnde regelgeving
[Vervallen per 01-07-2015]
2.1.3. Materialiteit (betrouwbaarheid en nauwkeurigheid)
[Vervallen per 01-07-2015]
Bij de controle dienen de algemene (voor de jaarrekeningcontrole geldende) betrouwbaarheids- en nauwkeurigheidsnormen te worden gehanteerd. Het is de verantwoordelijkheid van de accountant om deze te bepalen met inachtneming van hetgeen hierover in NV COS is opgenomen.
2.1.4. Controleverklaring
[Vervallen per 01-07-2015]
Voor een goedkeurende controleverklaring dient de accountant de tekst te hanteren als opgenomen in het onder rubriek D opgenomen model I. Indien een accountant een andere dan een goedkeurende verklaring afgeeft, sluit hij aan bij de voorbeeldteksten zoals gepubliceerd op de website van de NBA.
2.1.5. Controle Financiële instrumenten
[Vervallen per 01-07-2015]
In RJ 645 is in alinea 102 aangegeven dat de bepalingen van Titel 9 van Boek 2 BW en de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving van toepassing zijn voor zover niet anders aangegeven. Dit is ook zo verwoord in artikel 9, derde lid, van de beleidsregels gebruik financiële derivaten door toegelaten instellingen volkshuisvesting. Dit betekent dat RJ 290 onverkort van toepassing is voor toegelaten instellingen. De accountant dient voortkomend uit de ‘beleidsregels gebruik financiële derivaten door toegelaten instellingen’ in het bijzonder aandacht te besteden aan paragraaf 290.5 ‘Waardering en resultaatbepaling’ en paragraaf 290.6 ‘Hedge accounting’ van de RJ. Accountants van toegelaten instellingen worden geacht in het controleteam voldoende deskundigheid te hebben op het gebied van financiële instrumenten.
Op 11 september 2013 heeft de Raad voor de Jaarverslaggeving RJ Uiting 2013-12: ‘ontwerp-Richtlijn 290 Financiële instrumenten (aangepast 2013)’ gepubliceerd. Dit is een vervolg is op de eerdere RJ Uiting 2013-4 ‘Kostprijshedge-accounting onder RJ 290’. De RJ geeft in deze uiting aan dat bepaalde aspecten van hedge-accounting en embedded derivaten verduidelijking en/of wijziging behoeven, voornamelijk i) de bepaling van ineffectiviteit bij toepassing van kostprijshedge-accounting, ii) het scheiden van embedded derivaten bij kostprijswaardering en iii) de toelichting van kasstroominformatie rondom hedge-accounting. De herziene Richtlijn 290 is opgenomen in de RJ bundel die in september 2014 is gepubliceerd. De aanpassing van de Richtlijn is van kracht voor boekjaren die aanvangen op of na 1 januari 2014. Accountants in de sector van de toegelaten instellingen worden geacht bijzondere aandacht te besteden aan de wijzigingen in de herziene Richtlijn 290. Het gaat daarbij onder meer om de wijzigingen die betrekking hebben op de verwerking van embedded derivaten in leningsvormen die in de sector veelvuldig voorkomen zoals bijvoorbeeld basisrenteleningen en extendible leningen. In bijlage 5 bij de herziene Richtlijn 290 zijn voorbeelden opgenomen van embedded derivaten waarbij wordt ingegaan op de vraag of deze afgescheiden moeten worden conform alinea 825 en verder van Richtlijn 290. Vorengenoemde basisrenteleningen en extendible leningen worden daarin ook behandeld. Verder zijn de wijzigingen relevant die betrekking hebben op de ineffectiviteitsmeting bij kostprijshedge-accounting, hetgeen veelvuldig in de sector wordt toegepast. In bijlage 3 bij de herziene Richtlijn zijn voorbeelden inzake kwantitatieve ineffectiviteitsmeting bij rentederivaten onder kostprijshedge-accounting opgenomen.
Op 5 november 2012 heeft de NBA de concept handreiking 1000 ‘Speciale overwegingen bij het controleren van financiële instrumenten’ gepubliceerd. Deze NBA-handreiking is bedoeld om accountants achtergrondinformatie over financiële instrumenten te verstrekken en een nadere uitwerking te bieden van de eisen die in de controlestandaarden gesteld worden. Accountants in de sector van de toegelaten instellingen worden geacht kennis te nemen van deze NBA-handreiking aangezien dit kan helpen bij het controleren van financiële instrumenten.
4. Rubriek C: het assurance-rapport inzake de dVi over het verslagjaar (inclusief verantwoording over de woningtoewijzingen)
[Vervallen per 01-07-2015]
4.1. Doelstelling
[Vervallen per 01-07-2015]
De werkzaamheden van de accountant, bedoeld in artikel 28, aanhef en lid c, van het Bbsh die leiden tot een assurance-rapport hebben ten doel een redelijke mate van zekerheid te verlenen omtrent de juiste en volledige weergave van een specifiek aantal onderdelen uit het overzicht van de dVi over het verslagjaar, inclusief verantwoording omtrent woningtoewijzingen.
4.2. Specifiek van toepassing zijnde regelgeving
[Vervallen per 01-07-2015]
•
Woningwet (artikel 70 e.v.);
• Bbsh;
• De Toelichting op de Verantwoordingsinformatie (dVi) verslagjaar 2013, zoals gepubliceerd op de website van CorpoData;
•
Besluit Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting (artikel 5);
•
Tijdelijke regeling diensten van algemeen economisch belang toegelaten instellingen volkshuisvesting (versies 20 december 2012, 15 februari 2013 en 14 mei 2013);
• Brief van de minister voor Wonen en Rijksdienst van 24 september 2014, met kenmerk 2014-0000501179, aan de besturen van de toegelaten instellingen inzake ‘Toepassing artikel 4 tijdelijke staatssteunregeling en wijziging van inkomensformulieren van de Belastingdienst’;
• Brief van de minister voor Wonen en Rijksdienst van 15 oktober 2014, met kenmerk 2014-0000533517, aan de besturen van de toegelaten instellingen inzake ‘Tijdelijke staatssteunregeling; rectificatie berichtgeving over inkomensverklaringen Belastingdienst’;
• Q&A inzake Staatssteun woningcorporaties (versie 16 oktober 2014).
4.3. Betrouwbaarheid, nauwkeurigheid en rapporteringstolerantie
[Vervallen per 01-07-2015]
Voor een 25-tal onderdelen van de dVi (zie verder paragraaf: Onderdelen assurance-rapport) wordt per onderdeel een oordeel van de accountant gevraagd. Voor al deze onderdelen geldt een betrouwbaarheidsnorm van 95% en een rapporteringstolerantie van 0%. Dit betekent dat de accountant alle geconstateerde afwijkingen toelicht in een aparte paragraaf in het assurance-rapport (‘Overige aangelegenheden’), ook als dit geen invloed heeft op het afgegeven oordeel. Aanpassingen in de cijfers, zoals deze zijn gecommuniceerd vanuit CorpoData aan de toegelaten instelling, die samenhangen met de aanpassingen door CorpoData over het verslagjaar 2013 hoeven niet vermeld te worden in het assurance-rapport.
De norm ten aanzien van de nauwkeurigheid (materialiteit) is voor de dVi-onderdelen 1 tot en met 23 (per onderdeel) weergegeven in de paragraaf ‘Onderdelen assurance-rapport’.
Bij de dVi-onderdelen 24 en 25 dient de accountant een deelwaarneming uit te voeren die mede als basis geldt om een oordeel te formuleren. In de tabel ‘Vertaling naar oordeel’ hierna is aangegeven op welke wijze met de bevindingen moet worden omgegaan in relatie tot het te formuleren oordeel over het betreffende dVi-onderdelen 24 en 25. De percentages hebben bij onderdeel 23 betrekking op geld (financiële omvang) en bij het onderdeel 25 betrekking op aantallen (toewijzingen).
Tabel: Vertaling naar oordeel
|
Goedkeurend
|
Met beperking
|
Oordeelonthouding
|
Afkeurend
|
Fouten in de verantwoording
(% fout op onderdeel)
|
≤ 1%
|
> 1% en ≤ 3%
|
Nvt
|
> 3%
|
Onzekerheden in de controle
|
≤ 3%
|
> 3% en ≤ 10%
|
> 10%
|
Nvt
|
Genoemde percentages zijn ontleend aan het Handboek Auditing Rijksoverheid (HARo).
In de benadering van de onzekerheid wordt de weging op basis van professional judgment bepaald. De toepassing van de tabel ‘Vertaling naar oordeel’ is per onderdeel aangegeven (zie onderdelen 24 en 25).
4.4. Fout- en onzekerheidsdefinities
[Vervallen per 01-07-2015]
Bij deze tabel worden de volgende fout- en onzekerheidsdefinities gehanteerd. Van een fout in de verantwoording is sprake indien naar aanleiding van het uitgevoerde onderzoek is gebleken dat een (gedeelte van een) post niet in overeenstemming is met één of meer aspecten van de wet- en regelgeving. Fouten worden in absolute zin opgevat, saldering van fouten is daarom niet toegestaan.
Van een onzekerheid in het onderzoek is sprake als er onvoldoende (controle-) informatie beschikbaar is om een (gedeelte van een) post als goed of fout aan te merken. Kortom als onzekerheid bestaat over het wel of niet voldoen aan de wet- en regelgeving. Bij fouten in de verantwoording kan onderscheid gemaakt worden in incidentele en structurele fouten. Van een incidentele (geïsoleerde) fout is sprake als het een toevallige fout betreft. Kenmerkend voor incidentele fouten is dat in principe geen herhaling optreedt van de geconstateerde fout. Hierbij dient de accountant de bepaling uit NBA Standaard 530.13 (Het gebruikmaken van steekproeven bij een controle) in acht te nemen. Van een structurele fout is sprake als de oorzaak van de fout is gelegen in (onderdelen van) het systeem van uitvoering, waardoor fouten met een (zeker) herhalingskarakter (kunnen) optreden. Het voorgaande is van overeenkomstige toepassing op onzekerheden in de controles. Voor een adequate onderbouwing van het oordeel is het noodzakelijk dat de accountant fouten en onzekerheden zoveel mogelijk kwantificeert.
4.5. Oordelen in het assurance-rapport
[Vervallen per 01-07-2015]
Het assurance-rapport strekt zich uit over de genoemde 25 onderdelen; de accountant moet per onderdeel een afzonderlijk oordeel formuleren. Uit praktisch oogpunt is Model III zo ingericht dat de accountant daarin alleen de niet-goedkeurende oordelen hoeft te vermelden. De accountant moet de onderbouwing van deze afwijkende oordelen in het assurance-rapport omschrijven.
4.6. Onderdelen assurance-rapport
[Vervallen per 01-07-2015]
Inzake de hierna genoemde elementen uit de dVi over het verslagjaar, inclusief verantwoording omtrent woningtoewijzingen, zal een oordeel afgegeven moeten worden. Hieronder wordt per onderdeel een nadere toelichting verstrekt waarbij tevens wordt ingegaan op de nauwkeurigheid van de uit te voeren werkzaamheden:
1.
Onderdeel dVi 2.1 – Ontwikkeling vastgoedportefeuille.
De accountant stelt vast:
a. De juistheid en volledigheid van de aantallen woongelegenheden zoals verantwoord in onderdeel 2.1 van de dVi;
b. De juiste rubricering van de woongelegenheden conform de toelichting bij onderdeel 2.1 van de dVi zoals opgenomen in ‘Toelichting op de Verantwoordingsinformatie (dVi) verslagjaar 2014’.
Bij de controle van dit onderdeel geldt een materialiteit voor fouten en onzekerheden van respectievelijk 1% en 3% van het totaal aantal woongelegenheden, met een ondergrens van 10 woongelegenheden. De regel ‘verbeteringen > € 20.000’ is uitgezonderd van de controle door de accountant.
Nadere toelichting:
|
Punt a: De controle richt zich uitsluitend op het totaaloverzicht (en dus niet per gemeente). Als omvangsbasis voor de materialiteit geldt het totaal aantal woongelegenheden ultimo het verslagjaar.
|
Punt b: De controle op de juiste rubricering richt zich zowel op de horizontale als de verticale verdeling binnen overzicht 2.1.
|
De ondergrens qua materialiteit van 10 woongelegenheden geldt indien het toepassen van de genoemde percentages zou leiden tot een lager aantal woongelegenheden dan 10. De materialiteit wordt (bij kleinere corporaties) dus nooit lager dan 10 woongelegenheden.
|
2.
Onderdeel dVi 2.2A – Kenmerken vastgoedportefeuille – Samenstelling bezit verslagjaar
De accountant stelt vast:
a. De juistheid en volledigheid van de aantallen woongelegenheden en niet woongelegenheden zoals verantwoord in onderdeel 2.2A van de dVi;
b. De juiste rubricering van de woongelegenheden en niet woongelegenheden conform de toelichting bij onderdeel 2.2A van de dVi zoals gepubliceerd op de website van CorpoData.
c. De juistheid van de aantallen m2 niet woongelegenheden.
Bij de controle van de onderdelen a en b geldt een materialiteit voor fouten en onzekerheden van respectievelijk 1% en 3% van het totaal aantal verhuureenheden (woongelegenheden en niet woongelegenheden), met een ondergrens van 10 verhuureenheden. Bij de controle van onderdeel c geldt een materialiteit voor fouten en onzekerheden van respectievelijk 10% en 15% van het totale aantal m2 ultimo het verslagjaar, met een ondergrens van 100 m2. Bij de controle van het aantal m2 kan de accountant aansluiting zoeken bij het kadaster, koopakten, taxatierapporten of bij door de corporatie uitgevoerde inventarisaties.
Nadere toelichting:
|
Punt a: De controle richt zich op de gegevens van het gehele overzicht. Als omvangsbasis voor de materialiteit geldt het totaal aantal verhuureenheden ultimo het verslagjaar.
|
Punt b: De controle op de juiste rubricering richt zich zowel op de horizontale als de verticale verdeling binnen overzicht 2.2A.
|
Punt c: De controle inzake de m2 is op voldoende wijze ingevuld indien de accountant de aansluiting heeft kunnen vaststellen tussen het opgevoerde aantal m2 en de genoemde bronnen (kadaster, koopakten, taxatierapporten of door de corporatie uitgevoerde inventarisaties). Voor garages en overige parkeerplaatsen geldt dat de corporatie kan volstaan met een schatting van het aantal m2.
|
3.
Onderdeel dVi 2.2B – Kenmerken vastgoedportefeuille – Verhuurgegevens verslagjaar toegelaten instelling
De accountant stelt vast:
a. De juistheid en volledigheid van de cijfers zoals verantwoord op de regel ‘Huursom verslagjaar (in € 1.000)’ in onderdeel 2.2B van de dVi;
b. De juiste rubricering van de cijfers zoals verantwoord op de regel ‘Huursom verslagjaar (in € 1.000)’ in onderdeel 2.2B van de dVi.
Bij de controle van dit onderdeel geldt een materialiteit voor fouten en onzekerheden van respectievelijk 1% en 3% van het totaal van de verantwoorde huursom.
Nadere toelichting:
|
Als omvangsbasis voor de materialiteit geldt het totaal van de verantwoorde huursom. Het aantal verhuureenheden is bekend en gecontroleerd (zie de punten 1 en 2 inzake de controle van de dVi-onderdelen 2.1 en 2.2A). De accountant stelt vast dat alle eenheden zijn betrokken in de opgaaf van de huursom.
|
4.
Onderdeel dVi 3.1.1 – Balans en Winst- en verliesrekening enkelvoudig
De accountant stelt vast:
a. Dat de cijfers in de enkelvoudige balans zoals verantwoord in onderdeel 3.1.1 van de dVi overeenkomen met de cijfers in de enkelvoudige jaarrekening waarbij door de accountant een controleverklaring is afgegeven;
b.
Indien de toegelaten instelling in de jaarrekening het functionele model van de winst- en verliesrekening heeft gehanteerd: Dat de cijfers in het functionele model van de enkelvoudige winst- en verliesrekening zoals verantwoord in onderdeel 3.1.1 van de dVi overeenkomen met de cijfers in de enkelvoudige jaarrekening waarbij door de accountant een controleverklaring is afgegeven;
c.
Indien de toegelaten instelling in de jaarrekening het categoriale model van de winst- en verliesrekening heeft gehanteerd: Dat de verantwoording van de cijfers in het functionele model van de enkelvoudige winst- en verliesrekening in onderdeel 3.1.1 van de dVi overeenkomen met de cijfers in het functionele model van de winst- en verliesrekening indien deze in de enkelvoudige jaarrekening opgenomen zou zijn geweest (zie sub b).
Bij de controle van de onderdelen a en b geldt een materialiteit van 0% aangezien het hierbij gaat om het vaststellen van de aansluiting van de dVi-informatie met de gecontroleerde en gecertificeerde jaarrekening. In dat geval is de uitkomst goed (geen verschil) of fout (wel verschil). Bij onderdeel c geldt als materialiteit voor de controle van de cijfers in de dVi de materialiteit zoals die bij de controle van de jaarrekening zou zijn gehanteerd indien het functionele model van de winst- en verliesrekening in de jaarrekening opgenomen zou zijn geweest.
Nadere toelichting:
|
Punt c: Het CFV sluit in de dVi over verslagjaar 2014 volledig aan bij het format van de functionele indeling conform RJ 645. Er wordt daarnaast geen andere informatie, uitsplitsing of toelichting gevraagd of nadere eisen gesteld aan de wijze van toerekening. Indien de corporatie in de jaarrekening heeft gekozen voor het categoriale model van de winst en verliesrekening is de aansluiting zoals bedoeld onder punt b niet mogelijk. In dat geval dient de accountant de controle van het functionele model in onderdeel 3.1.1 van de dVi te benaderen als ware het de controle van het functionele model in de jaarrekening. Bij deze controle geldt dan ook de materialiteit zoals die bij de controle van de winst- en verliesrekening in de jaarrekening is gehanteerd.
|
5.
Onderdeel dVi 3.1.2 – Balans en Winst- en verliesrekening geconsolideerd
De accountant stelt vast:
a. Dat de cijfers in de geconsolideerde balans zoals verantwoord in onderdeel 3.1.2 van de dVi overeenkomen met de cijfers in de geconsolideerde jaarrekening waarbij door de accountant een controleverklaring is afgegeven;
b. Indien de toegelaten instelling in de jaarrekening het functionele model van de winst- en verliesrekening heeft gehanteerd: Dat de cijfers in het functionele model van de geconsolideerde winst- en verliesrekening zoals verantwoord in onderdeel 3.1.2 van de dVi overeenkomen met de cijfers in de geconsolideerde jaarrekening waarbij door de accountant een controleverklaring is afgegeven;
c. Indien de toegelaten instelling in de jaarrekening het categoriale model van de winst- en verliesrekening heeft gehanteerd: Dat de verantwoording van de cijfers in het functionele model van de geconsolideerde winst- en verliesrekening in onderdeel 3.1.1 van de dVi overeenkomen met de cijfers in het functionele model van de winst- en verliesrekening indien deze in de geconsolideerde jaarrekening opgenomen zou zijn geweest (zie sub b).
Bij de controle van de onderdelen a en b geldt een materialiteit van 0% aangezien het hierbij gaat om het vaststellen van de aansluiting van de dVi-informatie met de gecontroleerde en gecertificeerde jaarrekening. In dat geval is de uitkomst goed (geen verschil) of fout (wel verschil). Bij onderdeel c geldt als materialiteit voor de controle van de cijfers in de dVi de materialiteit zoals die bij de controle van de jaarrekening zou zijn gehanteerd indien het functionele model van de winst- en verliesrekening in de jaarrekening opgenomen zou zijn geweest.
Nadere toelichting:
|
Zie bij punt 4.
|
6.
Onderdeel dVi 3.1.3 – Kasstroomoverzicht
De accountant stelt vast:
a. De juistheid en volledigheid van de ingaande en uitgaande kasstromen zoals verantwoord in onderdeel 3.1.3 van de dVi;
b. De juiste rubricering van de kasstromen conform de toelichting bij onderdeel 3.1.3 van de dVi zoals gepubliceerd op de website van CorpoData.
Bovengenoemde controlewerkzaamheden worden uitsluitend uitgevoerd op de kolom ‘Verslagjaar’ in onderdeel 3.1.3 van de dVi. Het onderscheid tussen DAEB en niet-DAEB activiteiten is uitgesloten van controle door de accountant. Bij de controle van dit onderdeel geldt de materialiteit zoals die bij de controle van de jaarrekening is gehanteerd.
Inzake de kolom ‘Vorig verslagjaar’ stelt de accountant uitsluitend vast dat de bedragen overeenkomen met de verantwoording in onderdeel 3.1.3 van de dVi over verslagjaar 2013. Hierbij geldt een materialiteit van 0%. In dat geval is de uitkomst goed (geen verschil) of fout (wel verschil).
Nadere toelichting:
|
Bedoeld is dat de materialiteit zoals die is gehanteerd bij de controle van het kasstroomoverzicht in de jaarrekening, gehanteerd mag worden bij de controle van het kasstroomoverzicht in overzicht 3.1.3 van de dVi. Het gaat hierbij niet om aansluiting (is niet mogelijk aangezien format van overzicht 3.1.3 in veel gevallen niet in de jaarrekening gehanteerd zal zijn), maar om een afzonderlijke controle op de cijfers die door de toegelaten instelling worden gerapporteerd volgens het voorgeschreven format voor onderdeel 3.1.3 van de dVi. De controle richt zich op postniveau, waarbij zoals is aangegeven het onderscheid tussen DAEB en niet-DAEB activiteiten is uitgesloten van controle door de accountant.
|
Inzake de kolom vorig verslagjaar hoeft de accountant uitsluitend vast te stellen dat de bedragen overeenkomen met de verantwoording in onderdeel 3.1.3 van de dVi over verslagjaar 2013.
|
7.
Onderdeel dVi 3.2.3 Waardering
De accountant stelt vast:
Bij de controle van dit onderdeel geldt een materialiteit van 0% aangezien het hierbij gaat om het vaststellen van de aansluiting van de dVi-informatie met de gecontroleerde en gecertificeerde jaarrekening (waarderingsgrondslag). In dat geval is de uitkomst goed (geen verschil) of fout (wel verschil).
Nadere toelichting:
|
Het gaat er bij de controle van dit onderdeel uitsluitend om vast te stellen dat de juiste waarderingsgrondslag is ingevuld.
|
8.
Onderdeel dVi 3.2.4 – Toelichting onrendabele investeringen
De accountant stelt vast:
a. Dat de opgenomen cijfers inzake de reeds verantwoorde onrendabele investeringen vanwege na het verslagjaar op te leveren nieuwbouw en woningverbeteringsinvesteringen zoals verantwoord in onderdeel 3.2.4 van de dVi aansluiten met de actuele waarde berekening welke is gebruikt bij de waardering van het vastgoed in ontwikkeling bestemd voor eigen exploitatie;
b. De juiste rubricering van de cijfers inzake de reeds verantwoorde onrendabele investeringen vanwege na het verslagjaar op te leveren nieuwbouw en woningverbeteringsinvesteringen conform de toelichting bij onderdeel 3.2.4 van de dVi zoals gepubliceerd op de website van CorpoData.
Bij de controle van dit onderdeel geldt een materialiteit van 0% aangezien het hierbij gaat om het vaststellen van de aansluiting van de dVi-informatie met de onderliggende specificaties die gebruikt zijn bij de jaarrekening. In dat geval is de uitkomst goed (geen verschil) of fout (wel verschil).
Nadere toelichting:
|
Het nieuwe overzicht 3.2.4 zoals dat van toepassing is in de dVi over verslagjaar 2014 kent niet langer het onderscheid gemaakt naar onrendabele investeringen, die worden verwacht op grond van feitelijke verplichtingen of van in rechte afdwingbare verplichtingen. Vanwege na het verslagjaar op te leveren nieuwbouw en woningverbeteringsinvesteringen kunnen op een aantal manieren, binnen de richtlijnen van de RJ, bedragen zijn voorzien voor onrendabele investeringen waarvoor ultimo het verslagjaar het vermogen al is belast. De corporatie wordt gevraagd om zowel de verwachte onrendabele investeringen waarvoor een voorziening is opgenomen, als die welke in mindering zijn gebracht op de post vastgoed in ontwikkeling bestemd voor eigen exploitatie, op te nemen.
|
De accountant dient vast te stellen dat de opgenomen cijfers inzake de reeds verantwoorde onrendabele investeringen vanwege na het verslagjaar op te leveren nieuwbouw en woningverbeteringsinvesteringen aansluiten met de actuele waarde berekening welke is gebruikt bij de waardering van het vastgoed in ontwikkeling bestemd voor eigen exploitatie.
|
9.
Onderdeel dVi 3.2.5 – Toelichting resultaat verkoop
De accountant stelt vast:
a. Dat het resultaat verkoop binnen de toegelaten instelling zoals verantwoord in onderdeel 3.2.5 van de dVi aansluit bij het resultaat verkoop zoals dat in de jaarrekening is verantwoord dan wel de berekening die hieraan ten grondslag ligt.
b. Dat het resultaat verkoop in verbindingen van de toegelaten instelling zoals verantwoord in onderdeel 3.2.5 van de dVi aansluit bij de cijfers inzake het resultaat verkoop zoals dat in de jaarrekening is verantwoord dan wel de berekening die hieraan ten grondslag ligt.
Bij de controle van dit onderdeel geldt een materialiteit van 0% aangezien het hierbij gaat om het vaststellen van de aansluiting van de dVi-informatie met de gecontroleerde en gecertificeerde jaarrekening (dan wel onderliggende berekening). In dat geval is de uitkomst goed (geen verschil) of fout (wel verschil).
Nadere toelichting:
|
In onderdeel 3.2.5 van de dVi dient het reeds genomen resultaat verkoop inzake verkoopprojecten die na balansdatum opgeleverd worden verantwoord te worden. Dit hoeft niet één op één aan te sluiten met het resultaat verkoop zoals dat in de jaarrekening verantwoord is, maar maakt daar altijd wel onderdeel van uit. Om die reden is aangegeven dat het gaat om de aansluiting van de dVi-informatie met de jaarrekening, dan wel de berekening die hieraan ten grondslag ligt.
|
10.
Onderdeel dVi 3.2.7 – Latente Belastingvorderingen
De accountant stelt vast:
Bij de controle van dit onderdeel geldt een materialiteit van 0% aangezien het hierbij gaat om het vaststellen van de aansluiting van de dVi-informatie met de gecontroleerde en gecertificeerde jaarrekening dan wel de onderliggende specificatie. In dat geval is de uitkomst goed (geen verschil) of fout (wel verschil).
Nadere toelichting:
|
Latente belastingvorderingen kunnen in de jaarrekening gesaldeerd zijn met latente belastingverplichtingen (indien de corporatie een wettelijk afdwingbaar recht heeft de bedragen te verrekenen en het stellige voornemen heeft deze gelijktijdig af te wikkelen). Om deze reden wordt in overzicht 3.2.7 van de dVi een afzonderlijke uitvraag gedaan naar de latente belastingvorderingen. De accountant dient vast te stellen dat de ongesaldeerde belastingvordering in overzicht 3.2.7 van de dVi is opgenomen.
|
11.
Onderdeel dVi 3.2.8 – Verliezen van niet gerealiseerde projecten
De accountant stelt vast:
Bij de controle van dit onderdeel geldt een materialiteit voor fouten en onzekerheden van respectievelijk 1% en 3% van de totale bedrijfslasten in de winst- en verliesrekening, met een ondergrens van € 10.000.
Nadere toelichting:
|
In overzicht 3.2.8 van de dVi worden verliezen opgenomen die om uiteenlopende redenen niet in de productieoverzichten worden weergegeven. Het betreft afboekingen in verband met projectverliezen van niet gerealiseerde en niet te realiseren projecten die via het resultaat ten laste van het vermogen zijn gebracht. In de dVi over verslagjaar 2012 werd een uitsplitsing over drie vaste categorieën gevraagd. Vanaf de dVi over verslagjaar 2013 wordt deze uitsplitsing niet meer opgevraagd. De corporatie kan zelf nog wel zelf een uitsplitsing in onderdeel 3.2.8 van de dVi maken, maar de controle door de accountant is uitsluitend gericht op het totaalbedrag zoals verantwoord in overzicht 3.2.8. Als omvangsbasis voor de tolerantie geldt de ‘Som der bedrijfslasten’ in het categoriale model van de winst- en verliesrekening in de enkelvoudige jaarrekening van de corporatie.
|
12.
Onderdeel dVi 3.3.1 – Verbindingen
De accountant stelt vast:
a. Dat alle verbindingen die in de jaarrekening zijn opgenomen ook zijn verantwoord in onderdeel 3.3.1 van de dVi;
b. Dat andere samenwerkingsverbanden (met uitzondering van verbindingen die de toegelaten instelling heeft ten gevolge van financiële of bestuurlijke banden met verenigingen van eigenaren) die op grond van artikel 2a van het Bbsh als verbinding kwalificeren juist en volledig zijn verantwoord in onderdeel 3.3.1 van de dVi;
c. Dat de financiële gegevens over verbindingen zoals deze in onderdeel 3.3.1 van de dVi zijn opgenomen overeenkomen met de vergelijkbare financiële gegevens in de jaarrekening van de toegelaten instelling waarbij door de accountant een controleverklaring is afgegeven.
Bij de controle van de onderdelen a en c geldt een materialiteit van 0% aangezien het hierbij gaat om het vaststellen van de aansluiting van de dVi-informatie met de gecontroleerde en gecertificeerde jaarrekening van de toegelaten instelling. In dat geval is de uitkomst goed (geen verschil) of fout (wel verschil). Bij de controle van onderdeel b geldt een materialiteit voor fouten en onzekerheden van respectievelijk 10% en 15% van het totale balanstotaal van de verantwoorde verbindingen, met een ondergrens van € 10.000.
Nadere toelichting:
|
Punt a ziet op het vergelijkenderwijs vaststellen dat de verbindingen die in de jaarrekening zijn genoemd ook verantwoord zijn in onderdeel 3.3.1 van de dVi.
|
Punt b ziet er op dat ook andere samenwerkingsverbanden (zie definitie artikel 2a van het Bbsh) die op grond van titel 9 BW 2 en RJ niet in de jaarrekening zijn opgenomen, verantwoord zijn in onderdeel 3.3.1 van de dVi. Toegelaten instellingen hoeven verenigingen van eigenaren (VvE’s) niet te verantwoorden (zie toelichting bij de dVi) zodat deze buiten de scope van controle door de accountant vallen.
|
Punt c: Het gaat om de financiële gegevens zoals die uitgevraagd worden in de onderdelen B en C van overzicht 3.3.1. Indien deze gegevens niet in de jaarrekening van de toegelaten instelling zijn opgenomen dient de accountant dit te melden in het assurance-rapport.
|
Ten aanzien van bepaling materialiteit: Er dient geen correctie voor intercompany transacties of verschillen in grondslagen gehanteerd te worden. Als omvangsbasis voor de tolerantie geldt het totale balanstotaal van de verantwoorde verbindingen. Dit is dus het totaal van de tweede regel in onderdeel B sub a van overzicht 3.3.1.
|
13.
Onderdeel dVi 3.3.11 – Ontwikkeling totale actuele waarde verbindingen
De accountant stelt vast:
a. Dat de cijfers inzake de actuele waarde van de woongelegenheden en niet woongelegenheden binnen de verbindingen zoals verantwoord in onderdeel 3.3.11 van de dVi overeenkomen met de cijfers in de jaarrekeningen over verslagjaar 2014 van de verbindingen;
b. Dat de waarde van het vastgoed in exploitatie die door de toegelaten instelling is gebruikt bij de vaststelling van de nettovermogenswaarde van de verbinding juist is weergegeven in onderdeel 3.3.11 van de dVi. Het gaat daarbij dus om de waarde van het vastgoed in exploitatie binnen de verbindingen volgens de waarderingsgrondslagen van de toegelaten instelling.
Bij de controle van dit onderdeel geldt een materialiteit van 0% aangezien het hierbij gaat om de aansluiting van de informatie in onderdeel 3.3.11 van de dVi met de waarde in de jaarrekening van de verbindingen (a) en om de aansluiting van de informatie in onderdeel 3.3.11 van dVi met de waarde die is gebruikt bij de vaststelling van de nettovermogenswaarde van de verbinding (b). In beide gevallen is de uitkomst goed (geen verschil) of fout (wel verschil).
Nadere toelichting:
|
Punt a: In de jaarrekening van de verbinding zal in de balans in de meeste gevallen de actuele waarde conform RJ 213 opgenomen zijn. Indien er in de jaarrekening van de verbinding in de balans een andere actuele waarde (bijvoorbeeld RJ 212) is opgenomen dient die in overzicht 3.3.11 verantwoord te worden. Indien de verbinding tegen kostprijs waardeert zal de actuele waarde wel in de toelichting van de jaarrekening van de verbinding zijn opgenomen zodat die aansluiting gemaakt kan worden. Indien er geen definitieve jaarrekening over verslagjaar 2014 van de verbinding beschikbaar is zal de actuele waarde niet zijn opgenomen in onderdeel 3.3.11 van de dVi en dient de accountant dit te melden in het assurance-rapport.
|
Punt b: Indien de waardering van de deelneming tegen kostprijs plaatsvindt: Dit zal naar verwachting niet vaak voorkomen (meestal wel invloed van betekenis), maar mocht dit zo zijn dan dient de accountant dit te melden in het assurance-rapport.
|
14.
Onderdeel dVi 3.4.1B – Grondposities
De accountant stelt vast:
a. Dat de cijfers inzake de waarde van de grondposities ultimo verslagjaar 2014 zoals verantwoord in onderdeel 3.4.1 B van de dVi overeenkomen met de waarde van de grondposities in de jaarrekening waarbij door de accountant een controleverklaring is afgegeven;
b. Dat de cijfers inzake de waarde van de off balance opgenomen grondposities ultimo verslagjaar 2014 zoals verantwoord in onderdeel 3.4.1 B van de dVi overeenkomen met de waarde van de off balance opgenomen grondposities in de jaarrekening waarbij door de accountant en controleverklaring is afgegeven;
c. Dat de uitsplitsing naar voorraad- en waardemutaties aansluit op de onderliggende specificaties die zijn gebruikt bij de jaarrekening;
d. De juistheid van de aantallen m2 grondposities ultimo verslagjaar.
Bij de controle van de onderdelen a, b en c geldt een materialiteit van 0% aangezien het hierbij gaat om het vaststellen van de aansluiting van de dVi-informatie met de gecontroleerde en gecertificeerde jaarrekening dan wel de onderliggende specificaties. Bij onderdeel d geldt een materialiteit voor fouten en onzekerheden van respectievelijk 10% en 15% van het totale aantal m2 ultimo het verslagjaar, met een ondergrens van 100 m2. Verder is bij onderdeel d de uitsplitsing naar ‘bouwbestemming’ en ‘geen bouwbestemming’ uitgesloten van de controle door de accountant. Bij de controle van het aantal m2 kan de accountant aansluiting zoeken bij het kadaster, koopakten, taxatierapporten of bij door de corporatie uitgevoerde inventarisaties.
Nadere toelichting:
|
Punt a ziet op de waarde van de grondposities zoals die ultimo 2014 in de balans is opgenomen. Punt b ziet de waarde van de off balance opgenomen grondposities in de jaarrekening. Voor beide punten geldt een materialiteit van 0% aangezien het gaat om het vaststellen van de aansluiting van de dVi-informatie met de jaarrekening.
|
Punt c: de informatie over de voorraad- en waardemutaties zal in veel gevallen niet in de jaarrekening zijn opgenomen. Daar kan in het accountantsprotocol dus geen aansluiting met de jaarrekening worden voorgeschreven. Bij dit onderdeel dient de accountant de uitsplitsing naar de voorraad- en waardemutaties aan te sluiten de onderliggende specificaties die zijn gebruikt bij de jaarrekening.
|
Punt d: de controle inzake de m2 is op voldoende wijze ingevuld indien de accountant de aansluiting heeft kunnen vaststellen tussen het opgevoerde aantal m2 en de genoemde bronnen (kadaster, koopakten, taxatierapporten of door de corporatie uitgevoerde inventarisaties).
|
|
15.
Onderdeel dVi 3.4.3 – Niet verkochte nieuwbouw koopwoongelegenheden
De accountant stelt vast:
a. Dat de waarde van de niet verkochte nieuwbouw koopwoongelegenheden zoals verantwoord in onderdeel 3.4.3 van de dVi overeenkomt met de waarde van deze woongelegenheden in de jaarrekening waarbij door de accountant een controleverklaring is afgegeven;
b. De juistheid en volledigheid van de aantallen niet verkochte nieuwbouw koopwoongelegenheden zoals verantwoord in onderdeel 3.4.3 van de dVi.
Bij de controle van onderdeel a geldt een materialiteit van 0% aangezien het hierbij gaat om het vaststellen van de aansluiting van de dVi-informatie met de gecontroleerde en gecertificeerde jaarrekening. Bij de controle van onderdeel b geldt een materialiteit voor fouten en onzekerheden van respectievelijk 1% en 3% van het totale aantal niet verkochte nieuwbouw koopwoongelegenheden, met een ondergrens van 10 koopwoongelegenheden.
Nadere toelichting:
|
Punt a: In overzicht 3.4.3 wordt van de corporatie gevraagd om de balanswaarde van de niet verkochte (nieuwbouw) koopwoningen (gesplitst over drie categorieën) op te nemen. Van de accountant wordt gevraagd de verantwoorde waarde aan te sluiten met de jaarrekening (dan wel onderliggende berekening).
|
Punt b: Het gaat hier om de juistheid en volledigheid van de opgave van de aantallen niet verkochte (nieuwbouw) koopwoongelegenheden (gesplitst over drie categorieën).
|
16.
Onderdeel dVi 3.4.5 specificatie bezoldiging topfunctionarissen en overige medewerkers (voor zover de WNT dit vereist) verslagjaar
De accountant stelt vast dat de bezoldigingsgegevens en motivering zoals verantwoord in onderdeel 3.4.5 subonderdelen a t/m h overeenstemmen met de op grond van de WNT in de jaarrekening verantwoorde gegevens. Ten aanzien van de duur van het dienstverband dan wel de duur van de functievervulling geldt dat de accountant uitsluitend de totale duur dient te controleren en niet de onderliggende gegevens die hieraan ten grondslag liggen.
Bij de controle geldt een materialiteit van 0% omdat het gaat om het vaststellen van de aansluiting van de dVi-informatie met de gecontroleerde en gecertificeerde jaarrekening.
17.
Onderdeel dVi 4.1.1 – Specificatie bedrijfswaarde door te exploiteren woongelegenheden Daeb
De accountant stelt vast:
a. Dat de specificatie bedrijfswaarde zoals verantwoord in onderdeel 4.1.1 van de dVi aansluit met de bedrijfswaardeberekening die is gebruikt voor de verantwoording over de bedrijfswaarde in de jaarrekening (hetzij in de balans, hetzij in de toelichting bij de jaarrekening op grond van RJ 645.515);
b. Dat de bedrijfswaardeberekening is opgesteld op basis van de voor de toegelaten instelling geldende veronderstellingen en parameters in onderdeel 4.2.1 van de dVi.
Bij de controle van dit onderdeel geldt een materialiteit van 0% aangezien het hierbij gaat om het vaststellen van de aansluiting van de dVi-informatie met de bedrijfswaardeberekening in het kader van de jaarrekening, dan wel het vaststellen van de interne consistentie van gegevens binnen de dVi. In beide gevallen is de uitkomst goed (geen verschil) of fout (wel verschil).
Nadere toelichting:
|
Inzake de deelportefeuilles zoals uitgevraagd bij de overzichten 4.1.1 t/m 4.1.4 (punten 17 t/m 20 in het accountantsprotocol) geldt dat de accountant dient vast te stellen dat de specificatie van de bedrijfswaarde in deze overzichten aansluit met de bedrijfswaardeberekening die is gebruikt voor de verantwoording over de bedrijfswaarde in de jaarrekening. Bedoeld is dus niet dat de accountant voor deze deelportefeuilles de aansluiting met de bedrijfswaarde zoals opgenomen in de jaarrekening moet maken. Dit laatste zal niet altijd mogelijk zijn aangezien toegelaten instellingen de uitsplitsing over de deelportefeuilles niet zo in de jaarrekening opgenomen zullen hebben. Het gaat uitsluitend om aansluiting met de bedrijfswaardeberekening.
|
18.
Onderdeel dVi 4.1.2 – Woongelegenheden Daeb met bijzondere bestemming en overige in de bedrijfswaarde opgenomen posten
De accountant stelt vast:
a. Dat de specificatie bedrijfswaarde zoals verantwoord in onderdeel 4.1.2 van de dVi aansluit met de bedrijfswaardeberekening die is gebruikt voor de verantwoording over de bedrijfswaarde in de jaarrekening (hetzij in de balans, hetzij in de toelichting bij de jaarrekening op grond van RJ 645.515);
b. Dat de bedrijfswaardeberekening is opgesteld op basis van de voor de toegelaten instelling geldende veronderstellingen en parameters in onderdeel 4.2.1 van de dVi.
Bij de controle van dit onderdeel geldt een materialiteit van 0% aangezien het hierbij gaat om het vaststellen van de aansluiting van de dVi-informatie met de bedrijfswaardeberekening in het kader van de jaarrekening, dan wel het vaststellen van de interne consistentie van gegevens binnen de dVi. In beide gevallen is de uitkomst goed (geen verschil) of fout (wel verschil).
Nadere toelichting:
|
Zie bij punt 17.
|
19.
Onderdeel dVi 4.1.3 – Specificatie bedrijfswaarde niet woongelegenheden Daeb
De accountant stelt vast:
a. Dat de specificatie bedrijfswaarde zoals verantwoord in onderdeel 4.1.3 van de dVi aansluit met de bedrijfswaardeberekening die is gebruikt voor de verantwoording over de bedrijfswaarde in de jaarrekening (hetzij in de balans, hetzij in de toelichting bij de jaarrekening op grond van RJ 645.515);
b. Dat de bedrijfswaardeberekening is opgesteld op basis van de voor de toegelaten instelling geldende veronderstellingen en parameters in onderdeel 4.2.1 van de dVi.
Bij de controle van dit onderdeel geldt een materialiteit van 0% aangezien het hierbij gaat om het vaststellen van de aansluiting van de dVi-informatie met de bedrijfswaardeberekening in het kader van de jaarrekening, dan wel het vaststellen van de interne consistentie van gegevens binnen de dVi. In beide gevallen is de uitkomst goed (geen verschil) of fout (wel verschil).
Nadere toelichting:
|
Zie bij punt 17.
|
20.
Onderdeel dVi 4.1.4 – Specificatie bedrijfswaarde o.b.v. verhuurexploitatie verhuureenheden niet Daeb
De accountant stelt vast:
a. Dat de specificatie bedrijfswaarde zoals verantwoord in onderdeel 4.1.4 van de dVi aansluit met de bedrijfswaardeberekening die is gebruikt voor de verantwoording over de bedrijfswaarde in de jaarrekening (in de toelichting bij de jaarrekening op grond van RJ 645.515);
b. Dat de bedrijfswaardeberekening is opgesteld op basis van de voor de toegelaten instelling geldende veronderstellingen en parameters in onderdeel 4.2.1 van de dVi.
Bij de controle van dit onderdeel geldt een materialiteit van 0% aangezien het hierbij gaat om het vaststellen van de aansluiting van de dVi-informatie met de bedrijfswaardeberekening in het kader van de jaarrekening, dan wel het vaststellen van de interne consistentie van gegevens binnen de dVi. In beide gevallen is de uitkomst goed (geen verschil) of fout (wel verschil).
Nadere toelichting:
|
Zie bij punt 17. Verder specifiek ten aanzien van punt 19 inzake de verkoopportefeuille niet-Daeb: Zie de guidance die is opgenomen in de toelichting bij de dVi. Daar is op pagina 22 aangegeven dat het bij overzicht 4.1.4 van de dVi gaat om de bedrijfswaarde op basis van een voortgezette verhuurexploitatie.
|
21.
Onderdeel dVi 4.1.5 – Totaal bedrijfswaarde toegelaten instelling
De accountant stelt vast:
a. Dat de in onderdeel 4.1.5 opgenomen bedrijfswaarde overeenkomt met de bedrijfswaarde welke is opgenomen in de toelichting bij de jaarrekening van de toegelaten instelling (zie RJ 645.515);
b. Dat de specificatie bedrijfswaarde zoals verantwoord in onderdeel 4.1.5 van de dVi aansluit met de bedrijfswaardeberekening die is gebruikt voor de verantwoording over de bedrijfswaarde in de jaarrekening (in de toelichting bij de jaarrekening op grond van RJ 645.515);
c. Dat mogelijke afwijkingen tussen de in hoofdstuk 4 opgenomen bedrijfswaarde en die in de (geconsolideerde) jaarrekening zijn toegelicht. Het gaat er hierbij dus uitsluitend om dat de accountant vaststelt dat er bij eventuele verschillen een toelichting is opgenomen in het dVi-opvraagprogramma;
d. Dat de bedrijfswaardeberekening is opgesteld op basis van de voor de toegelaten instelling geldende veronderstellingen en parameters in onderdeel 4.2.1 van de dVi.
Bij de controle van dit onderdeel geldt een materialiteit van 0% aangezien het hierbij gaat om het vaststellen van de aansluiting van de dVi-informatie met de gecontroleerde en gecertificeerde jaarrekening, dan wel het vaststellen van de interne consistentie van gegevens binnen de dVi. In beide gevallen is de uitkomst goed (geen verschil) of fout (wel verschil).
Nadere toelichting:
|
Zie bij punt 17. Verder specifiek ten aanzien van punt 20 inzake overzicht 4.1.5 ‘Totaal bedrijfswaarde toegelaten instelling’. Hierbij dient de accountant vast te stellen dat het totaal van de bedrijfswaarde overeenkomt met de bedrijfswaarde zoals die (op grond van RJ 645.515) is opgenomen in de toelichting bij de jaarrekening.
|
22.
Onderdeel dVi 4.1.6 – Rentabiliteitswaarde correctie
De accountant stelt vast:
a. Dat de berekening van de rentabiliteitswaardecorrectie zoals verantwoord in onderdeel 4.1.6 van de dVi aansluit bij hetgeen daarover is opgenomen in de toelichting bij de dVi zoals gepubliceerd op de website van CorpoData;
b. De juiste rubricering van de cijfers inzake de rentabiliteitswaardecorrectie conform de toelichting bij onderdeel 4.1.6 van de dVi zoals opgenomen in “Toelichting op de Verantwoordingsinformatie (dVi) verslagjaar 2014”.
Bij de controle van dit onderdeel geldt een materialiteit voor fouten en onzekerheden van respectievelijk 5% en 10% van de verantwoorde rentabiliteitswaardecorrectie.
Nadere toelichting:
|
Het gaat bij dit punt uitsluitend om de berekening van de RWC. De accountant hoeft niet (aanvullend) afzonderlijk renteherzieningsdata te controleren aan de hand van de leningsovereenkomsten.
|
23.
Onderdeel dVi 4.2.1 – Uitgangspunten en parameters bedrijfswaarde
De accountant stelt vast:
a. Voor zover in de bedrijfswaarde geschatte verkoopopbrengsten van voor verkoop aangewezen huurwoningen zijn opgenomen: Dat deze verkoopopbrengsten maximaal voor een periode van vijf jaar in de bedrijfswaardeberekening zijn betrokken;
b. Dat de toegepaste parameters voor huurstijging voor de eerste vijf prognosejaren in de bedrijfswaarde vermeld in hoofdstuk 4.1, gebaseerd zijn op het beleid van de toegelaten instelling. Voor de huurstijging na het vijfde prognosejaar stelt de accountant vast dat deze is gebaseerd op sectorbreed gebruikelijke parameters (zoals jaarlijks vastgesteld door CFV/WSW). Voor de overige indexeringen van kosten en opbrengsten en de gehanteerde disconteringsvoet stelt de accountant vast of deze de generieke, sectorbreed gebruikelijke parameters volgen (zoals jaarlijks vastgesteld door het CFV/WSW);
c. Dat de restwaarde bij het einde van de economische exploitatie in de bedrijfswaarde, vermeld in hoofdstuk 4.1, de resultante is van de contante waarde van de op kasstromen gebaseerde waarde van de grond, gegeven de verwachte bestemming (uitgangspunt is sociale huurbestemming, tenzij bestemmingswijziging) aan het eind van de levensduur, gecorrigeerd voor te maken kosten zoals uitplaatsingskosten en kosten van sloop en opnieuw bouwrijp maken;
d. de toerekening van de indirecte kosten aan het vastgoed ten behoeve van de bedrijfswaardeberekening is gebaseerd op de meest recente, door het bestuur goedgekeurde budgetten;
e. de feitelijke dan wel in rechte afdwingbare verplichtingen in de bedrijfswaardeberekening vermeld in hoofdstuk 4.1, zijn verwerkt voor zover deze betrekking hebben op toekomstige herstructureringen. Ten aanzien van overige toekomstige investeringen (woningverbetering, na-investeringen) worden geen niet in rechte afdwingbare verplichtingen in de bedrijfswaardeberekening verwerkt.
Bij de controle van dit onderdeel geldt een materialiteit van 0%. Indien bovenstaande uitgangspunten zijn toegepast is de uitkomst goed (geen afwijking) of fout (wel afwijking).
Nadere toelichting:
|
Procedure is dat het CFV jaarlijks advies aan het WSW geeft ten aanzien van de hoogte van de parameters. De aangepaste parameters worden daarnaast voorgelegd aan de Deelnemersraad en Aedes en goedgekeurd door de achtervangers van het WSW. De parameters voor verslagjaar 2014 zijn in oktober 2014 gepubliceerd op de website van het WSW. Indien de toegepaste parameters afwijken van de vastgestelde en gepubliceerde parameters dient de accountant hier melding van te maken in het assurance-rapport.
|
24.
Onderdeel dVi 4.2.3 – Overige waardebepalingen ultimo verslagjaar
De accountant stelt vast:
a. Dat de in onderdeel 4.2.3 van de dVi opgenomen WOZ-waarden van de verhuureenheden die de toegelaten instelling ultimo van het (betreffende) verslagjaar in eigendom had en die betrekking hebben op de waardepeildatum 1 januari van het betreffende verslagjaar, zijn ontleend aan de meest recente WOZ-beschikkingen;
b. De juiste rubricering van de cijfers inzake de WOZ-waarden conform de toelichting bij onderdeel 4.2.3 van de dVi zoals opgenomen in ‘Toelichting op de Verantwoordingsinformatie (dVi) verslagjaar 2014’.
Bij de controle van dit onderdeel van de dVi is de tabel ‘Vertaling naar oordeel’ van toepassing. De percentages in die tabel hebben voor dit onderdeel betrekking op euro’s.
Nadere toelichting:
|
De toegelaten instelling dient voor de verhuureenheden in bezit per 31 december 2014 de WOZ-waarden, ontleend aan de meest recente WOZ-beschikkingen in te vullen. De accountant dient vast te stellen dat alle verhuureenheden zijn opgenomen (zie de punten 1 en 2 inzake de controle van de dVi-onderdelen 2.1 en 2.2A) en voert een deelwaarneming uit om vast te stellen dat de verantwoorde waarde inderdaad aansluit bij de meest recente WOZ-beschikking. De materialiteit bij de controle van dit onderdeel is opgenomen in de tabel ‘Vertaling naar oordeel’.
|
25.
Onderdeel dVi 5.8 punt 5 Aangegane huurovereenkomsten met betrekking tot woongelegenheden in de gevallen dat het huishoudinkomen ten hoogste € 34.678 per jaar is, dan wel op een andere toegestane basis:
In de dVi wordt door de toegelaten instelling verantwoording afgelegd over het aantal aangegane huurovereenkomsten boven en op/onder de grens van een gezamenlijk verzamelinkomen van € 34.678, alsmede op basis van andere kenmerken die een huishouden volgens de Tijdelijke regeling diensten van algemeen economisch belang toegelaten instellingen volkshuisvesting (hierna: de tijdelijke regeling) tot de doelgroep doet behoren. De werkzaamheden van de accountant zijn erop gericht om vast te stellen of de verantwoording onder 5.8.5. juist en volledig is. Dit dient te leiden tot een (1) en niet meer dan 1 oordeel dat betrekking heeft op 5.8.5 als geheel.
A. Aspect Volledigheid
De werkzaamheden van de accountant zijn gericht op alle woongelegenheden in eigendom van de toegelaten instelling, dus ongeacht of de toegelaten instelling deze zelf verhuurt of door een derde laat verhuren (intermediaire verhuur). De accountant stelt op basis van de huuradministratie (inclusief de intermediaire verhuur) de volledigheid vast van de aantallen aangegane huurovereenkomsten in het verslagjaar die zijn opgenomen in onderdeel 5.8.5, zowel voor wat betreft het totaal van de huurovereenkomsten met betrekking tot de woongelegenheden met een huurprijs die bij aanvang van de bewoning niet hoger is dan € 699,48 euro, als voor wat betreft de twee (inkomens-)groepen. Als de huuradministratie (inclusief de intermediaire verhuur) daarvoor onvoldoende zicht biedt, dan wordt dat vertaald naar een oordeel. De tabel ‘Vertaling naar oordeel’ is hierop van toepassing.
Een voorbeeld van onvoldoende inzicht in de huuradministratie naar de volledigheid van de aantallen huurovereenkomsten is, indien een deel van de woongelegenheden (ontoegankelijk) is vastgelegd in de administratie van een intermediaire verhuurder of omdat er geen registratie is van de hoogte van de huurprijs.
|
Het kan zijn dat het aspect van intermediaire verhuur de accountant verhindert om de volledigheid van de verantwoording onder 5.8.5 vast te stellen. Het zal de toegelaten instelling niet in alle gevallen door het extern toezicht worden aangerekend dat het oordeel ‘volledigheid’ ontbreekt en daarom is het van belang dat de accountant in voorkomende gevallen zichtbaar maakt waarom het oordeel ‘volledigheid’ achterwege is gebleven. Het is met name van belang om aan te geven of ontoegankelijkheid van de huuradministratie van de intermediaire verhuurder van doorslaggevende betekenis is geweest voor het niet kunnen vaststellen van de volledigheid en dat de volledigheid van de verantwoording op dit punt wel had kunnen worden vastgesteld als het aspect van intermediaire verhuur buiten beschouwing was gebleven.
Voor het oordeel van de minister is bij dit onderdeel van belang dat de accountant in het assurance-rapport onder Overige Aangelegenheden er in voorkomende gevallen melding van maakt dat er in nieuwe contracten (afgesloten vanaf 18 mei 2013) met intermediaire verhuurders geen afspraken zijn gemaakt die het voor de toegelaten instelling mogelijk maken om inzicht te geven in de aantallen huurovereenkomsten, zodanig dat de accountant een oordeel kan geven over de juistheid (zie hierna) en de volledigheid van de verhuringen door de intermediaire verhuurder.
Het beoordelen van het aspect van een door de toegelaten instelling te plegen maximale inspanning (in het geval van nieuwe contracten die niet de gewenste afspraken bevatten) zoals opgenomen in de tijdelijke regeling valt buiten de werkzaamheden van de accountant.
Als kader voor de werkzaamheden bij het aspect volledigheid van de accountant geldt dat:
• Het woningbezit moet zijn ingedeeld in woningbezit met een maandhuur tot en met € 699,48 en dat daarboven.
• De toegelaten instelling dient een totaalaansluiting te kunnen overleggen waarin de totale toewijzing in het verslagjaar wordt onderverdeeld tot en met € 699,48 en daarboven.
B. Aspect Juistheid
De accountant dient een oordeel uit te spreken over de juistheid van de verantwoording van het aantal aangegane huurovereenkomsten (voor wat betreft de woningen met een huur van 699,48 euro of lager) aan de doelgroep (huishoudinkomen ten hoogste € 34.678 per jaar, dan wel anderszins toerekenbaar aan de doelgroep).
Op 20 december 2012 is een wijziging op de tijdelijke regeling gepubliceerd die op 1 januari 2013 is ingegaan. Deze regeling dient de accountant bij de werkzaamheden te betrekken. Daarbij dient tevens de wijziging van deze regeling te worden betrokken die op 14 mei 2013 is gepubliceerd en die een terugwerkende kracht heeft tot 1 januari 2013.
|
De accountant dient bij de vaststelling van de juistheid van de verantwoording na te gaan of de toegelaten instelling het inkomen heeft vastgesteld conform de regeling. Uitgangspunt daarbij is een IB60 dan wel IBRI-formulier of een IB-aanslag. Aan de hand van de opgenomen indices dienen inkomens uit 2012 en 2013 te zijn geactualiseerd. Er kan ook gebruik worden gemaakt van de definitieve toekenning van de zorgtoeslag die dezelfde inkomensgegevens bevat als het IBRI formulier (hierbij wordt erop gewezen dat de Belastingdienst per 2012 de inkomensgegevens niet standaard meer op de definitieve zorgtoeslag toekenning vermeldt. Op verzoek van betrokkenen kan de Belastingsdienst echter wel een beschikking verstrekken waarop het inkomen wel wordt vermeld, de toekenning over 2012 kan ook nog worden gebruikt bij de inkomenstoets voor de toewijzingen in 2014) of de definitieve toekenning van de huurtoeslag.
Vanaf het inkomensjaar 2013 gebruikt de Belastingdienst geen IB60 formulieren meer en maakt het gebruik van IBRI-formulieren. De formulieren die tot 28 september 2014 zijn afgegeven zijn onderverdeeld in de volgende categorieën:
|
|
IBRI-A: Geen aangifte gedaan, gegevens wel binnen maar nog niet beschikbaar/verwerkt
|
IBRI-B: Geen aangifte gedaan, wel aangifte verplichting
|
IBRI-C: Geen aangifte gedaan, geen aangifte verplichting, geen inkomsten bekend
|
IBRI-D: Geen aangifte gedaan, geen aangifte verplichting, wel inkomsten bekend
|
IBRI-E: Voorlopig verzamelinkomen naar aanleiding van aangifte
|
IBRI-F: Definitief verzamelinkomen
|
|
Corporaties dienen als volgt met deze IBRI-verklaringen om te gaan:
|
|
Ingeval van een verklaring met sub A, sub B of sub C is er geen aangifte gedaan en is het inkomen niet bij de Belastingdienst bekend ofwel verwerkt. Corporaties mogen met deze verklaringen dan ook geen genoegen nemen, maar dienen het inkomen nader vast te stellen a.d.h.v. het toetsingsschema B van de tijdelijke regeling, d.w.z. via een werkgeversverklaring, loon- of uitkeringsstrookje o.i.d. Dit geldt ook bij een terugval in het actuele inkomen.
|
|
In de gevallen van de verklaringen met sub D, sub E en sub F kan de corporatie de inkomensgegevens die de Belastingdienst daarmee verstrekt als uitgangspunt en bewijsvoering bij de toewijzing hanteren. Ook als op het IBRI-formulier staat: voorlopig en het op het IBRI-formulier vermelde verzamelinkomen in totaal staat vermeld zonder splitsing naar de boxen.
|
|
Vanaf 28 september 2014 hanteert de Belastingdienst de volgende indeling:
|
|
IBRI-D: Het inkomen is definitief vastgesteld
|
IBRI-O: Het inkomen van de aanvrager is niet bekend of nog niet verwerkt
|
IBRI-V: Het inkomen is voorlopig vastgesteld
|
|
Corporaties dienen als volgt met deze IBRI-verklaringen om te gaan:
|
|
Bij een IBRI met de codering “O” moet het inkomen nader worden getoetst a.d.h.v. het toetsingsschema B van de tijdelijke regeling, d.w.z. via een werkgeversverklaring, loon- of uitkeringsstrookje o.i.d. Dit geldt ook bij een terugval in het actuele inkomen. Bij de twee andere codes kan worden uitgegaan van het in de verklaring vermelde (voorlopige) inkomen.
|
|
In de praktijk betekent dit dat IBRI-D in beide vormen (zowel van voor als na 28 september 2014) als uitgangspunt en bewijsvoering bij de toewijzing kan worden gehanteerd. Voor de overige categorieën geldt dat deze slechts één verschijningsvorm kennen, waarmee conform bovenstaande schema dient te worden omgegaan.
|
|
Incidenteel blijken er ook verklaringen zonder IBRI-kenmerk of codering te zijn verstrekt door de Belastingdienst. In die gevallen geldt dat indien de verklaring het (voorlopig) inkomen vermeldt, deze mag worden gehanteerd. Vermeldt de Belastingdienst dat het inkomen onbekend is, dan uiteraard niet. Het is ten slotte mogelijk dat op het moment van woningtoewijzing in 2014 er nog geen IBRI-formulier beschikbaar was. In dat geval kan er gebruik worden gemaakt van een IB60 formulier.
|
|
Inkomenstoetsing door de toegelaten instelling kan achterwege blijven als er sprake is van ten minste een lid van het huishouden waarvoor geldt dat er sprake is van persoonlijke verzorging als bedoeld in artikel 4 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ, verpleging als bedoeld in artikel 5 van dat besluit of individuele begeleiding als bedoeld in artikel 6 van dat besluit, welk indicatiebesluit een geldigheidsduur heeft van ten minste een jaar en in welk indicatiebesluit ten minste 10 uur zorg per week wordt. In dat geval is het betreffende indicatiebesluit voldoende om de juistheid van de toewijzing te onderbouwen. Vanaf 28 juli 2014 worden indicatiebesluiten met een geldigheidsduur van een jaar niet meer afgegeven, maar uitsluitend nog met een geldigheidsduur van 6 of 8 maanden. Bij brief van 24 september 2014, met kenmerk 2014-0000501179, is door de minister voor Wonen en Rijksdienst aan de besturen van de toegelaten instellingen medegedeeld dat vooruitlopend op wijziging van de Tijdelijke staatssteunregeling per 1 januari 2015 indicatiebesluiten met een dergelijke geldigheidsduur vanaf 28 juli 2014 eveneens voldoende zijn om de juistheid van de toewijzing te onderbouwen, op voorwaarde dat het de geïndiceerde zorg betreft zoals dat in 2014 in het betreffend artikelonderdeel van de Tijdelijke staatssteunregeling is benoemd.
|
|
In de ministeriele regeling van 14 mei 2013 tot wijziging van de tijdelijke regeling is met terugwerkende kracht tot 1 januari 2013 geregeld dat bij huurcontracten die voor sociale huurwoningen zijn aangegaan met buitenlandse studenten het inkomen ook niet behoeft te worden getoetst. Met deze wijziging is een eerdere wijziging van 15 februari 2013 komen te vervallen. Voor de bepaling van de juistheid van de toewijzing dient de toegelaten instelling een verklaring te overleggen van een universiteit/hogeschool die inhoudt dat de student uit het buitenland komt om in Nederland een studie te volgen en daartoe bij die universiteit/hogeschool is ingeschreven.
|
|
Inkomenstoetsing kan ook achterwege blijven als er sprake is van statushouders (op basis van een verklaring van het COA) en studenten (op basis van een bewijs van studiefinanciering). Aan de hand van betreffende documenten kan de accountant de juistheid van dergelijke toewijzingen vaststellen.
|
|
In de (wijziging op de) tijdelijke regeling is limitatief opgenomen om welke situaties inkomenstoetsing achterwege kan blijven.
|
Als kader voor de werkzaamheden van de accountant bij het aspect juistheid geldt dat:
• Het alle huurovereenkomsten betreft met een ingangsdatum vanaf 1 januari 2014. De gegevens dienen dus ook beschikbaar te zijn voor overeenkomsten met ingangsdatum op of na 1 januari 2014 die voor 1 januari 2014 zijn ondertekend.
• De toegelaten instelling over een woningtoewijzingsprocedure dient te beschikken waarin de toetsing van inkomensgegevens is opgenomen, bijvoorbeeld een afgeleide van de hiervoor genoemde bijlage 2 van de tijdelijke regeling.
• De bescheiden die worden gebruikt bij de inkomenstoetsing dienen te worden bewaard en controleerbaar te zijn.
• De toegelaten instelling in staat moet zijn informatie te genereren om het onderscheid te kunnen maken (< € 34.678 en daarboven). Voor de verantwoording over de toewijzing moet worden vastgesteld dat dit betrouwbaar is.
C. Uitgangspunten accountantswerkzaamheden Inkomenstoets
In de regeling is limitatief opgenomen voor welke gevallen de accountant zich bij de oordeelsvorming (enkel) zal moeten baseren op een verklaring van de woningzoekende(n)/toegelaten instelling (zie verder). Als verificatie-mogelijkheden op basis van onafhankelijke bronnen ontbreken, brengt dat een risico met zich mee op het punt van betrouwbaarheid van informatie. Dat risico is in bepaalde situaties echter onontkoombaar en het zou niet redelijk zijn om dat (standaard) uit te laten monden de oordeelsvorming van de accountant (bijvoorbeeld een oordeelonthouding). Aan de andere kant is het ook onredelijk om een accountant te laten verklaren dat de verantwoording op dit onderdeel juist is met voorbijgaan aan dit onontkoombare risico. Dit wordt ondervangen door in het assurance-rapport op te nemen dat een eventuele conclusie op het punt van juistheid en volledigheid mede is gebaseerd op de gegevens die door de woningzoekende zijn aangeleverd (inclusief een eventuele verklaring).
|
• De uitgangspunten in de tijdelijke regeling zijn als volgt: Het vaststellen van het huishoudinkomen door de toegelaten instelling, tenzij de uitzonderingsgevallen zoals omschreven in de regeling zich voordoen.
• Ter bepaling van het huishoudinkomen worden de verzamelinkomens uit het jaar 2013 resp. 2012 geïndexeerd met index I1 (=1,0131) resp. index I2 (=1,0174). Deze indices hebben betrekking op de gemiddelde inkomensstijging in 2013, resp. in 2013 en 2012.
• Een ondertekende verklaring van de huurder over de samenstelling van het huishouden
• Een verklaring van de toegelaten instelling dat haar geen informatie bekend is die erop duidt dat de verklaring(en) van de huurder onjuist is/zijn. In voorkomende gevallen een schriftelijke verklaring van de Belastingdienst dat geen inkomensgegevens beschikbaar zijn.
• Indien het inkomen van de woningzoekende wezenlijk (wezenlijk in de zin dat woningzoekende alsnog tot de doelgroep kan worden gerekend) is veranderd, dient door hem hiervoor een inkomensverklaring te worden overlegd. Bijvoorbeeld in het geval dat de woningzoekende aangeeft dat er sprake is van een negatieve inkomensontwikkeling door toekomstige aftrekposten in het belastbaar inkomen of in het geval men aangeeft minder uren te zullen gaan werken. Aanvullende maatregelen die de kwaliteit van de documentatie verhogen zijn:
• Er kan worden volstaan met dossiers van toegelaten instellingen waarin sprake is van kopieën van documenten (dit omvat ook digitale scans van documenten).
D. Uitgangspunten steekproef Inkomenstoets
De accountant voert een a-selecte steekproef uit op de deelgroep ‘Aantal aangegane huurovereenkomsten met betrekking tot zodanige woongelegenheden in de gevallen dat het huishoudinkomen ten hoogste € 34.678 per jaar is (…)’ waarbij 10% van het aantal aangegane huurovereenkomsten wordt beoordeeld met een minimumaantal van 25 en een maximumaantal van 50. Middels het uitvoeren van deze steekproef stelt de accountant vast dat de verantwoording die op dit punt is afgelegd in de dVi juist is.
Indien uit de steekproef fouten in de verantwoording blijken, worden deze fouten vertaald naar de massa van de genoemde deelgroep en gaat de accountant na wat de impact is van deze fouten op de totale hoeveelheid aangegane huurovereenkomsten met betrekking tot zodanige woongelegenheden in de gevallen dat het huishoudinkomen ten hoogste € 34.678 per jaar is, alsmede op basis van andere kenmerken die een huishouden volgens de tijdelijke regeling tot de doelgroep doet behoren. Dit leidt mogelijk tot een aanvullende steekproef.
De rapporteringstolerantie bedraagt 0%. Dit betekent dat de accountant alle geconstateerde fouten/onzekerheden dient toe te lichten in een aparte paragraaf in het assurance-rapport (‘overige aangelegenheden’), ook als dit geen invloed heeft op het afgegeven oordeel. De tabel Vertaling naar oordeel’ is hierop van toepassing.
Bij de hiervoor beschreven steekproef op de woningtoewijzing dient door de toegelaten instelling te worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
|
|
- Aansluiting tussen totale woningtoewijzing uit het verhuursysteem (inclusief intermediaire verhuur) met verdeling naar woningbezit < € 699,48.
|
- Aansluiting van woningtoewijzing < € 699,48 met totaallijst van aangegane huurovereenkomsten in de gevallen dat het huishoudinkomen ten hoogste € 34.678 per jaar is, dan wel gevallen waarbij op basis van andere kenmerken het huishouden volgens de tijdelijke regeling tot de doelgroep wordt gerekend, welke de basis is van de steekproef.
|
- Selectielijst op basis van het huishoudinkomen en overige gronden op basis waarvan een huishouden tot de doelgroep wordt gerekend.
|
Naast de hierboven beschreven waarschijnlijkheidstoetsen dient de accountant tevens als volgt aandacht te besteden aan getoetste inkomens die net onder de grens van € 34.678 liggen. De accountant voert, afhankelijk van de omvang, een gegevensgerichte deelwaarneming uit. De omvang van deze deelwaarneming dient de accountant te baseren op basis van “professional judgement”.
De accountant voert geen werkzaamheden uit met betrekking tot de verantwoording over toewijzing aan de andere deelgroep in de dVi onder 5.8.5: