1. Met de aanschrijving van 16 oktober 1986, nr. 086-2856 (BTW-179), is aan de in
artikel 11, eerste lid, onderdeel t, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (de wet)
opgenomen vrijstelling voor werkgeversorganisaties nader vorm en inhoud gegeven. Daarbij
is voor ondernemersorganisaties, zijnde organisaties die zich bezighouden met de behartiging
van de belangen van hun leden-ondernemers als zodanig, het keuzerecht om in de heffing
van omzetbelasting te worden betrokken, met ingang van 1 januari 1987 komen te vervallen.
Dit betekent, dat deze organisaties thans in beginsel belast zijn voor die prestaties
die niet vallen onder de reikwijdte van vorengenoemde aanschrijving. Dit heeft met
name nadelige gevolgen voor ondernemersorganisaties met leden-ondernemers die vrijgestelde
prestaties verrichten, aangezien deze leden geen recht hebben op aftrek van voorbelasting.
2. Inmiddels hebben mij van de zijde van de hiervoren bedoelde ondernemersorganisaties
verzoeken bereikt om toepassing van de vrijstelling voor zogenoemde samenwerkingsverbanden
die is opgenomen in artikel 11, eerste lid, onderdeel u, van de wet.
Gelet op de strekking van de overeenkomstige vrijstellingsbepaling in de zesde richtlijn
van de EEG (77/388/EEG, Pb. EG L 145 van 13 juni 1977, artikel 13, A, lid 1, sub f)
zie ik geen aanleiding het toepassingsgebied van de vrijstelling voor samenwerkingsverbanden
te beperken tot de thans in artikel 9 van het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968
aangewezen categorieën. Ten einde de vrijstelling te effectueren is evenwel een aanwijzing
door de Kroon vereist. Inmiddels is een nieuwe opzet van het vrijstellingsregime in
voorbereiding, onder meer om te voorkomen dat steeds nieuwe categorieën samenwerkingsverbanden
zullen moeten worden aangewezen. Vooruitlopend op die nieuwe regeling ontmoet het
bij mij geen bezwaar dat de diensten van de onderhavige organisaties aan de daarin
samenwerkende ondernemers (die op zichzelf ook weer een samenwerkingsverband kunnen
vormen) buiten de heffing blijven aangezien deze diensten, voor zover mij bekend,
voldoen aan de ten aanzien daarvan gestelde voorwaarden in artikel 11, eerste lid,
onderdeel u, van de wet. Uiteraard bestaat ter zake van de aldus vrijgestelde diensten
geen recht op aftrek van voorbelasting.
3. In verband met de voorwaarde dat de vrijstelling voor samenwerkingsverbanden niet
mag leiden tot een ernstige verstoring van concurrentieverhoudingen, kan de vrijstelling
geen toepassing vinden voor zover de door de ondernemersorganisaties aan de daarin
samenwerkende ondernemers verrichte diensten bestaan in:
-
– het ter beschikking stellen van personeel;
-
– het, al dan niet op geautomatiseerde wijze, verzorgen van de loon- en salarisadministratie,
de financiële administratie en de grootboekadministratie.
4. De vrijstelling van artikel 11, eerste lid, onderdeel u, van de wet geldt alleen
voor samenwerkingsverbanden van vrijgestelde ondernemers en niet-ondernemers. Het
ontmoet bij mij echter geen bezwaar dat het hiervoren gestelde ook geldt ten aanzien
van ondernemersorganisaties waarin naast vrijgestelde ondernemers tevens ondernemers
samenwerken die belaste prestaties verrichten, voor zover het de diensten aan de eerstbedoelde
ondernemers betreft.
Evenmin heb ik bezwaar ertegen dat het vorenstaande toepassing vindt op ondernemersorganisaties
waarin ondernemers samenwerken op wie de landbouwregeling van artikel 27 van de wet
van toepassing is, voor zover het de diensten aan deze ondernemers betreft. Ik wijs
in dit verband evenwel nogmaals erop, dat deze aanschrijving slechts geldt voor die
organisaties waarvoor tot 1 januari 1987 het keuzerecht bestond om in de heffing van
omzetbelasting te worden betrokken. Derhalve is zij niet van toepassing op bij voorbeeld
werktuigencoöperaties en bedrijfsverzorgingsdiensten.
5. Met het vorenstaande kan vanaf heden rekening worden gehouden. Voor ondernemersorganisaties
die op grond van punt 4 een splitsing moeten gaan aanbrengen in hun ledenbestand,
kan met het vorenstaande evenwel rekening worden gehouden met ingang van het eerste
na 30 april 1988 gelegen contributiejaar.
Op het verleden dient niet te worden teruggekomen.