Onderwerpen centraal examen aardrijkskunde v.w.o., m.a.v.o., l.b.o. C/D (USSR)

[Regeling vervallen per 01-08-2008.]
Geraadpleegd op 06-10-2024.
Geldend van 23-01-1993 t/m 31-07-2008

Onderwerpen centraal examen aardrijkskunde v.w.o., m.a.v.o., l.b.o. C/D (USSR)

De staatssecretaris van onderwijs en wetenschappen,

Gelet op de eind- en staatsexamenprogramma's aardrijkskunde v.w.o., m.a.v.o., l.b.o. C/D;

Besluit:

Artikel 1

[Regeling vervallen per 01-08-2008]

  • 1 De structuur van het h.a.v.o.-onderwerp ‘USSR’, zoals dat voor het eerst in het schooljaar 1991 – 1992 in het centraal (schriftelijk) examen aan de orde komt, wordt vastgesteld als in de bijlage 1 bij deze regeling omschreven.

  • 2 De onderwerpen voor het centraal (schriftelijk) examen m.a.v.o. en l.b.o. C/D in het schooljaar 1991/1992 zijn:

    • I Stedelijke gebieden in Nederland, zoals in bijlage 2 is omschreven;

    • II In afwijking van de omschrijving in bijlage 1 bij de regeling d.d. 16 april 1989, kenmerk VO/AV/BE-894375 (Uitleg OenW-Regelingen nr. 11 van 26 april 1989):

      Duitsland - consequenties van de hereniging van beide Duitslanden; het in genoemde bijlage onder A,B,C en D gestelde geldt als stofomschrijving;

    • III Indonesië als ontwikkelingsland, zoals omschreven in bijlage C van circulaire DGVO 13687 C860047 d.d. 14 mei 1986.

Artikel 2

[Regeling vervallen per 01-08-2008]

  • 1 Deze regeling wordt bekend gemaakt in het officiële publikatieblad van het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen. Van deze regeling wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.

  • 2 Deze regeling treedt in werking met ingang van de derde dag na de dagtekening van het officiële publikatieblad van het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen, waarin deze regeling is bekend gemaakt.

Bijlage 1

[Regeling vervallen per 01-08-2008]

Struktuur ‘Het gebied dat op 1 januari 1990 het territorium vormde van de Unie van Socialistische Sovjetrepublieken’

Benaderingswijze

[Regeling vervallen per 01-08-2008]

  • 1. Van de kandidaten wordt verwacht, dat zij ten aanzien van de voormalige USSR:

    • a. kennis hebben van het fysisch milieu, het ingerichte landschap en het ruimtegebruik;

    • b. kennis hebben van de veranderingen in het ruimtegebruik;

    • c. kennis hebben van bepaalde problemen ten aanzien van het ruimtegebruik en van de pogingen die de overheid van de voormalige USSR ondernomen heeft om deze op te lossen;

    • d. kennis hebben van en inzicht tonen in de samenhang tussen enerzijds het (veranderende) ruimtegebruik en anderzijds de factoren die daarop van invloed zijn;

    • e. kennis hebben van de veranderende positie van de voormalige USSR.

  • 2. Bij de onder 1d bedoelde factoren krijgt in de voormalige USSR de factor ‘politiek-economisch systeem’ bijzondere aandacht. De kandidaten dienen kennis te hebben van en inzicht te tonen in de veranderingen in dat systeem;

    • bij de overgang van het tsaristisch Rusland naar het communistische systeem, dat in 1928 vorm krijgt;

    • sinds de in 1985 begonnen perestrojka-periode;

    • na het officieel ontbinden van de USSR op 1 januari 1992.

  • 3. De onder 1d bedoelde factoren zijn in deze examenstructuur zodanig gegroepeerd, dat de samenhang belicht kan worden in het kader van de volgende vier themavelden:

    • I. Mens en milieu.

    • II. Bevolking.

    • III. Bestaanswijzen.

    • IV. Wereldverhoudingen.

  • 4. Bij de examinering van de voormalige USSR komen deze themavelden alle vier aan de orde.

  • 5. Geografische kennis van een regio impliceert het kunnen aanbrengen van ruimtelijke geledingen. Ten aanzien daarvan geldt het volgende:

    • a. Elk themaveld (of onderdeel daarvan) leidt tot eigen geledingen.

    • b. Geleding kan plaatsvinden op verschillende schaal.

      Uitgaande van de nationale schaal kan (in cameratermen) worden ‘ingezoomd’ tot bijvoorbeeld de schaal van een stadswijk van Moskou, of worden ‘uitgezoomd’ waarbij de voormalige USSR als het ware over zijn eigen grenzen wordt heengetild en geplaatst wordt in een groter kader.

  • 6. De themavelden zijn als volgt ingedeeld:

    • A. Invulling van de themavelden.

    • B. Precisering van de examenstof.

    • C. Lijst van termen en begrippen.

I. Themaveld: Mens en milieu

[Regeling vervallen per 01-08-2008]

IA Invulling van het themaveld ‘mens en milieu’

Van de kandidaten wordt verwacht dat zij:

  • a. Kennis hebben van en inzicht tonen in de hieronder nader te noemen aspecten van het fysisch milieu en in de processen die zich daarin voordoen.

  • b. Zich enerzijds bewust zijn van de mogelijkheden en de beperkingen van het fysisch milieu voor bepaalde vormen van grondgebruik en van anderzijds de invloed van het menselijk handelen op het milieu.

  • c. Kennis hebben van geledingen die zijn aan te brengen op basis van fysische factoren.

IB Precisering van de examenstof ‘mens en milieu’.

  • a. Van de kandidaten wordt verwacht dat zij kennis hebben van de volgende onderdelen van het fysisch milieu:

    • klimaat

    • reliëf

    • bodem

    • vegetatie

    • waterhuishouding

    • delfstoffen.

  • b. Dit betekent dat de kandidaten een omschrijving van de voormalige USSR als geheel kunnen geven ten aanzien van de genoemde elementen met de beperking dat:

    • wat betreft de bodems de kandidaten alleen kennis dienen te hebben van de samenstelling, het profiel en de spreiding van toendrabodem, podzolbodem, tsjernosem, steppe- en woestijnbodems (inclusief zoutbodems);

    • wat betreft de waterhuishouding de kandidaten alleen kennis dienen te hebben van:

    • de problemen ten aanzien van de afwatering;

    • de bruikbaarheid van de rivieren voor de mens;

    • wat betreft de delfstoffen de kandidaten alleen kennis dienen te hebben van de vindplaatsen van: steenkool, ijzererts, aardolie, aardgas, bruinkool en uranium.

  • c. Vervolgens dienen de kandidaten in staat te zijn een verklaring te geven voor het ontstaan van de bodems, klimaten en vegetatie, waarbij de nadruk dient te liggen op de onderlinge samenhang.

  • d. Bij de invloed van fysische factoren op het ruimtegebruik dienen de kandidaten kennis te hebben van de invloed van het fysisch milieu op:

    • agrarisch grondgebruik in de voormalige USSR

    • produktie van hydro-elektriciteit

    • transport (weg-, water-, railtransport en transport via pijpleidingen).

  • e. Bij de invloed van de mens op het milieu dienen de kandidaten kennis te hebben van en inzicht te tonen in zowel de gunstige als de ongunstige effecten, met als voorbeeld van ongunstige effecten de milieugevolgen van irrigatie in het gebied rond de Syr Darja en de Amoe Darja.

  • f. De kandidaten dienen kennis te hebben van de geledingen binnen de voormalige USSR op grond van reliëf, klimaat, bodems en vegetatie.

IC Lijst van termen en begrippen bij ‘mens en milieu’

De hieronder vermelde lijst van termen en begrippen is bedoeld als specificatie van de vermelde examenstof. De genoemde lijst geeft een indicatie voor het begripsniveau waarop geëxamineerd zal worden, maar mag niet als volledig beschouwd worden. Relevante termen en begrippen van eenvoudige aard, die naar de gangbare mening van onderwijsgevenden tot de vaste leerstof in de onderbouw behoren, worden bekend verondersteld.

Klimaten (EF, ET, EH, Df, Dw, BS, BW), koudepool, vegetatiezones, bodem, toendrabodem, tsjernosem, podzol, steppe- en woestijnbodems, zoutbodems, zonaliteit, merzlota (= permafrost), gelifluctie, thermokarst(icing), functies van de rivieren, verval, verhang, regime, stroomgebied, waterscheiding, regenrivier, gletsjerrivier, steenkool, ijzererts, uranium, aardolie, -gas bruinkool.

II. Themaveld: Bevolking

[Regeling vervallen per 01-08-2008]

IIA Invulling van het themaveld ‘Bevolking’

Van de kandidaten wordt verwacht dat zij:

  • a. Kennis hebben van en inzicht tonen in – onder IIB nader aan te geven – aspecten van:

    • de demografie,

    • de etnische samenstelling van de bevolking.

  • b. Kennis hebben van en inzicht tonen in de invloed die de onder IIAa bedoelde aspecten hebben op de organisatie en inrichting van de ruimte, een en ander met inachtneming van de opmerking onder punt 2 bij ‘Benaderingswijze’.

IIB Precisering van de leerstof ‘Bevolking’

  • a. Bij de demografie wordt van de kandidaten verwacht dat: kennis hebben van en inzicht tonen in:

    • regionale verschillen in natuurlijke groei;

    • de binnenlandse migratie.

  • b. Bij ‘de etnische samenstelling’ wordt van de kandidaten verwacht dat zij kennis hebben van en inzicht tonen in:

    • de gevoerde politiek m.b.t. het nationaliteitenprobleem vanaf 1917 t/m 1991;

    • de gevolgen van de etnische verscheidenheid voor de politieke ontwikkelingen na 1991.

IIC Lijst van termen en begrippen bij ‘Bevolking’

N.B: het onder IC opgemerkte geldt ook hier.

Bevolkingsspreiding, -druk, -dichtheid, natuurlijke/sociale bevolkingsbeweging, migratievormen, leeftijdsopbouw, levensverwachting, etnische enclave, volk, staat, natie, ‘nation-building’, acculturatie, Russificatie, nationaliteitenkwestie, ras, taal, cultuur, religie.

III. Themaveld: Bestaanswijzen

[Regeling vervallen per 01-08-2008]

IIIA Invulling van het themaveld ‘Bestaanswijzen’

Van de kandidaten wordt verwacht dat zij:

  • a. Kennis hebben van de bestaanswijzen van de voormalige USSR met speciale aandacht voor de invloed van:

    • het tot 1 januari 1992 heersende politieke systeem;

    • de ongunstige fysische omstandigheden;

    • de enorme afmetingen van het land;

    een en ander met inachtneming van de opmerking onder punt 2 bij ‘Benaderingswijze’;

  • b. Kennis hebben van en inzicht tonen in de ruimtelijke consequenties van het onder IIIAa genoemde.

  • c. Kennis hebben van geledingen die zijn aan te brengen op basis van bestaanswijzen.

  • d. Kennis hebben van vier industriegebieden, het Industriële Centrum, Donjets-Dnjepr, Oeral en Koezbass-Nowosibirsk.

  • e. Kennis hebben van en enig inzicht tonen in het functioneren van de (voormalige) Unieministeries en van bedrijven onder de Planeconomie en enig inzicht tonen in de effecten van deze sectorale planning op de huidige hervorming van de industriële sector.

IIIB Precisering van de examenstof ‘Bestaanswijzen’

  • a. De kandidaten dienen kennis te hebben van bestaanswijzen en ontwikkelingen daarin: de landbouw, de industrie en de dienstensector.

  • b. Bij de landbouw dienen de kandidaten kennis te hebben van en inzicht te tonen in:

    • de sinds 1985 optredende veranderingen ten aanzien van bedrijfsvormen en grondbezit;

    • pogingen die sinds 1985 ondernomen worden om te komen tot een hogere voedselproduktie.

  • c. Bij de industrie dienen de kandidaten kennis te hebben van en inzicht te tonen in:

    • de sinds 1985 optredende veranderingen ten aanzien van produktiviteit, kwaliteit en afstemming op de markt;

    • de energievoorziening.

  • d. Bij de diensten dienen de kandidaten kennis te hebben van en inzicht te tonen in:

    • de sinds 1985 optredende veranderingen ten aanzien van keus, kwaliteit en aanvoer van goederen.

IIIC Lijst van termen en begrippen bij ‘Bestaanswijzen’

N.B.: het onder IC opgemerkte geldt ook hier.

Planeconomie, markteconomie, meerjarenplannen, bureaucratie, centralisatie, decentralisatie, Comecon, produktienorm, Baikal-Amoer-Magistrale, arbeidsintensief, arbeidsextensief, kapitaalintensief, kapitaalextensief, coöperatie, produktiegoederen, consumptiegoederen, internationale hulp, sectorale planning.

IV. Themaveld: Wereldverhoudingen:

[Regeling vervallen per 01-08-2008]

IVA Invulling van het themaveld ‘Wereldverhoudingen’

Van de kandidaten wordt verwacht dat zij:

  • kennis hebben van en inzicht tonen in de sinds 1985 optredende veranderingen in de wereldverhoudingen voor zover de voormalige USSR daarbij betrokken is.

IVC Lijst van termen en begrippen bij ‘Wereldverhoudingen’

N.B.: het onder IC opgemerkte geldt ook hier.

Perestrojka, glasnost, satellietland, IJzeren Gordijn, autonomie, pull- en pushfaktoren, Comecon, Warschaupact, G.O.S., NAVO, Islamitisering.

Lijst van Topografie

Moskou

Samara (Koejbysjew)

Moermansk

Jekaterinboerg(Swerdlowsk)

St. Petersburg (Leningrad)

Tsjeljabinks

Riga

Magnitogorsk

Kiew

Omsk

Odessa

Karaganda

Dnjepropetrowsk

Tasjkent

Charkow

Alma Ata

Donjetsk

Nowosibirsk

Tbilisi (Tiflis)

Irkoetsk

Jerewan

Jakoetsk

Bakoe

Chabarowsk

Nizjni Nowgorod (Gorki)

Wladiwostok

Perm

 

Minsk

 

Vilnius (Wilnioes)

 

Tallinn (Tallin)

 

Asjehabad

 
   

Noordelijk IJszee

Rusland

Beringstraat

Oekraïne

Zee van Ochotsk

Wit-Rusland

Bajkalmeer

Armenië

Balchasjmeer

Azerbaidzjan

Aralmeer

Georgië (Groesië)

Kaspische Zee

Toerkmenistan

Zwarte Zee

Oezbekistan

Oostzee

Tadzjikistand

Finse Golf

Kazachstan

Wolga

Kirgiezië

Dnjepr

Moldavië

Don

Estland

Syr Darja

Letland

Amoe Darja

Litouwen

Ob

 

Jenisej

 

Lena

 

Amoer

 
   

Kaukasus

 

Oeral

 

Russisch laagland

 

West-Siberisch laagland

 

Midden- en Oost-Siberisch bergland

 

Sachalin

 

Kamtsjatka

 

De Krim

 

Bijlage 2

[Regeling vervallen per 01-08-2008]

Structuur ‘Stedelijke gebieden in Nederland’ (m.a.v.o. en l.b.o. C/D)

A. Inleiding

[Regeling vervallen per 01-08-2008]

  • 1 Het m.a.v.o. en l.b.o. C/D examenprogramma voor het vak aardrijkskunde gepubliceerd in de circulaire van 14 mei 1986, kenmerk DGVO- 13 687 C860047, vermeldt:

    • onder punt 1: dat bij het eindexamen de kennis en het inzicht van de kandidaat worden onderzocht met betrekking tot zes themata in relatie met drie regionale onderwerpen, als toepassing van de zes themata,

    • onder punt 4: dat de examenstof van een regionaal onderwerp omschreven wordt in een structuur,

    • onder punt 6: dat het centraal (schriftelijk) examen betrekking heeft op de drie regionale onderwerpen.

  • 2 Zowel uit de formulering van het officiële examenprogramma, als uit de in dezelfde circulaire verstrekte toelichting blijkt, dat de zes themata op het examen niet integraal aan de orde gesteld worden. Slechts die onderdelen van de themata die, gezien de structuur van de regionale onderwerpen van belang zijn voor die onderwerpen, worden bij het examen betrokken.

  • 3 De voorliggende structuur, ‘Stedelijke gebieden in Nederland’ omvat naast een omschrijving van de examenstof die betrekking heeft op deze gebieden, ook een aanduiding van de onderdelen van twee themata - ‘Stad en verstedelijking’ en ‘Ruimtelijk beleid in Nederland’ - die voor dit regionale onderwerp van belang zijn.

B. Omschrijving van de examenstof

[Regeling vervallen per 01-08-2008]

  • 1 Van de kandidaten wordt verwacht dat zij:

    • a. Voldoen aan de eisen die gesteld worden bij de hierna te noemen onderdelen van de themata omschreven in het eindexamenprogramma m.a.v.o. en l.b.o. C/D en staatsexamenprogramma m.a.v.o. C/D voor het vak aardrijkskunde omschreven in circulaire DGVO- 13 687 C860047 van 14 mei 1986.

      • Thema ‘Stad en verstedelijking’: 1.00, 3.00, 4.00, 5.00 en 6.00.

      • Thema ‘Ruimtelijk beleid in Nederland’: 1.20, 1.30, 2.10, 2.20, 3.10 en 3.20, met de aantekening dat bij het thema Ruimtelijk Beleid in Nederland kandidaten alleen kennis dienen te hebben van:

        • beleidsaspecten die stedelijke gebieden betreffen,

        • de meest recente ontwikkelingen in het stedelijke beleid.

    • b. Kennis hebben van de volgende stedelijke gebieden:

      Stedenring Centraal Nederland bestaande uit:

      • Randstad Holland

      • Brabantse stedenrij

      • Stedelijk gebied Arnhem - Nijmegen

      • Stedelijk Zuid-Limburg

      • Bandstad Twente.

  • 2 Ten aanzien van de genoemde stedelijke gebieden wordt van de kandidaten verwacht dat zij:

    • a. Basiskennis hebben van:

      • de topografie

      • het ingerichte landschap

      • de bevolking

      • de bestaansmiddelen.

    • b. Kennis hebben van de voorbeeldgebieden waarin de onderdelen van het thema ‘Stad en verstedelijking’ kunnen worden toegepast. Per ‘exempel’ gespecificeerd betekent dat voor de kandidaten dat van hen wordt verwacht dat zij:

      • 1 Kunnen beschrijven wat de functie van de stad Utrecht is voor een groter gebied (zie thema Stad en verstedelijking 3.00)

      • 2 Op grond van uitgeoefende activiteiten de ruimtelijke geleding van de gemeente 's-Gravenhage kunnen beschrijven en interpreteren (zie thema Stad en verstedelijking 4.00.)

      • 3 Een aantal stedelijke problemen van het stedelijk gebied Arnhem - Nijmegen in verband kunnen brengen met de suburbanisatie (zie thema ‘Stad en verstedelijking’ 5.00) en kunnen beschrijven wat de invloed is van het veranderende overheidsbeleid ten aanzien van suburbanisatie.

      • 4 Enkele binnenstedelijke problemen van Amsterdam kunnen beschrijven en interpreteren (zie thema ‘Stad en verstedelijking’ 6.00) en kunnen beschrijven wat de invloed is van het veranderende overheidsbeleid ten aanzien van die problemen.

      • 5 Kunnen beschrijven, hoe verval van regionaal-stuwende bedrijfstakken in de Limburgse mijnstreek en de Bandstad Twente geleid heeft tot herstructurering.

      • 6 De ruimtelijke gevolgen kunnen beschrijven van de nationaalstuwende werking die uitgaat van de twee hoofdtoegangspoorten van Nederland: de luchthaven Schiphol en de zeehaven Europoort, en van bepaalde industriële bedrijven in de regio Eindhoven.

    • c. De kennis en het inzicht verworven bij bestudering van de onder B2b t/m 6 genoemde ‘exempels’ kunnen toepassen in andere delen van de onder B1b genoemde stedelijke gebieden.

C. Termen en begrippen

[Regeling vervallen per 01-08-2008]

De hieronder vermelde lijst van termen en begrippen is een specificatie van de onder B2a en B2b vermelde examenstof. De genoemde lijst geeft een indicatie voor het begripsniveau waarop geëxamineerd zal worden maar is niet volledig. Relevante termen en begrippen van eenvoudige aard, die naar de gangbare mening van onderwijsgevenden tot de vaste leerstof in de onderbouw behoren, worden bekend verondersteld.

  • 1 Ten aanzien van punt B2a (‘Basiskennis’) geldt, dat de kandidaten de gebieden in hoofdlijnen moeten kunnen beschrijven en herkennen op een kaart, met gebruikmaking van de volgende termen en begrippen:

    • bij het ingerichte landschap:

      agglomeratie, stadsgewest, stedelijke zone, bufferzone, autosnelwegen, verkeersknooppunten, zeehavens, luchthaven,

    • bij bevolking:

      demografische kenmerken als aantal (en veranderingen daarin), dichtheid, spreiding, natuurlijke groei, migratie, leeftijdsopbouw, sociaal-economische kenmerken als beroepsbevolking, werkloosheid,

    • bestaansmiddelen:

      industrie, diensten.

  • 2 Ten aanzien van de zes voorbeeldgebieden geldt dat per ‘exempel’ de volgende termen en begrippen bekend dienen te zijn:

    • bij B2b1 (Utrecht):

      voorzieningen, verzorgingsgebied, reikwijdte, cityvorming, Jaarbeurscomplex, Hoog-Catharijne,

    • bij B2b2 ('s-Gravenhage):

      stadswijken, stadscentrum, centrale zakenwijk, industriegebied, havengebied, woongebied,

    • bij B2b3 (Arnhem-Nijmegen):

      mobiliteit, suburbanisatie, forensisme, woon-werkverkeer, files, ochtend-avondspits, groeikernen, compacte stad, overheidsbeleid, 4e Nota Ruimtelijke Ordening,

    • bij B2b4 (Amsterdam):

      stadsvernieuwing, saneren (renoveren, slopen/nieuwbouw, restaureren, monumentenzorg), kwaliteit van bouwwerken, kwaliteit van woonomgeving, inrichting ‘openbare ruimte’, segregatie, overheidsbeleid, 4e Nota Ruimtelijke Ordening, bestemmingsplan,

    • bij B2b5 (Limburgse mijnstreek en Bandstad Twente):

      herstructurering, kolenmijnbouw, stortberg, chemische industrie (DSM), aardgas, milieu-effecten, textielindustrie, arbeidsintensief, lage-lonenlanden,

    • bij B2b6 (Schiphol, Europoort, regio Eindhoven):

      infrastructuur, transitohaven, industriehaven, zeehavenindustrie, transfer(lucht)haven, passagiersvervoer, vrachtvervoer, vliegtuigindustrie, werkgelegenheid (industrieel, diensten), agglomeratie-effect, industriële concentratie, vervoer, vervoersvormen, achterland.

Topografie

Randstad

Bandstad Twente

IJmond

Almelo

Rijnmond

Hengelo

Europoort

Enschede

Maasvlakte

 

Groene Hart

 

Schiphol

 
   
 

Stedelijk gebied

 

Arnhem-Nijmegen

Rotterdam

Arnhem

Schiedam

Nijmegen

Vlaardingen

Ede

Hoek van Holland

Wageningen

Dordrecht

Duiven-Westervoort

's-Gravenhage

Zevenaar

Scheveningen

Velp

Delft

Dieren

Leiden

Huissen

Zoetermeer

Wijchen

Amsterdam

Malden

Velsen (IJmuiden)

Mook

Haarlem

Groesbeek

Zaanstad

Beuningen

Almere

Elst

Alkmaar

 

Hilkversum

 

Utrecht

 

Amersfoort

 
   

Brabantse Stedenrij

Wateren

Breda

Nieuwe Maas

Tilburg

Nieuwe Waterweg

Eindhoven

Merwede

Helmond

Rijn

Waalwijk

Lek

's-Hertogenbosch

Maas

Oss

Waal

 

Amsterdam-Rijnkanaal

Stedelijk Zuid-Limburg

Zuid-Willemsvaart

Maastricht

Julianakanaal

Heerlen

Noordzeekanaal

Kerkrade

 

Sittard

 

Geleen