2. Nieuwe regeling
[Regeling vervallen per 07-12-2006 met terugwerkende kracht tot en met 27-11-2006]
Het beëindigen van het keuzerecht brengt mee, dat de prestaties van de werkgeversorganisaties
aan hun leden voortaan in beginsel zijn vrijgesteld van de heffing van omzetbelasting
voor zover deze prestaties bestaan in diensten en daarmee nauw samenhangende leveringen
tegen een statutair vastgestelde contributie, met die prestaties geen winst wordt
beoogd, en deze prestaties worden verricht in het collectief belang van de leden (artikel
13, A, lid 1, sub 1, van de richtlijn). Voor hun overige prestaties zullen de werkgeversorganisaties
op de normale wijze dienen te worden betrokken in de heffing.
Werkgeversorganisaties kunnen óók voor de hiervoor bedoelde, in beginsel vrijgestelde,
prestaties in de heffing worden betrokken indien zij niet voldoen aan één van de volgende
voorwaarden:
-
1. beheer en bestuur van de organisaties geschieden in hoofdzaak op vrijwillige basis
en zonder vergoeding door personen die noch zelf, noch via tussenpersonen, enig rechtstreeks
of zijdelings belang hebben bij de resultaten van de werkzaamheden van de organisaties
(artikel 13, A, lid 2, sub a, tweede streepje, van de richtlijn);
-
2. de vrijstelling leidt niet tot concurrentievervalsing ten nadele van ondernemingen
die wel aan de heffing van omzetbelasting zijn onderworpen (artikel 13, A, lid 2,
sub a, vierde streepje, van de richtlijn).
Voorts wijs ik nog op een aantal bij de toepassing van de vorenstaande vrijstelling
in acht te nemen uitgangspunten.
Als werkgeversorganisaties dienen die organisaties te worden aangemerkt die de belangen
behartigen van hun leden die deze hebben als werkgever. Hierbij moet worden gedacht
aan organisaties die overleg voeren met werknemersorganisaties en de overheid in het
kader van CAO-onderhandelingen of in organen als de SER, de Stichting van de Arbeid,
de Sociale Verzekeringsraad en bedrijfsverenigingen. Voor zover deze organisaties
zich ook bezighouden met andere dan de hiervoor bedoelde activiteiten, komen de daarop
betrekking hebbende prestaties niet in aanmerking voor vrijstelling op de voet van
artikel 11, eerste lid, onderdeel t, van de wet.
Het feit dat een prestatie wordt bekostigd uit de contributie betekent nog niet dat
daarbij sprake is van collectieve belangenbehartiging en – wat deze voorwaarde betreft –
de vrijstelling toepassing kan vinden. Zo zullen juridische adviezen, secretariaatswerkzaamheden
en andere werkzaamheden voor zover deze geschieden ten behoeve van individuele leden
altijd belast zijn, ook al wordt daarvoor geen afzonderlijke vergoeding in rekening
gebracht.