b. Elektromagnetische compatibiliteit: Alle denkbare en uitvoerbare maatregelen moeten worden getroffen om de oorzaken van onderlinge elektromagnetische beïnvloeding van de lantaarns en hun toebehoren, en van andere installaties en apparaten behorend tot de scheepsuitrusting, weg te nemen en tegen te gaan.
10. Omgevingsomstandigheden aan boord van schepen:
Normale en uiterste omstandigheden alsmede omstandigheden tijdens het vervoer, bedoeld in het achtste lid, onder a, overeenkomstig de klassen van hardheid zijn gebaseerd op de voorgestelde aanvulling op IEC publikaties 92-101 en 92-504.
Hiervan afwijkende waarden worden met * aangeduid.
|
Normale omgevingsomstandigheden
|
Uiterste omgevingsomstandigheden
|
Vervoersomgevingsomstandigheden
|
a. temperatuur van de omgevingslucht:
|
|
|
|
klasse van het klimaat X en S overeenkomstig het achtste lid, onder a
|
-5 t/m 55° C*
|
-5 t/m + 55° C*
|
-5 t/m +70° C*
|
b. vochtigheid van de omgevingslucht:
|
|
|
|
constante temperatuur
|
+ 20° C
|
+ 35° C
|
+ 45° C
|
maximale relatieve vochtigheidsgraad
|
95%
|
75 %
|
65%
|
temperatuurwisseling
|
Bereiken van dauwpunt mogelijk.
|
c. weersomstandigheden aan dek:
|
|
|
|
zonnestraling
|
1,120 W/m2
|
luchtverplaatsing
|
50 m/s
|
neerslag
|
15 mm/min
|
snelheid van bewegend water (golven)
|
10 m/s
|
zoutgehalte
|
30 kg/m3
|
d. magnetisch veld:
|
magnetische veldsterkte in willekeurige richting
|
80 A/m
|
e. trilling:
|
sinusvormige trilling in willekeurige richting
|
trillingsklasse V bedoeld in het achtste lid, onder a, (verhoogde belasting, b.v. aan masten
|
frequentiegebied
|
2 tot 10 Hz
|
2 tot 13,2 Hz
|
|
amplitude
|
± 1,6 mm
|
± 1,6 mm
|
|
frequentiegebied
|
10 t/m 100 Hz
|
13,2 t/m 100 Hz
|
|
versnellingsamplitude
|
± 7 m/s2
|
± 11 m/s2
|
|
11. Navigatielantaarns moeten de omgevingstests doorstaan die zijn vermeld in het Aanhangsel (Tests tegen invloeden van buitenaf):
Aanhangsel:
1. Bescherming tegen water en stofafzetting
2. Test bij vochtig klimaat
3. Test bij lage temperaturen
4. Test bij hoge temperaturen
5. Triltest
6. Korte test naar de bestandheid tegen weersinvloeden
7. Test naar de bestandheid tegen zout water en weersinvloeden
12. Onderdelen van navigatielantaarns uitgevoerd in organische materialen moeten ongevoelig zijn voor ultraviolette straling.
Na een 720 uren durende test overeenkomstig onderdeel 6.11 van het Aanhangsel mogen geen kwaliteitsverminderingen optreden en mogen de trichromatische coördinaten x en y niet meer afwijken dan 0,01 ten opzichte van de onderdelen die noch aan straling noch aan water zijn blootgesteld.
13. Transparante onderdelen en afschermingen van lantaarns moeten zo zijn geconstrueerd en vervaardigd dat ze bij normaal gebruik aan boord met 10% overspanning en bij een omgevingstemperatuur van +45° C niet worden vervormd, veranderd of vernietigd.
14. Navigatielantaarns moeten bij langdurig gebruik en 10% overspanning en een omgevingstemperatuur van +60° C een 8 uren durende belasting met een kracht van 1000 N(ewton) onbeschadigd doorstaan.
15. Navigatielantaarns moeten bestand zijn tegen kortstondige onderdompeling. Ze moeten bij langdurig gebruik met 10% overspanning en een omgevingstemperatuur van +45° C een sterke afkoeling door een plens water van 10 liter met een temperatuur van +15° C tot +20° C doorstaan zonder dat veranderingen optreden.
16. De duurzaamheid van de toegepaste materialen moet in bedrijfsomstandigheden zeker zijn gesteld; de materialen mogen met name tijdens het gebruik hoogstens temperaturen aannemen die overeenkomen met hun temperatuur wanneer zij onafgebroken in bedrijf zijn.
17. Indien lantaarns niet-metalen bestanddelen bevatten, moet de bedrijfstemperatuur worden vastgesteld onder omstandigheden die zich aan boord van een schip voordoen bij een omgevingstemperatuur van +45° C.
Is de aldus vastgestelde bedrijfstemperatuur van de niet-metalen bestanddelen hoger dan de in tabel X en XI genoemde grenstemperaturen van de IEC publikatie 598, deel 1, dan moet met een afzonderlijk onderzoek de bestandheid tegen de mechanische, thermische en klimatologische belasting van deze bestanddelen worden vastgesteld.
18. Bij het onderzoek met betrekking tot de vormvastheid der bestanddelen bij bedrijfstemperatuur worden de lantaarns bij een gelijkmatig zachte luchtstroom (v=ca. 0,5 m/s) bij een omgevingstemperatuur van +45° C aan omstandigheden die zich aan boord van een schip voordoen blootgesteld. Tijdens de opwarmtijd en na het bereiken van de bedrijfstemperatuur worden de niet-metalen bestanddelen onderworpen aan een van de constructie afhankelijke of aan een met een mogelijke toepassing overeenkomende mechanische belasting.
Transparante niet van silicaatglas vervaardigde bestanddelen van de lantaarns moeten bestand zijn tegen een druk van een metalen stempel ter grootte van 5 mm * 6 mm met een constante kracht van 6,5 N (overeenkomstig de druk van een vinger) midden tussen de boven- en onderkant op de transparante bestanddelen.
Tijdens deze mechanische belastingen mag dit bestanddeel geen vervormingen vertonen.
19. Bij het onderzoek met betrekking tot de bestandheid van bestanddelen tegen veroudering onder invloed van het klimaat worden lantaarns met niet-metalen bestanddelen, die in bedrijf aan weer en wind blootstaan, in een klimaatkamer gedurende 12 uren achtereen cyclisch aan beurtelings +45° C en 95% relatieve luchtvochtigheid tot -20° C blootgesteld onder omstandigheden die zich periodiek aan boord van een schip voordoen, en wel zodanig dat zij zowel gedurende de vochtigwarme cyclus als bij de wisseling van lage tot hoge temperaturen overeenkomstig hun functie zijn ingeschakeld. De totale duur van deze proef bedraagt minstens 720 uren. Deze test mag niet leiden tot een wijziging in het functioneren van de niet-metalen bestanddelen van het apparaat.
20. Onderdelen van lantaarns die zich binnen handbereik bevinden mogen bij een omgevingstemperatuur van +45° C geen temperaturen aannemen van meer dan +70° C als ze van metaal zijn, en van meer dan +85° C als ze van nietmetalen materialen zijn vervaardigd.
21. Navigatielantaarns moeten volgens de erkende regels der techniek zijn geconstrueerd en vervaardigd. Met name moet de IEC publikatie 598, deel 1, lantaarns - algemene eisen en keuringen - in acht worden genomen.
Hierbij moet aan de eisen van de volgende onderdelen worden voldaan:
- voorzieningen voor aarde (no. 7.2.);
- bescherming tegen gevaar van directe aanraking (no. 8.2.);
- isolatieweerstand en elektrische sterkte (no. 10.2 en no. 10.3.);
- kruip- en luchtwegen voor leidingen (no. 11.2.);
- duurzaamheids- en warmteproeven (no. 12.1, tabel X, XI en XII.);
- bestandheid tegen warmte, brand en kruipstromen (no. 13.2, no. 13.3 en no. 13.4.);
- schroefklemmen (no. 14.2, 14.3 en no. 14.4.).
22. De doorsneden van de elektrische leidingen moeten ten minste 1,5 mm2 zijn. Voor de aansluiting moeten minimaal leidingen van het type HO 7 RN-F of van een daaraan gelijkwaardig type worden gebruikt.
23. De beschermingsgraad van navigatielantaarns voor gebieden met explosiegevaar moet door de daarvoor aangewezen bevoegde autoriteit worden vastgesteld en op het certificaat worden vermeld.
24. De bouwwijze van de lantaarns moet zodanig zijn dat
(1). het inwendige van de lantaarn gemakkelijk kan worden gereinigd en de lichtbron tijdens duisternis gemakkelijk kan worden verwisseld;
(2). geen condenswater in de lantaarn blijft staan;
(3). alleen blijvend elastische afdichtingen tussen de afneembare bestanddelen worden gebruikt;
(4). geen licht van een andere kleur, dan waarvoor de lantaarn is bestemd, kan uitstralen.
25. Bij elke te installeren navigatielantaarn moet een handleiding worden meegeleverd waaruit de opstellingspositie, de bedoelde toepassing en het type van de verwisselbare onderdelen van de lantaarn blijken.
Verplaatsbare lantaarns moeten op gemakkelijke en veilige wijze kunnen worden geïnstalleerd.
26. Noodzakelijke bevestigingsinrichtingen moeten zodanig zijn dat het horizontaal-symmetrisch vlak van de lantaarn evenwijdig loopt met de lengte-as van het schip.
27. Op een lantaarn bestemd om aan boord van een schip te worden geïnstalleerd moeten op een blijvend zichtbare plaats de volgende kenmerken duidelijk en duurzaam zijn aangebracht:
(1). het nominale vermogen van de lichtbron, voor zover uiteenlopende nominale vermogens leiden tot verschillende waarden van de optische draagwijdte;
(2). de categorie van de lantaarn bij sectorlantaarns;
(3). het horizontaal-symmetrisch vlak door een markering op de sectorlantaarns vlak onder, respectievelijk boven het transparante onderdeel;
(4). de hoedanigheid van het licht, b.v. krachtig;
(5). het fabrieksmerk;
(6). het lege vak voor het keurmerk, b.v.
.F.91.235.