Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,
enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Onderwijs en Wetenschappen, mede namens Onze
Minister van Landbouw en Visserij, van 16 oktober 1987, nr. 9419/4610, centrale directie
Wetgeving en Juridische Zaken;
Gelet op de artikelen 11, tweede lid, 12, tweede, vierde en vijfde lid, 13, vijfde
lid, 16, eerste, tweede en vierde lid, 17, eerste, tweede en derde lid, 18, eerste,
tweede, derde en vijfde lid, 19, 20, eerste lid, 21, tweede lid, 22, tweede lid, 24,
tweede lid, 28, eerste lid, 29, eerste lid, 30 en 231, vierde lid, van de Wet op het
wetenschappelijk onderwijs (Stb. 1986, 414);
Voorts gelet op artikel D.3 van de Invoeringswet W.W.O. (Stb. 1986, 388), artikel 5 van de Tijdelijke wet taakverdeling w.o., artikel 7 van de
Wet maatregelen 1987-1991 inzake voorzieningen w.o. en artikel 31, derde lid, van
de Wet op het wetenschappelijk onderwijs;
Gezien de adviezen van de universiteiten en van de Onderwijsraad (advies van 15 mei
1987, nr. 3A/416 T);
De Raad van State gehoord (advies van 11 april 1988, nr. W05.87.0576);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Onderwijs en Wetenschappen, mede namens
Onze Minister van Landbouw en Visserij, van 13 juni 1988, nr. 88010708/4610, centrale
directie Wetgeving en Juridische Zaken;
Hebben goedgevonden en verstaan: