De staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur, de staatssecretaris van
Economische Zaken, P. H. van Zeil en de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
A. Kappeyne van de Coppello,
Gelet op artikel 2, tweede lid, van het Besluit draagbaar klimmaterieel (Warenwet) (Stb. 1986, 86);
De Adviescommissie Warenwet gehoord (advies van 10 juni 1983, nr. 13451/(11)15);
De afstand tussen de onderste trede of sport en het onderste uiteinde van de boom
of stijl mag maximaal de in artikel 1, eerste lid, bedoelde afstand + 15 mm bedragen en moet minimaal de helft van die afstand bedragen.
Indien het draagbare klimmaterieel is voorzien van een platform welk als standplaats
kan dienen, dan dient dit platform te zijn voorzien van een steunbeugel waarvan de
steunverlenende zijde in zijn verticale projectie niet buiten het platform mag steken
en waarbij de verticale afstand, gemeten tussen platform en steunbeugel, ten minste
600 mm dient te bedragen.
Indien het draagbare klimmaterieel is voorzien van een platform, dan mag dit platform
maximaal 30 mm buiten zijn achterste ondersteuningspunt en 10 mm buiten zijn voorste
ondersteuningspunt uitsteken terwijl de voorkant niet buiten hetzelfde vlak uit mag
steken als het vlak van de voorkant van een trede c.q. sport als die in plaats van
het platform aangebracht zou zijn.
-
3 De uitwendige breedte van één basisdeel van een reformladder, is gemeten aan de onderzijde
minimaal gelijk aan de inwendige breedte ter plaatse van de bovenste sport of trede
of het platform, vermeerderd met ten minste 17,5% van de lengte van de boom of stijl,
gemeten vanaf de voet tot aan het scharnierpunt voor 2-delige en 3-delige reformladders.
-
4 Voor al het overige draagbare klimmaterieel, bedoeld om vrijstaand te worden opgesteld,
dient de in het derde lid bedoelde basisverbreding ten minste 12,5% van de lengte
van de boom of stijl, gemeten vanaf de voet tot aan het scharnierpunt, te bedragen.
In het geval van een 4-delige reformladder bezitten beide basisdelen deze verbreding.
Draagbaar klimmaterieel, bestaande uit meerdere beklimbare delen die in uitgeschoven
of opgestoken stand kunnen worden gebruikt, dient zodanig te zijn geconstrueerd dat
de uiterste gebruiksstand van de beklimbare delen begrensd is en dat het samengestelde
klimmaterieel in maximale gebruikslengte een weerstand tegen doorbuiging heeft die
minimaal gelijk is aan de vereiste waarde voor enkelvoudig klimmaterieel van gelijke
lengte.
Bij draagbaar klimmaterieel als bedoeld in artikel 6, welk van een optrekconstructie is voorzien, dient deze constructie zodanig te zijn
uitgevoerd dat bij het loslaten of het breken van de optreklijn het onderste opgetrokken
deel van het klimmaterieel over niet meer dan één sport c.q. trede-afstand kan zakken;
de optreklijn moet een diameter hebben van ten minste 8 mm en een trekkracht van ten
minste 4000 N kunnen doorstaan.
Deze regeling wordt aangehaald als: Warenwetregeling draagbaar klimmaterieel.