Kostenvergoeding bij werkervaringsprojekten/(fictieve) dienstbetrekking c.q. andere opbrengst van arbeid

[Regeling vervallen per 03-09-2010.]
Geraadpleegd op 08-05-2024.
Geldend van 28-10-1987 t/m 02-09-2010

Kostenvergoeding bij werkervaringsprojekten/(fictieve) dienstbetrekking c.q. andere opbrengst van arbeid

De Directeur-Generaal Belastingdienst heeft namens de Staatssecretaris van Financiën het volgende besloten.

Mij is gebleken dat ter verbetering van de kansen op (her)inpassing in het reguliere arbeidsproces door gemeentebesturen en andere lokale of regionale instanties initiatieven zijn ontwikkeld welke hun vorm vinden in werkervaringsprojecten voor langdurig werkzoekenden.

Vooruitlopend op de Wet Onbeloonde Arbeid Uitkeringsgerechtigden (W.O.A.U.) zijn toetsingscommissies ingesteld die bevoegd zijn aanvragen voor werken met behoud van uitkering goed of af te keuren.

In het kader van de W.O.A.U. is het toegestaan dat de arbeidsverschaffer de werkelijke kosten vergoedt die de arbeidsverrichter moet maken om de arbeid te kunnen verrichten.

Uit mij voorgelegde stukken van een regionale toetsingscommissie blijkt dat bedragen van f 5 per dag of zoveel hoger als de werkelijke kosten hebben bedragen worden verstrekt.

Mij is uit de verstrekte gegevens gebleken dat geen sprake is van een dienstbetrekking c.q. fictieve dienstbetrekking in de zin van de Wet L.B.’64.

Op de periodiek verstrekte beloningen behoeven derhalve geen inhoudingen plaats te vinden.

Voor de i.b. kunnen deze bedragen naar mijn mening niet zonder meer als vrijgestelde onkostenvergoeding worden aangemerkt. Ingevolge het bepaalde in art. 23, aanhef en eerste lid, letter b I.B.’64 behoren niet tot de inkomsten uit arbeid vergoedingen, v.z.v. zij geacht kunnen worden te strekken tot bestrijding van noodzakelijke reiskosten of verblijfkosten die een bel.pl. i.v.m. die arbeid heeft te maken.

V.z.v. de ontvangen bedragen niet geacht kunnen worden te strekken tot bestrijding van noodzakelijke kosten als bedoeld in genoemd wetsart., zijn zij derhalve aan te merken als andere inkomsten uit arbeid.

De deelnemer aan het project is, voor wat betreft zijn aftrekbare kosten aangewezen op de forfaitaire reiskostenaftrek en de zgn. 4%-regeling, dan wel op aftrek van de werkelijke beroepskosten.

Aangezien betrokkenen veelal geen andere neveninkomsten zullen genieten en de deelname aan een project in beginsel aan een termijn van zes maanden is gebonden, zal in vrijwel alle gevallen geen aanslag i.b. behoeven te worden vastgesteld.

Naar boven