Reglement Dienst Buitenlandse Zaken

[Regeling vervallen per 01-01-2020.]
Geraadpleegd op 12-12-2024.
Geldend van 01-07-2019 t/m 31-12-2019

Besluit van 24 november 1986, houdende vaststelling van het Reglement Dienst Buitenlandse Zaken

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Buitenlandse Zaken van 2 juni 1986, nummer HDBZ/SF-140960;

Overwegende dat het noodzakelijk is dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken bij de zich sterk wijzigende internationale verhoudingen kan blijven beschikken over die ambtelijke deskundigheid en internationale ervaring die het voor het verwezenlijken van zijn beleidsdoelstellingen behoeft;

Overwegende dat het gewenst is dat de functies vervuld worden door medewerkers wier loopbaan zich uitstrekt over het ministerie van Buitenlandse Zaken hier te lande en over de vertegenwoordigingen van het Koninkrijk in het buitenland, tenzij die functies daarvoor naar hun inhoud niet geschikt zijn;

Overwegende dat het daarom dienstig is te komen tot de integratie van personeel van het ministerie van Buitenlandse Zaken hier te lande en van de Buitenlandse Dienst tot een geïntegreerde Dienst Buitenlandse Zaken;

Overwegende dat daarbij wordt beoogd de door Onze Minister van Buitenlandse Zaken, Onze Minister zonder Portefeuille en Onze Minister van Economische Zaken getroffen regeling met betrekking tot de economische werkzaamheden van de vertegenwoordigingen van het Koninkrijk in het buitenland (28 januari 1955, nr. DBD-10296/PE) zonder wijziging voort te zetten;

Overwegende ten slotte dat het wenselijk is gebleken de organisatie van deze dienst en de rechtspositie van allen die daartoe in binnen- en buitenland behoren in één reglement vast te leggen;

Gelet op de artikelen 125 en 134 van de Ambtenarenwet 1929 (Stb. 530);

De Raad van State gehoord (advies van 6 augustus 1986, nr. WO 2.86.0284);

Gezien het nader rapport van voornoemde Minister van 19 november 1986, nummer HDBZ/SF-305425;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk I. Begripsomschrijvingen

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

Artikel 1

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

In dit reglement wordt verstaan onder:

  • a. Onze Minister: Onze Minister van Buitenlandse Zaken;

  • b. DBZ: Dienst Buitenlandse Zaken;

  • c. Ambtenaar: de in artikel 5, tweede lid, onder a, bedoelde ambtenaar van de DBZ, tenzij anders blijkt;

  • d. Werknemer: degene die buiten Nederland op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht in dienst is genomen voor werkzaamheden bij een vertegenwoordiging van het Koninkrijk in het buitenland;

  • e. ARAR: Algemeen Rijksambtenarenreglement;

  • f. BBRA 1984: Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984;

  • g. Functie: Het samenstel van werkzaamheden, door de ambtenaar of werknemer te verrichten krachtens en overeenkomstig hetgeen door het daartoe bevoegde gezag aan betrokkene is opgedragen;

  • h. Arbodienst: de door Onze Minister aangewezen arbodienst als bedoeld in de Arbeidsomstandighedenwet;

  • i. Ministeriële regeling: Regeling van Onze Minister;

  • j. Volledige arbeidsduur: een arbeidsduur welke gemiddeld 36 werkuren per week omvat;

  • k. Arbeidsduurfactor: een breuk waarvan de teller bestaat uit de voor de ambtenaar vastgestelde arbeidsduur en de noemer bestaat uit het getal 36;

  • l. deskundige persoon: de door Onze Minister aangewezen deskundige persoon als bedoeld in artikel 14, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet die belast is met de taken, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdelen b of c, van die wet;

  • m. sector Rijk: de ambtelijke diensten van:

    • elk ministerie, met uitzondering van het Ministerie van Defensie;

    • de Tweede Kamer en de Eerste Kamer der Staten-Generaal;

    • de Raad van State;

    • de Algemene Rekenkamer;

    • de Nationale ombudsman;

    • de Hoge Raad van Adel;

    • het Kabinet van de Koning;

    • de Kanselarij der Nederlandse Orden;

    • het secretariaat van de commissie van toezicht op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten;

    • 10° de Raad voor de rechtspraak, de rechtbanken, de gerechtshoven, de Centrale Raad van Beroep, het College van beroep voor het bedrijfsleven, de niet rechterlijke leden van de Raad voor de rechtspraak en van de besturen van voornoemde gerechten daaronder begrepen, en de gemeenschappelijke diensten die twee of meer van de in dit onderdeel genoemde organisaties in stand houden;

    • 11° het secretariaat van de toetsingscommissie inzet bevoegdheden;

  • n. bevoegd gezag: Onze Minister.

Artikel 2

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 Waar in dit reglement sprake is van gezinsleden, worden daaronder verstaan:

    • a. de huwelijkspartner van betrokkene,

    • b. de minderjarige kinderen, adoptief- of stiefkinderen van de betrokkene welke ten laste van betrokkene komen,

    • c. door Onze Minister als gezinslid beschouwde andere minderjarige kinderen, adoptief- of stiefkinderen of pleegkinderen van betrokkene of van diens huwelijkspartner, alsmede

    • d. door Onze Minister als gezinslid beschouwde meerderjarige studerende of invalide kinderen, adoptief-, stief- of pleegkinderen van betrokkene of van diens huwelijkspartner.

  • 2 In dit reglement wordt onder huwelijkspartner mede verstaan de geregistreerde partner alsmede de levenspartner met wie de niet-gehuwde ambtenaar samenwoont en – met het oogmerk duurzaam samen te leven – een gemeenschappelijke huishouding voert op basis van een notarieel verleden samenlevingscontract bevattende de wederzijdse rechten en verplichtingen ter zake van die samenwoning en gemeenschappelijke huishouding. Onder weduwe en weduwnaar wordt mede begrepen de achtergebleven geregistreerde partner alsmede de achtergebleven levenspartner. Tegelijkertijd kan slechts één persoon als levenspartner dan wel weduwe of weduwnaar worden aangemerkt. Onze Minister kan verlangen dat een schriftelijke verklaring van een notaris wordt overgelegd waaruit blijkt dat een samenlevingscontract als bedoeld in de eerste volzin is gesloten.

  • 3 Bij ministeriële regeling worden regels gesteld op grond waarvan een tijdelijke voorziening kan worden getroffen voor de toepassing van dit reglement, indien de vertegenwoordiging van het Koninkrijk in het buitenland waar de betrokken ambtenaar is geplaatst geen notariële bevoegdheid heeft en niet de mogelijkheid bestaat een samenlevingscontract notarieel in het desbetreffende land te doen opmaken.

Artikel 3

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 Waar in dit reglement sprake is van de formatie, wordt daaronder verstaan de kwantitatieve omvang van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de zich daarbinnen voordoende kwalitatieve structuur. De formatie is samengesteld uit formaties van de binnen het ministerie voorkomende dienstonderdelen en de vertegenwoordigingen van het Koninkrijk in het buitenland.

  • 2 Onze Minister stelt na advies van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de formatie vast. Onze Minister bepaalt de inrichting van het Ministerie van Buitenlandse Zaken met inachtneming van de formatie, volgens met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties overeen te komen regels.

Artikel 4

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 Tenzij anders is bepaald, wordt in dit reglement onder salaris, bezoldiging, vakantie-uitkering en eindejaarsuitkering verstaan: hetgeen daaronder wordt verstaan in het BBRA 1984.

  • 2 In gevallen waarin niet is bepaald wie bevoegd is tot het nemen van besluiten of het doen van voordrachten krachtens dit reglement, is Onze Minister bevoegd.

Hoofdstuk Ia. Elektronische berichtgeving

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

Artikel 4a

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 Berichten inzake het maandelijkse in geld vastgestelde loon en de jaaropgave aan de ambtenaar behoeven uitsluitend elektronisch te worden verzonden.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde berichten worden niet uitsluitend elektronisch verzonden:

    • a. indien de ambtenaar geen mogelijkheid heeft om kennis te nemen van een elektronisch verzonden bericht;

    • b. bij ontslag of overlijden van de ambtenaar;

    • c. op verzoek van de ambtenaar in het geval deze een zwaarwegend belang heeft bij incidentele verzending op andere wijze.

  • 3 Onze Minister kan, na overleg met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, nadere regels stellen over de wijze waarop de elektronische verzending geschiedt.

Hoofdstuk II. Algemene en organisatorische bepalingen

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

Artikel 5

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 Bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken bestaat een Dienst Buitenlandse Zaken.

  • 2 De Dienst Buitenlandse Zaken bestaat uit:

    • a. degenen die bij koninklijk besluit, dan wel door Onze Minister, als ambtenaar van de Dienst Buitenlandse Zaken zijn aangesteld;

    • b. degenen die door Onze Minister als werknemer in dienst zijn genomen;

    • c. degenen die bij koninklijk besluit, dan wel door Onze Minister, als honoraire consulaire ambtenaren zijn aangesteld, met inachtneming van het tweede lid van artikel 132;

    • d. degenen die door het hoofd van een der in artikel 7 genoemde vertegenwoordigingen van het Koninkrijk in het buitenland bij die vertegenwoordiging van het Koninkrijk in het buitenland als honorair adviseur zijn aangesteld, met inachtneming van het tweede lid van artikel 140.

  • 3 Met betrekking tot hun dienstverrichtingen worden voorts de in het derde, vierde en zesde lid van artikel 8 genoemde gedetacheerden dan wel toegevoegden gelijkgesteld met degenen die tot de Dienst Buitenlandse Zaken behoren.

Artikel 6

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 De Dienst Buitenlandse Zaken heeft tot taak, het beleid ter zake van de door het Koninkrijk met het buitenland onderhouden betrekkingen en de door de regering bevorderde ontwikkeling van de internationale rechtsorde, ambtelijk voor te bereiden, gestalte te geven, te coördineren en tot uitvoering te brengen; hij staat daartoe onder leiding van Onze Minister, met inachtneming van de verantwoordelijkheden van Onze Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, alsmede van Onze Minister van Economische Zaken ingevolge het vijfde lid van artikel 12.

  • 2 Met inachtneming van het volkenrecht, in het bijzonder de voor het Koninkrijk, Nederland, Aruba, Curaçao of Sint Maarten bindende internationale verdragen en andere overeenkomsten alsmede de buitenlandse wetten en gebruiken, omvat de in het eerste lid genoemde taak mede:

    • a. het vertegenwoordigen van het Koninkrijk buiten zijn grondgebied;

    • b. het uitdragen en toelichten van het beleid van het Koninkrijk ten aanzien van internationale vraagstukken en ontwikkelingen;

    • c. het behartigen en beschermen van de belangen van het Koninkrijk, van Nederlanders en van rechtspersonen van Nederland, Aruba, Curaçao en Sint Maarten buiten het grondgebied van het Koninkrijk;

    • d. het verzamelen, verwerken en verstrekken van inlichtingen omtrent internationale ontwikkelingen ten behoeve van de overheid van Nederland, Aruba, Curaçao en Sint Maarten, van Nederlanders en van rechtspersonen van Nederland, Aruba, Curaçao en Sint Maarten;

    • e. het verrichten van de gerechtelijke, buitengerechtelijke en administratieve handelingen en werkzaamheden welke krachtens internationale overeenkomsten en de wetten en voorschriften van het Koninkrijk aan ambtenaren die in diplomatieke of consulaire functies zijn aangesteld, zijn opgedragen en waartoe zij bevoegd zijn verklaard;

    • f. andere bij koninklijk besluit, dan wel door de regering, door tussenkomst van Onze Minister, aan vertegenwoordigingen van het Koninkrijk in het buitenland op te dragen werkzaamheden welke met het buitenlands beleid dan wel de bevordering van de internationale rechtsorde samenhangen.

Artikel 7

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 Het Ministerie van Buitenlandse Zaken omvat het in Nederland gevestigde deel van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, verder aangeduid met departement, en de vertegenwoordigingen van het Koninkrijk in het buitenland.

  • 2 De vertegenwoordigingen van het Koninkrijk in het buitenland kunnen zijn:

    • a. vaste diplomatieke zendingen, te weten ambassades en gezantschappen;

    • b. permanente vertegenwoordigingen van het Koninkrijk bij internationale organisaties, ook als deze in Nederland zijn gevestigd;

    • c. consulaire posten, te weten consulaten-generaal, consulaten, vice-consulaten en consulaire agentschappen;

    • d. tijdelijke diplomatieke zendingen;

    • e. andere, naar het oordeel van Onze Minister met de onder a tot en met d vergelijkbare, posten.

  • 3 De in het tweede lid genoemde vertegenwoordigingen van het Koninkrijk in het buitenland worden bij koninklijk besluit naar behoefte ingesteld, geopend, verplaatst, gesloten en opgeheven; bij de instelling worden hun hoedanigheid en plaats van vestiging of bestemming bepaald.

  • 4 Het ambtsgebied van een vaste diplomatieke zending omvat het grondgebied van de staat of de staten waar de zending wordt onderhouden.

  • 5 Onze Minister bepaalt voor elke consulaire post een ressort en kan dit naar behoefte wijzigen. Binnen de ressorten van consulaire posten kan hij sub-ressorten instellen voor consulaire posten van dezelfde of lagere orde.

  • 6 Consulaire posten die zich binnen het ambtsgebied van een vaste diplomatieke zending bevinden zijn daaraan ondergeschikt tenzij Onze Minister anders bepaalt.

Artikel 8

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 Bij het departement kunnen werkzaam zijn:

    • a. ambtenaren;

    • b. ambtenaren van Aruba, Curaçao en Sint Maarten welke door Onze Minister in overeenstemming met de regering van Aruba, Curaçao dan wel Sint Maarten, bij het departement zijn gedetacheerd.

    • c. anderen dan de onder a en b genoemden die door of in overeenstemming met Onze Minister tijdelijk op het departement zijn tewerkgesteld.

  • 2 Bij de vertegenwoordigingen van het Koninkrijk in het buitenland kunnen werkzaam zijn:

    • a. ambtenaren;

    • b. werknemers als bedoeld in artikel 114;

    • c. degenen die bij koninklijk besluit dan wel door Onze Minister als honorair consulair ambtenaar zijn aangesteld;

    • d. honoraire adviseurs, in de zin van artikel 5, tweede lid, onder d.

  • 3 Bij de vertegenwoordigingen van het Koninkrijk in het buitenland kunnen voorts ter verdere verwezenlijking van de in artikel 6 genoemde taak

    • a. in overeenstemming met Onze Minister worden gedetacheerd ambtenaren van een ander ministerie, wier detachering geschiedt door Onze Minister, hoofd van het betrokken ministerie;

    • b. werknemers, bedoeld in artikel 115 werkzaam zijn.

  • 4 Aan de vertegenwoordigingen van het Koninkrijk in het buitenland kunnen voorts ter verdere verwezenlijking van de in artikel 6 genoemde taak door Onze Minister worden toegevoegd ambtenaren van een ander ministerie, dan wel van Aruba, Curaçao en van Sint Maarten, die met het oog op die tewerkstelling tijdelijk ter beschikking zijn gesteld van Onze Minister.

  • 5 Onze Minister kan voorts, onder door hem te stellen voorwaarden, anderen dan degenen bedoeld in het tweede tot en met vierde lid tijdelijk bij een vertegenwoordiging van het Koninkrijk in het buitenland werkzaam laten zijn.

  • 6 In bijzondere gevallen kunnen aan tijdelijke diplomatieke zendingen anderen dan de in het tweede, derde, vierde en vijfde lid genoemden, worden toegevoegd.

  • 7 Onze Minister kan, voor wat betreft de dienstverrichtingen van degenen die in het derde, vierde en zesde lid zijn genoemd, in overeenstemming met zijn betrokken ambtgenoot, dan wel met de regering van Aruba, Curaçao onderscheidenlijk Sint Maarten; nadere regelen stellen.

  • 8 Onze Minister, hoofd van het betrokken ministerie, stelt in overeenstemming met Onze Minister de vergoedingen en tegemoetkomingen vast welke verband houden met de in het derde lid, onder a, bedoelde detacheringen volgens de regelen die bij of krachtens dit reglement zijn gesteld.

  • 9 Op degenen die ingevolge het vierde lid aan een vertegenwoordiging van het Koninkrijk in het buitenland worden toegevoegd, kan Onze Minister bepalingen van dit reglement, welke gelden voor ambtenaren, van overeenkomstige toepassing verklaren.

Artikel 9

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 De hoofden van de in artikel 7 genoemde vertegenwoordigingen van het Koninkrijk in het buitenland worden, behoudens het hierna in het tweede en derde lid bepaalde, bij koninklijk besluit uit de ambtenaren benoemd.

  • 2 Tot hoofd van een consulaire post kan bij koninklijk besluit ook een honorair consulair ambtenaar worden aangesteld.

  • 3 Tot hoofd van een tijdelijke diplomatieke zending kan bij koninklijk besluit ook een persoon die geen ambtenaar is worden aangesteld, mits deze de Nederlandse nationaliteit bezit.

  • 4 Hoofden van vertegenwoordigingen van het Koninkrijk in het buitenland worden bij koninklijk besluit, waar nodig, van geloofds- en terugroepingsbrieven, benoemingsbrevetten of inleidingsbrieven voorzien.

  • 5 Als hoofd van een vaste diplomatieke zending kan door Onze Minister, indien een benoeming als bedoeld in het eerste lid niet heeft plaatsgevonden, een ambtenaar worden aangewezen in de hoedanigheid van Zaakgelastigde. Onze Minister voorziet deze, indien nodig, van een inleidingsbrief.

Artikel 10

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 Het hoofd van een vertegenwoordiging van het Koninkrijk in het buitenland is jegens Onze Minister verantwoordelijk voor de leiding en inrichting van die vertegenwoordiging, alsmede voor de goede verrichting van de dienst, zulks met inachtneming van artikel 12.

  • 2 Voorts is deze verantwoordelijk voor:

    • a. een juist beheer van de zaken en andere waarden in gebruik bij of toevertrouwd aan die vertegenwoordiging van het Koninkrijk in het buitenland;

    • b. een goed comptabel en financieel beheer;

    • c. het toezicht op de ambtenaar die als rekenplichtig ambtenaar in de zin van de Comptabiliteitswet 2001 het beheer voert over de aan de vertegenwoordiging van het Koninkrijk in het buitenland toevertrouwde gelden en geldswaardige papieren.

  • 3 Het hoofd van een vaste diplomatieke zending heeft het toezicht op ambtenaren en overheidsinstellingen van Nederland, Aruba, Curaçao en Sint Maarten die zich duurzaam of tijdelijk voor ambtsverrichtingen in zijn ambtsgebied bevinden. Betrokkene kan in dit ambtsgebied tevens toezicht uitoefenen op de werkzaamheden van instellingen van Nederland, Aruba, Curaçao en Sint Maarten, geen ondernemingen zijnde, die zich bezighouden met de bevordering van de belangen van Nederland, Aruba, Curaçao en Sint Maarten en de uitvoering van het overheidsbeleid, alsmede op die van de vertegenwoordigingen of neveninstellingen daarvan. De vorige volzin geldt niet ten aanzien van een permanente vertegenwoordiging van het Koninkrijk bij een internationale organisatie met betrekking tot het vertegenwoordigen van het Koninkrijk bij die internationale organisatie, en ten aanzien van een tijdelijke diplomatieke zending met betrekking tot de aangelegenheid waartoe die tijdelijke diplomatieke zending werd ingesteld.

  • 4 Het hoofd van een vaste diplomatieke zending geeft aanwijzingen aan en oefent toezicht uit op de hoofden van consulaire posten die aan die vaste diplomatieke zending ondergeschikt zijn en kan het toezicht, bedoeld in het derde lid, overdragen aan deze consulaire posten.

  • 5 De bevoegdheden, in het derde en vierde lid voorzien, worden ook uitgeoefend door hoofden van consulaire posten, niet gelegen in het ambtsgebied van een vaste diplomatieke zending.

Artikel 11

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 Het hoofd van een vertegenwoordiging van het Koninkrijk in het buitenland verlaat diens standplaats niet zonder in de leiding of waarneming ervan te hebben voorzien met inachtneming van het tweede tot en met zesde lid.

  • 2 Voor afwezigheid van de standplaats binnen het land van vestiging, alsmede voor verblijf buiten het land van vestiging behoeft betrokkene steeds de voorafgaande goedkeuring van Onze Minister, welke goedkeuring ook kan worden ontleend aan een door Onze Minister voor die vertegenwoordiging van het Koninkrijk in het buitenland vastgestelde regeling.

  • 3 Indien de plaats van hoofd van een vertegenwoordiging van het Koninkrijk in het buitenland openstaat, of indien het hoofd van een vertegenwoordiging van het Koninkrijk in het buitenland buiten het ambtsgebied verblijft dan wel, indien het een consulaire post betreft, buiten het ressort van die consulaire post, dan wel buiten staat is diens functie uit te oefenen, is de hoogste bij die vertegenwoordiging van het Koninkrijk in het buitenland geplaatste ambtenaar in vaste dienst met de waarneming belast, tenzij Onze Minister anders bepaalt.

  • 4 Degene die met de waarneming is belast treedt op als tijdelijk hoofd van die vertegenwoordiging van het Koninkrijk in het buitenland; betrokkene is niet bevoegd om zonder dringende noodzaak wijziging te brengen in de dienstverrichting alsmede de inrichting van de vertegenwoordiging van het Koninkrijk in het buitenland.

  • 5 Degene die met de waarneming van een vaste diplomatieke zending is belast treedt, indien betrokkene bij de desbetreffende staat met een diplomatieke titel is ingeleid, op als Tijdelijk Zaakgelastigde.

  • 6 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de waarneming van vertegenwoordigingen van het Koninkrijk in het buitenland.

Artikel 12

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 Allen die bij de vertegenwoordigingen van het Koninkrijk in het buitenland werkzaam zijn, oefenen hun werkzaamheden uit overeenkomstig de voorschriften dan wel aanwijzingen die bij koninklijk besluit dan wel door Onze Minister zijn gesteld of gegeven, onverminderd het tweede tot en met vijfde lid.

  • 2 Zij staan daarbij onder leiding van het hoofd van de desbetreffende vertegenwoordiging van het Koninkrijk in het buitenland of, bij diens afwezigheid of verhindering, van degene die met de leiding of waarneming is belast.

  • 3 De ambtenaren bedoeld in het derde lid van artikel 8, oefenen hun werkzaamheden uit overeenkomstig de voorschriften en aanwijzingen welke worden gegeven door Onze Minister, hoofd van het betrokken ministerie, behoudens bedenkingen van Onze Minister of van het hoofd van de desbetreffende vertegenwoordiging van het Koninkrijk in het buitenland, in welk geval gehandeld dient te worden overeenkomstig de regeling welke ter zake door Onze Minister, in overeenstemming met Onze Minister, hoofd van het betrokken ministerie, is vastgesteld.

  • 4 Voor wat ontwikkelingssamenwerking betreft, worden deze voorschriften en aanwijzingen vastgesteld door Onze Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking.

  • 5 Voor wat economische werkzaamheden betreft, worden deze voorschriften en aanwijzingen vastgesteld op de door Onze Minister en Onze Minister van Economische Zaken overeengekomen wijze. Binnen het kader van deze overeenkomst zijn de Directeur-Generaal voor de Buitenlandse Economische Betrekkingen, alsmede de Directeur voor Exportbevordering en Economische Voorlichting, ter zake van economische onderwerpen bevoegd, onder verantwoordelijkheid van Onze Minister van Economische Zaken rechtstreeks bijzondere instructies aan de hoofden der vertegenwoordigingen van het Koninkrijk in het buitenland te geven.

Artikel 13

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 Onze Minister draagt, zoveel mogelijk overeenkomstig de regels welke gelden voor degenen die op het departement werkzaam zijn, zorg voor een zo goed mogelijk arbeidsomstandighedenbeleid voor degenen die werkzaam zijn bij een vertegenwoordiging van het Koninkrijk in het buitenland.

  • 2 Ter voorbereiding op plaatsing in het buitenland, gedurende plaatsing in het buitenland, en in verband met terugplaatsing naar Nederland van ambtenaren, heeft het eerste lid tevens betrekking op hun gezinsleden. In dit kader erkent Onze Minister de bijzondere positie van de huwelijkspartner van de in het buitenland geplaatste ambtenaar.

  • 3 Bij ministeriële regeling kunnen voor de verwezenlijking van het eerste lid regels worden gesteld. De in het eerste lid bedoelden zijn gehouden zich naar die regelen te gedragen en zich er voor in te spannen dat deze voor zover van toepassing door hun gezinsleden worden nageleefd.

  • 4 Komt aan het gezinsverband in het buitenland van degenen die in het tweede lid van dit artikel zijn genoemd geheel of ten dele een eind, dan richt de bevordering van het welzijn zich, binnen door Onze Minister te stellen grenzen, en indien door betrokkenen gewenst, mede op de herplaatsing van de repatriërenden in de Nederlandse samenleving of andere samenleving van hun keuze.

  • 5 Het eerste tot en met vierde lid is van overeenkomstige toepassing op degenen die op de voet van het derde tot en met zesde lid van artikel 8 bij een vertegenwoordiging van het Koninkrijk in het buitenland zijn gedetacheerd, dan wel daaraan zijn toegevoegd.

  • 6

    • a. Onze Minister benoemt één of meer ambtenaren tot contactfunctionaris.

    • b. De Contactfunctionaris adviseert en assisteert gezinsleden van ambtenaren op hun verzoek aangaande zaken die verband houden met het persoonlijk welzijn van die gezinsleden in verband met de plaatsing van de ambtenaar in het buitenland, en adviseert Onze Minister aangaande voorzieningen in verband met het persoonlijk welzijn van de ambtenaar en diens gezinsleden.

Artikel 14

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 De bepalingen van dit reglement vinden slechts toepassing, voor zover niet bij of krachtens een wet anders is of wordt bepaald.

Artikel 15

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

Door Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties krachtens artikel 4a van het ARAR gestelde regels ten aanzien van de werving en selectie van ambtenaren zijn van overeenkomstige toepassing. Bij ministeriële regeling kunnen nadere en zonodig afwijkende regels worden gesteld.

Hoofdstuk III. Toepasselijkheid van bepalingen

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

Artikel 16

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 6 In de artikelen van de in het eerste tot en met vijfde lid genoemde hoofdstukken worden waar nodig bepalingen van andere hoofdstukken van overeenkomstige toepassing verklaard, of wordt de toepasselijkheid van artikelen beperkt tot een groep of groepen van degenen die daarin zijn genoemd.

  • 7 De hoofdstukken VI, VIII en IX zijn niet van toepassing op ambtenaren met gedeeltelijke dag-, week- of jaartaken, die niet regelmatig dienst doen. Ten aanzien van de in die hoofdstukken geregelde onderwerpen worden voor hen voor elk betrokken dienstonderdeel de nodige bepalingen vastgesteld.

Hoofdstuk IV. Aanstelling

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

Paragraaf 1. De aanstelling

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

Artikel 17. Aanstelling

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 De aanstelling geschiedt in vaste of tijdelijke dienst.

  • 2 De aanstelling geschiedt in vaste dienst, tenzij er grond is een aanstelling in tijdelijke dienst te verlenen. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld.

  • 3 De aanstelling geschiedt in de regel met het oogmerk van wisselende functievervulling op het departement en bij vertegenwoordigingen van het Koninkrijk in het buitenland.

  • 4 Degene die geen Nederlander is, kan slechts worden aangesteld indien:

    • a. hem in Nederland rechtmatig verblijf is toegestaan als bedoeld in artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000 en Onze Minister voor hem beschikt over een tewerkstellingsvergunning als bedoeld in de Wet arbeid vreemdelingen, tenzij die tewerkstellingsvergunning krachtens laatstgenoemde wet niet is vereist, en

    • b. aanstelling niet geschiedt met het in het derde lid genoemde oogmerk, maar met het oogmerk van functievervulling op het departement.

  • 5 Onder aanstelling in vaste dienst wordt tevens verstaan de indiensttreding van een ambtenaar in vaste dienst in algemene dienst van het rijk als bedoeld in artikel 5a van het ARAR. Voor de duur van het dienstverband bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken is op betrokkene niet het ARAR, maar dit reglement van toepassing.

Artikel 18. Aanstelling in vaste dienst

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

De aanstelling in vaste dienst geschiedt in algemene dienst van het rijk.

Artikel 19. Aanstelling in tijdelijke dienst

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 Een aanstelling in tijdelijke dienst wordt verleend voor:

    • a. een kalenderperiode, of

    • b. een andere objectief bepaalbare periode.

  • 2 Een aanstelling in tijdelijke dienst kan plaatsvinden:

    • a. voor een proeftijd van ten hoogste twee jaar, zonodig ambtshalve te verlengen met de tijd gedurende welke de ambtenaar de proeftijd niet in werkelijke dienst heeft doorgebracht;

    • b. voor een tijd van ten hoogste drie maanden, indien de betrokkene de verlangde verklaring omtrent het gedrag, bedoeld in artikel 23, zesde lid, nog niet in zijn bezit heeft;

    • c. voor het verrichten van werkzaamheden waarvoor slechts tijdelijk een beroep op de arbeidsmarkt kan worden gedaan;

    • d. voor een opleiding tot een beroep of verdere theoretische of praktische vorming;

    • e. voor oproepkrachten;

    • f. voor een andere reden.

  • 3 In het geval een aanstelling in tijdelijke dienst voor een proeftijd is voorafgegaan door een andere aanstelling in tijdelijke dienst krachtens het tweede lid, onder b tot en met f, wordt de maximale duur van de proeftijd verminderd met de duur van die andere aanstelling, indien:

    • a. beide aanstellingen in tijdelijke dienst zijn verleend door Onze Minister;

    • b. de andere aanstelling in tijdelijke dienst is beëindigd binnen een periode van drie maanden direct voorafgaande aan de aanstelling in tijdelijke dienst voor een proeftijd, en

    • c. het in deze beide aanstellingen in tijdelijke dienst dezelfde werkzaamheden betreft.

  • 4 Vanaf de dag waarop na het verstrijken van de door Onze Minister vastgestelde proeftijd de aanstelling in tijdelijke dienst stilzwijgend wordt voortgezet, geldt dat er een aanstelling in vaste dienst is verleend.

  • 5 De aanstelling in tijdelijke dienst, bedoeld in het tweede lid, onder b tot en met f, wordt geacht opnieuw voor dezelfde tijd, maar telkens ten hoogste voor een jaar op dezelfde voorwaarden te zijn verleend in geval van stilzwijgende voortzetting na het verstrijken van de tijd, voor welke zij is verleend.

  • 6 De aanstelling in tijdelijke dienst geldt als een aanstelling in vaste dienst vanaf de dag waarop:

    • a. door Onze Minister verleende aanstellingen in tijdelijke dienst elkaar met tussenpozen van niet meer dan drie maanden hebben opgevolgd en een periode van 36 maanden, deze tussenpozen inbegrepen, hebben overschreden, of

    • b. meer dan drie door Onze Minister verleende aanstellingen in tijdelijke dienst elkaar hebben opgevolgd met tussenpozen van niet meer dan drie maanden.

  • 7 Het zesde lid is van overeenkomstige toepassing, indien de ambtenaar voorafgaande aan een door Onze Minister verleende aanstelling in tijdelijke dienst dan wel tussen twee door Onze Minister verleende aanstellingen in tijdelijke dienst binnen zijn gezagsbereik op een andere titel dan een aanstelling dezelfde werkzaamheden heeft verricht.

  • 8 Het zesde lid, aanhef en onder a, is niet van toepassing op een aanstelling, aangegaan voor niet meer dan drie maanden, die onmiddellijk volgt op een aanstelling van 36 maanden of langer.

Paragraaf 2. Individuele arbeidsvoorwaarden. Vast en variabel aantal uren

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

Artikel 20. Aanstelling met buiten toepassing verklaring van onderdelen van het RDBZ en andere besluiten

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 In zeer bijzondere gevallen kan op aanvraag van betrokkene een aanstelling in tijdelijke dienst worden verleend waarin ten aanzien van hem dit besluit gedeeltelijk of andere algemene maatregelen van bestuur als bedoeld in artikel 125, eerste lid, van de Ambtenarenwet die specifiek betrekking hebben op ambtenaren in de zin van dit besluit of van het ARAR, geheel of gedeeltelijk buiten toepassing worden verklaard.

  • 2 Door Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties gestelde nadere regels omtrent het eerste lid zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 21. Aanstelling voor vast of variabel aantal uren

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 De aanstelling geschiedt voor een vast aantal uren of voor een variabel aantal uren.

  • 2 Indien de aanstelling geschiedt voor een variabel aantal uren wordt daarbij een aantal garantie-uren bepaald.

  • 3 Indien het dienstbelang zich in bijzondere gevallen verzet tegen het bepalen van een aantal garantie-uren kan Onze Minister regels stellen waarbij wordt afgeweken van het tweede lid.

Paragraaf 3. Bevoegdheid tot aanstelling

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

Artikel 22. Tot aanstelling bevoegd gezag

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

De aanstelling van de ambtenaar vindt plaats door Onze minister.

Paragraaf 4. Voorwaarden voor aanstelling

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

Artikel 23. Onderzoek naar geschiktheid en bekwaamheid

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 Een aanstelling voor de tijd van langer dan drie maanden kan slechts plaatsvinden, indien Onze Minister op grond van de gegevens waarover hij beschikt van oordeel is dat de betrokkene in voldoende mate geschikt en bekwaam is.

  • 2 Onze Minister kan voor een bepaalde functie of voor een groep van functies eisen van geschiktheid en bekwaamheid vaststellen waaraan de betrokkene moet voldoen om voor een aanstelling in aanmerking te komen.

  • 3 Teneinde vast te stellen of de betrokkene in voldoende mate geschikt of bekwaam is, wordt deze aan een onderzoek onderworpen, waaronder begrepen het verifiëren en zo nodig aanvullen van de gegevens die door de betrokkene desgevraagd zijn verstrekt.

  • 4 Het onderzoek, bedoeld in het derde lid, omvat tevens:

    • a. een psychologisch onderzoek, indien daaraan naar het oordeel van Onze Minister behoefte bestaat;

    • b. een geneeskundig onderzoek, indien

      • 1°. dit op grond van een wettelijk voorschrift verplicht is gesteld;

      • 2°. op grond van functie-eisen een onderzoek naar de medische geschiktheid van de betrokkene noodzakelijk is, of

      • 3°. indien de aanstelling geschiedt met het oogmerk van wisselende functievervulling op het departement en bij vertegenwoordigingen van het Koninkrijk in het buitenland, in welk geval het onderzoek door de deskundige persoon of de arbodienst gericht is op de bepaling van de medische geschiktheid voor dienstverrichting waar ook ter wereld.

  • 5 Onze Minister stelt vast voor welke functies een onderzoek naar de medische geschiktheid van de betrokkene noodzakelijk is.

  • 6 Onze Minister kan, met uitzondering van de gevallen, bedoeld in het zevende en achtste lid, van de betrokkene vergen dat deze een verklaring omtrent het gedrag als bedoeld in de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens overlegt.

  • 7 Indien een functie niet zijnde een vertrouwensfunctie als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder a, van de Wet veiligheidsonderzoeken, bijzondere eisen stelt aan de integriteit of de verantwoordelijkheid van degene die deze functie vervult en indien een zwaarwegend algemeen belang dit vordert, kunnen aan Onze Minister justitiële gegevens worden verstrekt voor het verrichten van een onderzoek naar de betrouwbaarheid en de geschiktheid van een kandidaat voor die functie. Aanstelling in een zodanige functie is slechts mogelijk, indien op grond van het onderzoek tegen de vervulling door betrokkene van de desbetreffende functie geen bezwaar blijkt te bestaan.

  • 9 Onze Minister stelt nadere regels vast ter uitvoering van het onderzoek, bedoeld in het zevende lid. Deze nadere regels dienen in ieder geval waarborgen te bevatten omtrent een voldoende bescherming van de persoonlijke levenssfeer van betrokkene.

  • 10 Het geneeskundig onderzoek, bedoeld in het vierde lid, onderdeel b, mag pas plaatsvinden, indien de betrokkene naar het oordeel van Onze Minister op grond van het onderzoek, bedoeld in het derde lid, en eventueel na het psychologisch onderzoek, bedoeld in het vierde lid, onderdeel a, overigens voldoende bekwaam en geschikt is. Ook een verklaring omtrent het gedrag mag dan pas worden gevraagd.

  • 11 Een onderzoek als bedoeld in het zevende lid of een veiligheidsonderzoek wordt pas ingesteld als naar het oordeel van Onze Minister de betrokkene bekwaam en geschikt is voor de desbetreffende functie of voor wisselende functievervulling op het departement en bij vertegenwoordigingen van het Koninkrijk in het buitenland.

  • 12 Door Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties gestelde nadere regels omtrent het onderzoek, bedoeld in het derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 23a

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

Bij wijziging van omstandigheden, zoals bij omzetting van een tijdelijke in een vaste aanstelling of bij plaatsing of tijdelijke tewerkstelling in een andere functie, niet zijnde een vertrouwensfunctie als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder a, van de Wet veiligheidsonderzoeken, kan een verklaring omtrent het gedrag verlangd worden of, indien het een functie betreft die bijzondere eisen stelt aan de integriteit of verantwoordelijkheid van de betrokkene, kan om justitiële gegevens worden verzocht, indien de wijziging van omstandigheden zodanig is dat dat nodig is.

Artikel 23b. Kosten en uitslag geneeskundig onderzoek

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 De kosten van het geneeskundig onderzoek en het hernieuwd geneeskundig onderzoek komen voor rekening van het Rijk. Hier te lande daartoe gemaakte reis- en verblijfkosten worden vergoed op de voet van het Reisbesluit binnenland. Buitenslands gemaakte reis- en verblijfkosten komen voor vergoeding in aanmerking voor zover daartoe vooraf door het bevoegd gezag is besloten.

  • 2 De uitslag van het geneeskundig onderzoek wordt uiterlijk binnen twee weken na vaststelling aan de betrokkene medegedeeld.

  • 3 De betrokkene kan binnen twee weken nadat hem de uitslag van het geneeskundig onderzoek is meegedeeld, een hernieuwd geneeskundig onderzoek aanvragen.

  • 4 Door Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties gestelde nadere regels omtrent het hernieuwd geneeskundig onderzoek zijn van overeenkomstige toepassing. Dit hernieuwd geneeskundig onderzoek mag niet worden verricht door de arts die het geneeskundig onderzoek heeft verricht.

  • 5 Bij wijziging van een tijdelijke in een vaste aanstelling vindt niet opnieuw een geneeskundig onderzoek plaats, tenzij ten aanzien van de geschiktheid van de betrokkene ernstige twijfel is gerezen.

  • 6 De betrokkene die op grond van artikel 23, vierde lid, onderdeel b, is onderworpen aan een geneeskundig onderzoek, wordt bij plaatsing in een andere functie opnieuw aan een onderzoek naar de medische geschiktheid onderworpen indien betrokkene voor het vervullen van die functie aan andere medische eisen dient te voldoen dan voor de tot dusverre vervulde functie.

  • 7 a. Gezinsleden van de in artikel 23, vierde lid, onder b, ten 2°, bedoelde ambtenaar die in tijdelijke dienst is aangesteld om tijdelijk werkzaam te zijn bij een vertegenwoordiging van het Koninkrijk in het buitenland, worden, mede vanwege het bepaalde in artikel 36, vierde lid, in de gelegenheid gesteld, door middel van een geneeskundig onderzoek inzicht te verwerven in hun geschiktheid tot verblijf in het desbetreffende land.

    b. Gezinsleden van de in artikel 23, vierde lid, onder b, ten 3°, bedoelde ambtenaar worden, mede vanwege het bepaalde in artikel 36, vierde lid, in de gelegenheid gesteld, door middel van een geneeskundig onderzoek inzicht te verwerven in hun geschiktheid tot verblijf waar ook ter wereld.

    c. Op de onderdelen a en b is het eerste tot en met vierde lid van overeenkomstige toepassing.

Artikel 23c. Kosten en uitslag psychologisch onderzoek

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 Aan de betrokkene die is onderworpen aan een psychologisch onderzoek als bedoeld in artikel 23, vierde lid, onderdeel a, wordt op zijn verzoek binnen twee weken na de vaststelling van de uitslag van het onderzoek inzage verleend in die uitslag. Dit vindt plaats in het kader van een nagesprek met de psycholoog die het onderzoek heeft verricht.

  • 2 Mededeling van de uitslag van het onderzoek aan Onze Minister blijft achterwege, indien de betrokkene uiterlijk een week nadat hij van de uitslag van het onderzoek heeft kennis genomen zijn wens daartoe schriftelijk heeft meegedeeld aan degene die met het onderzoek is belast.

  • 3 De uitslag van het onderzoek wordt niet eerder dan twee weken nadat betrokkene van de uitslag van het onderzoek heeft kennis genomen, medegedeeld aan Onze Minister, tenzij die mededeling op een eerder tijdstip nodig is en de betrokkene met die eerdere mededeling schriftelijk heeft ingestemd.

  • 4 Voor zover dit niet heeft plaatsgevonden overeenkomstig het bepaalde in het eerste lid heeft de betrokkene recht op een nagesprek met de psycholoog die het onderzoek heeft verricht.

  • 5 De betrokkene kan na afloop van het in het eerste en vierde lid bedoelde nagesprek afschrift nemen van de uitslag of daarvan een fotokopie krijgen overeenkomstig het in en krachtens artikel 12 van de Wet openbaarheid van bestuur bepaalde.

  • 6 De kosten van het onderzoek en van het nagesprek komen voor rekening van het Rijk. Hier te lande daartoe gemaakte reis- en verblijfkosten worden vergoed op de voet van het Reisbesluit binnenland. Buitenslands gemaakte reis- en verblijfkosten komen voor vergoeding in aanmerking voor zover daartoe vooraf door het bevoegd gezag is besloten.

Paragraaf 5. De akte van aanstelling en andere bescheiden

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

Artikel 24. Akte van aanstelling

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 Aan de ambtenaar wordt, zo mogelijk voordat zijn aanstelling een aanvang neemt, een akte van aanstelling uitgereikt, waarin in ieder geval worden vermeld:

    • a. de naam, de voornamen en de geboortedatum van de ambtenaar;

    • b. de naam van het ministerie en het dienstonderdeel waarbij hij werkzaam zal zijn;

    • c. de datum, met ingang waarvan hij wordt aangesteld;

    • d. of de aanstelling geschiedt in vaste of tijdelijke dienst, en

    • e. of de aanstelling geschiedt met het oogmerk van wisselende functievervulling op het departement en bij vertegenwoordigingen van het Koninkrijk in het buitenland, dan wel met het oogmerk van wisselende functievervulling op het departement.

  • 2 Indien de aanstelling geschiedt in tijdelijke dienst, wordt bovendien in de akte van aanstelling vermeld:

    • a. de duur van de aanstelling in tijdelijke dienst;

    • b. de toepasselijke, in artikel 19, tweede lid, omschreven grond(en) voor de aanstelling in tijdelijke dienst, en

    • c. de specifieke reden, indien sprake is van een aanstelling op grond van artikel 19, tweede lid, onder f.

  • 3 Indien de aanstelling geschiedt in tijdelijke dienst met toepassing van artikel 20, eerste lid, wordt bovendien in de akte van aanstelling vermeld welke van de in dat artikellid bedoelde regelingen geheel of gedeeltelijk buiten toepassing zijn verklaard.

  • 4 Indien de aanstelling geschiedt voor een variabel aantal uren wordt in de akte van aanstelling in voorkomende gevallen bovendien het op grond van artikel 21, tweede lid, voor de ambtenaar geldende aantal garantie-uren vermeld.

  • 5 In geval van indiensttreding van een ambtenaar in vaste dienst in algemene dienst van het rijk als bedoeld in artikel 17, vijfde lid, zijn het eerste, tweede en vierde lid van overeenkomstige toepassing.

Artikel 24a. Nadere schriftelijke mededelingen

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

Voor zover deze gegevens op hem betrekking hebben en niet reeds in de akte van aanstelling zijn vermeld, worden aan de ambtenaar zo spoedig mogelijk schriftelijk medegedeeld:

  • a. het dienstonderdeel waarbij en de functie waarin hij wordt geplaatst, de periode gedurende welke hij in die functie wordt geplaatst alsmede de hem aangewezen standplaats;

  • b. de salarisschaal en de voor de bepaling van die schaal in acht genomen regels;

  • c. het salaris dat hem is toegekend, alsmede het salarisnummer en het tijdstip waarop het salaris voor de eerste maal periodiek zal kunnen worden verhoogd.

Artikel 24b. Informeren over hoofdlijnen van de rechtspositie

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 De ambtenaar wordt bij zijn aanstelling schriftelijk op de hoogte gesteld van de hoofdlijnen van zijn rechtspositie.

  • 2 Regelingen waarin zijn rechtspositie is neergelegd, worden op een voor de ambtenaar gemakkelijk toegankelijke plaats ter inzage gelegd. Van deze regelingen kan hij kosteloos afschriften maken voor zover dat redelijkerwijs nodig is.

  • 3 De schriftelijk vastgestelde en voor hem geldende regelingen en instructies, welke hij bij de vervulling van zijn dienst heeft na te leven, worden eveneens op een voor de ambtenaar gemakkelijk toegankelijke plaats ter inzage gelegd. Ingeval de vermelde regelingen en instructies niet schriftelijk zijn vastgelegd, worden deze behoorlijk te zijner kennis gebracht.

Hoofdstuk V. Loopbaanvorming

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

Artikel 25. Mobiliteitsbevordering

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 De ambtenaar die is aangesteld in vaste dienst dan wel in tijdelijke dienst voor een proeftijd, wordt in de gelegenheid gesteld zijn mobiliteit te bevorderen, onder meer door scholing.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde ambtenaar draagt, onder meer door scholing, zorg voor de bevordering van zijn mobiliteit, voor zover dat redelijkerwijs van hem kan worden gevergd.

  • 3 Bij ministeriële regeling of bij beleidsregel van Onze Minister worden regels gesteld betreffende de bevordering van de mobiliteit.

  • 4 In dit artikel wordt onder bevordering van mobiliteit verstaan de vergroting van de geschiktheid van de ambtenaar voor de vervulling van een andere functie dan die waarin hij is of was geplaatst.

Artikel 25a. Loopbaanscan

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 De ambtenaar die ten minste drie jaar een functie dan wel vergelijkbare of uitwisselbare functies vervult, heeft de mogelijkheid om, op kosten van het bevoegd gezag, eenmaal per vijf jaar een vertrouwelijke loopbaanscan te doen, met behulp van een professionele loopbaandeskundige.

  • 2 De ambtenaar kan de uitkomsten van de loopbaanscan inbrengen in het gesprek, bedoeld in artikel 78, ter ondersteuning van het maken van afspraken over de wijze waarop de persoonlijke ontwikkeling van de ambtenaar bevorderd kan worden.

Artikel 26. Plaatsingsduur

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 Plaatsing in een functie geschiedt voor een vooraf bepaalde periode. Na afloop van de voor de ambtenaar vastgestelde plaatsingsduur eindigt de plaatsing.

  • 2 Met inachtneming van de in of krachtens de artikelen 27 en 29 gestelde regels wordt de ambtenaar, aangesteld in vaste dienst of in tijdelijke dienst voor een proeftijd, in een andere functie geplaatst. In bijzondere gevallen kan plaatsing in dezelfde functie geschieden.

  • 3 Om redenen ontleend aan het dienstbelang of aan het belang van de betrokken ambtenaar of diens gezinsleden, kan een plaatsing worden verlengd, dan wel worden beëindigd op een eerder tijdstip dan bedoeld in het eerste lid.

  • 4 Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld voor de toepassing van dit artikel.

Artikel 27. Plaatsingen

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 Plaatsing in een functie geschiedt, behoudens het gestelde in artikel 29, op het departement of bij een vertegenwoordiging van het Koninkrijk in het buitenland. Een plaatsing bij een vertegenwoordiging van het Koninkrijk in het buitenland wordt, behoudens bijzondere omstandigheden, niet gevolgd door een plaatsing bij diezelfde vertegenwoordiging.

  • 2 De ambtenaar maakt op de daarvoor vastgestelde wijze kenbaar naar welke functies zijn voorkeur voor plaatsing in een volgende functie uitgaat.

  • 3 De ambtenaar kan in een andere functie worden geplaatst dan die waarvoor hij zijn voorkeur heeft kenbaar gemaakt, indien:

    • a. hij naar het oordeel van Onze Minister beschikt, dan wel binnen redelijke termijn kan beschikken, over de kennis en kunde die noodzakelijk worden geacht om die functie naar behoren te kunnen uitoefenen, en

    • b. die functie hem redelijkerwijs kan worden opgedragen in verband met zijn persoonlijkheid, zijn omstandigheden en de voor hem bestaande vooruitzichten. Bedoelde plaatsing en de vaststelling van de plaatsingsduur, komen tot stand na een zorgvuldige afweging van het dienstbelang en het persoonlijk belang van de betrokkene en diens gezinsleden.

  • 4 Tussen twee plaatsingen in kan een ambtenaar wiens plaatsing ingevolge artikel 26, eerste of derde lid, eindigt respectievelijk is beëindigd, gedurende een periode van ten hoogste twaalf maanden ter beschikking worden gehouden. Deze periode kan in bijzondere gevallen worden verlengd. Gedurende de periode dat de ambtenaar ter beschikking wordt gehouden, wordt hij belast met andere passende werkzaamheden dan wel met studie gericht op het voortzetten van zijn loopbaan tenzij dat na overleg met de ambtenaar redelijkerwijs niet mogelijk blijkt.

  • 5 Behoudens spoedeisende gevallen, wordt de ambtenaar uiterlijk acht weken voor de ingangsdatum in kennis gesteld van het besluit tot plaatsing, dan wel het besluit tot terbeschikkinghouding. In het besluit wordt ten minste vermeld: de ingangsdatum en, in geval van plaatsing, de nieuwe standplaats, de te vervullen functie en de duur van de plaatsing.

  • 6 De Nederlandse nationaliteit is vereist in geval van plaatsing bij een vertegenwoordiging van het Koninkrijk in het buitenland. Indien het dienstbelang dat bepaaldelijk vordert, kan van de eerste volzin worden afgeweken.

  • 7 Voor de bepaling van de geschiktheid voor een functie zijn de artikelen 23, 23b en 23c van overeenkomstige toepassing.

  • 8 Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld voor de toepassing van dit artikel.

Artikel 28. Andere werkzaamheden in verband met ziekte

[Vervallen per 01-12-2005]

Artikel 29. Plaatsingen buiten het Ministerie van Buitenlandse Zaken

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 Naast plaatsingen ingevolge artikel 27 kan Onze Minister een ambtenaar:

    • a. in overeenstemming met het desbetreffende bevoegde gezag, plaatsen bij een ander ministerie, waaronder in dit artikel tevens wordt verstaan een orgaan als bedoeld in artikel 7, tweede lid, van het ARAR;

    • b. in overeenstemming met de leiding van een volkenrechtelijke organisatie waarvan het Koninkrijk of Nederland lid is, voordragen voor een functie dan wel plaatsen bij die volkenrechtelijke organisatie;

    • c. in overeenstemming met de regering van Aruba, Curaçao onderscheidenlijk Sint Maarten, plaatsen bij een ministerie van Aruba, Curaçao of Sint Maarten;

    • d. belasten met een bijzondere opdracht buiten het verband van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, mits de aard van die opdracht samenhangt met de in artikel 6 genoemde taak van de DBZ.

  • 2 Tot een plaatsing als bedoeld in het eerste lid kan slechts worden besloten indien die plaatsing, mede gezien de loopbaan van betrokkene, in het belang van de dienst is. De artikelen 26 en 27 zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 3 Plaatsingen als bedoeld in het eerste lid, onder b, c en d, behoeven, ook ten aanzien van de standplaats, de duur van de plaatsing en de in het vijfde lid bedoelde voorwaarden, de voorafgaande instemming van betrokkene.

  • 4 Gedurende plaatsingen als bedoeld in het eerste lid, behoudt betrokkene zijn rechtspositie als ambtenaar zoals omschreven in dit reglement, voor zover dat verenigbaar is met zijn rechtspositie uit hoofde van de functie bij het andere Nederlandse ministerie, de volkenrechtelijke organisatie of het ministerie van Aruba, Curaçao of Sint Maarten, dan wel uit hoofde van de bijzondere opdracht bedoeld in het eerste lid, onder d. Indien de functie bij de volkenrechtelijke organisatie, bij het ministerie van Aruba, Curaçao of Sint Maarten, dan wel de bijzondere opdracht, dit nodig maakt, is betrokkene ontslagen van de ambtseed met uitzondering van de geheimhoudingsplicht.

  • 5 Bij plaatsingen als bedoeld in het eerste lid, bericht Onze Minister betrokkene tevoren welke rechten en verplichtingen gelden uit hoofde van het vierde lid. Met inachtneming van het zesde lid wordt bepaald welke voorzieningen ter zake van bezoldiging alsmede tegemoetkomingen en vergoedingen voor betrokkene in verband met bedoelde plaatsing zullen gelden.

  • 6 Bij plaatsing buiten Nederland worden de voorzieningen, bedoeld in het vijfde lid, tweede volzin, zoveel mogelijk afgestemd op die welke voor betrokkene zouden hebben gegolden indien hij in een vergelijkbare functie zou zijn geplaatst bij een vertegenwoordiging van het Koninkrijk in het buitenland met als standplaats de plaats van vestiging van de desbetreffende instantie. Bij de vaststelling van deze voorzieningen wordt rekening gehouden met de gezinsomstandigheden van betrokkene, de aard en de duur van de plaatsing alsmede met de voorzieningen welke door de instantie bij wie de plaatsing geschiedt, worden of kunnen worden verstrekt. Een en ander met eerbiediging van dwingende bepalingen in een rechtspositieregeling van de desbetreffende instantie.

Artikel 30. Benoeming bij een andere instantie, anders dan op grond van artikel 29

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 Bij benoeming van een ambtenaar in een functie buiten het gezagsbereik van Onze Minister is vanaf de dag van ingang van de benoeming dit reglement op hem niet meer van toepassing en houdt betrokkene op ambtenaar van de DBZ te zijn, tenzij het een plaatsing op grond van artikel 29 betreft, of aan betrokkene buitengewoon verlof wordt verleend op grond van artikel 46.

  • 2 Een lid van de topmanagementgroep, bedoeld in artikel 4, vijfde lid, onder a, van het ARAR, dat direct voorafgaande aan zijn aanstelling als lid van die groep, in vaste dienst was aangesteld als ambtenaar van de DBZ wordt op zijn schriftelijk verzoek overgeplaatst naar de DBZ indien hij sinds zijn aanstelling als lid van vorenbedoelde groep niet gedurende een periode van meer dan zes aaneengesloten jaren buiten de DBZ werkzaam is geweest en geen zwaarwegend dienstbelang zich tegen de overplaatsing naar de DBZ verzet. De overplaatsing vindt plaats zodra een passende functie binnen de DBZ voor betrokkene beschikbaar is maar uiterlijk een jaar na ontvangst van zijn schriftelijk verzoek. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld.

Hoofdstuk VI. Bezoldiging

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

Artikel 31. Wanneer geen bezoldiging

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

De ambtenaar ontvangt over de tijd, gedurende welke hij in strijd met zijn verplichtingen opzettelijk nalaat zijn dienst te verrichten, geen bezoldiging.

Artikel 32. Beloning voor enkele diensten

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

De beloning van de ambtenaar die is aangesteld voor enkele diensten, niet vallende binnen de taak van het desbetreffende dienstvak, wordt bepaald op een voor elk geval of voor elke te verrichten dienst, afzonderlijk vast te stellen bedrag, met inachtneming van artikel 16, achtste lid.

Artikel 33. Non-activiteitswedde

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 Aan de ambtenaar die in verband met de werkzaamheden die voortvloeien uit een functie in een publiekrechtelijk college waarin hij is benoemd of verkozen, tijdelijk wordt ontheven van de waarneming van zijn ambt, wordt voor de duur daarvan een non-activiteitswedde toegekend. De non-activiteitswedde is het bedrag waarmee de laatstelijk door hem genoten bezoldiging het bedrag overschrijdt van de inkomsten die de ambtenaar in verband met zijn werkzaamheden in dat publiekrechtelijk college geniet.

Artikel 33a. Verlof en bezoldiging in verband met militaire dienst en bij dienst als vrijwillige ambtenaar van politie

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

Op de ambtenaar zijn de artikelen 17 tot en met 20d van het ARAR van overeenkomstige toepassing.

Artikel 34. Het BBRA 1984 is van overeenkomstige toepassing

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 Op de ambtenaar is het BBRA 1984 van overeenkomstige toepassing, met inachtneming van het tweede tot en met achtste lid.

  • 3 In afwijking van artikel 22c van het BBRA 1984 wordt een eenmalige mobiliteitstoeslag toegekend op grond van bij ministeriële regeling gestelde regels, zoveel mogelijk overeenkomstig genoemd artikel.

  • 4 Een vergoeding voor overwerk, verricht tijdens plaatsing bij een vertegenwoordiging van het Koninkrijk in het buitenland, wordt in afwijking van artikel 23 van het BBRA 1984 toegekend op grond van bij ministeriële regeling gestelde regels. Deze regels houden rekening met de bijzondere omstandigheden van het werkzaam zijn bij een vertegenwoordiging van het Koninkrijk in het buitenland.

  • 5 Ingeval een plaatsing als bedoeld in artikel 27 of 29 geschiedt in een functie waaraan een lagere salarisschaal is verbonden dan de salarisschaal die voor de betrokken ambtenaar geldt, behoudt de ambtenaar, in afwijking van artikel 5, vijfde lid, onderdeel d, van het BBRA 1984, de voor hem geldende salarisschaal. Indien evenwel sprake is van de in artikel 35, vierde lid, bedoelde omstandigheid, kan aan betrokkene een lagere salarisschaal worden toegekend.

  • 7 Met inachtneming van artikel 3, tweede lid, kan worden besloten dat een ambtenaar die is geplaatst in een functie waaraan met toepassing van het zesde lid salarisschaal 19 van bijlage A van het BBRA 1984 is verbonden en waarvan de zwaarte en het belang voor de bevordering van de internationale rechtsorde en de buitenlandse betrekkingen van het Koninkrijk zodanig groot zijn dat de functie zwaarder is dan de functie van directeur-generaal, voor de duur van die plaatsing aanspraak heeft op een maandelijkse toeslag ter grootte van 7,5% van zijn salaris. Deze toeslag maakt deel uit van de bezoldiging.

  • 8 Bij ministeriële regeling kan worden bepaald in welke andere gevallen dan bedoeld in het tweede tot en met zevende lid kan worden afgeweken van het BBRA 1984.

Artikel 35. Vrijwillig aanvaarden van een functie met een lagere salarisschaal

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 Indien de ambtenaar van 57 jaar of ouder op diens aanvraag wordt geplaatst in een functie waaraan een salarisschaal is verbonden met een lager maximumsalaris dan dat van de reeds voor hem geldende salarisschaal, wordt op zijn salaris een inhouding toegepast.

  • 2 De inhouding is gelijk aan het verschil tussen het salaris dat de ambtenaar geniet en het salaris dat de ambtenaar zou genieten bij inpassing in de bij de nieuwe functie behorende salarisschaal op hetzelfde salarisnummer. Indien dit salarisnummer in laatstbedoelde salarisschaal niet voorkomt, geschiedt de inpassing op het naastlagere salarisnummer.

  • 3 Indien na 52 weken ziekte de doorbetaling van de bezoldiging op grond van artikel 54, eerste lid, wordt teruggebracht tot 70%, wordt de inhouding over die uren opgeschort voor de duur van de ziekte.

  • 4 Inhouding vindt niet plaats indien de in het eerste lid bedoelde functie wordt opgedragen op grond van artikel 27 of 29, tenzij betrokkene uitsluitend zijn voorkeur heeft kenbaar gemaakt voor functies waaraan een salarisschaal verbonden is met een lager maximumsalaris dan de reeds voor hem geldende salarisschaal, ondanks de beschikbaarheid van een passende functie waaraan een salarisschaal is verbonden die ten minste gelijk is aan de salarisschaal die voor betrokkene geldt.

  • 5 In bijzondere gevallen kan geheel of gedeeltelijk van inhouding worden afzien.

Hoofdstuk VII. Tegemoetkomingen en vergoedingen in verband met plaatsing in het buitenland

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

Artikel 36

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1

    • a. De ambtenaar die geplaatst is bij een vertegenwoordiging van het Koninkrijk in het buitenland, heeft op grond van bij ministeriële regeling gestelde regels aanspraak op tegemoetkomingen in de kosten van hemzelf en zijn gezinsleden, welke verband houden met het verblijf buiten Nederland, alsmede de kosten welke verband houden met de aard en het niveau van de functie. Bedoelde tegemoetkomingen strekken ter bestrijding van beroepskosten.

    • b. In dit artikel wordt onder overplaatsing verstaan: een plaatsing bij een vertegenwoordiging van het Koninkrijk in het buitenland dan wel, volgende op een dergelijke plaatsing, een plaatsing in Nederland.

  • 2 Aan de ambtenaar die wordt overgeplaatst, wordt een tegemoetkoming verleend in de daarmee verband houdende kosten van betrokkene zelf en de hem vergezellende gezinsleden, op grond van de bij ministeriële regeling gestelde regels.

  • 3 De ambtenaar die, uit het buitenland komende, in Nederland is geplaatst en voor wie uit die plaatsing bijzondere kosten voortvloeien, wordt een tegemoetkoming toegekend in die kosten, op grond van de bij ministeriële regeling gestelde regels.

  • 4

    • a. Indien de in artikel 23b, zevende lid, onderdeel a, respectievelijk b, bedoelde gezinsleden geen gebruik hebben gemaakt van de in die bepalingen vermelde gelegenheid tot geneeskundig onderzoek, dan wel indien zij na onderzoek niet geschikt zijn verklaard voor verblijf in het desbetreffende land, respectievelijk voor verblijf overal ter wereld, heeft de betrokken ambtenaar ten aanzien van die gezinsleden geen aanspraak op vergoedingen op grond van bepalingen die in of krachtens dit reglement zijn gesteld ten behoeve van vergezellende gezinsleden bij plaatsing van de ambtenaar buiten Nederland, voor zover die bepalingen direct verband houden met de gezondheidstoestand van gezinsleden.

    • b. Voor de toepassing van onderdeel a worden onder gezinslid tevens verstaan degenen die eerst tijdens het dienstverband van de ambtenaar diens gezinslid worden of zijn geworden.

    • c. In bijzondere gevallen kan geheel of gedeeltelijk en al dan niet onder het opleggen van voorwaarden worden afgeweken van onderdeel a.

  • 5 Onze Minister bepaalt per geval in welke muntsoort of muntsoorten de tegemoetkomingen worden uitbetaald.

Hoofdstuk VIII. Dienst- en werktijden en keuzemogelijkheden in het arbeidsvoorwaardenpakket

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

Paragraaf 1. Dienst- en werktijden

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

Artikel 37. Arbeidstijdpatroon, arbeidsduur, nachtdienst voor 55-plussers, dienst op feestdagen en afwijking van het vastgestelde arbeidspatroon

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 Met inachtneming van het bepaalde in dit hoofdstuk en van het bepaalde in of krachtens Nederlandse wetten, houdende regels tot beperking van de werktijd, worden voor de ambtenaar een arbeidstijdpatroon vastgesteld. Onder arbeidstijdpatroon wordt verstaan een van te voren bekendgemaakt schema van aanvang en einde van de dagelijkse werktijden gedurende een bepaalde periode. Het in de arbeidstijdpatroon opgenomen aantal te werken uren op jaarbasis kan niet hoger zijn dan gemiddeld 40 uur per week.

  • 2 De arbeidsduur bedraagt gemiddeld ten hoogste 36 uur per week. De werktijd wordt behoorlijk door rusttijd onderbroken. De ambtenaar kan een aanvraag indienen om de arbeidsduur in hele uren vast te stellen op meer dan gemiddeld 36 uur per week, waarbij een maximum geldt van gemiddeld 40 uur per week. Deze aanvraag wordt toegewezen, tenzij het dienstbelang zich daartegen verzet. Een aanvraag tot het vaststellen van de arbeidsduur op meer dan gemiddeld 36 uur per week wordt niet toegewezen voor:

    • a. de ambtenaar van 57 jaar of ouder wiens gemiddelde wekelijkse werktijd op basis van artikel 38 is teruggebracht;

    • b. de ambtenaar die op basis van artikel 45b betaald ouderschapsverlof geniet;

    • c. de ambtenaar die op basis van artikel 46 buitengewoon verlof van lange duur geniet.

  • 3 Het aantal te werken uren per jaar bedraagt: het aantal kalenderdagen per jaar verminderd met het aantal zaterdagen en zondagen en niet op zaterdag of zondag vallende feestdagen, genoemd in het zevende lid, onder a, in dat jaar, vermenigvuldigd met 7,2 en vervolgens vermenigvuldigd met de voor de ambtenaar geldende arbeidsduurfactor.

  • 4 Het aantal te werken uren, bedoeld in het derde lid, wordt rekenkundig op hele uren afgerond.

  • 5 Aan de ambtenaar van 55 jaar en ouder wordt niet opgedragen dienst te verrichten tussen 22.00 uur en 06.00 uur, tenzij het een gedeelte van een dienst betreft die doorloopt na 22.00 uur en ten laatste eindigt om 24.00 uur.

  • 6 Van het vijfde lid kan voor de duur van telkens ten hoogste een jaar worden afgeweken indien de ambtenaar dit heeft aangevraagd dan wel zeer gewichtige redenen van dienstbelang hiertoe noodzaken, mits de deskundige persoon of de arbodienst daaromtrent een positief medisch advies heeft uitgebracht. In geval van plaatsing bij een vertegenwoordiging van het Koninkrijk in het buitenland is afwijking van het vijfde lid voor ten hoogste de duur van de plaatsing mogelijk zolang bovendien door de deskundige persoon of de arbodienst daaromtrent jaarlijks positief wordt geadviseerd.

  • 7 a. Geen dienst wordt geëist op zondagen, alsmede op de Nieuwjaarsdag, de Tweede Paasdag, de Hemelvaartsdag, de Tweede Pinksterdag, de beide Kerstdagen, de dag waarop de verjaardag van de Koning wordt gevierd en op 5 mei.

    b. Van onderdeel a kan slechts worden afgeweken indien het dienstbelang dit onvermijdelijk maakt en met inachtneming van het navolgende:

    • 1°. geen dienst wordt geëist op ten minste dertien zondagen per periode van zes maanden;

    • 2°. de ambtenaar wordt zo weinig mogelijk in zijn zondagsrust beperkt en hem wordt zoveel mogelijk de gelegenheid geboden op zondag en op de voor hem geldende kerkelijke feestdagen zijn kerk te bezoeken.

    c. De onderdelen a en b vinden ten aanzien van de zondag voor de ambtenaar die aan het hoofd van dienst heeft medegedeeld dat hij, in verband met zijn godsdienstige opvattingen, de wekelijkse rustdag op een andere dag dan de zondag viert, overeenkomstige toepassing voor die dag in plaats van ten aanzien van de zondag.

    d. Op zaterdag kan dienst worden geëist, mits de belangen van de dienst daartoe aanleiding geven.

  • 8 a. De ambtenaar van 18 jaar of ouder heeft een onafgebroken rusttijd van hetzij ten minste 36 uren in elke aaneengesloten tijdruimte van zeven maal 24 uren, hetzij ten minste 72 uren in elke aaneengesloten periode van 14 maal 24 uren, welke rusttijd kan worden gesplitst in onafgebroken rustperioden van elk ten minste 32 uren.

    b. De ambtenaar van 16 of 17 jaar heeft een onafgebroken rusttijd van ten minste 36 uren in elke aaneengesloten tijdruimte van zeven maal 24 uren.

  • 9 Van het voor de ambtenaar vastgestelde arbeidstijdpatroon kan slechts worden afgeweken indien het dienstbelang dit onvermijdelijk maakt en – behoudens in geval van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden – mits ervoor wordt gezorgd, dat de ambtenaar in of over het desbetreffende tijdvak van zeven dagen een ononderbroken rusttijd van ten minste 36 uren geniet.

  • 10 In bijzondere gevallen kan van de vaststelling van een arbeidstijdpatroon als bedoeld in het eerste lid worden afgezien. In die gevallen vindt het tweede tot en met negende lid overeenkomstige toepassing.

  • 11 Indien de ambtenaar gedurende vier aaneengesloten weken wegens ziekte geheel of gedeeltelijk geen dienst heeft verricht, geldt met ingang van de dag onmiddellijk aansluitend op die vier weken voor zolang wegens ziekte geheel of gedeeltelijk geen dienst wordt verricht een arbeidstijdpatroon waarin het aantal te werken uren per week gelijk is aan 36 vermenigvuldigd met de voor de ambtenaar geldende arbeidsduurfactor.

  • 12 a. In overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties kan in uitzonderlijke gevallen van het tweede tot en met negende lid, alsmede van de tweede volzin van het tiende lid, worden afgeweken voor zover dat niet in strijd is met het bepaalde in of krachtens de Arbeidstijdenwet.

    b. Ten aanzien van buiten Nederland geplaatste ambtenaren is de in onderdeel a bedoelde overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties niet vereist.

  • 13 Bij de vaststelling van een arbeidstijdpatroon voor degenen die bij een vertegenwoordiging van het Koninkrijk in het buitenland zijn geplaatst wordt rekening gehouden met dienst- en werktijden die bij een overheidsdienst in het desbetreffende land gelden; daarbij worden voorzieningen getroffen die ertoe strekken dat die vertegenwoordiging van het Koninkrijk in het buitenland ononderbroken bezet of bereikbaar is.

  • 14 Gedurende plaatsing in een functie bij een vertegenwoordiging van het Koninkrijk in het buitenland geldt in de regel een volledige arbeidsduur.

  • 15 Door Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op grond van artikel 21, dertiende lid, van het ARAR gestelde regels zijn van overeenkomstige toepassing op in Nederland werkzame ambtenaren. Voor de buiten Nederland werkzame ambtenaren kan Onze Minister ter zake van de uitvoering van het eerste tot en met veertiende lid nadere regels stellen.

Artikel 38. Partiële arbeidsparticipatie senioren

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 De gemiddelde wekelijkse werktijd van een ambtenaar van 57 jaar en ouder die daartoe een aanvraag heeft ingediend, wordt, met behoud van zijn arbeidsduur, teruggebracht met 15,8%, tenzij het dienstbelang zich daartegen verzet. De ambtenaar voor wie de arbeidsduur op meer dan gemiddeld 36 uur is vastgesteld, kan een aanvraag als bedoeld in de eerste volzin eerst indienen nadat op zijn aanvraag zijn arbeidsduur is vastgesteld op ten hoogste gemiddeld 36 uur.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde ambtenaar dient op het moment van de vermindering van de werktijd ten minste vijf aaneengesloten jaren in dienst te zijn van het Rijk.

  • 3 Voor de uren die het wekelijkse verschil vormen tussen de in het eerste lid bedoelde arbeidsduur en de teruggebrachte werktijd wordt de ambtenaar geacht met verlof te zijn.

  • 4 Op het salaris van de in het eerste lid bedoelde ambtenaar wordt een inhouding toegepast. De hoogte van deze inhouding is afhankelijk van de leeftijd op de datum dat de werktijdvermindering op grond van dit artikel ingaat en bedraagt een percentage volgens onderstaande tabel van het salaris dat voor hem zou gelden zonder werktijdvermindering op grond van dit artikel, nadat dit salaris is verminderd met een eventuele inhouding als bedoeld in artikel 35:

    Leeftijd

    Inhouding in procenten

    57

    5

    58

    5

    59

    3,5

    60

    3,5

    61

    2

    62

    2

    63

    1

    64

    1

  • 5 De inhouding, bedoeld in het vierde lid, wordt teruggebracht tot 70% voor zover op grond van artikel 54, eerste lid, niet meer dan 70% van de bezoldiging wordt doorbetaald.

  • 6 Door Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties gestelde regels omtrent de verrekening van extra inkomsten uit arbeid of bedrijf met het salaris van de in het eerste lid bedoelde ambtenaar zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 7 Gedurende plaatsing buiten Nederland is het eerste tot en met zesde lid niet van toepassing, tenzij Onze Minister in bijzondere gevallen anders bepaalt.

Artikel 39. Aanpassing arbeidsduur voor de duur van een plaatsing

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 De ambtenaar kan een aanvraag indienen om zijn arbeidsduur te vermeerderen of te verminderen voor een periode van ten hoogste de duur van zijn plaatsing in de huidige of daarop volgende functie. De ambtenaar vermeldt daarbij zijn wensen met betrekking tot de omvang van de aanpassing van zijn arbeidsduur en de spreiding van de te werken uren over de week.

  • 2 Een aanvraag als bedoeld in het eerste lid wordt toegewezen, tenzij het dienstbelang zich daartegen verzet.

Artikel 39a. Tijdelijke uitbreiding arbeidsduur leden Ondernemingsraad

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 Het bevoegd gezag breidt de formatie van de organisatorische eenheid waar de ambtenaar die lid is van de ondernemingsraad werkzaam is, uit met de tijd die op grond van de artikelen 17 en 18 van de Wet op de ondernemingsraden voor die ambtenaar is vastgesteld, voor zover dit noodzakelijk is om gedurende de periode van het lidmaatschap de door de organisatorische eenheid te verrichten werkzaamheden te realiseren.

  • 2 De ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, heeft op zijn aanvraag voor de resterende duur van zijn lidmaatschap van de ondernemingsraad recht op uitbreiding van zijn arbeidsduur met het aantal uren waarmee het bevoegd gezag vanwege dat lidmaatschap op grond van het eerste lid de formatie heeft uitgebreid. Artikel 37, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing. Een aanvraag als bedoeld in de eerste volzin wordt niet toegewezen zolang de ambtenaar geheel of gedeeltelijk ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte.

Paragraaf 2. Individuele keuzemogelijkheden in het arbeidsvoorwaardenpakket (IKAP)

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

Artikel 40. IKAP

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

Door Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelatie krachtens artikel 21c van het ARAR gestelde regels ten aanzien van individuele keuzemogelijkheden in het arbeidsvoorwaardenpakket zijn van overeenkomstige toepassing. Bij ministeriële regeling kunnen nadere en zonodig afwijkende regels worden gesteld.

Artikel 40c. IKAP; op wie niet van toepassing

[Vervallen per 01-01-2004]

Artikel 40d. IKAP; afzien van bepaalde aanspraken; bestedingsmogelijkheden

[Vervallen per 01-01-2004]

Hoofdstuk IX. Vakantie en verlof

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

Paragraaf 1. Vakantie

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

Artikel 41. Aanspraak op vakantie

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 De ambtenaar heeft jaarlijks aanspraak op vakantie met behoud van bezoldiging.

  • 2 De aanspraak op vakantie wordt uitgedrukt in hele uren, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen wettelijke vakantie-uren en bovenwettelijke vakantie-uren.

  • 3 De omvang van de aanspraak op vakantie is afhankelijk van:

    • a. de leeftijd van de ambtenaar;

    • b. de arbeidsduur van de ambtenaar.

  • 4 Voor de ambtenaar met een volledige arbeidsduur bedraagt de aanspraak op vakantie 144 wettelijke vakantie-uren en 21,6 bovenwettelijke vakantie-uren per kalenderjaar.

  • 5 De op grond van het vierde lid geldende aanspraak op vakantie wordt met bovenwettelijke vakantie-uren verhoogd volgens onderstaande tabel afhankelijk van de leeftijd die de ambtenaar in het desbetreffende kalenderjaar bereikt.

    Leeftijd

    Verhoging

    van 45 tot en met 49 jaar

    7,2 uren

    van 50 tot en met 54 jaar

    14,4 uren

    van 55 tot en met 59 jaar

    21,6 uren

    vanaf 60 jaar

    28,8 uren

  • 6 De ingevolge het vierde en vijfde lid geldende aanspraak op vakantie wordt vermenigvuldigd met de voor de ambtenaar geldende arbeidsduurfactor. Zo nodig vindt afronding naar boven op hele uren plaats.

  • 7 Bij beëindiging of aanvang van het dienstverband in de loop van een kalenderjaar, wordt de aanspraak op vakantie vastgesteld naar evenredigheid van de dienst, die hij in dat jaar verricht heeft of zal verrichten.

  • 8 Indien de arbeidsduur van de ambtenaar wordt gewijzigd, wordt de aanspraak op vakantie over een eventueel resterend gedeelte van het desbetreffende kalenderjaar opnieuw vastgesteld, rekening houdend met de nieuwe arbeidsduur. De tot aan de datum van ingang van de wijziging van de arbeidsduur verworven aanspraak op vakantie blijft ongewijzigd gehandhaafd.

  • 9 Over kalendermaanden gedurende welke de ambtenaar in afwijking van zijn arbeidstijdpatroon in het geheel geen dienst verricht, heeft hij geen aanspraak op vakantie. Over kalendermaanden gedurende welke de ambtenaar in afwijking van zijn arbeidstijdpatroon gedeeltelijk dienst verricht, heeft hij aanspraak op vakantie naar evenredigheid van het gedeelte van de werktijd waarop hij volgens zijn arbeidstijdpatroon dienst verricht.

  • 12 Met ingang van de dag dat de ambtenaar van 57 jaar of ouder op grond van artikel 38 gedeeltelijk geen dienst verricht, vervalt de in het vijfde lid bedoelde verhoging van de vakantieaanspraak.

Artikel 41a. Het opnemen van vakantie

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 De ambtenaar is vrij te bepalen wanneer hij vakantie opneemt, voor zover de belangen van de dienst zich daartegen niet verzetten.

  • 2 Het bevoegd gezag stelt de ambtenaar ieder jaar in de gelegenheid in ieder geval de wettelijke vakantie-uren op te nemen.

  • 3 Aan een ambtenaar kan op zijn aanvraag worden toegestaan, in enig kalenderjaar meer uren vakantie op te nemen dan zijn aanspraak tot en met het lopende jaar bedraagt, met dien verstande, dat de opgenomen vakantie de aanspraak tot en met het lopende jaar nimmer met meer dan 57,6 uren mag overschrijden. Voor de ambtenaar met onvolledige arbeidsduur wordt het in de vorige volzin bedoelde aantal uren van de maximaal toegestane overschrijding verminderd naar evenredigheid van de arbeidsduur. De in een kalenderjaar teveel genoten vakantie wordt in mindering gebracht op de aanspraak op wettelijke vakantie-uren over het eerstvolgende jaar.

  • 4 De ambtenaar meldt het voornemen vakantie op te nemen ruimschoots van tevoren.

  • 5 Tenzij gewichtige redenen van dienstbelang zich hiertegen verzetten, is het de ambtenaar toegestaan op het voornemen vakantie op te nemen, terug te komen, dan wel het opnemen niet voort te zetten.

  • 6 Wanneer dringende redenen van dienstbelang dat noodzakelijk maken, kan de aan de ambtenaar verleende toestemming vakantie op te nemen worden ingetrokken, zowel vóór als tijdens de vakantie. Indien de ambtenaar ten gevolge van het intrekken van de toestemming vakantie op te nemen geldelijke schade lijdt, wordt deze hem vergoed.

  • 7 Indien een ambtenaar verlof als bedoeld in artikel 42, eerste lid, onder a, geniet, is het hem toegestaan het opnemen van vakantie niet voort te zetten. Indien het bevoegd gezag hier om verzoekt, dient de ambtenaar de ziekte of het ongeval aan te tonen.

Artikel 41aa. Verval van aanspraak

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 De aanspraak op wettelijke vakantie-uren vervalt na verloop van één jaar na de laatste dag van het kalenderjaar waarin de aanspraak is ontstaan.

  • 2 Indien de ambtenaar redelijkerwijs niet in staat is geweest de wettelijke vakantie-uren binnen de in het eerste lid genoemde termijn op te nemen, staat het bevoegd gezag toe dat van het eerste lid wordt afgeweken. In dit geval vervalt de aanspraak alsnog na verloop van vijf jaren na de laatste dag van het kalenderjaar waarin de aanspraak is ontstaan.

  • 3 De aanspraak op bovenwettelijke vakantie-uren vervalt na verloop van vijf jaren na de laatste dag van het kalenderjaar waarin deze aanspraak is ontstaan.

Artikel 41ab. Verlagen van bovenwettelijke aanspraak

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 Tenzij het belang van de dienst zich daartegen verzet, kan het bevoegd gezag op aanvraag van de ambtenaar eenmaal per kalenderjaar zijn aanspraak op bovenwettelijke vakantie-uren van dat kalenderjaar verlagen.

  • 2 Een aanvraag als bedoeld in het eerste lid wordt voor 1 november van het lopende kalenderjaar ingediend.

  • 3 De ambtenaar wordt een vergoeding toegekend voor elk uur waarmee zijn aanspraak op bovenwettelijke vakantie-uren overeenkomstig het eerste lid wordt verlaagd, ten bedrage van het salaris per uur dat hij geniet op de eerste dag van de maand waarin hij de aanvraag doet.

Artikel 41b. Ontslag en vakantie

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 Indien de ambtenaar op de datum van zijn ontslag nog aanspraak heeft op vakantie, wordt hem voor ieder uur vakantie dat hij niet heeft opgenomen een vergoeding toegekend ten bedrage van het salaris per uur dat de ambtenaar direct voorafgaand aan zijn ontslag genoot.

  • 2 Indien op de dag van zijn ontslag blijkt dat de ambtenaar teveel vakantie heeft genoten, is hij voor ieder uur teveel genoten vakantie een bedrag schuldig ten bedrage van het salaris per uur.

  • 3 Indien de ambtenaar een aanstelling in tijdelijke dienst heeft en hij zonder onderbreking een nieuwe aanstelling binnen de rijksdienst krijgt, behoudt de ambtenaar in afwijking van het eerste lid de vakantieaanspraken die niet genoten zijn.

Artikel 41c. Vakantie en toelagen

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

Indien de ambtenaar in het genot is van een toelage als bedoeld in artikel 17 of 18a van het BBRA 1984, wordt die toelage gedurende zijn vakantie vastgesteld op het bedrag dat hem ingevolge zijn arbeidstijdpatroon zou zijn toegekend, indien hij geen vakantie zou hebben genoten. Indien de vaststelling van het bedrag op deze wijze niet mogelijk is, dan wordt dit bedrag vastgesteld op het gemiddelde van het bedrag dat de ambtenaar per maand aan die toelage heeft genoten over de drie kalendermaanden voorafgaande aan de kalendermaand waarin zijn vakantie een aanvang nam.

Artikel 41d. Nadere regels

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

Bij ministeriële regeling kunnen met betrekking tot de artikelen 41 tot en met 41c nadere en zonodig afwijkende regels worden gesteld, zonodig onderscheiden naar degenen die in Nederland dan wel buiten Nederland zijn geplaatst.

Paragraaf 2. Verlof

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

Artikel 42. Verlof bij ziekte en dienst als militair of vrijwillige ambtenaar van politie

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 2 De ambtenaar die ingevolge het eerste lid, onder a, verlof geniet, kan, onverminderd artikel 41a, zevende lid, vakantie opnemen.

Artikel 42a. Verlof bij sluiting rijksdienst op daartoe aangewezen dagen

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 Indien de rijksdienst in Nederland op een daartoe aangewezen kerkelijke of niet-kerkelijke, landelijk, regionaal of plaatselijk erkende feest- of gedenkdag is gesloten, geniet de ambtenaar verlof voor zover het dienstbelang niet anders vereist.

  • 2 Het eerste lid vindt geen toepassing, indien de sluiting van de rijksdienst regionaal of plaatselijk plaatsvindt en de ambtenaar elders werkzaam is.

  • 3 Bij ministeriële regeling kunnen met betrekking tot het eerste en tweede lid nadere en zonodig afwijkende regels worden vastgesteld voor degenen die buiten Nederland zijn geplaatst.

Artikel 43. Buitengewoon verlof

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

Artikel 43a. Buitengewoon verlof van korte duur; kiesrecht en wettelijke verplichtingen

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

Tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten, wordt buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging verleend:

  • a. voor de uitoefening van kiesrecht;

  • b. voor het voldoen aan een wettelijke verplichting, een en ander voor zover dit niet in vrije tijd kan geschieden en omzetting van dienst niet mogelijk is.

Artikel 43b. Buitengewoon verlof van korte duur voor bijwonen van vergaderingen van publiekrechtelijke colleges waarin men is verkozen

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 Indien de ambtenaar een vaste vergoeding ontvangt uit de functie waarvoor hem het in artikel 125c, tweede lid, van de Ambtenarenwet bedoelde verlof wordt verleend, wordt op zijn bezoldiging een inhouding toegepast over de tijd dat hij het verlof geniet. Deze inhouding gaat hetgeen hij geacht kan worden te ontvangen als vaste vergoeding voor de met het verlof overeenkomende tijd in de bedoelde functie niet te boven.

  • 2 Door Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties krachtens artikel 33a van het ARAR gestelde nadere regels zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 43c. Buitengewoon verlof van korte duur voor bijwonen van vergaderingen van statutaire organen van ambtenarenorganisaties, kaderactiviteiten, cursussen en commissies van georganiseerd overleg in ambtenarenzaken

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 Tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten, wordt jaarlijks ten hoogste 120 uren buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging verleend voor het bijwonen van vergaderingen van statutaire organen van verenigingen van ambtenaren, van centrale organisaties waarbij deze verenigingen zijn aangesloten of van internationale ambtenarenorganisaties, mits de ambtenaar hieraan deelneemt:

    • a. indien het vergaderingen betreft van verenigingen van ambtenaren: als bestuurslid van die vereniging dan wel als afgevaardigde of bestuurslid van een onderdeel daarvan;

    • b. indien het vergaderingen betreft van centrale organisaties waarbij verenigingen van ambtenaren zijn aangesloten: als bestuurslid van die centrale organisatie dan wel als afgevaardigde of bestuurslid van een bij die organisatie aangesloten vereniging van ambtenaren;

    • c. indien het vergaderingen betreft van een internationale ambtenarenorganisatie: als bestuurslid van deze organisatie dan wel als afgevaardigde of bestuurslid van een bij die organisatie aangesloten vereniging van ambtenaren.

  • 2 Tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten, wordt tot ten hoogste 208 uren per jaar buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging verleend aan de ambtenaar, die door een centrale als bedoeld in artikel 142, derde lid, of door een daarbij aangesloten vereniging is aangewezen om bestuurlijke of vertegenwoordigende activiteiten te ontplooien binnen zijn centrale of een daarbij aangesloten vereniging dan wel binnen de organisatie van de werkgever, die er toe strekken de doelstellingen van zijn centrale van overheidspersoneel en de daarbij aangesloten verenigingen te ondersteunen.

  • 3 Tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten, wordt buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging verleend aan de ambtenaar voor het – op uitnodiging van een organisatie van ambtenaren – als cursist deelnemen aan een cursus, met dien verstande dat dit verlof ten hoogste 48 uren per twee jaren bedraagt.

  • 4 Het aantal uren dat op grond van het eerste, tweede en derde lid aan een ambtenaar mag worden verleend, bedraagt tezamen ten hoogste 240 uren per jaar, met dien verstande dat ten hoogste 320 uren worden verleend:

    • a. aan leden van de hoofdbesturen van de centrale organisaties, genoemd in artikel 105, tweede lid, onder a en b, van het ARAR en van organisaties, die rechtstreeks bij die centrale organisaties zijn aangesloten;

    • b. aan leden van het hoofdbestuur van het Ambtenarencentrum en aan leden van het dagelijks bestuur van de bij die centrale aangesloten organisaties;

    • c. aan leden van het hoofdbestuur van de Centrale van Middelbare en Hogere Functionarissen bij Overheid, Onderwijs, Bedrijven en Instellingen, alsmede aan de bestuursleden van de sectoren en secties van die organisatie.

  • 5 Het verlof, bedoeld in het eerste tot en met vierde lid, wordt slechts verleend aan ambtenaren die lid zijn van verenigingen van ambtenaren die zijn aangesloten bij centrales van verenigingen van ambtenaren die deel uitmaken van de Sectorcommissie overleg rijkspersoneel.

  • 6 Tenzij andere belangen van de dienst zich daartegen verzetten, wordt buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging verleend voor het bijwonen van vergaderingen van georganiseerd overleg in ambtenarenzaken. Dit geldt eveneens voor een voorvergadering per in de eerste volzin bedoelde vergadering.

Artikel 43d. Buitengewoon verlof van korte duur in verband met verhuizing

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 Tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten, wordt buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging verleend:

    • a. voor het zoeken van een woning vanwege overplaatsing: ten hoogste twee dagen;

    • b. bij verhuizing vanwege overplaatsing: aan hen die een eigen huishouding hebben: twee dagen, zonodig te verlengen tot drie en in zeer bijzondere gevallen tot vier dagen en aan hen die niet een eigen huishouding hebben: ten hoogste twee dagen.

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen nadere of afwijkende regels worden gesteld, zonodig onderscheiden naar degenen die in Nederland dan wel in het buitenland zijn geplaatst.

Artikel 43e. Buitengewoon verlof van korte duur in verband met familieomstandigheden

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 Tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten, wordt aan de ambtenaar buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging verleend:

    • a. bij zijn huwelijk: twee dagen;

    • b. tot het bijwonen van een huwelijk van bloed- of aanverwanten in de eerste en tweede graad: een dag;

    • c. bij overlijden van:

      • 1e. in artikel 45d, tweede lid, genoemde personen: vier dagen;

      • 2e. bloed- of aanverwanten in de tweede graad: twee dagen, of, indien de ambtenaar is belast met de regeling van de lijkbezorging of van de nalatenschap dan wel van beide, ten hoogste vier dagen;

    • d. bij bevalling van zijn huwelijkspartner: ten hoogste twee dagen;

    • e. na de bevalling van de echtgenote of degene van wie hij het kind erkent, gedurende een tijdvak van vier weken vanaf de eerste dag dat het kind feitelijk op hetzelfde adres als de moeder woont: twee dagen.

  • 2 Voor de toepassing van dit artikel wordt onder huwelijk mede begrepen het sluiten van een samenlevingscontract als bedoeld in artikel 2, tweede lid, of het aangaan van een geregistreerd partnerschap.

  • 3 Buitengewoon verlof dat aan de ambtenaar op grond van het eerste lid wordt verleend in verband met aanverwantschap die door zijn huwelijk is ontstaan met bloedverwanten van zijn huwelijkspartner, wordt op gelijke wijze verleend aan de ambtenaar die ongehuwd samenwoont als bedoeld in artikel 2, tweede lid, of aan de ambtenaar die een geregistreerd partnerschap is aangegaan, met betrekking tot dezelfde bloedverwanten van zijn levenspartner of van zijn geregistreerde partner.

  • 4 Bij ministeriële regeling kunnen nadere of afwijkende regels worden gesteld voor degenen die in het buitenland zijn geplaatst.

Artikel 43f. Buitengewoon verlof van korte duur in andere gevallen

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 Buitengewoon verlof van korte duur, al dan niet met behoud van bezoldiging, kan bovendien worden verleend in de gevallen waarin daartoe aanleiding bestaat.

Artikel 44. Aanvragen buitengewoon verlof van korte duur

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 Behoudens in dringende gevallen moet buitengewoon verlof van korte duur ten minste 24 uren tevoren schriftelijk of mondeling worden aangevraagd.

  • 2 Indien de ambtenaar, die niet vooraf een verzoek om buitengewoon verlof van korte duur heeft ingediend, aantoont dat hij daartoe geen gelegenheid heeft gehad, terwijl er voor zijn afwezigheid gegronde redenen bestonden, wordt deze afwezigheid beschouwd als buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging.

  • 3 Een gegronde reden als bedoeld in het tweede lid is slechts aanwezig:

    • a. indien een omstandigheid als genoemd in de artikelen 43a tot en met 43f aanwezig is geweest, op grond waarvan aan de ambtenaar op zijn verzoek buitengewoon verlof wordt verleend, zulks met inachtneming van de daarbij vermelde voorwaarden en termijnen;

    • b. in alle andere gevallen, indien de ambtenaar, alle omstandigheden in aanmerking genomen, redelijkerwijze de dienst mocht verzuimen.

Artikel 45. Buitengewoon verlof in verband met calamiteiten

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 De ambtenaar die zorg draagt voor een of meer personen als bedoeld in het vierde lid heeft aanspraak op zorgverlof bij calamiteiten met behoud van bezoldiging.

  • 2 Onder calamiteit wordt verstaan ziekte of een andere onverwachte gebeurtenis waardoor een noodsituatie ontstaat in de verzorging van een of meer van de in het vierde lid bedoelde personen.

  • 3 Het verlof is bedoeld als eerste opvang en voor het treffen van verdere voorzieningen en bedraagt maximaal een dag per calamiteit.

  • 4 De personen voor wier verzorging het verlof kan worden verleend zijn: de huwelijkspartner, ouders, stiefouders, pleegouders, schoonouders, kinderen, stiefkinderen, pleegkinderen of aangehuwd kinderen van de ambtenaar.

  • 5 De ambtenaar informeert het bevoegd gezag vooraf over het opnemen van het verlof onder vermelding van de reden.

  • 6 Geëist kan worden dat de ambtenaar achteraf aannemelijk maakt dat daadwerkelijk sprake was van een noodsituatie. Indien de ambtenaar dat niet aannemelijk maakt, kunnen de opgenomen uren in mindering worden gebracht op zijn vakantie-aanspraken.

Artikel 45a. Zwangerschaps- en bevallingsverlof

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 De vrouwelijke ambtenaar heeft in verband met haar bevalling aanspraak op zwangerschaps- en bevallingsverlof.

  • 2 Gedurende het zwangerschaps- en bevallingsverlof behoudt de vrouwelijke ambtenaar haar aanspraak op bezoldiging.

  • 3 De vrouwelijke ambtenaar heeft recht op een zwangerschapsverlof vanaf de dag waarop de bevalling blijkens een verklaring van een arts of van een verloskundige aangevende de vermoedelijke datum van de bevalling, binnen zes weken is te verwachten. Dit verlof gaat uiterlijk in vier weken voor de dag na de vermoedelijke datum van bevalling.

  • 4 De vrouwelijke ambtenaar heeft recht op een bevallingsverlof van tien weken vanaf de dag volgend op die van de bevalling. Dit verlof wordt verlengd tot ten hoogste zestien weken, voor zover het zwangerschapsverlof voorafgaand aan de vermoedelijke datum van bevalling, om andere redenen dan wegens ziekte minder dan zes weken heeft bedragen.

  • 5 Indien de vrouwelijke ambtenaar aan wie verlof is verleend gedurende dat verlof of gedurende een bepaalde periode van dat verlof tevens recht heeft op een financiële tegemoetkoming op basis van de Wet arbeid en zorg, wordt gedurende de periode waarin sprake is van samenloop een inhouding op de bezoldiging toegepast welke overeenkomt met het bedrag van bedoelde financiële tegemoetkoming.

  • 6 Indien aan de gestelde voorwaarden voor het toekennen van een financiële tegemoetkoming als bedoeld in het vijfde lid is voldaan maar geen financiële tegemoetkoming is toegekend omdat de vrouwelijke ambtenaar geen aanvraag heeft ingediend, wordt het vijfde lid op overeenkomstige wijze toegepast. In dat geval wordt rekening gehouden met de financiële tegemoetkoming die aan de vrouwelijke ambtenaar zou zijn toegekend indien zij wel een aanvraag zou hebben ingediend.

Artikel 45aa. Bevalling en ontslag

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 De gewezen vrouwelijke ambtenaar, wier tijdstip van ingang van haar ontslag is gelegen in de periode, bedoeld in artikel 45a, eerste lid, behoudt haar aanspraak op haar laatstelijk genoten bezoldiging vermeerderd met de vakantie-uitkering en de eindejaarsuitkering. De aanspraak eindigt na 16 weken, te rekenen vanaf de eerste dag waarop haar zwangerschapsverlof als bedoeld in artikel 45a, eerste lid, een aanvang heeft genomen.

  • 2 De gewezen vrouwelijke ambtenaar, wier bevalling wordt verwacht binnen vier maanden na het tijdstip van ingang van haar ontslag, ontvangt haar laatstelijk genoten bezoldiging vermeerderd met de vakantie-uitkering en de eindejaarsuitkering gedurende de periode die:

    • a. aanvangt op de 41e dag voorafgaande aan de vermoedelijke datum van bevalling; en

    • b. eindigt op de 70e dag na de datum van bevalling.

  • 3 De periode, bedoeld in het tweede lid, wordt verlengd tot 16 weken, indien die periode door een voortijdige bevalling minder dan 16 weken heeft bedragen.

  • 4 De gewezen vrouwelijke ambtenaar, wier bevalling niet wordt verwacht binnen vier maanden na het tijdstip van ingang van haar ontslag, maar die niettemin binnen die periode bevalt, ontvangt haar laatstelijk genoten bezoldiging vermeerderd met de vakantie-uitkering en de eindejaarsuitkering gedurende de periode die:

    • a. aanvangt op de datum van bevalling; en

    • b. eindigt op de 70e dag na de datum waarop de bevalling heeft plaatsgevonden.

Artikel 45b. Buitengewoon verlof in verband met ouderschap

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 De ambtenaar die als ouder in familierechtelijke betrekking staat tot een kind, heeft aanspraak op verlof. Indien de ambtenaar met ingang van hetzelfde tijdstip tot meer dan één kind in familierechtelijke betrekking komt te staan, bestaat er ten aanzien van ieder van die kinderen aanspraak op verlof.

  • 2 De ambtenaar die blijkens de basisregistratie personen op hetzelfde adres woont als een kind en duurzaam de verzorging en de opvoeding van dat kind als eigen kind op zich heeft genomen, heeft aanspraak op verlof. Indien de ambtenaar met ingang van hetzelfde tijdstip de verzorging en opvoeding van meer dan één kind op zich heeft genomen, bestaat er ten aanzien van ieder van die kinderen aanspraak op verlof.

  • 3 Geen aanspraak op verlof bestaat na de datum waarop het kind de leeftijd van acht jaren heeft bereikt.

  • 4 Het verlof wordt behoudens bijzondere gevallen genoten gedurende een plaatsing in Nederland. Bij ministeriële regeling kan worden bepaald in welke gevallen en onder welke voorwaarden het verlof gedurende plaatsing buiten Nederland kan worden genoten.

  • 5 Het aantal uren verlof waarop de ambtenaar per keer ten hoogste aanspraak heeft, bedraagt zesentwintig maal de arbeidsduur per week uitgaande van zijn arbeidsduur op het tijdstip waarop het verlof aanvangt.

  • 6 De ambtenaar, wiens dienstbetrekking ten minste een jaar heeft geduurd, heeft aanspraak op 60% van zijn bezoldiging over een gedeelte van de verlofuren, bedoeld in het vijfde lid, zijnde ten hoogste dertien maal de arbeidsduur per week uitgaande van zijn arbeidsduur op het tijdstip waarop het verlof aanvangt.

  • 7 Indien de arbeidsduur van de ambtenaar gedurende het verlof, bedoeld in het vijfde en zesde lid, wijzigt, wordt de aanspraak op het verlof opnieuw vastgesteld, rekening houdend met de mate waarin de arbeidsduur is gewijzigd en de mate waarin de periode gedurende welke het verlof wordt genoten is verstreken.

  • 8 De ambtenaar is verplicht tot terugbetaling van hetgeen hem over de genoten uren ouderschapsverlof is toegekend wanneer hem tijdens de verlofperiode of binnen een jaar na afloop van het verlof ontslag wordt verleend op aanvraag dan wel niet op aanvraag op grond van aan de ambtenaar te wijten feiten of omstandigheden. De terugbetalingsverplichting wordt beperkt tot de laatste twaalf maanden waarin, voorafgaande aan het verlaten van de sector Rijk, ouderschapsverlof is genoten. Ontslag op aanvraag gevolgd door een overgang binnen een maand naar een andere functie binnen de sector Rijk wordt niet als ontslag beschouwd. Het bevoegd gezag kan de ambtenaar ontheffen van de in de eerste volzin bedoelde verplichting indien er bijzondere omstandigheden zijn die dat naar het oordeel van het bevoegd gezag rechtvaardigen.

  • 9 De ambtenaar meldt het voornemen verlof op te nemen ten minste twee maanden voor het door hem gewenste tijdstip van ingang van het verlof schriftelijk aan het tot verlening van het verlof bevoegde gezag.

    Daarbij geeft de ambtenaar op:

    • a. de perioden waarin het verlof zal worden genoten;

    • b. het aantal uren verlof per periode, en

    • c. de spreiding van de verlofuren over de perioden.

    Bij de eerste melding ten aanzien van het desbetreffende kind dient tevens opgave te worden gedaan van het totaal aantal uren dat de ambtenaar wenst op te nemen en de eventuele opdeling daarvan in perioden. Indien de ambtenaar het verlof heeft opgedeeld in meerdere perioden geldt de opgave, bedoeld in de onderdelen a tot en met c, slechts voor één periode tegelijk. De tijdstippen van ingang en einde van het verlof kunnen afhankelijk worden gesteld van de datum van de bevalling, van het einde van het bevallingsverlof of van de aanvang van de verzorging van het kind.

  • 10 Het bevoegd gezag stemt in met het verzoek, bedoeld in het negende lid, tenzij een zwaarwegend dienstbelang zich daartegen verzet.

  • 11 Het bevoegd gezag is verplicht in te stemmen met een aanvraag van de ambtenaar het verlof niet op te nemen of niet voort te zetten op grond van het opnemen van zwangerschaps-, bevallings- of adoptieverlof als bedoeld in de artikelen 45a, onderscheidenlijk 45c.

    Het bevoegd gezag is tevens verplicht in te stemmen met een aanvraag van de ambtenaar het verlof niet op te nemen of niet voort te zetten op grond van onvoorziene omstandigheden, tenzij gewichtige redenen van dienstbelang zich hiertegen verzetten.

  • 12 Het bevoegd gezag behoeft aan een aanvraag als bedoeld in het elfde lid niet met ingang van een vroeger tijdstip dan vier weken na de aanvraag gevolg te geven. In het geval het verlof met toepassing van het elfde lid, na het tijdstip van ingang daarvan niet wordt voortgezet, wordt de aanspraak op het overige deel van het verlof opgeschort.

  • 13 Het bevoegd gezag kan, na overleg met de ambtenaar, de spreiding van de uren over de week op grond van gewichtige redenen van dienstbelang wijzigen tot vier weken voor het tijdstip van ingang van het verlof. De eerste volzin is niet van toepassing op de ambtenaar die na het verlof op grond van artikel 43e, eerste lid, onderdeel d, gedurende een periode van vier weken voor drie dagen waarop hij arbeid pleegt te verrichten gebruik maakt van zijn verlof.

  • 14 Indien de aanstelling eindigt voordat het verlof volledig is genoten, reikt het bevoegd gezag de ambtenaar op diens verzoek een verklaring uit waaruit blijkt op hoeveel uren verlof de ambtenaar nog aanspraak heeft.

Artikel 45c. Buitengewoon verlof in verband met adoptie

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 De ambtenaar heeft in verband met de adoptie van een kind aanspraak op verlof met behoud van bezoldiging.

  • 2

    • a. De aanspraak op verlof in verband met adoptie van een kind bedraagt ten hoogste vier aaneengesloten weken. De aanspraak bestaat gedurende een tijdvak van achttien weken te rekenen vanaf twee weken vóór de eerste dag dat de feitelijke opneming ter adoptie een aanvang heeft genomen of zal nemen zoals die dag is aangeduid in een door de ambtenaar overgelegd document waaruit blijkt dat een kind ter adoptie is of zal worden opgenomen.

    • b. Ingeval redenen van zwaarwegend dienstbelang daartoe noodzaken, kan besloten worden dat het adoptieverlof gedurende plaatsing bij een vertegenwoordiging van het Koninkrijk in het buitenland op een andere wijze wordt genoten dan vermeld onder a.

  • 3 Indien als gevolg van een adoptieverzoek tegelijkertijd twee of meer kinderen feitelijk ter adoptie worden opgenomen, bestaat de aanspraak op verlof slechts ten aanzien van een van die kinderen.

  • 4 De ambtenaar meldt het verlof in verband met adoptie uiterlijk drie weken voor de dag van ingang van het verlof onder opgave van de omvang van het verlof. Bij de melding worden documenten gevoegd waaruit blijkt dat een kind ter adoptie is of zal worden opgenomen.

  • 5 Indien de ambtenaar aan wie verlof is verleend gedurende dat verlof of gedurende een bepaalde periode van dat verlof tevens recht heeft op een financiële tegemoetkoming op basis van de Wet arbeid en zorg, wordt gedurende de periode waarin sprake is van samenloop een inhouding op de doorbetaling van bezoldiging als bedoeld in het eerste lid toegepast welke overeenkomt met het bedrag van bedoelde financiële tegemoetkoming.

  • 6 Indien aan gestelde voorwaarden voor het toekennen van een financiële tegemoetkoming als bedoeld in het vijfde lid is voldaan, maar geen financiële tegemoetkoming is toegekend omdat de ambtenaar geen aanvraag heeft ingediend, wordt het vijfde lid op overeenkomstige wijze toegepast. In dat geval wordt rekening gehouden met de financiële tegemoetkoming die aan de ambtenaar zou zijn toegekend indien hij wel een aanvraag zou hebben ingediend.

Artikel 45d. Buitengewoon verlof voor noodzakelijke verzorging

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 Tenzij een zwaarwegend dienstbelang zich daartegen verzet, wordt aan de ambtenaar verlof met behoud van bezoldiging verleend voor de noodzakelijke verzorging in verband met ziekte van:

    • a. zijn huwelijkspartner;

    • b. een inwonend kind tot wie de ambtenaar als ouder in een familierechtelijke betrekking staat;

    • c. een inwonend kind van zijn huwelijkspartner;

    • d. een pleegkind dat blijkens de basisregistratie personen op hetzelfde adres woont als de ambtenaar en door hem duurzaam wordt verzorgd en opgevoed op basis van een pleegcontract als bedoeld in artikel 22, eerste lid, van de Wet op de jeugdzorg.

  • 2 Tenzij een zwaarwegend dienstbelang zich daartegen verzet wordt aan de ambtenaar verlof met behoud van bezoldiging verleend voor de noodzakelijke verzorging in verband met ernstige ziekte van: zijn huwelijkspartner, ouders, stiefouders, pleegouders, schoonouders, kinderen, stiefkinderen, pleegkinderen of aangehuwde kinderen.

  • 3 Het verlof, bedoeld in het eerste en tweede lid, bedraagt in elk kalenderjaar ten hoogste tweemaal de arbeidsduur per week.

  • 4 De ambtenaar meldt vooraf dat hij het verlof, bedoeld in het eerste en tweede lid, opneemt onder opgave van de reden. Indien dit niet mogelijk is, meldt de ambtenaar het opnemen van het verlof zo spoedig mogelijk onder opgave van de reden. Bij die melding geeft de ambtenaar ook de omvang, de wijze van opneming en de vermoedelijke duur van het verlof aan.

  • 5 Achteraf kan van de ambtenaar worden verlangd dat hij aannemelijk maakt dat hij zijn arbeid niet heeft verricht in verband met de noodzakelijke verzorging als bedoeld in het eerste en tweede lid.

Artikel 46. Buitengewoon verlof van lange duur

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 Buitengewoon verlof van lange duur kan aan de ambtenaar op zijn aanvraag worden verleend, al dan niet met behoud van bezoldiging en al dan niet onder bepaalde voorwaarden.

  • 2 Het verlof, bedoeld in het eerste lid, gaat pas in nadat de ambtenaar schriftelijk heeft verklaard dat hij de daaraan verbonden voorwaarden aanvaardt.

  • 3 Indien het verlof, bedoeld in het eerste lid, uitsluitend strekt in het persoonlijk belang van de ambtenaar, wordt dit verleend zonder behoud van bezoldiging en voor ten hoogste een jaar.

  • 4 Indien het verlof, bedoeld in het eerste lid, verband houdt met een benoeming van de ambtenaar tot bezoldigd bestuurder van een vereniging van ambtenaren, van een centrale of van een internationale organisatie van zodanige verenigingen, wordt dit verleend zonder behoud van bezoldiging en voor ten hoogste twee jaren. Artikel 43c, vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 5 Indien het verlof, bedoeld in het eerste lid, ten doel heeft de ambtenaar in de gelegenheid te stellen de huwelijkspartner, indien deze als ambtenaar buiten Nederland wordt geplaatst, te vergezellen, wordt dat verlof in beginsel verleend voor de duur van de plaatsing van de huwelijkspartner, zonder behoud van bezoldiging.

  • 6 Het bevoegd gezag biedt de ambtenaar aan wie buitengewoon verlof is verleend op grond van het eerste lid in verband met het vervullen van een functie bij een internationale volkenrechtelijke organisatie, dan wel van een functie als bedoeld in het vierde lid, na afloop van het verlof een passende functie aan. Indien plaatsing niet aanstonds mogelijk is, wordt de ambtenaar ter beschikking gehouden overeenkomstig artikel 27, vierde lid.

  • 7 Een passende functie als bedoeld in het zesde lid, dient zo mogelijk ten minste gelijkwaardig te zijn aan de functie waarop het buitengewoon verlof betrekking had.

Artikel 46a. Ontslag bij niet hervatten van de werkzaamheden na afloop van buitengewoon verlof van lange duur

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 De ambtenaar die na afloop van hem verleend buitengewoon verlof van lange duur en zonder dat dit is verlengd, zijn dienst niet tijdig hervat, wordt voor de toepassing van dit reglement geacht een aanvraag tot ontslag te hebben ingediend.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing, indien de ambtenaar binnen een redelijke termijn aannemelijk maakt dat hij geldige redenen had zijn dienst niet te hervatten, in welk geval het verlof geacht wordt te zijn verlengd tot het tijdstip, waarop bedoelde geldige redenen hebben opgehouden te bestaan.

Artikel 46b. Buitengewoon verlof; doorbetalen toelage voor onregelmatige diensten of voor consignatie

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

Voor zover op grond van deze paragraaf buitengewoon verlof met gehele of gedeeltelijke bezoldiging wordt verleend, wordt, indien de ambtenaar in het genot is van een toelage als bedoeld in artikel 17, 18 en 18a van het BBRA 1984, dit bezoldigingsdeel vastgesteld met overeenkomstige toepassing van de in artikel 57, tweede tot en met vierde lid, vermelde berekeningswijze.

Artikel 47. Levensloopverlof

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

Door Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties krachtens artikel 34g van het ARAR gestelde regels ten aanzien van levensloopverlof zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 48. Verlof in geval van gijzeling

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 Aan een ambtenaar die buiten Nederland in samenhang met diens functie onwettig wordt gegijzeld of anderszins buiten Nederland onwettig van de vrijheid wordt beroofd op een wijze die door Onze Minister met gijzeling gelijk wordt gesteld, wordt na afloop daarvan, onverminderd de mogelijkheid van bedrijfsgeneeskundige begeleiding ingevolge de bepalingen van hoofdstuk X, naar billijkheid recuperatieverlof verleend met behoud van bezoldiging.

  • 2 Indien het in het eerste lid genoemde recuperatieverlof wordt verleend, wordt aan de ambtenaar een recuperatie-uitkering toegekend. Deze uitkering verhoudt zich tot de jaarlijkse vakantie-uitkering als de duur van het recuperatieverlof zich verhoudt tot de duur van de jaarlijkse vakantie.

  • 3 Indien een gezinslid van een ambtenaar buiten Nederland onwettig wordt gegijzeld of anderszins buiten Nederland onwettig van de vrijheid wordt beroofd op een wijze die door Onze Minister met gijzeling wordt gelijkgesteld, en samenhang bestaat met de functie van de ambtenaar, wordt aan die ambtenaar na afloop daarvan, onverminderd de mogelijkheid van geneeskundige begeleiding van dat gezinslid ingevolge de bepalingen van hoofdstuk X, naar billijkheid recuperatieverlof verleend en een recuperatie-uitkering toegekend overeenkomstig het eerste en tweede lid.

  • 4 In bijzondere gevallen kunnen bij onwettige vrijheidsberovingen als bedoeld in het eerste en derde lid ook kosten van gezinshereniging en andere in samenhang met de onwettige vrijheidsberoving gemaakte kosten of schade worden vergoed voor zover deze redelijk zijn en als niet verzekerbaar kunnen worden beschouwd. Voor het vrijkopen van personen betaalde losprijzen worden nimmer vergoed.

  • 5 De in het eerste tot en met vierde lid genoemde voorzieningen gelden uitsluitend voor zover de ambtenaar aanspraken op vergoeding en verhaal aan het Rijk heeft gecedeerd.

Hoofdstuk X. Arbeidsgezondheidskundige begeleiding, rechten en verplichtingen bij ziekte en arbeidsongeschiktheid; alsmede gezondheidskundige begeleiding van gezinsleden in verband met plaatsing in het buitenland

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

Paragraaf 1. Definities

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

Artikel 49. Definities

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

In dit hoofdstuk, hoofdstuk XIV en hoofdstuk XXV wordt verstaan onder:

  • AAOP-uitkering: ABP ArbeidsongeschiktheidsPensioen als bedoeld in hoofdstuk 11 van het pensioenreglement;

  • arbeidsongeschiktheid: volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de WIA of gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid als bedoeld in artikel 5 van de WIA;

  • beroepsincident: een dienstongeval of beroepsziekte voortvloeiend uit een gevaarzettende situatie die rechtstreeks verband houdt met de uitvoering van zijn taak waaraan de ambtenaar zich vanwege zijn specifieke functie niet kan onttrekken;

  • beroepsziekte: een ziekte, die in overwegende mate haar oorzaak vindt in de aard van de aan de ambtenaar opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden, waaronder deze moesten worden verricht, en niet aan zijn schuld of onvoorzichtigheid is te wijten;

  • bovenwettelijke WW-uitkering: de uitkering, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder e, van het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid voor de sector Rijk;

  • dienstongeval: een ongeval, dat in overwegende mate zijn oorzaak vindt in de aard van de aan de ambtenaar opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden, waaronder deze moesten worden verricht, en niet aan zijn schuld of onvoorzichtigheid is te wijten;

  • gewezen ambtenaar: een ambtenaar aan wie ontslag is verleend, met ingang van de dag waarop het ontslag is ingetreden;

  • passende arbeid: alle arbeid die voor de krachten en bekwaamheden van de ambtenaar is berekend, tenzij aanvaarding om redenen van lichamelijke, geestelijke of sociale aard niet van hem kan worden gevergd;

  • Pensioenreglement: het Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP;

  • Stichting Pensioenfonds ABP: de Stichting Pensioenfonds ABP, genoemd in artikel 6 van de Wet privatisering ABP;

  • Wet SUWI: Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

  • UWV: het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, genoemd in hoofdstuk 5 van de Wet SUWI;

  • WIA: Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen;

  • WIA-uitkering: een uitkering op grond van de WIA;

  • WW-uitkering: een uitkering op grond van de Werkloosheidswet;

  • ZW: Ziektewet;

  • ZW-uitkering: ziekengeld als bedoeld in artikel 19 van de ZW;

  • arbeid: hetgeen daaronder wordt verstaan ingevolge artikel 19 van de ZW.

Paragraaf 2. Arbeidsgezondheidskundige begeleiding en het medisch advies

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

Artikel 50. Verzuimbegeleiding en arbeidsgezondheidskundige begeleiding van de ambtenaar

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 Onze Minister verricht zijn taak met betrekking tot de begeleiding van verzuim en de arbeidsgezondheidskundige begeleiding op grond van de Arbeidsomstandighedenwet, dan wel zoveel mogelijk overeenkomstig die wet indien het de bij een vertegenwoordiging van het Koninkrijk in het buitenland geplaatste ambtenaar betreft, alsmede op grond van de bepalingen in dit hoofdstuk.

  • 2 Ter voorbereiding op plaatsing buiten Nederland, gedurende plaatsing buiten Nederland en in verband met terugplaatsing naar Nederland omvat de arbeidsgezondheidskundige begeleiding tevens de gezondheidskundige begeleiding van de gezinsleden van de ambtenaar.

  • 3 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begeleiding van verzuim, de arbeidsgezondheidskundige begeleiding en de daarbij in acht te nemen procedures.

  • 4 De ambtenaar is in geval van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte verplicht dit zo spoedig mogelijk, maar in elk geval niet later dan op de tweede dag van die ongeschiktheid, te melden.

  • 5 Onze Minister kan ten aanzien van de ambtenaar die korter dan een jaar volledig ongeschikt is geweest zijn arbeid te verrichten, bepalen dat hij zijn arbeid slechts mag hervatten nadat Onze Minister hiervoor toestemming heeft verleend.

  • 6 De ambtenaar die wegens ziekte gedurende een jaar of langer volledig ongeschikt is geweest zijn arbeid te verrichten mag zijn arbeid slechts hervatten, nadat Onze Minister hiervoor toestemming heeft verleend.

  • 7 De in het vijfde en zesde lid bedoelde toestemming wordt eerst verleend nadat er een medisch advies is van de deskundige persoon of de arbodienst.

Artikel 50a. Arbeidsgezondheidskundig onderzoek

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 De ambtenaar kan worden verplicht om een arbeidsgezondheidskundig onderzoek te ondergaan:

    • a. voor zover dit noodzakelijk is om te beoordelen of de ambtenaar van 55 jaar en ouder in staat is nachtarbeid te verrichten;

    • b. indien Onze Minister gegronde redenen heeft om te twijfelen aan de goede gezondheidstoestand van de ambtenaar;

    • c. indien de ambtenaar niet meer volledig geschikt is gebleken voor het verrichten van zijn arbeid;

    • d. ter beantwoording van de vraag of de ambtenaar tijdens het tijdvak waarin hij wegens ziekte ongeschikt is om zijn arbeid te verrichten, in het belang van zijn genezing arbeid mag verrichten en om vast te stellen welke arbeid wenselijk wordt geacht;

    • e. indien de ambtenaar in contact staat of kort geleden heeft gestaan met een persoon die een ziekte heeft waarvoor ingevolge de Wet publieke gezondheid een nominatieve aangifteplicht geldt;

    • f. om te beoordelen of er sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 104, derde lid, aanhef en onderdelen a en b;

    • g. om te beoordelen of de ambtenaar die wegens ziekte volledig ongeschikt is geweest zijn arbeid te verrichten zijn arbeid mag hervatten;

    • h. voor zover dit voortvloeit uit enige wettelijke verplichting;

    • i. indien de ambtenaar in verband met de uitoefening van zijn werkzaamheden aan bijzonder gevaar voor zijn gezondheid blootstaat of is benoemd in een functie waarvoor bij aanstelling een geneeskundig onderzoek is vereist als bedoeld in artikel 23, vierde lid, onderdeel b;

    • j. om bij een verzoek als bedoeld in artikel 104, negende lid, te beoordelen of de ambtenaar lichamelijk en psychisch in staat is zijn functie te blijven vervullen.

  • 2 Onze Minister stelt de ambtenaar buiten dienst indien na een arbeidsgezondheidskundig onderzoek als bedoeld in het eerste lid, blijkt dat sprake is van een zodanige lichamelijke of geestelijke toestand dat de belangen van de ambtenaar, van de dienst of van bij het verrichten van de arbeid betrokken derden zich er tegen verzetten dat de ambtenaar zijn arbeid blijft verrichten. De ambtenaar wordt niet buiten dienst gesteld indien hem andere passende werkzaamheden kunnen worden opgedragen. Indien de ambtenaar buiten dienst wordt gesteld, wordt hij geacht wegens ziekte ongeschikt te zijn tot het verrichten van zijn arbeid, in welk geval de overige bepalingen van dit hoofdstuk van toepassing zijn.

Artikel 50b

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 In geval van een geschil over het wel of niet bestaan van ongeschiktheid tot werken wegens ziekte voorziet artikel 32, eerste lid, van de Wet SUWI in het instellen van een onderzoek en het geven van een oordeel.

  • 2 Het medisch advies dat door de deskundige persoon of de arbodienst wordt uitgebracht naar aanleiding van een arbeidsgezondheidskundig onderzoek als bedoeld in artikel 18 van de Arbeidsomstandighedenwet en artikel 50a, wordt zo spoedig mogelijk aan de ambtenaar en Onze Minister medegedeeld.

  • 3 De ambtenaar of de gewezen ambtenaar kan de deskundige persoon of de arbodienst binnen drie dagen na ontvangst van het in het tweede lid bedoelde medisch advies, schriftelijk een hernieuwd onderzoek vragen indien hij het niet eens is met het medisch advies. De deskundige persoon of de arbodienst stelt Onze Minister in kennis van een ingediend verzoek om een hernieuwd onderzoek.

  • 4 Zo spoedig mogelijk na ontvangst van het schriftelijk verzoek om een hernieuwd onderzoek, maar uiterlijk binnen vier weken, vindt het hernieuwd onderzoek door een commissie van drie geneeskundigen plaats.

  • 5 Op verzoek van de ambtenaar of de gewezen ambtenaar wordt zijn behandelend arts in de gelegenheid gesteld mondeling of schriftelijk zijn mening aan de commissie kenbaar te maken.

  • 6 De leden van de commissie worden per verzoek om een hernieuwd onderzoek aangewezen. De geneeskundige die het medisch advies heeft uitgebracht waarvan herziening wordt gevraagd, heeft in de commissie geen zitting.

  • 7 De commissie deelt haar oordeel schriftelijk mee aan:

    • a. de ambtenaar of de gewezen ambtenaar;

    • b. Onze Minister;

    • c. de behandelend arts, bedoeld in het vijfde lid.

  • 8 De kosten, verbonden aan het onderzoek, bedoeld in het eerste lid, respectievelijk, het hernieuwd onderzoek, bedoeld in het derde lid, komen voor rekening van Onze Minister. Eventuele reis- en verblijfkosten van de ambtenaar worden hem vergoed volgens de geldende regels ter zake van dienstreizen.

Artikel 50c. Infectieziekten

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 De ambtenaar die in contact staat, of kort geleden gestaan heeft, met een persoon die een ziekte heeft waarvoor ingevolge het krachtens de Wet publieke gezondheid bepaalde een nominatieve aangifteplicht geldt, mag zijn dienst slechts verrichten en heeft slechts toegang tot dienstgebouwen, -lokalen en -terreinen indien hem daartoe toestemming is verleend. Deze toestemming wordt slechts verleend na positief medisch advies van de deskundige persoon of de arbodienst.

  • 2 De ambtenaar die verkeert in de in het vorige lid omschreven situatie, is verplicht daarvan ten spoedigste kennis te geven aan de deskundige persoon of de arbodienst. Hij is gehouden zich te gedragen naar de vanwege de deskundige persoon of de arbodienst gegeven aanwijzingen, waaronder die met betrekking tot het ondergaan van een arbeidsgezondheidskundig onderzoek.

  • 3 Gedurende de periode dat de ambtenaar ingevolge het bepaalde in dit artikel zijn dienst niet verricht, geniet hij zijn volle bezoldiging.

Artikel 51. Bijzondere bepalingen in verband met plaatsing in het buitenland

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 Bij plaatsing buiten Nederland geschiedt het door de ambtenaar raadplegen van de deskundige persoon of de arbodienst in het kader van het arbeidsgezondheidskundig spreekuur schriftelijk, in dringende gevallen met gebruikmaking van de telecommunicatiemiddelen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, voor rekening van het Rijk.

  • 2 De ambtenaar wordt in elk geval in verband met zijn plaatsing buiten Nederland, in overleg met of op aanwijzing van de deskundige persoon of de arbodienst onderworpen aan een periodiek arbeidsgezondheidskundig onderzoek als bedoeld in artikel 50a, eerste lid, onderdeel i. Een buiten Nederland geplaatste ambtenaar ondergaat dit onderzoek zo mogelijk tijdens verblijf hier te lande.

  • 3 Onverminderd het bepaalde in artikel 50a, tweede lid, vindt buitendienststelling plaats door Onze Minister. Daarbij vindt een belangenafweging plaats teneinde na te gaan of het verblijf van de ambtenaar in het land van plaatsing kan worden voortgezet.

  • 4 De deskundige persoon of de arbodienst kan de ambtenaren individueel of gezamenlijk aanwijzingen geven tot behoud, herstel of bevordering van hun arbeidsgeschiktheid en de geschiktheid tot verblijf buiten Nederland van hun gezinsleden. De ambtenaren zijn gehouden die aanwijzingen op te volgen.

Artikel 52. Gezondheidskundige begeleiding van gezinsleden in verband met plaatsing in het buitenland

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 Bij plaatsingen buiten Nederland worden de gezinsleden van de ambtenaar, overeenkomstig artikel 51, eerste lid, in de gelegenheid gesteld de deskundige persoon of de arbodienst te raadplegen.

  • 2 Gezinsleden van de ambtenaar worden, zo mogelijk tijdens verblijf hier te lande, in de gelegenheid gesteld het onderzoek, bedoeld in artikel 51, tweede lid, te ondergaan.

  • 3 Indien er gegronde redenen zijn om te twijfelen aan de goede gezondheidstoestand van de gezinsleden van de ambtenaar, worden deze in de gelegenheid gesteld een gezondheidskundig onderzoek te ondergaan.

  • 4 De ambtenaar is verplicht zich in te spannen dat diens gezinsleden hun medewerking verlenen aan:

    • a. onderzoeken als bedoeld in het derde lid, alsmede in artikel 51, tweede lid;

    • b. gezondheidskundige onderzoeken welke worden ingesteld ter beantwoording van de vragen:

      • 1°. in welke mate en tot welk tijdstip sprake is van verhindering wegens ziekte om in een bepaald gebied, een bepaald land of bepaalde landen te verblijven;

      • 2°. of verdere maatregelen of voorzieningen nodig zijn in het belang van het behoud, het herstel of de bevordering van hun gezondheid.

  • 5 De ambtenaar is verplicht zich in te spannen dat zijn gezinsleden de in artikel 51, vierde lid, bedoelde aanwijzingen opvolgen, met uitzondering van aanwijzingen tot het ondergaan van een ingreep van heelkundige aard.

Artikel 53. Kostenvergoeding

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot de mate waarin kosten die verband houden met de arbeidsgezondheidskundige begeleiding van ambtenaren en de gezondheidskundige begeleiding van hun gezinsleden, bedoeld in de artikelen 50, tweede lid, 51 en 52, ten laste van het Rijk komen.

Paragraaf 3. Aanspraken tijdens ziekte en arbeidsongeschiktheid

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

Artikel 54

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 De ambtenaar heeft bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte gedurende een tijdvak van 52 weken recht op doorbetaling van zijn bezoldiging. Bij voortdurende ongeschiktheid heeft hij vervolgens recht op doorbetaling van 70% van zijn bezoldiging.

  • 2 Het tijdvak van 52 weken, bedoeld in het eerste lid, vangt aan op de eerste dag waarop wegens ziekte geheel of gedeeltelijk niet is of zou zijn gewerkt, of het werken wegens ziekte geheel of gedeeltelijk is of zou zijn gestaakt. Indien de ambtenaar buitengewoon verlof zonder behoud van bezoldiging geniet, vangt het tijdvak aan op de dag volgend op die waarop het buitengewoon verlof is beëindigd.

  • 3 Voor de toepassing van het eerste lid worden perioden van ongeschiktheid samengeteld, indien:

    • a. zij direct voorafgaan aan en aansluiten op een periode waarin zwangerschaps- of bevallingsverlof wordt genoten overeenkomstig artikel 3:1, tweede en derde lid, van de Wet arbeid en zorg, tenzij de ongeschiktheid redelijkerwijs niet geacht kan worden voort te vloeien uit dezelfde oorzaak, of

    • b. zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.

  • 4 In afwijking van het eerste lid, heeft de ambtenaar ook na afloop van het tijdvak van 52 weken, bedoeld in het eerste lid, recht op doorbetaling van zijn bezoldiging indien de ongeschiktheid om zijn arbeid te verrichten wordt veroorzaakt door een beroepsincident.

  • 5 In afwijking van het eerste lid, heeft de ambtenaar ook na afloop van het tijdvak van 52 weken, bedoeld in het eerste lid, recht op doorbetaling van zijn bezoldiging over het aantal uren dat hij passende arbeid heeft verricht of zou hebben verricht indien die arbeid hem zou zijn aangeboden.

  • 6 De doorbetaling van de bezoldiging eindigt:

    • a. met ingang van de dag waarop de ambtenaar op grond van artikel 54a, eerste lid, is herplaatst;

    • b. met ingang van de dag waarop de ambtenaar ontslag is verleend; of

    • c. met ingang van de dag volgende op die waarop de ambtenaar is overleden.

  • 7 Gedurende een plaatsing buiten Nederland kan Onze Minister een ambtenaar, indien de ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte naar verwachting langer dan drie maanden zal voortduren, opdracht geven tot terugkeer met zijn gezinsleden naar Nederland.

Artikel 54a

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 De ambtenaar die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte is verplicht een andere functie te aanvaarden indien sprake is van passende arbeid.

  • 2 De ambtenaar die door het UWV in het kader van de WIA minder dan 35% arbeidsongeschikt is verklaard, wordt herplaatst in een functie die passende arbeid omvat, tenzij een zwaarwegend dienstbelang zich daartegen verzet.

  • 3 De ambtenaar die op grond van het eerste lid is herplaatst voordat de termijn van twee jaar, bedoeld in artikel 104, derde lid, onderdeel a, is verstreken, heeft tot het eind van genoemde termijn recht op een aanvullende uitkering ter grootte van het verschil tussen:

    • a. het bedrag waarop de ambtenaar op grond van artikel 54 recht zou hebben gehad indien hem geen andere functie zou zijn opgedragen, vermeerderd met de vakantie-uitkering en de eindejaarsuitkering; en

    • b. zijn bezoldiging na herplaatsing, vermeerderd met de vakantie-uitkering en de eindejaarsuitkering.

  • 4 Indien de ziekte uit hoofde waarvan de ambtenaar ongeschikt is zijn arbeid te verrichten, wordt veroorzaakt door een beroepsincident, heeft de ambtenaar, bedoeld in het derde lid, van wie de arbeidsongeschiktheid ten minste 35% bedraagt, nadat de termijn van twee jaar is verstreken tevens recht op een aanvullende uitkering ter grootte van het verschil tussen:

    • a. een percentage van zijn bezoldiging vermeerderd met de vakantie-uitkering en de eindejaarsuitkering, zoals die zou zijn op de dag voor zijn herplaatsing indien de ambtenaar op die dag niet ongeschikt zou zijn geweest tot werken, en

    • b. zijn bezoldiging na herplaatsing vermeerderd met de vakantie-uitkering, de eindejaarsuitkering en een uit de oorspronkelijke functie voortvloeiend recht op een WIA-uitkering en een AAOP-uitkering.

  • 5 Het percentage, bedoeld in het vierde lid, onderdeel a, is afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid en bedraagt bij een arbeidsongeschiktheid van:

    80% of meer:

    90,02%;

    65 tot 80%:

    65,26%;

    55 tot 65%:

    54,01%;

    45 tot 55%:

    45,01%;

    35 tot 45%:

    36,01%.

  • 6 De aanvullende uitkeringen, bedoeld in het derde en vierde lid, eindigen in ieder geval:

    • a. met ingang van de dag waarop de ambtenaar ontslag is verleend; of

    • b. met ingang van de dag volgende op die waarop de ambtenaar is overleden.

  • 7 In zoverre in afwijking van het derde lid, bedraagt voor de ambtenaar die na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, wegens ziekte ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, de aanvullende uitkering na de eerste 52 weken weken het verschil tussen:

    • a. het bedrag waarop de ambtenaar op grond van artikel 76a van de Ziektewet recht zou hebben gehad indien hem geen andere functie zou zijn opgedragen, vermeerderd met de vakantie-uitkering en eindejaarsuitkering; en

    • b. zijn bezoldiging na herplaatsing, vermeerderd met de vakantie-uitkering en de eindejaarsuitkering.

Artikel 54ab

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 De ambtenaar, bedoeld in artikel 54a, tweede lid, ontvangt bij voortdurende arbeidsongeschiktheid gedurende hoogstens vijf jaar een uitkering van 70% van het verschil tussen:

    • a. zijn bezoldiging, vermeerderd met de vakantie-uitkering en de eindejaarsuitkering zoals die zou zijn geweest op de dag voor zijn herplaatsing indien de ambtenaar op die dag niet ongeschikt zou zijn geweest tot werken, en

    • b. zijn bezoldiging na herplaatsing verminderd met eventuele daarna volgende verhogingen op grond van artikel 7 van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984, en vermeerderd met de vakantie-uitkering en de eindejaarsuitkering.

  • 2 In afwijking van het eerste lid heeft de ambtenaar die arbeidsongeschikt is geworden ten gevolge van een beroepsincident, ook nadat de termijn van vijf jaar is verstreken recht op een uitkering.

  • 3 De uitkering eindigt in ieder geval:

    • a. met ingang van de dag waarop de ambtenaar ontslag is verleend;

    • b. met ingang van de dag volgend op die waarop de ambtenaar is overleden.

  • 4 Bij eventuele samenloop van een recht op uitkering op grond van dit artikel en een recht op uitkering op grond van artikel 54a, derde of vierde lid, vervalt laatstbedoelde recht.

Artikel 54b

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 De gewezen ambtenaar die wegens ziekte, ontstaan voor het tijdstip van ingang van zijn ontslag, na zijn ontslag anders dan op grond van artikel 104, eerste lid, onderdeel e, nog ongeschikt is een naar aard en omvang soortgelijke functie te vervullen, heeft:

    • a. zolang hij ongeschikt tot werken is wegens ziekte, maar niet langer dan een tijdvak van 52 weken, recht op doorbetaling van zijn laatstelijk genoten bezoldiging vermeerderd met de vakantie-uitkering en de eindejaarsuitkering;

    • b. zolang hij na afloop van het tijdvak, bedoeld in onderdeel a, nog ongeschikt is tot het verrichten van arbeid wegens ziekte, gedurende maximaal 26 weken recht op doorbetaling van 70% van zijn laatstelijk genoten bezoldiging vermeerderd met de vakantie-uitkering en de eindejaarsuitkering.

  • 2 De gewezen ambtenaar die binnen vier weken na het tijdstip van zijn ontslag wegens ziekte ongeschikt wordt een naar aard en omvang soortgelijke functie te vervullen, heeft, zolang hij ongeschikt is tot werken wegens ziekte, gedurende maximaal 52 weken recht op doorbetaling van zijn laatstelijk genoten bezoldiging indien hij gedurende ten minste twee maanden onmiddellijk aan het ontslag voorafgaande in dienst is geweest.

  • 3 De gewezen ambtenaren, bedoeld in het eerste en tweede lid, hebben gedurende een tijdvak van 104 weken als bedoeld in artikel 23 van de WIA, recht op doorbetaling van hun laatstelijk genoten bezoldiging vermeerderd met de vakantie-uitkering en de eindejaarsuitkering indien hun arbeidsongeschiktheid wordt veroorzaakt door een beroepsincident.

  • 4 Het tijdvak gedurende welke de gewezen ambtenaar recht heeft op doorbetaling van zijn laatstelijk genoten bezoldiging vangt aan op de eerste dag waarop wegens ziekte geheel of gedeeltelijk niet is of zou zijn gewerkt of het werken wegens ziekte geheel of gedeeltelijk is of zou zijn gestaakt. Indien de gewezen ambtenaar onmiddellijk voorafgaand aan het ontslag buitengewoon verlof zonder behoud van bezoldiging genoot, vangt het tijdvak, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, aan op de dag waarop het ontslag is ingegaan.

  • 5 Voor het bepalen van het einde van het tijdvak van 52 weken, bedoeld in het eerste en tweede lid, worden perioden van ongeschiktheid tot werken wegens ziekte samengeteld, indien:

  • 6 De doorbetaling van de laatstelijk genoten bezoldiging, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, eindigt in ieder geval:

  • 7 De gewezen ambtenaar die recht heeft op een WIA-uitkering ter zake van de dienstbetrekking die hij voor zijn ontslag vervulde, heeft recht op een aanvullende uitkering indien de arbeidsongeschiktheid is veroorzaakt door een beroepsincident.

  • 8 De aanvullende uitkering, bedoeld in het zevende lid, is gelijk aan het verschil tussen:

    • a. een percentage van de laatstelijk genoten bezoldiging vermeerderd met de vakantie-uitkering en de eindejaarsuitkering, in het jaar voorafgaande aan zijn ontslag; en

    • b. de aan de gewezen ambtenaar toegekende WIA-uitkering, in voorkomend geval vermeerderd met een hem toegekende AAOP-uitkering.

  • 9 Het percentage, bedoeld in het achtste lid, onderdeel a, is afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid en bedraagt bij een arbeidsongeschiktheid van:

    80% of meer:

    90,02%;

    65 tot 80%:

    65,26%;

    55 tot 65%:

    54,01%;

    45 tot 55%:

    45,01%;

    35 tot 45%:

    36,01%.

  • 10 De aanvullende uitkering, bedoeld in het zevende lid, eindigt:

Artikel 54c

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 De ambtenaar die ongeschikt is zijn arbeid te verrichten wegens een dienstongeval of een beroepsziekte maar niet door een beroepsincident, wordt op zijn aanvraag voor de toepassing van dit hoofdstuk gelijkgesteld met de ambtenaar die ongeschikt is zijn arbeid te verrichten wegens een beroepsincident.

  • 2 De gewezen ambtenaar van wie de arbeidsongeschiktheid wordt veroorzaakt door een dienstongeval of een beroepsziekte maar niet door een beroepsincident, wordt op zijn aanvraag voor de toepassing van dit hoofdstuk gelijkgesteld met de gewezen ambtenaar van wie de arbeidsongeschiktheid wordt veroorzaakt door een beroepsincident.

Artikel 54d

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

De artikelen artikelen 54, vierde lid, 54a, derde tot en met het zevende lid, 54b, 54c en 77, tweede lid, zijn niet van toepassing op de ambtenaar en de gewezen ambtenaar die geen overheidswerknemer zijn als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet privatisering ABP.

Artikel 54e. Geen aanspraak op doorbetaling van bezoldiging

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 De ambtenaar en de gewezen ambtenaar hebben geen aanspraak op doorbetaling van de bezoldiging:

    • a. indien de ziekte is voorgewend, althans zodanig overdreven wordt voorgesteld, dat ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte niet kan worden aangenomen;

    • b. indien de ambtenaar de ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte opzettelijk heeft veroorzaakt, tenzij hem daarvan op grond van zijn psychische toestand geen verwijt kan worden gemaakt, of

    • c. indien de ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte zich voordoet binnen een half jaar na het geneeskundig onderzoek, bedoeld in artikel 23, vierde lid, onderdeel b, en blijkt dat de ambtenaar onjuiste informatie omtrent zijn gezondheidstoestand heeft verstrekt of gegevens heeft verzwegen, ten gevolge waarvan de verklaring van geschiktheid ten onrechte is afgegeven, tenzij de ambtenaar aannemelijk maakt dat hij te goeder trouw heeft gehandeld.

  • 2 De gewezen ambtenaar heeft geen aanspraak op doorbetaling van zijn laatstelijk genoten bezoldiging, indien hij op grond van een aanvaarde andere betrekking aanspraak kan maken op betaling van loon of bezoldiging, dan wel aanspraak kan maken op een ZW-uitkering.

Artikel 54f. Verval van aanspraken

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 De aanspraken van de ambtenaar en de gewezen ambtenaar op grond van dit hoofdstuk vervallen indien de ambtenaar of de gewezen ambtenaar:

    • a. niet binnen redelijke termijn gezondheidskundige hulp inroept;

    • b. zich niet gedurende het gehele verloop van de ziekte onder gezondheidskundige behandeling blijft stellen;

    • c. de voorschriften van de behandelende arts niet opvolgt;

    • d. zich schuldig maakt aan gedragingen waardoor zijn genezing wordt belemmerd;

    • e. verzuimt de deskundige persoon of de arbodienst op eerste aanvraag mee te delen om welke reden hij ongeschikt is tot werken;

    • f. zonder deugdelijke grond nalaat gevolg te geven aan een verzoek van de deskundige persoon of de arbodienst om te verschijnen;

    • g. er de oorzaak van is dat het arbeidsgezondheidskundig onderzoek door een door de deskundige persoon of de arbodienst aangewezen arts niet kan plaatshebben;

    • h. niet binnen twee dagen na de aanvang van de ongeschiktheid tot werken wegens ziekte dit heeft gemeld bij het bevoegd gezag;

    • i. weigert aangeboden passende arbeid, waartoe de deskundige persoon of de arbodienst hem in staat acht, te verrichten;

    • j. zich niet houdt aan de ten aanzien van hem geldende regels met betrekking tot de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de verzuimbegeleiding en de arbeidsgezondheidskundige begeleiding en de daarbij in acht te nemen procedure;

    • k. zijn ongeschiktheid tot werken opzettelijk heeft veroorzaakt;

    • l. weigert inzage te geven in een op hem betrekking hebbend document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht of een geldig rijbewijs als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Wegenverkeerswet, voor zover dit redelijkerwijs nodig is voor Onze Minister voor de uitvoering van wetten;

    • m. tijdens de ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte arbeid voor zichzelf of voor derden verricht, tenzij dit door de deskundige persoon of de arbodienst in het belang van zijn genezing wenselijk wordt geacht;

    • n. vóór de betaling van de bezoldiging weigert mededeling te doen van inkomsten uit arbeid die hij heeft in verband met het verrichten van door de deskundige persoon of de arbodienst in het belang van zijn genezing wenselijk geachte arbeid voor zichzelf of voor derden;

    • o. niet onverwijld op verzoek of uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden meedeelt, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn aanspraak op of de hoogte van een aan hem toegekende arbeidsongeschiktheidsuitkering;

    • p. zijn arbeid verzuimt te hervatten op het door de deskundige persoon of de arbodienst bepaalde tijdstip en in de door deze persoon of dienst bepaalde mate, indien zulks hem is opgedragen, tenzij hij daarvoor een door de deskundige persoon of de arbodienst als geldig erkende reden heeft opgegeven;

    • q. zonder deugdelijke grond weigert gevolg te geven aan door het bevoegd gezag of een door het bevoegd gezag aangewezen deskundige gegeven redelijke voorschriften of mee te werken aan getroffen maatregelen die erop gericht zijn om de betrokkene in staat te stellen passende arbeid te verrichten;

    • r. zonder deugdelijke grond weigert mee te werken aan het opstellen, evalueren of bijstellen van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 25, tweede lid, van de WIA;

    • s. geen aanspraak heeft op een WIA-uitkering omdat geen aanvraag is ingediend of in verband met de toepassing van artikel 88 van de WIA;

    • t. zonder deugdelijke grond weigert meer te werken aan de doelmatige uitvoering van dit hoofdstuk.

  • 2 De aanspraak op de doorbetaling van bezoldiging kan geheel of gedeeltelijk vervallen worden verklaard in het geval de ambtenaar of de gewezen ambtenaar de regels heeft overtreden die ter zake van afwezigheid wegens ziekte zijn vastgesteld.

  • 3 De ingevolge het eerste en tweede lid vervallen aanspraken herleven met ingang van het tijdstip waarop de ambtenaar of de gewezen ambtenaar alsnog gevolg geeft aan de desbetreffende verplichting op grond van dat lid.

  • 4 Onze Minister kan op grond van bijzondere omstandigheden bepalen dat de aanspraak op de doorbetaling van bezoldiging, niet vervalt maar geheel of ten dele aan anderen dan aan de ambtenaar of de gewezen ambtenaar zal worden uitbetaald.

  • 5 Voor zover Onze Minister van de bevoegdheid, bedoeld in het vierde lid, geen gebruik heeft gemaakt, wordt de niet uitbetaalde bezoldiging, alsnog aan de ambtenaar of de gewezen ambtenaar uitbetaald, indien het in artikel 32, eerste lid, van de Wet SUWI, bedoelde oordeel ten gunste van de ambtenaar of de gewezen ambtenaar uitvalt.

Artikel 54g

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 Onze Minister zal zo tijdig mogelijk zodanige maatregelen treffen en voorschriften geven als redelijkerwijs nodig is, opdat de ambtenaar, die in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte verhinderd is zijn arbeid te verrichten, in staat wordt gesteld de eigen of andere passende arbeid te verrichten.

  • 2 De maatregelen en voorschriften, bedoeld in het eerste lid, zijn gericht op duurzame reïntegratie in de eigen arbeid of in andere passende arbeid in de sector Rijk waarvan de voor die arbeid geldende salarisschaal niet meer dan twee schalen lager is dan de salarisschaal die voor de ambtenaar geldt en waarbij de resterende mogelijkheden van de ambtenaar volledig worden benut. Indien na overleg tussen Onze Minister en de ambtenaar vaststaat dat dergelijke arbeid niet voorhanden is, zullen de maatregelen en voorschriften zich richten op duurzame reïntegratie in andere passende arbeid, zo mogelijk binnen een van de overheidssectoren.

  • 3 Zolang duurzame reïntegratie als bedoeld in het tweede lid niet mogelijk is, stelt Onze Minister de ambtenaar in de gelegenheid andere passende arbeid te verrichten.

  • 4 In overeenstemming met de ambtenaar stelt Onze Minister een plan van aanpak op als bedoeld in artikel 25, tweede lid, van de WIA. Het plan van aanpak wordt met medewerking van de ambtenaar regelmatig geëvalueerd en zo nodig bijgesteld.

  • 5 De ambtenaar die van mening is dat Onze Minister de in het eerste lid bedoelde verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, legt bij zijn verzoek tot nakoming aan Onze Minister een oordeel van het UWV als bedoeld in artikel 32, derde lid, onderdeel b, van de Wet SUWI over. Onze Minister beslist binnen zes weken op het verzoek en deelt daarbij mee tot welke aanpassingen in de reïntegratie-inspanningen het verzoek hem aanleiding geeft.

Paragraaf 4. Bijzondere situaties

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

Artikel 54h. Samenloop met andere inkomsten

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 Bij samenloop van een recht krachtens dit hoofdstuk met een ZW-uitkering, WIA-uitkering, AAOP-uitkering, WW-uitkering of bovenwettelijke WW-uitkering, dan wel een daarmee vergelijkbare uitkering, op grond van dezelfde dienstbetrekking, wordt deze uitkering in mindering gebracht op dit recht, tenzij het een recht op grond van de artikelen 56 of 56a betreft.

  • 2 Indien als gevolg van handelingen of het nalaten van handelingen door de ambtenaar of de gewezen ambtenaar de ZW-uitkering, de WIA-uitkering, de AAOP-uitkering, de WW-uitkering of de bovenwettelijke WW-uitkering een vermindering ondergaat, dan wel de aanspraak daarop geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd, wordt de ZW-uitkering, de WIA-uitkering, de AAOP-uitkering, de WW-uitkering of de bovenwettelijke WW-uitkering voor het vaststellen van de vermindering, bedoeld in het eerste lid, steeds geacht onverminderd te zijn genoten.

  • 3 Indien de ambtenaar of de gewezen ambtenaar recht heeft op een ZW-uitkering of een WIA-uitkering, is het verplichtingen- en sanctieregime van de ZW of de WIA van overeenkomstige toepassing op zijn recht krachtens dit hoofdstuk op grond van dezelfde dienstbetrekking.

  • 4 De inkomsten die de ambtenaar of de gewezen ambtenaar geniet in verband met het verrichten van in het belang van zijn genezing door de deskundige persoon of de arbodienst wenselijk geachte arbeid, worden op de aanspraak op de doorbetaling van de bezoldiging vermeerderd met de vakantie-uitkering en de eindejaarsuitkering in mindering gebracht, voor zover deze inkomsten tezamen met de aanspraak op de doorbetaling van de bezoldiging vermeerderd met de vakantie-uitkering en de eindejaarsuitkering of de WIA-uitkering, vermeerderd met de AAOP-uitkering, de bezoldiging vermeerderd met de vakantie-uitkering en de eindejaarsuitkering te boven gaan.

  • 5 Inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf worden op het bedrag, waarop de gewezen ambtenaar ingevolge dit hoofdstuk recht heeft, in mindering gebracht, tenzij:

    • a. de gewezen ambtenaar deze inkomsten reeds vóór het intreden van de ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte genoot, en

    • b. de omvang van die arbeid niet is toegenomen.

Artikel 55. Ziekte na bevalling

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 Indien de gewezen vrouwelijke ambtenaar na de datum waarop de periode afloopt gedurende welke zij ingevolge artikel 45aa, eerste, tweede of vierde lid, haar bezoldiging en vakantie-uitkering ontvangt, wegens ziekte ongeschikt is tot werken, dan wel binnen een maand na die datum wegens ziekte ongeschikt wordt tot werken, heeft zij gedurende een tijdvak van 52 weken recht op doorbetaling van haar laatstelijk genoten bezoldiging vermeerderd met de vakantie-uitkering overeenkomstig artikel 54b, zolang zij wegens ziekte ongeschikt is tot werken. De termijn van 52 weken vangt aan na beëindiging van voornoemde periode respectievelijk met ingang van de eerste dag waarop zij ongeschikt is een naar aard en omvang soortgelijke functie te vervullen.

  • 2 Ongeschikt tot werken wegens ziekte in de zin van het eerste lid is de vrouwelijke gewezen ambtenaar die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken niet in staat is om een naar aard en omvang soortgelijke betrekking te vervullen als zij vervulde.

Artikel 56. Tegemoetkoming in noodzakelijk gemaakte ziektekosten

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 In bijzondere gevallen kan aan de ambtenaar een tegemoetkoming worden toegekend in noodzakelijk gemaakte kosten die verband houden met ziekte, welke de ambtenaar voor zichzelf en voor zijn medebelanghebbenden heeft gemaakt:

    • a. indien hierin niet ingevolge een andere regeling kan worden voorzien, en

    • b. deze kosten redelijkerwijs niet voor zijn rekening kunnen blijven.

  • 3 Bij ministeriële regeling kan van de in het tweede lid bedoelde regels worden afgeweken met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde kosten welke voortvloeien uit een plaatsing buiten Nederland.

Artikel 56a. Vergoeding van ziektekosten bij dienstongeval en beroepsziekte

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 Indien de ziekte, uit hoofde waarvan de ambtenaar of de gewezen ambtenaar ongeschikt is zijn arbeid te verrichten, voortvloeit uit een dienstongeval of een door het verrichten van zijn arbeid opgelopen beroepsziekte, worden hem vergoed de naar het oordeel van Onze Minister noodzakelijk gemaakte kosten van geneeskundige behandeling of verzorging die voor rekening van de ambtenaar blijven.

Paragraaf 5. Overige bepalingen

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

Artikel 57. Aanpassing bedrag; begrip bezoldiging

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 Het bedrag van de bezoldiging of de laatstgenoten bezoldiging, bedoeld in de artikelen 54, 54a, vierde lid, en 54b, en het bedrag van de eindejaarsuitkering, bedoeld in de genoemde artikelen, worden in voorkomende gevallen gewijzigd overeenkomstig een algemene wijziging van het salaris respectievelijk de eindejaarsuitkering.

  • 2 Indien de ambtenaar in het genot is van een toelage als bedoeld in artikel 17, 17a, 18 of 18a van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984, worden die toelagen voor de vaststelling van het in het eerste lid bedoelde bedrag, vastgesteld op het bedrag dat hem ingevolge zijn arbeidstijdpatroon zou zijn toegekend indien hij niet ongeschikt was geworden tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte. Indien de vaststelling van het bedrag op deze wijze niet mogelijk is, wordt dit bedrag vastgesteld op het gemiddelde van het bedrag dat de ambtenaar per maand aan die toelagen heeft genoten over de twaalf kalendermaanden voorafgaande aan:

    • a. de kalendermaand waarin de ambtenaar ongeschikt is geworden tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, of

    • b. de kalendermaand waarin de gewezen ambtenaar wegens ziekte ongeschikt is geworden een naar aard en omvang soortgelijke functie te vervullen.

  • 3 Indien ook voor het overige de bezoldiging niet in een vast bedrag per maand kan worden uitgedrukt, wordt gerekend met het bedrag dat gemiddeld per maand is toegekend over de drie kalenderjaren voorafgaande aan de maand waarin:

    • a. de ambtenaar ongeschikt is geworden tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte;

    • b. de gewezen ambtenaar wegens ziekte ongeschikt is geworden een naar aard en omvang soortgelijke functie te vervullen.

  • 4 Voor zover de ambtenaar of de gewezen ambtenaar geen drie kalendermaanden in dienst is geweest, wordt voor de toepassing van het tweede en derde lid gerekend met het bedrag dat hem gemiddeld aan bezoldiging per maand is toegekend over het tijdvak waarin hij in dienst is geweest vóór het ontstaan van de ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid respectievelijk tot het vervullen van een naar aard en omvang soortgelijke functie.

Hoofdstuk XI. Van werk naar werk

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

Artikel 58

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

Hoofdstuk VIIbis van het Algemeen Rijksambtenarenreglement is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat:

Artikel 58b. Informatie aan centrales en medezeggenschapsorganen

[Vervallen per 01-01-2018]

Artikel 58c. Aanwijzen van herplaatsingskandidaten i.v.m. de opheffing van de functie

[Vervallen per 01-01-2018]

Artikel 58d. Aanwijzen van herplaatsingskandidaten i.v.m. overtolligheid

[Vervallen per 01-01-2018]

Artikel 58e. Informatie over de aanwijzing als herplaatsingskandidaat

[Vervallen per 01-01-2018]

Artikel 58f. Verplichting om een passende functie aan te bieden

[Vervallen per 01-01-2018]

Artikel 58h. Plaatsing van herplaatsingskandidaat in een functie

[Vervallen per 01-01-2018]

Artikel 58i. Verplichting van de herplaatsingskandidaat om mee te zoeken naar een passende functie en een passende functie te aanvaarden

[Vervallen per 01-01-2018]

Artikel 58m. Financiële voorziening bij herplaatsing over grote afstand

[Vervallen per 01-01-2018]

Artikel 58o. Salarissuppletie na ontslag

[Vervallen per 01-01-2018]

Artikel 58p. Anticiperen op een reorganisatie

[Vervallen per 01-01-2018]

Hoofdstuk XII. Overige rechten en verplichtingen van de ambtenaar

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

Artikel 59. Algemene verplichtingen

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 De ambtenaar is gehouden de plichten uit zijn functie voortvloeiende nauwgezet en ijverig te vervullen en zich te gedragen, zoals een goed ambtenaar betaamt.

  • 2 De ambtenaar is zich er bij voortduring van bewust deel uit te maken van een vertegenwoordiging van het Koninkrijk in het buitenland, zolang hij daarbij is geplaatst.

Artikel 60. Eed/belofte; verplichtingen

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 De ambtenaar is verplicht een eed of een belofte af te leggen.

  • 2 De ambtenaar legt zo spoedig mogelijk na diens indiensttreding in handen van Onze Minister of van een door deze aangewezen ambtenaar de navolgende eed of belofte af:

    «Ik zweer/beloof trouw aan de Koning, aan de Grondwet en aan de overige wetten van het Rijk. Ik zweer/verklaar dat ik tot het verkrijgen van mijn aanstelling aan niemand iets heb gegeven of beloofd, noch zal geven of beloven.

    Ik zweer/beloof dat ik om iets te doen of te laten in mijn functie van niemand enige belofte of geschenk aannemen zal.

    Ik zweer/beloof dat ik mijn werkzaamheden als ambtenaar steeds zal verrichten overeenkomstig de mij gegeven voorschriften en aanwijzingen, en dat ik de belangen van het Koninkrijk zal voorstaan en bevorderen.

    Ik zweer/beloof dat ik de zaken waarvan ik als ambtenaar kennis draag en waarvan ik het geheim of vertrouwelijk karakter moet begrijpen niet zal openbaren aan anderen dan aan hen aan wie ik volgens de wet of uit hoofde van mijn werkzaamheden tot mededeling verplicht ben.

    Zo waarlijk helpe mij God Almachtig!

    (Dat verklaar en beloof ik).»

  • 3 Alvorens voor de eerste maal een functie als hoofd van een vaste diplomatieke zending dan wel van een permanente vertegenwoordiging van het Koninkrijk bij een internationale organisatie te aanvaarden, hernieuwt de betrokkene de in het tweede lid genoemde eed of belofte in handen van de Koning. In dat geval wordt het woord «aanstelling» vervangen door «benoeming als hoofd van een vaste diplomatieke zending» respectievelijk «benoeming als hoofd van een permanente vertegenwoordiging van het Koninkrijk bij een internationale organisatie» en wordt het woord «ambtenaar» vervangen door «hoofd van een vaste diplomatieke zending» respectievelijk« hoofd van een permanente vertegenwoordiging van het Koninkrijk bij een internationale organisatie». In geval van verhindering van de Koning wordt de hernieuwde eed of belofte afgelegd in handen van Onze Minister. Bestaat ook daartoe geen gelegenheid, dan wordt de hernieuwde eed of belofte schriftelijk afgelegd.

Artikel 61. Niet-naleving van onbekende bepalingen

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

Ter zake van niet-naleving van bepalingen welke redelijkerwijs niet kunnen worden geacht de ambtenaar bekend te zijn, worden hem geen voordelen onthouden of nadelen toegebracht.

Artikel 62. Verplichte mededeling van verhindering

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

Indien de ambtenaar verhinderd is zijn dienst te verrichten, is hij verplicht daarvan, onder opgave van redenen, zo tijdig mogelijk mededeling te doen, ten einde vertraging of hinder in de dienst zoveel mogelijk te voorkomen.

Artikel 63. Woonplaats

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 De ambtenaar kan worden verplicht te gaan wonen of te blijven wonen in of nabij de gemeente, die hem als standplaats is aangewezen of waartoe zijn standplaats behoort, indien dit noodzakelijk is in verband met de goede vervulling van zijn functie.

  • 2 De ambtenaar aan wie de verplichting is opgelegd in of nabij de in het eerste lid bedoelde gemeente te gaan wonen, is gehouden zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk twee jaar nadat die verplichting is opgelegd, daaraan gevolg te geven.

  • 3 De ambtenaar die bij een vertegenwoordiging van het Koninkrijk in het buitenland is geplaatst, is verplicht voor de duur van zijn plaatsing te wonen in of nabij de plaats van vestiging van die vertegenwoordiging. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld.

Artikel 64. Dienstwoning

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 De ambtenaar is verplicht, indien hem een dienstwoning ter bewoning is aangewezen, deze te betrekken en zich ter zake van de bewoning en het gebruik te gedragen naar de voorschriften, die daaromtrent zijn gesteld.

  • 2 Hij draagt de onderhoudskosten, welke volgens de wet en het plaatselijk gebruik gewoonlijk voor rekening van de huurder zijn, tenzij bij ministeriële regeling anders is bepaald.

  • 3 Voor de buiten Nederland geplaatste ambtenaar:

    • a. is het eerste lid van overeenkomstig toepassing met betrekking tot de inrichting indien de ter bewoning aangewezen woning geheel of ten dele van Rijkswege is ingericht;

    • b. wordt in plaats van «de wet en het plaatselijk gebruik», genoemd in het tweede lid, gelezen: de Nederlandse wetten en gebruiken.

  • 4 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld betreffende de aanwijzing, de bewoning en het gebruik van dienstwoningen.

Artikel 65. Opdragen van andere ambtelijke werkzaamheden

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 De ambtenaar kan worden verplicht tijdelijk andere ambtelijke werkzaamheden te verrichten dan die, welke hij gewoonlijk verricht, mits die werkzaamheden hem redelijkerwijs kunnen worden opgedragen. Hij kan echter niet worden verplicht werkzaamheden te verrichten in de plaats van stakers of uitgeslotenen in particuliere dienst, tenzij de opgedragen werkzaamheden worden verricht in dienst van het lichaam, waarbij hij werkzaam is, en voor de openbare dienst tijdens de staking of uitsluiting, dan wel als onmiddellijk gevolg daarvan redelijkerwijze dadelijk noodzakelijk zijn te achten.

  • 2 Voorts kan aan de ambtenaar door Onze Minister de verplichting worden opgelegd in tijden van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden andere werkzaamheden te verrichten dan die, welke hij gewoonlijk verricht, mits die werkzaamheden strekken ter uitvoering van de taak, welke het Ministerie van Buitenlandse Zaken in die tijden heeft of zal krijgen, dan wel ertoe strekken een zo goed en ongestoord mogelijke uitvoering van die taak te verzekeren.

  • 3 De ambtenaar aan wie de in het tweede lid bedoelde verplichting is opgelegd, is tevens te allen tijde verplicht lessen te volgen en deel te nemen aan oefeningen, die verband houden met de in dat lid bedoelde werkzaamheden.

  • 4 Bij de toepassing van het eerste tot en met derde lid wordt voor zover mogelijk rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de ambtenaar.

Artikel 66

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 De ambtenaar die is aangewezen om tevens werkzaam te zijn als bedrijfshulpverlener als bedoeld in artikel 15 van de Arbeidsomstandighedenwet ontvangt een vergoeding indien hij de taken in verband met bedrijfshulpverlening in voldoende omvang verricht.

  • 2 De vergoeding, bedoeld in het eerste lid, bedraagt per jaar:

    • a. voor de basisbedrijfshulpverlener: € 246,38;

    • b. voor de allroundbedrijfshulpverlener: € 492,74;

    • c. voor de bedrijfshulpverlener die is aangewezen om leidinggevende taken met betrekking tot bedrijfshulpverlening uit te oefenen: € 739,12.

  • 3 De aanspraak op de vergoeding wordt berekend naar het bedrag van de vergoeding, bedoeld in het tweede lid, op de eerste dag van de maand die volgt op het verstrijken van het jaar waarin betrokkene bedrijfshulpverlener was. De vergoeding voor een gedeelte van een jaar wordt berekend naar evenredigheid van het aantal hele maanden dat de aanwijzing tot bedrijfshulpverlener heeft geduurd.

  • 4 De ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, ontvangt vijf jaar na diens aanwijzing tot bedrijfshulpverlener en vervolgens elke vijf jaar daarna zolang de aanwijzing duurt, een jubileumtoeslag ten bedrage van:

    • a. € 403,16 na vijf jaar;

    • b. € 492,74 na tien jaar;

    • c. € 587,94 na vijftien jaar en na elke vijf jaar daaropvolgend.

  • 5 In afwijking van artikel 23 van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 worden taken in het kader van de bedrijfshulpverlening die in opdracht van het bevoegd gezag als overwerk worden verricht, vergoed voor alle aangewezen ambtenaren en uitsluitend met een bedrag in geld, met dien verstande dat voor elk uur overwerk een vergoeding wordt toegekend ten bedrage van 125% van het salaris per uur, behorende bij het maximumsalaris van salarisschaal 7.

  • 6 Indien de bedragen, bedoeld in in artikel 58a, tweede en vierde lid, van het ARAR door Onze Minister voor Wonen en Rijksdienst worden aangepast, is die aanpassing van overeenkomstige toepassing op respectievelijk het tweede en vierde lid.

Artikel 67. Scholing

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

  • 1 De ambtenaar kan in het belang van de rijksdienst worden verplicht om scholing te volgen, voor zover dat redelijkerwijs van hem kan worden verlangd. Bij het opleggen van de verplichting tot het volgen van scholing worden studiefaciliteiten toegekend.

  • 2 De ambtenaar die is aangewezen als herplaatsingskandidaat als bedoeld in de artikelen 58c en 58d, die een studie volgt of gaat volgen die aantoonbaar bijdraagt aan het realiseren van vastgelegde loopbaanafspraken dan wel het kunnen plaatsen in een andere functie worden studiefaciliteiten toegekend.

  • 3 De in het eerste en tweede lid bedoelde faciliteiten zijn:

    • a. een volledige vergoeding van de met de studie gemoeide scholingskosten;

    • b. 100% verlof met behoud van bezoldiging voor de tijd die is gemoeid met:

      • het volgen van lessen en stages die een onlosmakelijk onderdeel uitmaken van de opleiding;

      • contacturen die een onlosmakelijk onderdeel uitmaken van de opleiding;

      • zelfstudie van maximaal een dag per week, en

      • het afleggen van examens.

  • 4 Aan de ambtenaar, niet zijnde de ambtenaar, bedoeld in het eerste of tweede lid, die een studie volgt of gaat volgen die naar het oordeel van het bevoegd gezag aantoonbaar bijdraagt aan het realiseren van vastgelegde loopbaanafspraken worden de volgende studiefaciliteiten toegekend:

    • a. een volledige vergoeding van de met de studie gemoeide scholingskosten;

    • b. 50% verlof met behoud van bezoldiging voor de tijd die is gemoeid met:

      • het volgen van lessen en stages die een onlosmakelijk onderdeel uitmaken van de opleiding;

      • contacturen die een onlosmakelijk onderdeel uitmaken van de opleiding;

      • zelfstudie van maximaal een dag per week, en

      • het afleggen van examens.

  • 5 Aan de niet in het eerste tot en met vierde lid bedoelde ambtenaar die een studie volgt of gaat volgen, kan het bevoegd gezag de volgende studiefaciliteiten toekennen:

    • a. een vergoeding van de met de studie gemoeide scholingskosten tot ten hoogste 50% van deze scholingskosten;

    • b. ten hoogste 25% verlof met behoud van bezoldiging voor de tijd die is gemoeid met het volgen van lessen en stages die een onlosmakelijk onderdeel uitmaken van de opleiding, en het afleggen van examens.

  • 6 De ambtenaar kan worden verplicht tot terugbetaling van de aan hem toegekende vergoeding van de scholingskosten:

    • a. bij onvoldoende resultaat in de scholing en bij tussentijds afbreken van de scholing, indien dit aan eigen schuld of toedoen van de ambtenaar is te wijten;

    • b. bij ontslag tijdens het volgen van de scholing en in bijzondere gevallen bij ontslag binnen een termijn van ten hoogste drie jaren na het met voldoende resultaat afronden van de scholing, tenzij de ambtenaar binnen een maand na zijn ontslag elders in dienst treedt binnen de rijksdienst of aansluitend aan zijn ontslag recht heeft op een uitkering op grond van werkloosheid, arbeidsongeschiktheid of ouderdomspensioen.

  • 7 De verplichting tot terugbetaling wordt niet opgelegd aan de ambtenaar die binnen de in artikel 58f bedoelde termijn nadat hij is aangewezen als herplaatsingskandidaat als bedoeld in de artikelen 58c en 58d, op zijn aanvraag eervol ontslag wordt verleend wegens de aanvaarding van een functie buiten de rijksdienst.

  • 8 Onze Minister kan toestaan dat het verlof voor zelfstudie, bedoeld in het derde lid, onderdeel b, onder 3°, en vierde lid, onderdeel b, onder 3°, geldt voor meer dan maximaal een dag per week.

  • 9 Op reizen en verblijf en de vergoeding van de daaruit voortvloeiende kosten, die de ambtenaar in het kader van scholing als bedoeld in het eerste, tweede of vierde lid maakt, is het bepaalde bij of krachtens het Reisbesluit binnenland of het Reisbesluit buitenland van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat:

  • 10 In deze bepaling wordt onder scholingskosten verstaan de kosten voor de door de onderwijsinstelling verplicht gestelde onderwijsmiddelen, les- en examengelden en verplicht gestelde excursies of studiereizen.