Rijkswet van 27 februari 1992, houdende bepalingen inzake de beëdiging en inhuldiging
van de Koning
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,
enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat, ingevolge artikel 32 van de Grondwet (Stb. 1987, 458), de wet nadere regels dient vast te stellen inzake de beëdiging en inhuldiging
van de Koning;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State van het Koninklijk
[tekstcorrectie :“Koninklijk” moet zijn “Koninkrijk”]
gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, de bepalingen van het Statuut
voor het Koninkrijk in acht genomen zijnde, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk
Wij goedvinden en verstaan bij deze: