Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen

Geraadpleegd op 31-10-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2023 en zichtdatum 16-05-2024.
Geldend van 01-01-2023 t/m 31-12-2023

Wet van 24 april 1986, op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de verplichtingen ten behoeve van de belastingheffing beter af te stemmen op verplichtingen van internationaal en interregionaal recht op het gebied van het verlenen van bijstand door Nederland aan andere staten bij de heffing van belastingen teneinde te bevorderen dat belastingschulden op het juiste bedrag kunnen worden vastgesteld en dat het ontgaan en ontwijken van belastingen wordt bestreden;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk I. Inleidende bepalingen

Artikel 1

  • 1 De bepalingen van deze wet strekken tot uitvoering van richtlijnen van de Raad van de Europese Unie en andere regelingen van internationaal en interregionaal recht tot het verlenen van wederzijdse bijstand bij de heffing van belastingen, alsmede renten daarover en bestuursrechtelijke sancties en boeten die daarmee verband houden.

  • 2 Onder de in het eerste lid bedoelde belastingen valt elke vorm van belastingen die door of namens een staat of de territoriale of bestuurlijke onderdelen van een staat, met inbegrip van de lokale overheden, worden geheven.

  • 3 Deze wet is niet van toepassing bij het verlenen van wederzijdse bijstand op het gebied van:

    • a. de omzetbelasting in het kader van Verordening (EU) nr. 904/2010 van de Raad van 7 oktober 2010 betreffende de administratieve samenwerking en de bestrijding van fraude op het gebied van de belasting over de toegevoegde waarde (PbEU 2010, L 268);

    • b. de accijnzen in het kader van Verordening (EU) nr. 389/2012 van de Raad van 2 mei 2012 betreffende administratieve samenwerking op het gebied van de accijnzen en houdende intrekking van Verordening (EG) nr. 2073/2004 (PbEU 2012, L 121).

    Bij toepassing van die verordeningen zijn de artikelen 8, derde lid, en 11 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 2

  • 1 Deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder:

    • a. Nederland: het in Europa gelegen deel van het Koninkrijk;

    • b. Onze Minister: Onze Minister van Financiën;

    • c. lidstaat: lidstaat van de Europese Unie;

    • d. staat: een lidstaat, een Mogendheid of een bestuurlijke eenheid waarmee in de relatie met Nederland een wederkerige regeling bestaat die voorziet in wederzijdse bijstand bij de heffing van belastingen, alsmede Aruba, Curaçao en Sint Maarten;

    • e. [Red: vervallen;]

    • f. bevoegde autoriteit: de door een staat tot het uitwisselen van inlichtingen aangewezen persoon of instantie;

    • g. [Red: vervallen;]

    • h. Richtlijn 2011/16/EU: Richtlijn 2011/16/EU van de Raad van 15 februari 2011 betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belastingen en tot intrekking van Richtlijn 77/799/EEG (PbEU 2011, L 64);

    • i. centraal verbindingsbureau: een door de bevoegde autoriteit van een lidstaat aangewezen bureau dat is belast met de primaire zorg voor de contacten met de andere lidstaten op het gebied van de administratieve samenwerking;

    • j. administratief onderzoek: alle door de staten bij het vervullen van hun taken verrichte controles, onderzoeken en acties ter waarborging van de juiste toepassing van de belastingwetgeving;

    • k. uitwisseling van inlichtingen op verzoek: de uitwisseling van inlichtingen in antwoord op een verzoek van de verzoekende staat aan de aangezochte staat met betrekking tot een specifiek geval;

    • l. automatische uitwisseling: de systematische verstrekking van vooraf bepaalde inlichtingen aan een andere staat, zonder voorafgaand verzoek, met regelmatige, vooraf vastgestelde tussenpozen;

    • m. spontane uitwisseling: het niet-systematisch, te eniger tijd en ongevraagd verstrekken van inlichtingen aan een andere staat;

    • n. persoon:

      • 1°. een natuurlijk persoon;

      • 2°. een rechtspersoon;

      • 3°. indien de geldende wetgeving in een staat in die mogelijkheid voorziet, een vereniging van personen die bevoegd is rechtshandelingen te verrichten, maar niet de status van rechtspersoon bezit, of

      • 4°. een andere juridische constructie, ongeacht de aard of vorm ervan, met of zonder rechtspersoonlijkheid, die activa, met inbegrip van de daardoor gegenereerde inkomsten, bezit of beheert die aan een onder deze wet vallende belasting zijn onderworpen;

    • o. langs elektronische weg: door middel van elektronische apparatuur voor gegevensverwerking – met inbegrip van digitale compressie – en gegevensopslag, met gebruikmaking van kabels, radio, optische technologie of elektromagnetische middelen;

    • p. CCN-netwerk: het op het gemeenschappelijk communicatienetwerk (common communication network – CCN) gebaseerde gemeenschappelijk platform dat de Europese Unie heeft ontwikkeld voor het elektronische berichtenverkeer tussen autoriteiten die bevoegd zijn op het gebied van douane en belastingen;

    • q. Richtlijn (EU) 2015/849: Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 2006/70/EG van de Commissie (PbEU 2015, L 141);

    • r. gezamenlijke audit: een administratief onderzoek dat gezamenlijk door de bevoegde autoriteiten van twee of meer lidstaten wordt uitgevoerd, en verband houdt met een of meer personen van gezamenlijk of complementair belang voor de bevoegde autoriteiten van die lidstaten;

    • s. gegevensinbreuk: een inbreuk op de beveiliging die leidt tot vernietiging, verlies, wijziging of elk voorval van ongepaste of ongeoorloofde inzage, openbaarmaking of gebruik van inlichtingen, met inbegrip van persoonsgegevens die worden doorgegeven, opgeslagen of anderszins verwerkt, als gevolg van opzettelijke onwettige handelingen, nalatigheid of ongevallen, waarbij geldt dat een gegevensinbreuk betrekking kan hebben op de vertrouwelijkheid, de beschikbaarheid en de integriteit van gegevens.

  • 2 Wijzigingen van Richtlijn 2011/16/EU of Richtlijn (EU) 2015/849 gaan voor de toepassing van deze wet gelden met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijzigingsrichtlijn uitvoering moet zijn gegeven.

Artikel 2a

  • 1 Voor de toepassing van dit artikel, artikel 2d, artikel 8, eerste lid, hoofdstuk II, afdelingen 4a en 4ab, en de daarop berustende bepalingen en artikel 10g wordt verstaan onder:

    • a. rapporterende financiële instelling: een Nederlandse financiële instelling, niet zijnde een niet-rapporterende financiële instelling;

    • b. Nederlandse financiële instelling:

      • 1°. een in Nederland gevestigde financiële instelling, met uitzondering van niet in Nederland gelegen filialen van die instelling;

      • 2°. een in Nederland gelegen filiaal van een niet in Nederland gevestigde financiële instelling;

    • c. financiële instelling: een financiële instelling als bedoeld in bijlage I, sectie VIII, onderdeel A, onder 3 tot en met 8, van Richtlijn 2011/16/EU;

    • d. niet-rapporterende financiële instelling: een niet-rapporterende financiële instelling als bedoeld in bijlage I, sectie VIII, onderdeel B, onder 1, onderdelen a, b, d en e, en onder 2 tot en met 9, van Richtlijn 2011/16/EU, alsmede een door Onze Minister, met inachtneming van bijlage I, sectie VIII, onderdeel B, onder 1, onderdeel c, van Richtlijn 2011/16/EU als zodanig aangewezen financiële instelling die is opgenomen in de lijst, bedoeld in artikel 8, lid 7 bis, van Richtlijn 2011/16/EU;

    • e. financiële instelling in een deelnemend rechtsgebied:

      • 1°. een in een deelnemend rechtsgebied gevestigde financiële instelling, met uitzondering van niet in dat rechtsgebied gelegen filialen van die instelling;

      • 2°. een in een deelnemend rechtsgebied gelegen filiaal van een niet in dat rechtsgebied gevestigde financiële instelling;

    • f. deelnemend rechtsgebied:

      • 1°. een andere lidstaat;

      • 2°. een rechtsgebied waarmee het land Nederland een overeenkomst heeft op grond waarvan dat rechtsgebied informatie als bedoeld in de artikelen 10b en 10c zal verstrekken en dat voorkomt op een door Nederland gepubliceerde en aan de Europese Commissie toegezonden lijst;

      • 3°. een ander rechtsgebied waarmee de Europese Unie een overeenkomst heeft op grond waarvan dat rechtsgebied informatie als bedoeld in de artikelen 10b en 10c zal verstrekken en dat voorkomt op een door de Europese Commissie gepubliceerde lijst;

    • g. financiële rekening: een financiële rekening als bedoeld in bijlage I, sectie VIII, onderdeel C, onder 1 tot en met 8, van Richtlijn 2011/16/EU, niet zijnde een uitgezonderde rekening;

    • h. uitgezonderde rekening: een uitgezonderde rekening als bedoeld in bijlage I, sectie VIII, onderdeel C, onder 17, onderdelen a tot en met f, van Richtlijn 2011/16/EU, alsmede een door Onze Minister, met inachtneming van bijlage I, sectie VIII, onderdeel C, onder 17, onderdeel g, van Richtlijn 2011/16/EU als zodanig aangewezen rekening die is opgenomen in de lijst, bedoeld in artikel 8, lid 7 bis, van Richtlijn 2011/16/EU;

    • i. depositorekening: een depositorekening als bedoeld in bijlage I, sectie VIII, onderdeel C, onder 2, van Richtlijn 2011/16/EU;

    • j. bewaarrekening: een bewaarrekening als bedoeld in bijlage I, sectie VIII, onderdeel C, onder 3, van Richtlijn 2011/16/EU;

    • k. lijfrenteverzekering: een lijfrenteverzekering als bedoeld in bijlage I, sectie VIII, onderdeel C, onder 6, van Richtlijn 2011/16/EU;

    • l. kapitaalverzekering: een kapitaalverzekering als bedoeld in bijlage I, sectie VIII, onderdeel C, onder 7, van Richtlijn 2011/16/EU;

    • m. bestaande rekening:

      • 1°. een financiële rekening die op 31 december 2015 werd aangehouden door een rapporterende financiële instelling;

      • 2°. een financiële rekening als bedoeld in bijlage I, sectie VIII, onderdeel C, onder 9, onderdeel b, van Richtlijn 2011/16/EU;

    • n. nieuwe rekening: een financiële rekening als bedoeld in bijlage I, sectie VIII, onderdeel C, onder 10, van Richtlijn 2011/16/EU;

    • o. te rapporteren rekening: een financiële rekening die, met inachtneming van bijlage II, onder 4, van Richtlijn 2011/16/EU, wordt aangehouden door een rapporterende financiële instelling en die, met inachtneming van bijlage I, sectie VIII, onderdeel E, onder 1, van Richtlijn 2011/16/EU, wordt gehouden door een of meer te rapporteren personen of door een passieve NFE met een of meer uiteindelijk belanghebbenden die een te rapporteren persoon is, onderscheidenlijk zijn, mits de rekening als zodanig is aangemerkt op basis van de identificatie- en rapportagevoorschriften, bedoeld in artikel 10a;

    • p. te rapporteren persoon: een persoon uit een deelnemend rechtsgebied, niet zijnde:

      • 1°. een vennootschap waarvan de aandelen regelmatig worden verhandeld op een of meer erkende effectenbeurzen;

      • 2°. een vennootschap die een gelieerde entiteit is van een vennootschap als bedoeld in onderdeel 1°;

      • 3°. een overheidsinstantie als bedoeld in bijlage I, sectie VIII, onderdeel B, onder 2, van Richtlijn 2011/16/EU;

      • 4°. een internationale organisatie als bedoeld in bijlage I, sectie VIII, onderdeel B, onder 3, van Richtlijn 2011/16/EU;

      • 5°. een centrale bank als bedoeld in bijlage I, sectie VIII, onderdeel B, onder 4, van Richtlijn 2011/16/EU;

      • 6°. een financiële instelling;

    • q. persoon uit een deelnemend rechtsgebied:

      • 1°. een natuurlijk persoon of een entiteit die ingezetene is van een deelnemend rechtsgebied onder de fiscale wetgeving van dat rechtsgebied;

      • 2°. een nalatenschap van een erflater die ingezetene was van een deelnemend rechtsgebied;

    • r. gelieerde entiteit van een entiteit: een entiteit die tot de andere entiteit in een verhouding staat als bedoeld in bijlage I, sectie VIII, onderdeel E, onder 4, van Richtlijn 2011/16/EU;

    • s. uiteindelijk belanghebbenden: de uiteindelijk belanghebbenden, bedoeld in bijlage I, sectie VIII, onderdeel D, onder 5, van Richtlijn 2011/16/EU;

    • t. niet-financiële entiteit (NFE): een entiteit, niet zijnde een financiële instelling;

    • u. entiteit: een entiteit als bedoeld in bijlage I, sectie VIII, onderdeel E, onder 3, van Richtlijn 2011/16/EU;

    • v. passieve niet-financiële entiteit (passieve NFE):

      • 1°. een NFE die niet een actieve NFE is;

      • 2°. een beleggingsentiteit als bedoeld in bijlage I, sectie VIII, onderdeel A, onder 6, onderdeel b, van Richtlijn 2011/16/EU die niet een financiële instelling in het land Nederland of in een deelnemend rechtsgebied is;

    • w. actieve niet-financiële entiteit (actieve NFE): een actieve NFE als bedoeld in bijlage I, sectie VIII, onderdeel D, onder 8, van Richtlijn 2011/16/EU;

    • x. rekeninghouder: een rekeninghouder als bedoeld in bijlage I, sectie VIII, onderdeel E, onder 1, van Richtlijn 2011/16/EU, met dien verstande dat onder «voor de toepassing van deze richtlijn» in dat onderdeel wordt verstaan: voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen;

    • y. financiële activa: financiële activa als bedoeld in bijlage I, sectie VIII, onderdeel A, onder 7, van Richtlijn 2011/16/EU;

    • z. het land Nederland: Nederland en de BES eilanden, bedoeld in artikel 2, derde lid, onderdeel d, onder 4°, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

  • 2 Voor de toepassing van het eerste lid, onderdelen b en e, wordt de vestigingsplaats van een financiële instelling bepaald met inachtneming van bijlage II, onder 3, van Richtlijn 2011/16/EU.

  • 3 Een entiteit zonder fiscale woonplaats wordt, met inachtneming van bijlage II, onder 5, van Richtlijn 2011/16/EU, voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel q, behandeld als ingezetene van het rechtsgebied waar de plaats van de werkelijke leiding ervan is gelegen.

  • 4 Voor de toepassing van het eerste, tweede en derde lid wordt, waar direct of indirect wordt verwezen naar de bepalingen in de bijlagen I en II van Richtlijn 2011/16/EU, in de desbetreffende bepalingen, voor zover deze niet ook al op andere rechtsgebieden betrekking hebben, onder lidstaat mede verstaan andere rechtsgebieden dan de lidstaten.

  • 5 Voor de toepassing van het eerste lid, onderdelen p en q, wordt als deelnemend rechtsgebied mede aangemerkt een rechtsgebied waarmee het land Nederland een overeenkomst heeft op grond waarvan het land Nederland de informatie, bedoeld in de artikelen 10b en 10c, aan dat rechtsgebied zal verstrekken. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdelen p en q, wordt in afwijking van het eerste lid, onderdeel f, niet als deelnemend rechtsgebied aangemerkt een rechtsgebied waarmee het land Nederland een overeenkomst heeft op grond waarvan dat rechtsgebied informatie als bedoeld in de artikelen 10b en 10c aan het land Nederland zal verstrekken, terwijl het land Nederland niet zodanige informatie hoeft te verstrekken aan dat rechtsgebied.

  • 6 Voor de toepassing van de artikelen 6c, 10a, 10b, 10d, 10e, 10h, 10j en 10l en de daarop berustende bepalingen wordt onder een fiscaal identificatienummer mede begrepen het functionele equivalent daarvan.

Artikel 2b

  • 1 Voor de toepassing van dit artikel en van artikel 6d wordt verstaan onder een voorafgaande grensoverschrijdende ruling: een uitlating door of namens de inspecteur, dan wel Onze Minister, ongeacht of er effectief gebruik van wordt gemaakt, die:

    • a. is gedaan ten aanzien van een persoon of groep van personen die zich daarop kan, onderscheidenlijk kunnen, beroepen;

    • b. de interpretatie of toepassing betreft van een wettelijke bepaling ter uitvoering of handhaving van de nationale belastingwetgeving;

    • c. betrekking heeft op een grensoverschrijdende transactie of op de mogelijke aanwezigheid van een vaste inrichting in Nederland of in een ander rechtsgebied; en

    • d. eerder tot stand is gekomen dan:

      • 1°. de grensoverschrijdende transactie;

      • 2°. de activiteiten in Nederland of in een ander rechtsgebied op grond waarvan mogelijkerwijs sprake is van een vaste inrichting; of

      • 3°. de indiening van een belastingaangifte voor het tijdvak waarin de grensoverschrijdende transactie of de activiteiten in Nederland of in een ander rechtsgebied hebben plaatsgevonden.

  • 2 Voor de toepassing van het eerste lid wordt verstaan onder een grensoverschrijdende transactie:

    • a. een transactie of reeks van transacties waarbij niet alle partijen bij de transactie of reeks van transacties hun fiscale woonplaats hebben in Nederland;

    • b. een transactie of reeks van transacties waarbij een of meer van de partijen bij de transactie of reeks van transacties hun fiscale woonplaats tegelijkertijd in Nederland en in een ander rechtsgebied hebben;

    • c. een transactie of reeks van transacties waarbij een van de partijen bij de transactie of reeks van transacties met een fiscale woonplaats in Nederland haar bedrijf uitoefent via een vaste inrichting in een ander rechtsgebied dan Nederland en de transactie of reeks van transacties alle of een deel van de activiteiten van de vaste inrichting uitmaakt, onderscheidenlijk uitmaken, waaronder tevens begrepen de regelingen die worden getroffen door een persoon ten aanzien van de bedrijfsactiviteiten die hij in een ander rechtsgebied via een vaste inrichting uitoefent;

    • d. een transactie of reeks van transacties die een grensoverschrijdend effect heeft, onderscheidenlijk hebben.

Artikel 2c

  • 1 Voor de toepassing van dit artikel en van artikel 6d wordt verstaan onder een voorafgaande verrekenprijsafspraak: een uitlating door of namens de inspecteur, dan wel Onze Minister, ongeacht of er effectief gebruik van wordt gemaakt, die:

    • a. is gedaan ten aanzien van een persoon of groep van personen die zich daarop kan, onderscheidenlijk kunnen, beroepen;

    • b. voordat grensoverschrijdende transacties tussen gelieerde lichamen hebben plaatsgevonden, een passende reeks criteria vaststelt voor de bepaling van de verrekenprijzen voor die transacties of voor de toerekening van winsten aan een vaste inrichting.

  • 2 Voor de toepassing van het eerste lid wordt verstaan onder een grensoverschrijdende transactie:

    • a. een transactie of reeks van transacties tussen gelieerde lichamen die niet allemaal hun fiscale woonplaats in Nederland hebben; of

    • b. een transactie of reeks van transacties die een grensoverschrijdend effect heeft, onderscheidenlijk hebben.

  • 3 Lichamen zijn voor de toepassing van dit artikel gelieerde lichamen indien een lichaam, onmiddellijk of middellijk, deelneemt aan de leiding van of het toezicht op, dan wel in het kapitaal van een ander lichaam of indien eenzelfde persoon onmiddellijk of middellijk, deelneemt aan de leiding van of het toezicht op, dan wel in het kapitaal van het ene en het andere lichaam.

  • 4 Verrekenprijzen als bedoeld in het eerste lid zijn de prijzen die een lichaam aan gelieerde lichamen in rekening brengt voor de overdracht van materiële en immateriële goederen of voor het verlenen van diensten.

Artikel 2d

  • 1 Voor de toepassing van dit artikel, artikel 8, eerste lid, hoofdstuk II, afdeling 4ab, en de daarop berustende bepalingen en artikel 11 wordt verstaan onder:

    • a. grensoverschrijdende constructie: een constructie als bedoeld in artikel 3, achttiende lid, van Richtlijn 2011/16/EU;

    • b. meldingsplichtige grensoverschrijdende constructie: een grensoverschrijdende constructie als bedoeld in artikel 3, negentiende lid, van Richtlijn 2011/16/EU;

    • c. wezenskenmerk: een eigenschap of kenmerk van een grensoverschrijdende constructie die geldt als een indicatie van een mogelijk risico op belastingontwijking als bedoeld in bijlage IV van Richtlijn 2011/16/EU;

    • d. intermediair: een persoon als bedoeld in artikel 3, eenentwintigste lid, van Richtlijn 2011/16/EU;

    • e. relevante belastingplichtige: een persoon als bedoeld in artikel 3, tweeëntwintigste lid, van Richtlijn 2011/16/EU;

    • f. verbonden onderneming: een persoon die gelieerd is aan een andere persoon als bedoeld in artikel 3, drieëntwintigste lid, van Richtlijn 2011/16/EU;

    • g. marktklare constructie: een grensoverschrijdende constructie als bedoeld in artikel 3, vierentwintigste lid, van Richtlijn 2011/16/EU;

    • h. constructie op maat: een grensoverschrijdende constructie als bedoeld in artikel 3, vijfentwintigste lid, van Richtlijn 2011/16/EU.

  • 2 Voor zover voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel b, de main benefit test, bedoeld in bijlage IV, deel I, van Richtlijn 2011/16/EU, toepassing vindt, wordt aan die test voldaan indien kan worden aangetoond dat het belangrijkste voordeel dat of een van de belangrijkste voordelen die, gelet op alle relevante feiten en omstandigheden, redelijkerwijs te verwachten valt van een constructie het verkrijgen van een belastingvoordeel is.

Artikel 2e

Voor de toepassing van dit artikel, artikel 6g, artikel 8, eerste lid, hoofdstuk II, afdeling 4ac, en de daarop berustende bepalingen en artikel 11 wordt verstaan onder:

  • a. platform: een platform als bedoeld in bijlage V, deel I, onderdeel A, onder 1, van Richtlijn 2011/16/EU;

  • b. platformexploitant: een entiteit als bedoeld in bijlage V, deel I, onderdeel A, onder 2, van Richtlijn 2011/16/EU;

  • c. uitgesloten platformexploitant: een platformexploitant als bedoeld in bijlage V, deel I, onderdeel A, onder 3, van Richtlijn 2011/16/EU;

  • d. rapporterende platformexploitant: een platformexploitant als bedoeld in bijlage V, deel I, onderdeel A, onder 4, van Richtlijn 2011/16/EU;

  • e. gekwalificeerde platformexploitant buiten de Unie: een platformexploitant als bedoeld in bijlage V, deel I, onderdeel A, onder 5, van Richtlijn 2011/16/EU;

  • f. gekwalificeerd niet-Unierechtsgebied: een niet-Unierechtsgebied als bedoeld in bijlage V, deel I, onderdeel A, onder 6, van Richtlijn 2011/16/EU;

  • g. van kracht zijnde adequate overeenkomst tussen bevoegde autoriteiten: een overeenkomst tussen de bevoegde autoriteiten van een lidstaat en een niet-Unierechtsgebied als bedoeld in bijlage V, deel I, onderdeel A, onder 7, van Richtlijn 2011/16/EU;

  • h. relevante activiteit: een activiteit als bedoeld in bijlage V, deel I, onderdeel A, onder 8, van Richtlijn 2011/16/EU;

  • i. gekwalificeerde relevante activiteiten: relevante activiteiten als bedoeld in bijlage V, deel I, onderdeel A, onder 9, van Richtlijn 2011/16/EU;

  • j. tegenprestatie: een compensatie als bedoeld in bijlage V, deel I, onderdeel A, onder 10, van Richtlijn 2011/16/EU;

  • k. persoonlijke dienst: een dienst als bedoeld in bijlage V, deel I, onderdeel A, onder 11, van Richtlijn 2011/16/EU;

  • l. verkoper: een gebruiker van een platform als bedoeld in bijlage V, deel I, onderdeel B, onder 1, van Richtlijn 2011/16/EU;

  • m. actieve verkoper: een verkoper als bedoeld in bijlage V, deel I, onderdeel B, onder 2, van Richtlijn 2011/16/EU;

  • n. te rapporteren verkoper: een actieve verkoper, die geen uitgesloten verkoper is, die een ingezetene is als bedoeld in bijlage V, deel II, onderdeel D, van Richtlijn 2011/16/EU van een lidstaat of ingezetene is als bedoeld in deel II, paragraaf D, OESO-modelregels van een gekwalificeerd niet-Unierechtsgebied, of die een onroerend goed heeft verhuurd dat in een lidstaat of gekwalificeerd niet-Unierechtsgebied is gelegen;

  • o. uitgesloten verkoper: een verkoper als bedoeld in bijlage V, deel I, onderdeel B, onder 4, van Richtlijn 2011/16/EU;

  • p. entiteit: een rechtspersoon of een juridische constructie als bedoeld in bijlage V, deel I, onderdeel C, onder 1, eerste zin, van Richtlijn 2011/16/EU;

  • q. gelieerde entiteit van een entiteit: een entiteit die tot de andere entiteit in een verhouding staat als bedoeld in bijlage V, deel I, onderdeel C, onder 1, tweede tot en met vierde zin, van Richtlijn 2011/16/EU;

  • r. overheidsinstantie: een instantie als bedoeld in bijlage V, deel I, onderdeel C, onder 2, van Richtlijn 2011/16/EU;

  • s. btw-identificatienummer: het unieke nummer, bedoeld in bijlage V, deel I, onderdeel C, onder 4, van Richtlijn 2011/16/EU;

  • t. hoofdadres: het adres, bedoeld in bijlage V, deel I, onderdeel C, onder 5, van Richtlijn 2011/16/EU;

  • u. rapportageperiode: het kalenderjaar, bedoeld in bijlage V, deel I, onderdeel C, onder 6, van Richtlijn 2011/16/EU;

  • v. eigendomslijst: alle onroerende zaken als bedoeld in bijlage V, deel I, onderdeel C, onder 7, van Richtlijn 2011/16/EU;

  • w. identificatiecode van de financiële rekening: het identificatienummer of referentienummer, bedoeld in bijlage V, deel I, onderdeel C, onder 8, van Richtlijn 2011/16/EU;

  • x. goederen: alle materiële zaken;

  • y. OESO-modelregels: de modelregels zoals goedgekeurd op 29 juni 2020 met als citeertitel: «OECD (2020), Model Rules for Reporting by Platform Operators with respect to Sellers in the Sharing and Gig Economy, OECD, Paris».

Artikel 3

Onze Minister wordt voor Nederland aangewezen als bevoegde autoriteit en centraal verbindingsbureau. Onze Minister is tevens verantwoordelijk voor de contacten met de Europese Commissie.

Hoofdstuk IA. Reikwijdte van inlichtingenuitwisseling

[Vervallen per 01-01-2017]

Afdeling 2. Inkomsten uit spaargelden

[Vervallen per 01-01-2017]

Paragraaf 1. Begripsbepalingen

[Vervallen per 01-01-2017]

Artikel 4d. Uitbreiding definitie uitbetalende instantie

[Vervallen per 01-01-2017]

Artikel 4f. Inperking definitie uiteindelijk gerechtigde

[Vervallen per 01-01-2017]

Artikel 4g. Identificatie door Nederlandse uitbetalende instantie

[Vervallen per 01-01-2017]

Artikel 4h. Vaststelling woonplaats door Nederlandse uitbetalende instantie

[Vervallen per 01-01-2017]

Hoofdstuk II. Vormen van door Nederland te verlenen bijstand

Afdeling 1. Op verzoek verstrekken van inlichtingen

Artikel 5

Op verzoek van de bevoegde autoriteit van een verzoekende staat deelt Onze Minister alle inlichtingen die hij in zijn bezit heeft of naar aanleiding van een administratief onderzoek verkrijgt en die naar verwachting van belang zijn voor de administratie en handhaving van de nationale wetgeving van de verzoekende staat met betrekking tot de heffing van belastingen die vallen onder de reikwijdte van de wederzijdse bijstand, bedoeld in artikel 1, aan die bevoegde autoriteit mee.

Artikel 5bis

  • 1 Voor een verzoek als bedoeld in artikel 5 zijn de verzochte inlichtingen naar verwachting van belang indien de bevoegde autoriteit van een verzoekende staat op het moment van het verzoek van oordeel is dat er overeenkomstig haar nationale wetgeving een redelijke mogelijkheid bestaat dat de verzochte inlichtingen van belang zullen zijn voor de belastingaangelegenheden van een of meerdere belastingplichtigen, bij naam geïdentificeerd of anderszins, en het verzoek gerechtvaardigd is voor de doeleinden van het onderzoek.

  • 2 Om het verwachte belang van de verzochte inlichtingen aan te tonen, verstrekt de bevoegde autoriteit van een verzoekende staat ten minste de volgende inlichtingen aan Onze Minister:

    • a. het fiscale doel waarvoor de informatie wordt opgevraagd; en

    • b. een specificering van de inlichtingen die nodig zijn voor de uitvoering of handhaving van haar nationale wetgeving.

  • 3 Indien een verzoek als bedoeld in artikel 5 betrekking heeft op een groep belastingplichtigen die niet individueel kunnen worden geïdentificeerd, verstrekt de bevoegde autoriteit van een verzoekende staat aan Onze Minister ten minste de volgende inlichtingen:

    • a. een gedetailleerde beschrijving van de groep;

    • b. een toelichting bij de van toepassing zijnde wetgeving en bij de feiten op basis waarvan redelijkerwijs kan worden vermoed dat de belastingplichtigen in de groep die wetgeving niet hebben nageleefd;

    • c. een toelichting bij de manier waarop de gevraagde inlichtingen zouden bijdragen aan het bepalen van de mate waarin de belastingplichtigen in de groep aan de van toepassing zijnde wetgeving voldoen; en

    • d. in voorkomend geval, feiten en omstandigheden die verband houden met de betrokkenheid van een derde die actief heeft bijgedragen aan de mogelijke niet-naleving van de van toepassing zijnde wetgeving door de belastingplichtigen in de groep.

Artikel 5a

  • 1 Bij een verzoek om inlichtingen van de bevoegde autoriteit van een lidstaat verstrekt Onze Minister de inlichtingen, bedoeld in artikel 5, zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk drie maanden na de datum van ontvangst van het verzoek. Indien Onze Minister niet binnen die termijn van drie maanden aan het verzoek kan voldoen, deelt hij de redenen hiervoor onmiddellijk, en in elk geval uiterlijk drie maanden na ontvangst van het verzoek, mee aan de bevoegde autoriteit van een verzoekende lidstaat met vermelding van de datum waarop hij denkt aan het verzoek te kunnen voldoen, waarbij geldt dat aan het verzoek uiterlijk zes maanden na de datum van ontvangst van het verzoek dient te worden voldaan. In afwijking van de eerste en tweede zin verstrekt Onze Minister inlichtingen die reeds in zijn bezit zijn binnen twee maanden na de datum van ontvangst van het verzoek.

  • 2 In bijzondere gevallen kunnen Onze Minister en de bevoegde autoriteit van een verzoekende lidstaat, andere dan de in het eerste lid vastgestelde termijnen overeenkomen.

  • 3 Onze Minister bevestigt aan de bevoegde autoriteit van een verzoekende lidstaat, indien mogelijk langs elektronische weg, onmiddellijk, en in elk geval uiterlijk zeven werkdagen na ontvangst, de ontvangst van een verzoek.

  • 4 Onze Minister laat in voorkomend geval, uiterlijk een maand na ontvangst van een verzoek, aan de bevoegde autoriteit van de verzoekende lidstaat weten welke tekortkomingen het verzoek vertoont en welke aanvullende achtergrondinformatie hij verlangt. De in het eerste lid gestelde termijnen gaan in dit geval in op de datum waarop Onze Minister de nodige aanvullende informatie ontvangt.

  • 5 Indien Onze Minister niet over de gevraagde inlichtingen beschikt en niet aan het verzoek kan voldoen of het verzoek om de in artikel 14 genoemde redenen afwijst, deelt hij de redenen hiervoor onmiddellijk, en in elk geval uiterlijk een maand na ontvangst van het verzoek, aan de bevoegde autoriteit van de verzoekende lidstaat mee.

Afdeling 2. Automatisch verstrekken van inlichtingen

Artikel 6

Onze Minister kan in overleg met een bevoegde autoriteit gevallen of groepen van gevallen aanwijzen in welke hij zonder voorafgaand verzoek inlichtingen zal verstrekken, alsmede de voorwaarden bepalen waaronder de verstrekking zal geschieden.

Artikel 6b

  • 1 Onze Minister verstrekt op grond van Richtlijn 2011/16/EU de bevoegde autoriteit van elke lidstaat automatisch alle inlichtingen waarover hij ten aanzien van ingezetenen van die andere lidstaat beschikt inzake de volgende specifieke inkomsten- en vermogenscategorieën:

    • a. arbeidsinkomen;

    • b. directiehonoraria;

    • c. levensverzekeringsproducten die niet vallen onder andere rechtsinstrumenten van de Raad van de Europese Unie inzake de uitwisseling van inlichtingen noch onder soortgelijke voorschriften;

    • d. pensioenen;

    • e. eigendom van en inkomsten uit onroerende zaken;

    • f. royalty’s.

  • 2 Onder beschikbare inlichtingen als bedoeld in het eerste lid worden inlichtingen verstaan die zich in de belastingdossiers van Nederland bevinden en die opvraagbaar zijn overeenkomstig de procedures voor het verzamelen en verwerken van inlichtingen in Nederland.

  • 3 Inlichtingen inzake inkomsten- en vermogenscategorieën als bedoeld in het eerste lid worden niet automatisch verstrekt voor zover een lidstaat heeft aangegeven geen inlichtingen te willen ontvangen inzake een of meer van die categorieën.

  • 4 Onze Minister verstrekt de inlichtingen, bedoeld in het eerste lid, ten minste eenmaal per jaar, binnen zes maanden na het verstrijken van het belastingjaar in de loop waarvan de inlichtingen beschikbaar zijn gekomen.

Artikel 6c

  • 1 Onze Minister verstrekt op grond van Richtlijn 2011/16/EU en met inachtneming van de identificatie- en rapportagevoorschriften, bedoeld in artikel 10a, de bevoegde autoriteit van elke lidstaat automatisch de gegevens en inlichtingen, bedoeld in de artikelen 10b tot en met 10f, die betrekking hebben op ingezetenen van die andere lidstaat.

  • 2 Onze Minister verstrekt de in het eerste lid bedoelde gegevens en inlichtingen jaarlijks binnen negen maanden na het einde van het kalenderjaar waarop de gegevens en inlichtingen betrekking hebben.

Artikel 6d

  • 1 Onze Minister verstrekt op grond van Richtlijn 2011/16/EU de bevoegde autoriteit van elke lidstaat en de Europese Commissie automatisch de volgende inlichtingen over voorafgaande grensoverschrijdende rulings of voorafgaande verrekenprijsafspraken:

    • a. de identificatiegegevens van de relevante persoon, niet zijnde een natuurlijke persoon, en in voorkomend geval van de groep personen waartoe deze behoort;

    • b. een samenvatting van de inhoud van de voorafgaande grensoverschrijdende ruling of voorafgaande verrekenprijsafspraak, waaronder een algemene omschrijving van de relevante zakelijke activiteiten of transacties of reeks van transacties, alsook alle andere inlichtingen die voor de bevoegde autoriteit van de lidstaat nuttig kunnen zijn bij de evaluatie van een mogelijk belastingrisico, met dien verstande dat die verstrekking niet mag leiden tot de openbaarmaking van:

      • 1°. een commercieel, industrieel of beroepsgeheim;

      • 2°. inlichtingen indien de openbare orde van de Nederlandse staat zich daartegen verzet;

    • c. de datum waarop de voorafgaande grensoverschrijdende ruling of voorafgaande verrekenprijsafspraak is afgegeven, gemaakt, gewijzigd of hernieuwd;

    • d. de aanvangsdatum van de geldigheidsperiode van de voorafgaande grensoverschrijdende ruling of voorafgaande verrekenprijsafspraak, indien vermeld;

    • e. de einddatum van de geldigheidsperiode van de voorafgaande grensoverschrijdende ruling of voorafgaande verrekenprijsafspraak, indien vermeld;

    • f. het type grensoverschrijdende ruling of voorafgaande verrekenprijsafspraak;

    • g. het bedrag van de transactie of reeks van transacties waar de voorafgaande grensoverschrijdende ruling of voorafgaande verrekenprijsafspraak op ziet, indien dit bedrag in de voorafgaande grensoverschrijdende ruling of voorafgaande verrekenprijsafspraak is vermeld;

    • h. in het geval van een voorafgaande verrekenprijsafspraak: de beschrijving van de criteria die zijn gebruikt voor de verrekenprijsvaststelling of de verrekenprijs zelf;

    • i. in het geval van een voorafgaande verrekenprijsafspraak: de methode die wordt gebruikt voor de verrekenprijsvaststelling of de verrekenprijs zelf;

    • j. de namen van andere lidstaten, indien van toepassing, waarvoor de voorafgaande grensoverschrijdende ruling of de voorafgaande verrekenprijsafspraak naar alle waarschijnlijkheid van invloed zal zijn;

    • k. de personen, niet zijnde natuurlijke personen, in andere lidstaten, indien van toepassing, voor wie de voorafgaande grensoverschrijdende ruling of de voorafgaande verrekenprijsafspraak naar alle waarschijnlijkheid van belang zal zijn en de vermelding met welke lidstaten de betrokken personen in dat geval verbonden zijn;

    • l. de vermelding of de verstrekte inlichtingen gebaseerd zijn op de voorafgaande grensoverschrijdende ruling of de voorafgaande verrekenprijsafspraak zelf, dan wel op het verzoek, bedoeld in het vierde lid.

  • 2 In afwijking van het eerste lid worden de inlichtingen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, b, h en k, niet aan de Europese Commissie verstrekt.

  • 3 Het eerste lid is niet van toepassing op een voorafgaande grensoverschrijdende ruling ingeval deze uitsluitend betrekking heeft op belastingzaken van een of meer natuurlijke personen.

  • 4 Het eerste lid is niet van toepassing op bilaterale of multilaterale voorafgaande verrekenprijsafspraken met derde landen indien het verdrag uit hoofde waarvan over de voorafgaande verrekenprijsafspraken is onderhandeld, niet toestaat dat deze verrekenprijsafspraken aan derden worden vrijgegeven. Ingeval de eerste volzin toepassing vindt, worden de inlichtingen, bedoeld in het eerste lid, verstrekt op basis van het verzoek dat tot de bilaterale of multilaterale voorafgaande verrekenprijsafspraak heeft geleid.

  • 5 Onze Minister verstrekt de inlichtingen, bedoeld in het eerste lid, onverwijld zodra de voorafgaande grensoverschrijdende ruling of voorafgaande verrekenprijsafspraak is afgegeven of gemaakt, gewijzigd of hernieuwd en:

    • a. ingeval de voorafgaande grensoverschrijdende ruling of voorafgaande verrekenprijsafspraak in het eerste halfjaar van een kalenderjaar is afgegeven, gemaakt, gewijzigd of hernieuwd: uiterlijk binnen drie maanden na afloop van dat eerste halfjaar;

    • b. ingeval de voorafgaande grensoverschrijdende ruling of voorafgaande verrekenprijsafspraak in het tweede halfjaar van een kalenderjaar is afgegeven, gemaakt, gewijzigd of hernieuwd: uiterlijk binnen drie maanden na afloop van dat kalenderjaar.

Artikel 6e

  • 1 Onze Minister verstrekt op grond van Richtlijn 2011/16/EU automatisch het door een rapporterende entiteit die fiscaal inwoner is van Nederland aan de inspecteur verstrekte landenrapport, bedoeld in artikel 29e van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, aan de bevoegde autoriteit van elke lidstaat waarvan, blijkens de informatie in het landenrapport, een of meer groepsentiteiten van de multinationale groep van de rapporterende entiteit fiscaal inwoner zijn of waarin deze aan belasting zijn onderworpen met betrekking tot de activiteiten die via een vaste inrichting worden uitgeoefend.

  • 2 Onze Minister verstrekt het landenrapport, bedoeld in het eerste lid, binnen vijftien maanden na de laatste dag van het verslagjaar van de multinationale groep waarop het landenrapport betrekking heeft.

Artikel 6f

  • 2 Onze Minister verstrekt de gegevens en inlichtingen, bedoeld in het eerste lid, binnen een maand te rekenen vanaf het einde van het kwartaal waarin die gegevens en inlichtingen zijn verstrekt.

Artikel 6g

  • 1 Onze Minister verstrekt op grond van Richtlijn 2011/16/EU de bevoegde autoriteit van de lidstaat waarvan de te rapporteren verkoper een ingezetene is als bedoeld in bijlage V, deel II, onderdeel D, van Richtlijn 2011/16/EU en, indien de te rapporteren verkoper onroerende zaken verhuurt, in ieder geval aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat waarin de onroerende zaak is gelegen, automatisch de gegevens en inlichtingen, bedoeld in de artikelen 10j, tweede, derde en vijfde lid, en 10l, derde en vijfde lid.

  • 2 Onze Minister verstrekt de gegevens en inlichtingen uiterlijk twee maanden na het einde van de rapportageperiode waarop de op de rapporterende platformexploitant toepasselijke rapportageverplichtingen betrekking hebben.

Afdeling 3. Spontaan verstrekken van inlichtingen

Artikel 7

  • 1 Onze Minister verstrekt de bevoegde autoriteit van een andere lidstaat spontaan inlichtingen in de gevallen waarin:

    • a. vermoed wordt dat in de lidstaat van de bevoegde autoriteit ten onrechte een vermindering, ontheffing, teruggaaf of vrijstelling van belasting zou worden verleend dan wel heffing van belasting ten onrechte achterwege zou blijven ingeval de inlichtingen niet zouden zijn verstrekt;

    • b. in Nederland een vermindering, ontheffing, teruggaaf of vrijstelling van belasting is verleend die van invloed kan zijn op de belastingheffing in de lidstaat van die bevoegde autoriteit;

    • c. in Nederland rechtshandelingen of andere handelingen zijn verricht met het doel de heffing van belasting in de lidstaat van de bevoegde autoriteit geheel of ten dele onmogelijk te maken;

    • d. zulks overigens naar het oordeel van Onze Minister is geboden.

  • 2 Onze Minister kan een bevoegde autoriteit van een andere staat uit eigen beweging inlichtingen verstrekken die voor haar van belang kunnen zijn bij de bepaling van een belastingschuld in de gevallen waarin:

    • a. vermoed wordt dat in de staat van de bevoegde autoriteit ten onrechte een vermindering, ontheffing, teruggaaf of vrijstelling van belasting zou worden verleend dan wel heffing van belasting ten onrechte achterwege zou blijven ingeval de inlichtingen niet zouden zijn verstrekt;

    • b. in Nederland een vermindering, ontheffing, teruggaaf of vrijstelling van belasting is verleend die van invloed kan zijn op de belastingheffing in de staat van die bevoegde autoriteit;

    • c. in Nederland rechtshandelingen of andere handelingen zijn verricht met het doel de heffing van belasting in de staat van de bevoegde autoriteit geheel of ten dele onmogelijk te maken;

    • d. zulks overigens naar het oordeel van Onze Minister is geboden.

Artikel 7a

Onze Minister verstrekt de in artikel 7, eerste lid, bedoelde inlichtingen zo snel mogelijk, doch uiterlijk binnen één maand nadat hij de inlichtingen beschikbaar krijgt, aan de autoriteit van de andere betrokken lidstaat.

Afdeling 4. Onderzoek in het kader van te verlenen bijstand

Artikel 8

  • 1 Onze Minister laat door een ambtenaar van de rijksbelastingdienst zo nodig een onderzoek instellen ten behoeve van het verstrekken van inlichtingen, bedoeld in de artikelen 5, 6, 6f, 6g of 7.

  • 2 Een onderzoek als bedoeld in het eerste lid kan ook plaatsvinden op verzoek van een bevoegde autoriteit van een verzoekende staat. Indien Onze Minister van oordeel is dat er geen administratief onderzoek nodig is, deelt hij de bevoegde autoriteit van de verzoekende lidstaat onmiddellijk de redenen daarvoor mee.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden administratieplichtigen aangewezen die gehouden zijn eigener beweging bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te wijzen gegevens en inlichtingen te verstrekken aan Onze Minister met het oog op de uitvoering van richtlijnen van de Raad van de Europese Unie of van andere regelingen van internationaal en interregionaal recht tot het verlenen van wederzijdse bijstand bij de heffing van belastingen. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot het uiterste tijdstip en de wijze waarop de in de eerste volzin bedoelde gegevens en inlichtingen aan Onze Minister dienen te worden verstrekt.

  • 5 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden belastingplichtigen aangewezen die gehouden zijn eigener beweging bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te wijzen gegevens en inlichtingen die op henzelf betrekking hebben te verstrekken aan Onze Minister met het oog op de uitvoering van richtlijnen van de Raad van de Europese Unie of van andere regelingen van internationaal en interregionaal recht tot het verlenen van wederzijdse bijstand bij de heffing van belastingen. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot het uiterste tijdstip en de wijze waarop de in de eerste volzin bedoelde gegevens en inlichtingen aan Onze Minister dienen te worden verstrekt.

  • 6 Geen beroep kan worden ingesteld tegen de aankondiging van een onderzoek als bedoeld in het eerste lid, alsmede tegen het onderzoek zelve.

Artikel 8a

  • 1 Onze Minister kan met de bevoegde autoriteit van één of meer andere staten overeenkomen om gelijktijdig, elk op het eigen grondgebied, bij één of meer personen ten aanzien van wie zij een gezamenlijk of complementair belang hebben, controles te verrichten en de aldus verkregen inlichtingen uit te wisselen.

  • 2 Onze Minister bepaalt welke personen hij voor een gelijktijdige controle wil voorstellen. Hij deelt de bevoegde autoriteit van de andere betrokken staten met opgave van redenen mee welke dossiers hij voor een gelijktijdige controle voorstelt. Hij bepaalt binnen welke termijn de controles moeten plaatsvinden.

  • 3 Onze Minister beslist of hij aan een door een andere bevoegde autoriteit voorgestelde gelijktijdige controle wenst deel te nemen. Hij stuurt die bevoegde autoriteit binnen een termijn van zestig dagen na ontvangst van het voorstel een bevestiging van deelname of een gemotiveerde weigering.

  • 4 Onze Minister wijst een vertegenwoordiger aan die voor Nederland wordt belast met de leiding en de coördinatie van de controle.

Artikel 9

  • 1 Onze Minister kan door de bevoegde autoriteit van een verzoekende staat worden verzocht, ter uitwisseling van inlichtingen in het kader van de wederzijdse bijstand, bedoeld in artikel 1, dat door de bevoegde autoriteit van die verzoekende staat gemachtigde ambtenaren overeenkomstig de door Nederland vastgestelde procedurele regelingen:

    • a. aanwezig zijn in de kantoren van de ambtenaren van de rijksbelastingdienst, dan wel van andere ambtenaren die belast zijn met de heffing van belastingen;

    • b. aanwezig zijn bij onderzoeken die in Nederland worden uitgevoerd;

    • c. deelnemen aan onderzoeken die in Nederland worden uitgevoerd, waar passend met gebruik van elektronische communicatiemiddelen.

    Indien de verlangde inlichtingen vermeld staan in bescheiden waartoe de ambtenaren, bedoeld in onderdeel a, toegang hebben, ontvangen de ambtenaren van de bevoegde autoriteit van de verzoekende staat een afschrift van die bescheiden.

  • 2 Onze Minister reageert op een verzoek als bedoeld in het eerste lid binnen een termijn van zestig dagen na ontvangst van dat verzoek. Hij deelt de bevoegde autoriteit van de verzoekende staat de inwilliging van het verzoek of de gemotiveerde weigering ervan mee.

  • 3 Indien door de bevoegde autoriteit van de verzoekende staat gemachtigde ambtenaren deelnemen aan een onderzoek, al dan niet met gebruik van elektronische communicatiemiddelen, kunnen zij met inachtneming van de door Nederland vastgestelde procedurele regelingen personen ondervragen en bescheiden onderzoeken.

  • 4 Ambtenaren uit de verzoekende staat die in Nederland aanwezig zijn, dienen te allen tijde een schriftelijke opdracht te kunnen overleggen waaruit hun identiteit en hun officiële hoedanigheid blijkt.

Artikel 10

Degene bij wie een onderzoek als bedoeld in artikel 8 wordt ingesteld, is verplicht de ambtenaar van de rijksbelastingdienst alsmede de ambtenaar die ingevolge artikel 9 bij dit onderzoek aanwezig is, ten behoeve van dit onderzoek toegang te verlenen.

Afdeling 4bis. Gezamenlijke audits

[Treedt in werking op 01-01-2024]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Afdeling 4a. Verplichtingen ten behoeve van de automatische verstrekking van inlichtingen volgens de Common Reporting Standard

Artikel 10a

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden voorschriften voor rapporterende financiële instellingen gegeven met het oog op het door die instellingen verstrekken van gegevens en inlichtingen als bedoeld in de artikelen 10b tot en met 10f en de identificatie van de te rapporteren rekeningen en te rapporteren personen en met het oog op de door Onze Minister te verstrekken informatie, bedoeld in de artikelen 10b en 10c, aan rechtsgebieden ten aanzien waarvan het land Nederland een verplichting heeft om die informatie te verstrekken.

Artikel 10b

  • 1 Een rapporterende financiële instelling verstrekt jaarlijks ter zake van elke bij haar aangehouden te rapporteren rekening aan Onze Minister de volgende gegevens en inlichtingen:

    • a. de naam, het adres, de fiscale woonstaat en het fiscale identificatienummer van de te rapporteren personen die rekeninghouder van de rekening zijn;

    • b. indien een te rapporteren persoon als bedoeld in onderdeel a een natuurlijk persoon is: de geboortedatum en de geboorteplaats van die persoon;

    • c. indien de rekeninghouder een entiteit is waarvan op grond van de identificatie- en rapportagevoorschriften, bedoeld in artikel 10a, is vastgesteld dat deze een of meer uiteindelijk belanghebbenden heeft die een te rapporteren persoon is, onderscheidenlijk zijn:

      • 1°. de naam, het adres, de fiscale woonstaat en het fiscale identificatienummer van die entiteit;

      • 2°. de naam, het adres, de fiscale woonstaat, het fiscale identificatienummer, de geboortedatum en de geboorteplaats van die te rapporteren persoon;

    • d. het rekeningnummer of, bij het ontbreken van een rekeningnummer, het functionele equivalent daarvan;

    • e. de naam en het identificatienummer van de rapporterende financiële instelling;

    • f. het saldo of de waarde van de rekening, in geval van een kapitaalverzekering of lijfrenteverzekering met inbegrip van de geldswaarde of waarde bij afkoop, aan het eind van het kalenderjaar of een andere relevante periode waarover wordt gerapporteerd, of, indien de rekening tijdens dat jaar of die periode werd opgeheven, het feit dat de rekening werd opgeheven.

  • 2 Een rapporterende financiële instelling vermeldt bij de gegevens en inlichtingen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel f, ten aanzien van elk bedrag de valuta waarin het bedrag is uitgedrukt.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot het uiterste tijdstip en de wijze waarop de gegevens en inlichtingen, bedoeld in het eerste lid, aan Onze Minister worden verstrekt.

Artikel 10c

  • 1 Een rapporterende financiële instelling verstrekt jaarlijks ter zake van elke bij haar aangehouden te rapporteren rekening aan Onze Minister, naast de gegevens en inlichtingen, bedoeld in artikel 10b, eerste lid, de volgende gegevens en inlichtingen:

    • a. indien het een bewaarrekening betreft:

      • 1°. het op of ter zake van die rekening gestorte of bijgeschreven totale brutobedrag aan rente, totale brutobedrag aan dividenden en totale brutobedrag aan overige inkomsten gegenereerd met betrekking tot de activa op de rekening gedurende het kalenderjaar of een andere relevante periode waarover wordt gerapporteerd;

      • 2°. de totale bruto-opbrengsten van de verkoop, terugbetaling of afkoop van financiële activa, die zijn gestort of bijgeschreven op die rekening gedurende het kalenderjaar of een andere relevante periode waarover wordt gerapporteerd ter zake waarvan de rapporterende financiële instelling voor de rekeninghouder optrad als bewaarder, makelaar, vertegenwoordiger of anderszins als gevolmachtigde;

    • b. indien het een depositorekening betreft: het totale brutobedrag aan rente dat is gestort of bijgeschreven op die rekening gedurende het kalenderjaar of een andere relevante periode waarover wordt gerapporteerd;

    • c. indien het een andere rekening betreft dan bedoeld in de onderdelen a en b: het totale brutobedrag dat is betaald of bijgeschreven op die rekening gedurende het kalenderjaar of een andere relevante periode waarover wordt gerapporteerd ter zake waarvan de rapporterende financiële instelling een betalingsverplichting heeft of debiteur is, met inbegrip van het totaalbedrag aan afbetalingen aan de rekeninghouder van die rekening gedurende het kalenderjaar of een andere relevante periode waarover wordt gerapporteerd.

  • 2 Artikel 10b, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 10d

  • 1 In afwijking van artikel 10b, eerste lid, onderdelen a, b en c, is een rapporterende financiële instelling ter zake van een bestaande rekening niet verplicht het fiscale identificatienummer of de geboortedatum van de te rapporteren persoon of de rekeninghouder te verstrekken indien dat fiscale identificatienummer, onderscheidenlijk die geboortedatum, niet in het dossier van de rapporterende financiële instelling voorhanden is en de rapporterende financiële instelling niet uit hoofde van andere wetgeving of enig rechtsinstrument van de Europese Unie verplicht is dat gegeven te verzamelen.

  • 2 Een rapporterende financiële instelling verricht redelijke inspanningen om aan het einde van het tweede kalenderjaar volgend op het jaar waarin een bestaande rekening als te rapporteren rekening is aangemerkt het fiscale identificatienummer, bedoeld in het eerste lid, en de geboortedatum, bedoeld in het eerste lid, te verkrijgen.

Artikel 10e

In afwijking van artikel 10b, eerste lid, onderdelen a en c, is een rapporterende financiële instelling niet verplicht het fiscale identificatienummer van een te rapporteren persoon of een rekeninghouder te verstrekken indien de fiscale woonstaat van die te rapporteren persoon, onderscheidenlijk van die rekeninghouder, hem geen fiscaal identificatienummer heeft verstrekt.

Artikel 10f

In afwijking van artikel 10b, eerste lid, onderdeel b, is een rapporterende financiële instelling niet verplicht de geboorteplaats van een te rapporteren persoon te verstrekken, tenzij:

  • a. de rapporterende financiële instelling krachtens andere wetgeving of uit hoofde van een rechtsinstrument van de Europese Unie dat van kracht is of op 5 januari 2015 van kracht was, verplicht is of was die geboorteplaats te verkrijgen en te rapporteren, en

  • b. de geboorteplaats beschikbaar is in de elektronisch doorzoekbare gegevens die door de rapporterende financiële instelling worden beheerd.

Artikel 10fa

Als sprake is van een overeenkomst of praktijk waarvan het primaire doel naar redelijkerwijs moet worden aangenomen is het omzeilen van een verplichting als bedoeld in deze afdeling of de daarop berustende bepalingen, geldt die verplichting alsof die overeenkomst, onderscheidenlijk die praktijk, er niet is.

Afdeling 4aa. Toegang tot antiwitwasinlichtingen

Artikel 10g

  • 1 Onze Minister verkrijgt met het oog op de tenuitvoerlegging en handhaving van de tot uitvoering van Richtlijn 2011/16/EU strekkende bepalingen van deze wet en de daarop berustende bepalingen en teneinde te waarborgen dat de administratieve samenwerking waarin Richtlijn 2011/16/EU voorziet, functioneert, desgevraagd binnen een door hem te stellen termijn en op een door hem te bepalen wijze toegang tot de mechanismen, procedures, documenten en overige inlichtingen, bedoeld in de artikelen 13, 30, 31, 32 bis en 40 van Richtlijn (EU) 2015/849, voor zover deze artikelen zijn geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving.

  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op verkrijging van toegang met het oog op de tenuitvoerlegging en handhaving van artikel 2a en afdeling 4a en de daarop berustende bepalingen, alsmede met het oog op het nakomen van overeenkomsten met rechtsgebieden op grond waarvan het land Nederland de informatie, bedoeld in de artikelen 10b en 10c, aan die rechtsgebieden zal verstrekken.

Afdeling 4ab. Verplichtingen ten behoeve van de automatische verstrekking van inlichtingen met betrekking tot meldingsplichtige grensoverschrijdende constructies

Artikel 10h

  • 1 Een intermediair verstrekt aan Onze Minister over een meldingsplichtige grensoverschrijdende constructie de gegevens en inlichtingen, bedoeld in het tweede lid, waarvan hij kennis of bezit of waarover hij controle heeft, indien hij:

    • a. fiscaal inwoner is van Nederland;

    • b. een vaste inrichting heeft in Nederland door middel waarvan de diensten met betrekking tot de meldingsplichtige grensoverschrijdende constructie, bedoeld in het tweede lid, worden verleend;

    • c. is opgericht naar Nederlands recht of onder de toepassing van de Nederlandse wetgeving valt; of

    • d. in Nederland is ingeschreven bij een beroepsorganisatie in verband met de verlening van juridische, fiscale of adviesdiensten.

  • 2 De gegevens en inlichtingen, bedoeld in het eerste lid, zijn, voor zover van toepassing:

    • a. de naam, de fiscale woonplaats en het fiscale identificatienummer van de intermediair, relevante belastingplichtige en, indien relevant, personen die een verbonden onderneming vormen met de relevante belastingplichtige;

    • b. indien de intermediair of de relevante belastingplichtige een natuurlijk persoon is: de geboortedatum en de geboorteplaats van die persoon;

    • c. nadere bijzonderheden over de wezenskenmerken op grond waarvan de meldingsplichtige grensoverschrijdende constructie gemeld moet worden;

    • d. een samenvatting van de inhoud van de meldingsplichtige grensoverschrijdende constructie, met onder meer de benaming waaronder zij algemeen bekendstaat, indien voorhanden, en een omschrijving van de relevante zakelijke activiteiten of constructies, in algemene bewoordingen gesteld, die niet mag leiden tot de openbaarmaking van een handelsgeheim, bedrijfsgeheim, nijverheidsgeheim of beroepsgeheim of een fabriekswerkwijze of handelswerkwijze, of van inlichtingen waarvan de onthulling in strijd zou zijn met de openbare orde;

    • e. de datum waarop de eerste stap van de implementatie van de meldingsplichtige grensoverschrijdende constructie is of zal worden gezet;

    • f. nadere bijzonderheden van de nationale bepalingen die aan de meldingsplichtige grensoverschrijdende constructie ten grondslag liggen;

    • g. de waarde van de meldingsplichtige grensoverschrijdende constructie;

    • h. de lidstaat van de relevante belastingplichtige en eventuele andere lidstaten waarop de meldingsplichtige grensoverschrijdende constructie naar alle waarschijnlijkheid van invloed zal zijn;

    • i. de identificatiegegevens van andere personen in een lidstaat op wie de meldingsplichtige grensoverschrijdende constructie naar alle waarschijnlijkheid van invloed zal zijn, waarbij wordt vermeld met welke lidstaten die personen een relatie hebben.

  • 3 De intermediair, bedoeld in het eerste lid, stelt in het geval van marktklare constructies elke drie maanden een periodiek verslag op met een overzicht van nieuwe meldingsplichtige gegevens en inlichtingen als bedoeld in het tweede lid, aanhef en onderdelen a, b, e, h en i, waarvan hij sinds het laatst ingediende verslag kennis, bezit of controle heeft gekregen en verstrekt dit aan Onze Minister.

  • 4 Indien de intermediair, bedoeld in het eerste lid, op grond van een met artikel 8 bis ter, eerste of tweede lid, van Richtlijn 2011/16/EU overeenkomende wettelijke bepaling verplicht is de gegevens en inlichtingen, bedoeld in het tweede lid, ook aan de bevoegde autoriteiten van een andere lidstaat te verstrekken, worden die gegevens en inlichtingen alleen verstrekt aan de lidstaat die als eerste voorkomt op de lijst, bedoeld in artikel 8 bis ter, derde lid, van Richtlijn 2011/16/EU. De intermediair is ontheven van de verplichting, bedoeld in het eerste of derde lid, indien hij aannemelijk kan maken dat de gegevens en inlichtingen, bedoeld in het tweede lid, aan de laatstbedoelde lidstaat zijn verstrekt.

  • 5 Artikel 53a, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is van overeenkomstige toepassing. Als de intermediair, bedoeld in het eerste lid, zich op deze overeenkomstige toepassing beroept, stelt hij andere intermediairs die bij dezelfde meldingsplichtige grensoverschrijdende constructie zijn betrokken of, bij gebreke daarvan, de relevante belastingplichtige onverwijld in kennis van hun, onderscheidenlijk diens, verplichtingen op grond van een met artikel 8 bis ter, eerste, tweede of zesde lid, van Richtlijn 2011/16/EU overeenkomende wettelijke bepaling.

  • 6 Bij afwezigheid van een intermediair geldt de verplichting, bedoeld in het eerste lid, voor de relevante belastingplichtige die:

    • a. fiscaal inwoner is van Nederland;

    • b. een vaste inrichting heeft in Nederland die begunstigde van de meldingsplichtige grensoverschrijdende constructie is;

    • c. in Nederland inkomsten ontvangt of winsten genereert, hoewel hij niet fiscaal inwoner van een lidstaat is noch een vaste inrichting in een lidstaat heeft; of

    • d. in Nederland een activiteit uitoefent, hoewel hij niet fiscaal inwoner van een lidstaat is noch een vaste inrichting in een lidstaat heeft.

  • 7 Het zesde lid is van overeenkomstige toepassing ingeval naast de intermediair of intermediairs die zich ingevolge het vijfde lid op de overeenkomstige toepassing van artikel 53a, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen of op een bepaling als bedoeld in artikel 8 bis ter, vijfde lid, van Richtlijn 2011/16/EU beroept, onderscheidenlijk beroepen, geen andere intermediair bij dezelfde meldingsplichtige grensoverschrijdende constructie is betrokken.

  • 8 Indien de relevante belastingplichtige, bedoeld in het zesde lid, op grond van een met artikel 8 bis ter, zesde lid, van Richtlijn 2011/16/EU overeenkomende wettelijke bepaling verplicht is de gegevens en inlichtingen, bedoeld in het tweede lid, ook aan de bevoegde autoriteiten van een andere lidstaat te verstrekken, worden die gegevens en inlichtingen alleen verstrekt aan de lidstaat die als eerste voorkomt op de lijst, bedoeld in artikel 8 bis ter, zevende lid, van Richtlijn 2011/16/EU. De relevante belastingplichtige is ontheven van de verplichting, bedoeld in het zesde lid, indien hij aannemelijk kan maken dat de gegevens en inlichtingen, bedoeld in het tweede lid, in de laatstbedoelde lidstaat zijn verstrekt.

  • 9 De intermediair, bedoeld in het eerste lid, is ontheven van de verplichting tot het verstrekken van de gegevens en inlichtingen, bedoeld in het tweede lid, indien hij aannemelijk kan maken dat die gegevens en inlichtingen op grond van een met artikel 8 bis ter, eerste of tweede lid, van Richtlijn 2011/16/EU overeenkomende wettelijke bepaling door een andere intermediair zijn verstrekt.

  • 10 Indien sprake is van meer dan één relevante belastingplichtige met betrekking tot een meldingsplichtige grensoverschrijdende constructie rust de verplichting tot het verstrekken van de gegevens en inlichtingen, bedoeld in het tweede lid, op de relevante belastingplichtige die als eerste voorkomt op de lijst, bedoeld in artikel 8 bis ter, tiende lid, van Richtlijn 2011/16/EU. De relevante belastingplichtige, bedoeld in het zesde lid, is ontheven van de verplichting tot het verstrekken van de gegevens en inlichtingen, bedoeld in het tweede lid, indien hij aannemelijk kan maken dat die gegevens en inlichtingen op grond van een met artikel 8 bis ter, zesde lid, van Richtlijn 2011/16/EU overeenkomende wettelijke bepaling door een andere relevante belastingplichtige zijn verstrekt.

  • 11 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot het uiterste tijdstip en de wijze waarop de gegevens en inlichtingen, bedoeld in het tweede lid, aan Onze Minister worden verstrekt.

Afdeling 4ac. Verplichtingen ten behoeve van de verzameling en verificatie van inlichtingen over verkopers door rapporterende platformexploitanten en de rapportage daarvan

Artikel 10i

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden verzamel- en verificatievereisten gesteld aan rapporterende platformexploitanten als bedoeld in de artikelen 10j, eerste lid, en 10l, tweede lid, met het oog op het door die platformexploitanten rapporteren van gegevens en inlichtingen als bedoeld in de artikelen 10j tot en met 10l, alsmede regels met betrekking tot de wijze waarop die gegevens en inlichtingen aan Onze Minister worden verstrekt.

Artikel 10j

  • 1 Een rapporterende platformexploitant die niet kiest voor rapportage in een andere lidstaat als bedoeld in artikel 10k rapporteert aan Onze Minister de gegevens en inlichtingen, bedoeld in het tweede, derde, vierde, vijfde en zesde lid, met betrekking tot de rapportageperiode uiterlijk op 31 januari van het jaar dat volgt op het kalenderjaar waarin een verkoper als te rapporteren verkoper is aangemerkt, ingeval die rapporterende platformexploitant fiscaal ingezetene is van Nederland of, indien dat niet het geval is en die rapporterende platformexploitant ook geen fiscaal ingezetene is van een lidstaat, voldoet aan de voorwaarde dat:

    • a. hij is opgericht naar Nederlands recht;

    • b. de plaats van de werkelijke leiding zich in Nederland bevindt; of

    • c. hij een vaste inrichting in Nederland heeft en geen gekwalificeerde platformexploitant buiten de Europese Unie is.

  • 2 De gegevens en inlichtingen, bedoeld in het eerste lid, zijn met betrekking tot de rapporterende platformexploitant zelf:

    • a. de naam, het geregistreerde kantooradres, het fiscale identificatienummer en, in voorkomend geval, het op grond van artikel 10l, tweede lid, toegewezen individuele registratienummer van de rapporterende platformexploitant;

    • b. de handelsnaam of -namen van het platform of de platformen waarover de rapporterende platformexploitant rapporteert.

  • 3 De gegevens en inlichtingen, bedoeld in het eerste lid, zijn met betrekking tot elke te rapporteren verkoper die ingezetene is als bedoeld in bijlage V, deel II, onderdeel D, van Richtlijn 2011/16/EU van een lidstaat en een andere relevante activiteit heeft verricht dan de verhuur van onroerende zaken:

    • a. de inlichtingen die op grond van bijlage V, deel II, onderdeel B, van Richtlijn 2011/16/EU worden verzameld;

    • b. de identificatiecode van de financiële rekening, voor zover bekend bij de rapporterende platformexploitant en voor zover de bevoegde autoriteit van de lidstaat waarvan de te rapporteren verkoper een ingezetene is als bedoeld in bijlage V, deel II, onderdeel D, van Richtlijn 2011/16/EU niet heeft bekendgemaakt dat zij niet voornemens is de identificatiecode van de financiële rekening voor dat doel te gebruiken;

    • c. de naam van de houder van de financiële rekening waarop de tegenprestatie wordt betaald of gecrediteerd indien deze verschillend is van de naam van de te rapporteren verkoper en voor zover deze bekend is bij de rapporterende platformexploitant, alsook alle andere financiële identificatiegegevens waarover de rapporterende platformexploitant beschikt met betrekking tot die rekeninghouder;

    • d. elke lidstaat waarvan de te rapporteren verkoper een ingezetene is als bedoeld in bijlage V, deel II, onderdeel D, van Richtlijn 2011/16/EU;

    • e. de totale tegenprestatie die is betaald of gecrediteerd, weergegeven per kwartaal van de rapportageperiode, en het aantal relevante activiteiten waarvoor deze is betaald of gecrediteerd;

    • f. alle honoraria, commissielonen of belastingen die door de rapporterende platformexploitant werden ingehouden of geheven, weergegeven per kwartaal van de rapportageperiode.

  • 4 De gegevens en inlichtingen, bedoeld in het eerste lid, zijn met betrekking tot elke te rapporteren verkoper die een andere relevante activiteit heeft verricht dan de verhuur van onroerende zaken en die ingezetene is als bedoeld in deel II, paragraaf D, OESO-modelregels van een gekwalificeerd niet-Unierechtsgebied, dat een van kracht zijnde adequate overeenkomst heeft met Nederland die voorziet in de wederkerige uitwisseling van gelijkwaardige inlichtingen tussen Nederland en die staat:

    • a. de inlichtingen die op grond van deel II, paragraaf B, OESO-modelregels worden verzameld;

    • b. ieder ander beschikbaar fiscaal identificatienummer, inclusief de staat van uitgifte;

    • c. de identificatiecode van de financiële rekening, voor zover bekend bij de rapporterende platformexploitant en voor zover de bevoegde autoriteit van de staat waarvan de te rapporteren verkoper een ingezetene is als bedoeld in deel II, paragraaf D, OESO-modelregels van een gekwalificeerd niet-Unierechtsgebied, niet heeft bekendgemaakt dat zij niet voornemens is de identificatiecode van de financiële rekening voor dat doel te gebruiken;

    • d. de naam van de houder van de financiële rekening waarop de tegenprestatie wordt betaald of gecrediteerd indien deze verschillend is van de naam van de te rapporteren verkoper en voor zover deze bekend is bij de rapporterende platformexploitant, alsook alle andere financiële identificatiegegevens waarover de rapporterende platformexploitant beschikt met betrekking tot die rekeninghouder;

    • e. elke staat waarvan de te rapporteren verkoper een ingezetene is als bedoeld in deel II, paragraaf D, OESO-modelregels;

    • f. de totale tegenprestatie die is betaald of gecrediteerd, weergegeven per kwartaal van de rapportageperiode, en het aantal relevante activiteiten waarvoor deze is betaald of gecrediteerd;

    • g. alle honoraria, commissielonen of belastingen die door de rapporterende platformexploitant werden ingehouden of geheven, weergegeven per kwartaal van de rapportageperiode.

  • 5 De gegevens en inlichtingen, bedoeld in het eerste lid, zijn met betrekking tot elke te rapporteren verkoper die ingezetene is als bedoeld in bijlage V, deel II, onderdeel D, van Richtlijn 2011/16/EU van een lidstaat en als relevante activiteit de verhuur van onroerende zaken heeft verricht:

    • a. de inlichtingen die op grond van bijlage V, deel II, onderdeel B, van Richtlijn 2011/16/EU worden verzameld;

    • b. de identificatiecode van de financiële rekening, voor zover bekend bij de rapporterende platformexploitant en voor zover de bevoegde autoriteit van de lidstaat waarvan de te rapporteren verkoper een ingezetene is als bedoeld in bijlage V, deel II, onderdeel D, van Richtlijn 2011/16/EU niet heeft bekendgemaakt dat zij niet voornemens is de identificatiecode van de financiële rekening voor dat doel te gebruiken;

    • c. de naam van de houder van de financiële rekening waarop de tegenprestatie wordt betaald of gecrediteerd indien deze verschillend is van de naam van de te rapporteren verkoper en voor zover deze bekend is bij de rapporterende platformexploitant, alsook alle andere financiële identificatiegegevens waarover de rapporterende platformexploitant beschikt met betrekking tot die rekeninghouder;

    • d. elke lidstaat waarvan de te rapporteren verkoper een ingezetene is als bedoeld in bijlage V, deel II, onderdeel D, van Richtlijn 2011/16/EU;

    • e. het adres van elke eigendomslijst, vastgesteld op basis van de procedures als omschreven in bijlage V, deel II, onderdeel E, van Richtlijn 2011/16/EU en, indien beschikbaar, het kadasternummer of het equivalent daarvan in het nationale recht van de lidstaat waar de onroerende zaak gelegen is;

    • f. de totale tegenprestatie die is betaald of gecrediteerd, weergegeven per kwartaal van de rapportageperiode, en het aantal relevante activiteiten dat is verricht voor elke eigendomslijst;

    • g. alle honoraria, commissielonen of belastingen die door de rapporterende platformexploitant werden ingehouden of geheven, weergegeven per kwartaal van de rapportageperiode;

    • h. voor zover beschikbaar, het aantal dagen dat elke eigendomslijst werd verhuurd tijdens de rapportageperiode en het type van elke eigendomslijst.

  • 6 De gegevens en inlichtingen, bedoeld in het eerste lid, zijn met betrekking tot elke te rapporteren verkoper die als relevante activiteit de verhuur van onroerende zaken heeft verricht en die ingezetene is als bedoeld in deel II, paragraaf D, OESO-modelregels van een gekwalificeerd niet-Unierechtsgebied, dat een van kracht zijnde adequate overeenkomst heeft met Nederland die voorziet in de wederkerige uitwisseling van gelijkwaardige inlichtingen tussen Nederland en die staat:

    • a. de inlichtingen die op grond van deel II, paragraaf B, OESO-modelregels worden verzameld;

    • b. ieder ander beschikbaar fiscaal identificatienummer, inclusief de staat van uitgifte;

    • c. de identificatiecode van de financiële rekening, voor zover bekend bij de rapporterende platformexploitant en voor zover de bevoegde autoriteit van de staat waarvan de te rapporteren verkoper een ingezetene is als bedoeld in deel II, paragraaf D, OESO-modelregels van een gekwalificeerd niet-Unierechtsgebied, niet heeft bekendgemaakt dat zij niet voornemens is de identificatiecode van de financiële rekening voor dat doel te gebruiken;

    • d. de naam van de houder van de financiële rekening waarop de tegenprestatie wordt betaald of gecrediteerd indien deze verschillend is van de naam van de te rapporteren verkoper en voor zover deze bekend is bij de rapporterende platformexploitant, alsook alle andere financiële identificatiegegevens waarover de rapporterende platformexploitant beschikt met betrekking tot die rekeninghouder;

    • e. elke staat waarvan de te rapporteren verkoper een ingezetene is als bedoeld in deel II, paragraaf D, OESO-modelregels;

    • f. het adres van elke eigendomslijst, vastgesteld op basis van de procedures als omschreven in deel II, paragraaf E, OESO-modelregels en, indien beschikbaar, het kadasternummer of het equivalent daarvan in het nationale recht van de lidstaat waar de onroerende zaak gelegen is;

    • g. de totale tegenprestatie die is betaald of gecrediteerd, weergegeven per kwartaal van de rapportageperiode, en het aantal relevante activiteiten dat is verricht voor elke eigendomslijst;

    • h. alle honoraria, commissielonen of belastingen die door de rapporterende platformexploitant werden ingehouden of geheven, weergegeven per kwartaal van de rapportageperiode;

    • i. voor zover beschikbaar, het aantal dagen dat elke eigendomslijst werd verhuurd tijdens de rapportageperiode en het type van elke eigendomslijst.

  • 7 De inlichtingen met betrekking tot de tegenprestatie die is betaald of gecrediteerd in een fiduciaire valuta worden gerapporteerd in de munt waarin zij is betaald of gecrediteerd. Ingeval de tegenprestatie is betaald of gecrediteerd in een andere vorm dan een fiduciaire valuta, worden de inlichtingen gerapporteerd in de lokale munt, waarbij zij worden omgezet of gewaardeerd in die munt op een door de rapporterende platformexploitant consistent vastgestelde wijze.

  • 8 De rapporterende platformexploitant, bedoeld in het eerste lid, is ontheven van de verplichting tot het rapporteren van de gegevens en inlichtingen, bedoeld in het tweede, derde,vierde, vijfde en zesde lid, aan Onze Minister indien hij aannemelijk maakt dat die gegevens en inlichtingen bedoeld in het tweede, derde en vijfde lid op grond van een met artikel 8 bis quater, eerste lid, van Richtlijn 2011/16/EU overeenkomende wettelijke bepaling door een andere rapporterende platformexploitant zijn gerapporteerd.

Artikel 10k

  • 1 Een rapporterende platformexploitant die zowel in Nederland als in een of meer andere lidstaten voldoet aan een met bijlage V, deel I, onderdeel A, onder 4, subonderdeel a, van Richtlijn 2011/16/EU overeenkomende wettelijke bepaling kiest in welke van die lidstaten hij de gegevens en inlichtingen, bedoeld in artikel 10j, tweede, derde en vijfde lid, rapporteert.

  • 2 De rapporterende platformexploitant, bedoeld in het eerste lid, stelt alle bevoegde autoriteiten van de lidstaten ten aanzien waarvan hij voldoet aan een met bijlage V, deel I, onderdeel A, onder 4, subonderdeel a, van Richtlijn 2011/16/EU overeenkomende wettelijke bepaling in kennis van zijn keuze als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 10l

  • 1 Een rapporterende platformexploitant als bedoeld in bijlage V, deel I, onderdeel A, punt 4, subonderdeel b, van Richtlijn 2011/16/EU registreert zich bij de aanvang van zijn activiteit als rapporterende platformexploitant of op het moment waarop hij als rapporterende platformexploitant kwalificeert bij de bevoegde autoriteit van een lidstaat.

  • 2 Indien de rapporterende platformexploitant, bedoeld in het eerste lid, ervoor kiest zich in Nederland te registreren, kent Onze Minister hem een individueel registratienummer toe. Onze Minister deelt dit individueel registratienummer via elektronische weg mee aan de bevoegde autoriteiten van alle lidstaten.

  • 3 De rapporterende platformexploitant, bedoeld in het tweede lid, verstrekt aan Onze Minister de volgende inlichtingen:

    • a. zijn naam;

    • b. zijn postadres;

    • c. zijn elektronische adressen, met inbegrip van websites;

    • d. indien beschikbaar, een aan hem toegekend fiscaal identificatienummer;

    • e. een verklaring met informatie over zijn identificatie voor btw-doeleinden binnen de Europese Unie, op grond van titel XII, hoofdstuk 6, afdelingen 2 en 3, van Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PbEU 2006, L 347).

    • f. een overzicht van de lidstaten waarvan de te rapporteren verkopers ingezetenen zijn als bedoeld in bijlage V, deel II, onderdeel D, van Richtlijn 2011/16/EU.

  • 4 De rapporterende platformexploitant, bedoeld in het tweede lid, stelt Onze Minister in kennis van iedere wijziging die zich voordoet ten aanzien van de inlichtingen, bedoeld in het derde lid.

  • 5 De rapporterende platformexploitant, bedoeld in het tweede lid, rapporteert aan Onze Minister de gegevens en inlichtingen, bedoeld in het derde lid en in artikel 10j, derde of vijfde lid, met betrekking tot de rapportageperiode uiterlijk op 31 januari van het jaar dat volgt op het kalenderjaar waarin de verkoper als te rapporteren verkoper is aangemerkt.

  • 6 De rapporterende platformexploitant, bedoeld in het tweede lid, rapporteert aan Onze Minister de gegevens en inlichtingen, bedoeld in het derde lid en in artikel 10j, vierde en zesde lid, met betrekking tot de rapportageperiode uiterlijk op 31 januari van het jaar dat volgt op het kalenderjaar waarin de verkoper als te rapporteren verkoper is aangemerkt.

  • 7 In afwijking van het vijfde lid is de rapporterende platformexploitant, bedoeld in het tweede lid, niet verplicht de gegevens en inlichtingen, bedoeld in artikel 10j, derde en vijfde lid, aan Onze Minister te rapporteren die betrekking hebben op gekwalificeerde relevante activiteiten die vallen onder een van kracht zijnde adequate overeenkomst tussen bevoegde autoriteiten, die reeds voorziet in de automatische uitwisseling van gelijkwaardige inlichtingen met een lidstaat over te rapporteren verkopers die ingezetene zijn van die lidstaat.

  • 8 Artikel 10j, achtste lid, is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de rapporterende platformexploitant, bedoeld in het tweede lid.

Artikel 10m

  • 1 Indien de rapporterende platformexploitant, bedoeld in artikel 10l, tweede lid, na twee aanmaningen van Onze Minister niet voldoet aan de rapportageverplichting, bedoeld in artikel 10l, derde tot en met vijfde lid, trekt Onze Minister de registratie, bedoeld in artikel 10l, tweede lid, in.

  • 2 De intrekking vindt niet eerder plaats dan na het verstrijken van dertig dagen na de tweede aanmaning en niet later dan na het verstrijken van negentig dagen na die aanmaning.

  • 3 Een rapporterende platformexploitant als bedoeld in bijlage V, deel I, onderdeel A, onder 4, subonderdeel b, van Richtlijn 2011/16/EU ten aanzien van wie de registratie is ingetrokken op grond van een met artikel 8 bis quater, vierde lid, van Richtlijn 2011/16/EU overeenkomende wettelijke bepaling, kan zich enkel in Nederland registreren indien hij aan Onze Minister passende waarborgen verstrekt inzake zijn vaste voornemen om te voldoen aan de rapportageverplichtingen, bedoeld in artikel 10l, derde tot en met vijfde lid.

Artikel 10n

Indien Onze Minister vaststelt dat een platformexploitant een uitgesloten platformexploitant is, stelt hij de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten daarvan, alsmede van eventuele latere wijzigingen, in kennis.

Artikel 10o

Onverminderd artikel 10p, verstrekt een rapporterende platformexploitant als bedoeld in de artikelen 10j, eerste lid, en 10l, tweede lid, de gegevens en inlichtingen, bedoeld in artikel 10j, derde, vierde, vijfde en zesde lid, uiterlijk op 31 januari van het jaar dat volgt op het kalenderjaar waarin de verkoper is aangemerkt als een te rapporteren verkoper tevens aan de te rapporteren verkoper waarop die gegevens en inlichtingen betrekking hebben.

Afdeling 4ad. Gegevensbescherming

Artikel 10p

Elke rapporterende financiële instelling als bedoeld in artikel 2a, eerste lid, onderdeel a, intermediair als bedoeld in artikel 10h, eerste lid, of rapporterende platformexploitant als bedoeld in de artikelen 10j, eerste lid, of 10l, tweede lid, is gehouden:

  • a. elke betrokken natuurlijke persoon in kennis te stellen van het feit dat de hem betreffende gegevens en inlichtingen op grond van deze wet en de daarop berustende bepalingen zullen worden verzameld en gerapporteerd, en

  • b. elke betrokken natuurlijke persoon tijdig en, in elk geval, voordat de gegevens en inlichtingen worden gerapporteerd, alle gegevens en inlichtingen te verstrekken waarop hij op grond van Verordening (EU) 2016/679 van de rapporterende financiële instelling, intermediair of rapporterende platformexploitant recht heeft, zodat die natuurlijke persoon zijn rechten inzake gegevensbescherming kan uitoefenen.

Artikel 10q

  • 1 Indien een gegevensinbreuk in Nederland plaatsvindt, meldt Onze Minister die inbreuk en alle daaropvolgende corrigerende maatregelen onverwijld aan de Europese Commissie.

  • 2 Indien de gegevensinbreuk niet onmiddellijk en op passende wijze onder controle kan worden gebracht, verzoekt Onze Minister de Europese Commissie schriftelijk om een schorsing van de toegang tot het CCN-netwerk voor de toepassing van deze wet.

  • 3 Onze Minister kan de uitwisseling van inlichtingen met een lidstaat waar een gegevensinbreuk heeft plaatsgevonden schorsen door de Europese Commissie en de betrokken lidstaat daarvan schriftelijk in kennis te stellen. Een dergelijke schorsing wordt onmiddellijk van kracht.

Afdeling 4b. Strafbepaling en betekening

Artikel 11

  • 1 Indien het aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige, de administratieplichtige, de rapporterende financiële instelling of degene die de toegang, bedoeld in artikel 10g, moet verlenen, is te wijten dat de verplichtingen, bedoeld in artikel 8 en afdeling 4a en de op dat artikel en die afdeling berustende bepalingen en artikel 10g, niet, niet tijdig, niet volledig of niet juist zijn of worden nagekomen, vormt dit een vergrijp ter zake waarvan Onze Minister hem, onderscheidenlijk haar, een bestuurlijke boete van ten hoogste het bedrag van de vierde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, kan opleggen.

  • 2 Indien het aan opzet of grove schuld van de intermediair of de relevante belastingplichtige is te wijten dat de verplichtingen, bedoeld in hoofdstuk II, afdeling 4ab, en de daarop berustende bepalingen, niet, niet tijdig, niet volledig of niet juist zijn of worden nagekomen, vormt dit een vergrijp ter zake waarvan Onze Minister hem een bestuurlijke boete van ten hoogste het bedrag van de zesde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, kan opleggen.

  • 5 In afwijking in zoverre van artikel 5:45 van de Algemene wet bestuursrecht vervalt de bevoegdheid tot het opleggen van de bestuurlijke boete, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, vijf jaren na het einde van het kalenderjaar waarin de verplichting is ontstaan.

Artikel 12

  • 1 Op verzoek van de bevoegde autoriteit van een staat gaat Onze Minister over tot betekening van stukken.

  • 2 In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt onder de betekening van stukken verstaan: de uitreiking aan de geadresseerde in Nederland van een door een administratieve autoriteit van een lidstaat uitgevaardigd document, houdende een akte of beslissing inzake de heffing van een belasting die valt onder de reikwijdte van de wederzijdse bijstand, bedoeld in artikel 1, alsmede renten of bestuursrechtelijke sancties of boeten die daarmee verband houden.

  • 3 Onze Minister stelt de bevoegde autoriteit van een lidstaat onverwijld in kennis van het aan het verzoek gegeven gevolg en in het bijzonder van de datum waarop de akte of het besluit de geadresseerde ter kennis is gebracht.

Afdeling 5. Medewerking in het kader van te verlenen bijstand

Artikel 13

De colleges van gedeputeerde staten, de colleges van burgemeester en wethouders en de dagelijkse besturen van waterschappen verlenen desgevraagd hun medewerking aan de uitvoering van een verzoek om bijstand bij de heffing van belastingen.

Afdeling 6. Algemene bepalingen

Artikel 14

  • 1 Onze Minister verstrekt geen inlichtingen indien de verstrekking daarvan niet strekt tot uitvoering van richtlijnen van de Raad van de Europese Unie of van andere regelingen van internationaal en interregionaal recht tot het verlenen van wederzijdse bijstand bij de heffing van belastingen, alsmede renten daarover en bestuursrechtelijke sancties en boeten die daarmee verband houden.

  • 2 Onze Minister behoeft geen inlichtingen te verstrekken indien:

    • a. de openbare orde van de Nederlandse staat zich daartegen verzet;

    • b. die inlichtingen in Nederland krachtens wettelijke bepalingen of op grond van de administratieve praktijk niet zouden kunnen worden verkregen voor de heffing van een in artikel 1 bedoelde belasting, alsmede voor de renten daarover of bestuursrechtelijke sancties of boeten die daarmee verband houden;

    • c. aannemelijk is dat de bevoegde autoriteit in de eigen staat niet eerst de gebruikelijke mogelijkheden voor het verkrijgen van de door haar gevraagde inlichtingen heeft benut, die zij in de gegeven situatie had kunnen benutten zonder het beoogde resultaat in gevaar te brengen;

    • d. de bevoegde autoriteit voor wie de inlichtingen zouden zijn bestemd, niet bevoegd of in staat is Onze Minister soortgelijke inlichtingen te verstrekken;

    • e. daarmee een commercieel, een industrieel of een beroepsgeheim zou worden onthuld;

    • f. de verstrekking strijdig zou zijn met algemeen aanvaarde beginselen van belastingheffing of overige begrenzingen die voortvloeien uit de van toepassing zijnde bepalingen van internationaal en interregionaal recht.

  • 3 In geen geval kan het tweede lid zo worden uitgelegd dat de verstrekking van inlichtingen geweigerd kan worden uitsluitend omdat:

    • a. de inlichtingen berusten bij een bank, een andere financiële instelling, een gevolmachtigd persoon of een persoon die als vertegenwoordiger of trustee optreedt, of

    • b. de inlichtingen betrekking hebben op eigendomsbelangen in een persoon.

  • 4 Onze Minister deelt de bevoegde autoriteit van de verzoekende staat mee op welke gronden hij het verzoek om inlichtingen afwijst.

  • 5 Dit artikel vindt geen toepassing ten aanzien van de inlichtingen, bedoeld in de artikelen 6b, 6c, 6d, 6e, 6f en 6g.

Artikel 15

Indien Onze Minister overeenkomstig de artikelen 5 of 7 inlichtingen verstrekt, kan hij de bevoegde autoriteit van de ontvangende staat om terugmelding betreffende de ontvangen inlichtingen verzoeken.

Artikel 16

Onze Minister verstrekt geen inlichtingen aan een bevoegde autoriteit indien de wetgeving van de staat van die autoriteit geen verplichting tot geheimhouding oplegt aan ambtenaren van de belastingadministratie van die staat met betrekking tot hetgeen hun wordt medegedeeld of blijkt bij de uitvoering van de belastingwetten van die staat.

Artikel 17

  • 1 Inlichtingen die Onze Minister aan de bevoegde autoriteit van een andere lidstaat verstrekt ter uitvoering van Richtlijn 2011/16/EU kunnen door die andere lidstaat tevens worden gebruikt:

    • a. voor de vaststelling, tenuitvoerlegging en handhaving van het nationale recht van de andere lidstaat met betrekking tot de omzetbelasting en andere indirecte belastingen;

    • b. voor de vaststelling en invordering van andere belastingen en rechten die vallen onder artikel 2 van Richtlijn 2010/24/EU van de Raad van 16 maart 2010 betreffende de wederzijdse bijstand inzake de invordering van schuldvorderingen die voortvloeien uit bepaalde belastingen, rechten en andere maatregelen (PbEU 2010, L 84);

    • c. voor de vaststelling en invordering van verplichte socialezekerheidsbijdragen;

    • d. in mogelijk tot bestraffing leidende gerechtelijke en administratieve procedures wegens overtreding van de belastingwetgeving, onverminderd de algemene regels en de bepalingen betreffende de rechten van verdachten en getuigen in dergelijke procedures.

  • 2 Onze Minister kan de bevoegde autoriteit van een andere lidstaat toestemming verlenen de verstrekte inlichtingen voor andere dan de in het eerste lid bedoelde doeleinden te gebruiken. Deze toestemming wordt in ieder geval verleend, indien de inlichtingen in Nederland voor soortgelijke doeleinden kunnen worden gebruikt.

  • 3 Onze Minister kan de bevoegde autoriteit van een andere lidstaat een lijst mededelen van andere dan de in het eerste lid bedoelde doeleinden waarvoor de verstrekte inlichtingen kunnen worden gebruikt. De bevoegde autoriteit van de lidstaat die de inlichtingen ontvangt, kan deze zonder de toestemming, bedoeld in het tweede lid, overeenkomstig het nationale recht van die lidstaat gebruiken voor alle doeleinden die in de lijst zijn medegedeeld.

  • 4 Onze Minister kan zich binnen tien werkdagen na de datum van ontvangst van de kennisgeving van een bevoegde autoriteit van een lidstaat, verzetten tegen het voornemen van die bevoegde autoriteit om de ontvangen inlichtingen aan de bevoegde autoriteit van een derde lidstaat te verstrekken.

  • 5 Toestemming voor het overeenkomstig het tweede lid gebruiken van overeenkomstig het derde lid doorgegeven inlichtingen kan alleen worden verleend door Onze Minister.

  • 6 Onze Minister kan aan de bevoegde autoriteit van een staat toestemming verlenen de inlichtingen voor een ander doel te gebruiken dan voor de heffing van belastingen die onder de reikwijdte vallen van de wederzijdse bijstand, bedoeld in artikel 1.

  • 7 Onze Minister kan op een daartoe strekkend verzoek een bevoegde autoriteit van een staat toestemming verlenen de van hem ontvangen inlichtingen aan een bevoegde autoriteit van een andere staat te verstrekken.

Artikel 18

Indien Onze Minister een wederzijdse samenwerking aangaat met de bevoegde autoriteit van een staat die verder reikt dan de samenwerking die mogelijk is op grond van Richtlijn 2011/16/EU, gaat hij deze verder reikende samenwerking ook aan met een lidstaat die om deze samenwerking verzoekt.

Artikel 19

  • 1 Het meedelen van de gevraagde inlichtingen, bedoeld in artikel 5, de ontvangstbevestiging, bedoeld in artikel 5a, derde lid, het verzoek om aanvullende achtergrondinformatie, bedoeld in artikel 5a, vierde lid, de mededeling dat niet of niet tijdig aan het verzoek kan of zal worden voldaan, bedoeld in artikel 5a, eerste en vijfde lid, en de beantwoording van een verzoek om een administratief onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, worden voor zover mogelijk langs elektronische weg en door middel van een standaardformulier, dat voldoet aan de in of krachtens Richtlijn 2011/16/EU gestelde voorwaarden, gedaan.

  • 2 De verstrekking van inlichtingen, bedoeld in artikel 7, eerste lid, de beantwoording van het verzoek tot betekening, bedoeld in artikel 12, eerste lid, het verzoek om terugmelding, bedoeld in artikel 15, eerste lid, het verlenen van de toestemming, bedoeld in artikel 17, tweede lid, het mededelen van de lijst, bedoeld in artikel 17, derde lid, het vragen van de toestemming, bedoeld in artikel 30, tweede lid, het doorgeven van de inlichtingen, bedoeld in artikel 30, vijfde lid, de kennisgeving van het voornemen, bedoeld in artikel 30, zesde lid, en het doorgeven van de inlichtingen, bedoeld in artikel 31, tweede lid, worden door middel van een standaardformulier, dat voldoet aan de in of krachtens Richtlijn 2011/16/EU gestelde voorwaarden, en voor zover mogelijk langs elektronische weg gedaan.

  • 3 De automatische inlichtingenuitwisseling, bedoeld in de artikelen 6b, 6c, 6d, 6e, 6f en 6g, wordt door middel van een standaardformulier, dat voldoet aan de in of krachtens Richtlijn 2011/16/EU gestelde voorwaarden, en voor zover mogelijk langs elektronische weg gedaan.

  • 4 Het standaardformulier, bedoeld in het eerste tot en met derde lid, kan vergezeld gaan van verslagen, verklaringen en andere bescheiden, of van voor eensluidend gewaarmerkte afschriften of uittreksels daarvan.

Artikel 20

  • 1 Onze Minister ziet af van iedere eis tot terugbetaling van kosten die uit de uitvoering van Richtlijn 2011/16/EU voortvloeien, behalve in voorkomend geval van de kosten van aan deskundigen betaalde vergoedingen.

  • 2 Onze Minister en de verzoekende autoriteit van een staat kunnen afspraken maken over de vergoeding van kosten die samenhangen met het verlenen van wederzijdse bijstand bij de heffing van belastingen die vallen onder de reikwijdte van de wederzijdse bijstand, bedoeld in artikel 1.

Artikel 21

  • 1 Een verzoek om wederzijdse bijstand, waaronder een verzoek tot betekening als bedoeld in artikel 12, eerste lid, en de bijgevoegde bescheiden kunnen in elke door Onze Minister en de bevoegde autoriteit van de verzoekende staat overeengekomen taal zijn gesteld.

  • 2 Onze Minister kan in bijzondere gevallen een met redenen omkleed verzoek doen aan de bevoegde autoriteit van de verzoekende staat om diens verzoek om bijstand vergezeld te laten gaan van een vertaling in het Nederlands.

Artikel 22

Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ter uitvoering van dit hoofdstuk.

Hoofdstuk III. Vormen van door Nederland te ontvangen bijstand

Afdeling 1. Verzoeken om bijstand

Artikel 23

  • 1 Onze Minister kan een verzoek om inlichtingen doen aan de bevoegde autoriteit van een andere staat wanneer de gevraagde inlichtingen naar verwachting van belang zijn voor de heffing van belastingen die vallen onder de reikwijdte van de wederzijdse bijstand, bedoeld in artikel 1.

  • 2 Voor een verzoek zijn de verzochte inlichtingen naar verwachting van belang indien Onze Minister op het moment van het verzoek van oordeel is dat er overeenkomstig de Nederlandse wetgeving een redelijke mogelijkheid bestaat dat de verzochte inlichtingen van belang zullen zijn voor de belastingaangelegenheden van een of meerdere belastingplichtigen, bij naam geïdentificeerd of anderszins, en het verzoek gerechtvaardigd is voor de doeleinden van het onderzoek.

  • 3 Om het verwachte belang van de verzochte inlichtingen aan te tonen, verstrekt Onze Minister ten minste de volgende inlichtingen aan de bevoegde autoriteit van de aangezochte staat:

    • a. het fiscale doel waarvoor de informatie wordt opgevraagd; en

    • b. een specificering van de inlichtingen die nodig zijn voor de uitvoering of handhaving van de Nederlandse wetgeving.

  • 4 Indien een verzoek betrekking heeft op een groep belastingplichtigen die niet individueel kunnen worden geïdentificeerd, verstrekt Onze Minister aan de bevoegde autoriteit van de aangezochte staat ten minste de volgende inlichtingen:

    • a. een gedetailleerde beschrijving van de groep;

    • b. een toelichting bij de van toepassing zijnde wetgeving en bij de feiten op basis waarvan redelijkerwijs kan worden vermoed dat de belastingplichtigen in de groep die wetgeving niet hebben nageleefd;

    • c. een toelichting bij de manier waarop de gevraagde inlichtingen zouden bijdragen aan het bepalen van de mate waarin de belastingplichtigen in de groep aan de van toepassing zijnde wetgeving voldoen; en

    • d. in voorkomend geval, feiten en omstandigheden die verband houden met de betrokkenheid van een derde die actief heeft bijgedragen aan de mogelijke niet-naleving van de van toepassing zijnde wetgeving door de belastingplichtigen in de groep.

  • 5 Het in het eerste lid bedoelde verzoek kan een met redenen omkleed verzoek om een bepaald administratief onderzoek omvatten.

  • 6 Onze Minister kan de bevoegde autoriteit van de aangezochte staat verzoeken om originele stukken toegezonden te krijgen.

  • 7 Onze Minister kan met de bevoegde autoriteit van de aangezochte staat termijnen overeenkomen waarbinnen de gevraagde inlichtingen verstrekt worden.

Artikel 24

  • 1 In de gevallen waarin dat naar verwachting van belang is voor de heffing van belastingen die vallen onder de reikwijdte van de wederzijdse bijstand, bedoeld in artikel 1, kan Onze Minister zich, behalve uit eigen beweging, ook op verzoek van een college van gedeputeerde staten, een college van burgemeester en wethouders of een dagelijks bestuur van een waterschap tot de bevoegde autoriteit van een andere staat wenden met een verzoek om bijstand bij de heffing van belastingen of met een verzoek tot een administratief onderzoek.

  • 2 Een college van gedeputeerde staten, een college van burgemeester en wethouders en een dagelijks bestuur van een waterschap verstrekken alle inlichtingen die voor het doen van een verzoek om bijstand nuttig kunnen zijn.

  • 3 Wanneer een verzoek om bijstand bij de heffing van belastingen is gedaan op verzoek van een college van gedeputeerde staten, een college van burgemeester en wethouders of een dagelijks bestuur van een waterschap, wordt dit college of dit bestuur onverwijld op de hoogte gesteld van de vragen en mededelingen van de aangezochte autoriteit van de staat waaraan het verzoek was gericht met betrekking tot de uitvoering van het verzoek om bijstand.

Afdeling 2. Automatisch en spontaan verkregen inlichtingen

Artikel 25

Ingeval een richtlijn of een andere regeling van internationaal of interregionaal recht voorziet in het automatisch verstrekken van inlichtingen kan Onze Minister aan de bevoegde autoriteit van een staat meedelen dat hij geen automatische inlichtingen inzake bepaalde inkomsten- en vermogenscategorieën of inzake inkomsten en vermogens onder een minimumbedrag wenst te ontvangen.

Artikel 26

De ontvangst van spontaan verkregen inlichtingen wordt door Onze Minister onmiddellijk, doch in elk geval binnen zeven werkdagen na ontvangst aan de bevoegde autoriteit van de verstrekkende lidstaat bevestigd.

Afdeling 3. Onderzoek in het kader van verzoeken om bijstand

Artikel 27

  • 1 Onze Minister kan de bevoegde autoriteit van een aangezochte staat verzoeken ter uitwisseling van inlichtingen in het kader van de wederzijdse bijstand, bedoeld in artikel 1, dat ambtenaren van de rijksbelastingdienst, dan wel andere ambtenaren die belast zijn met de heffing van belastingen, overeenkomstig de door de bevoegde autoriteit van de aangezochte staat vastgestelde procedurele regelingen:

    • a. aanwezig zijn in de kantoren waar de ambtenaren van de aangezochte staat hun taken vervullen;

    • b. aanwezig zijn bij een administratief onderzoek dat wordt uitgevoerd op het grondgebied van de aangezochte staat;

    • c. deelnemen aan onderzoeken die in de aangezochte staat worden uitgevoerd, waar passend met gebruik van elektronische communicatiemiddelen.

  • 2 Voor zover het in de aangezochte staat wettelijk is toegestaan, kunnen in het kader van de overeenkomst, bedoeld in het eerste lid, de bij een administratief onderzoek aanwezige ambtenaren van de rijksbelastingdienst, dan wel andere ambtenaren die belast zijn met de heffing van belastingen, personen ondervragen en bescheiden onderzoeken.

  • 3 Ambtenaren van de rijksbelastingdienst, dan wel andere ambtenaren die belast zijn met de heffing van belastingen, die overeenkomstig het eerste lid in de aangezochte staat deelnemen aan een onderzoek, al dan niet met gebruik van elektronische communicatiemiddelen, kunnen overeenkomstig de door de aangezochte staat gestelde procedurele regelingen personen ondervragen en bescheiden onderzoeken.

Afdeling 3a. Gezamenlijke audits

[Treedt in werking op 01-01-2024]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Afdeling 4. Algemene bepalingen

Artikel 28

Op inlichtingen die door Onze Minister in het kader van wederzijdse bijstand van een bevoegde autoriteit van een andere staat zijn verkregen, alsmede op inlichtingen die op grond van de artikelen 8, 10b, 10c, 10g, 10h,10j en 10l zijn verkregen, is de verplichting tot geheimhouding, bedoeld in artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 29

  • 1 Indien de bevoegde autoriteit van de staat die de inlichtingen heeft verstrekt hierom verzoekt, doet Onze Minister met inachtneming van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, zo snel mogelijk, doch uiterlijk drie maanden nadat het resultaat van het gebruik van gevraagde of spontaan verkregen inlichtingen bekend is, een terugmelding naar de bevoegde autoriteit van de staat die de inlichtingen heeft verstrekt.

  • 2 Onze Minister doet eenmaal per jaar, overeenkomstig bilateraal overeengekomen praktische afspraken, een terugmelding over de automatische uitwisseling van inlichtingen naar de betrokken lidstaten.

Artikel 30

  • 1 Tenzij een bevoegde autoriteit van een andere staat anders bepaalt, kunnen de door haar aan Onze Minister verstrekte inlichtingen uitsluitend worden gebruikt voor de heffing van belastingen die vallen onder de reikwijdte van de wederzijdse bijstand, bedoeld in artikel 1, alsmede voor de vaststelling, tenuitvoerlegging en handhaving van de Nederlandse wetgeving met betrekking tot de omzetbelasting en andere indirecte belastingen.

  • 2 Onze Minister kan aan een bevoegde autoriteit van een staat toestemming vragen de inlichtingen voor een ander doel te gebruiken dan voor de heffing van belastingen die vallen onder de reikwijdte van de wederzijdse bijstand, bedoeld in artikel 1.

  • 3 Inlichtingen die aan Onze Minister zijn verstrekt ter uitvoering van Richtlijn 2011/16/EU mogen behalve voor de in artikel 1 bedoelde doeleinden ook worden gebruikt:

    • a. voor de vaststelling en invordering van andere belastingen en rechten die vallen onder artikel 2 van Richtlijn 2010/24/EU van de Raad van 16 maart 2010 betreffende de wederzijdse bijstand inzake de invordering van schuldvorderingen die voortvloeien uit bepaalde belastingen, rechten en andere maatregelen (PbEU 2010, L 84);

    • b. voor de vaststelling en invordering van verplichte socialezekerheidsbijdragen;

    • c. in mogelijk tot bestraffing leidende gerechtelijke en administratieve procedures wegens overtreding van de belastingwetgeving, onverminderd de algemene regels en de bepalingen betreffende de rechten van de verdachten en getuigen in dergelijke procedures.

  • 4 De bevoegde autoriteit van een andere lidstaat kan Onze Minister een lijst mededelen van andere dan de in het eerste en derde lid bedoelde doeleinden waarvoor de verstrekte inlichtingen kunnen worden gebruikt overeenkomstig de Nederlandse wetgeving. Onze Minister kan die inlichtingen zonder de toestemming, bedoeld in het tweede lid, gebruiken voor alle doeleinden die in de lijst zijn medegedeeld.

  • 5 Indien Onze Minister van oordeel is dat de van de bevoegde autoriteit van een andere lidstaat ter uitvoering van Richtlijn 2011/16/EU verkregen inlichtingen voor de bevoegde autoriteit van een derde lidstaat van nut kunnen zijn voor de in het eerste of derde lid bedoelde doeleinden, mag hij de inlichtingen, met inachtneming van het vijfde lid, aan deze derde lidstaat doorgeven, op voorwaarde dat dit in overeenstemming is met de vastgelegde voorschriften en procedures zoals opgenomen in Richtlijn 2011/16/EU.

  • 6 Onze Minister stelt de bevoegde autoriteit van de lidstaat die de inlichtingen heeft verstrekt in kennis van zijn voornemen om die inlichtingen aan de bevoegde autoriteit van een derde lidstaat te verstrekken. Onze Minister verstrekt de inlichtingen niet aan de bevoegde autoriteit van een derde lidstaat, indien de bevoegde autoriteit van de lidstaat die de inlichtingen heeft verstrekt zich hiertegen verzet binnen tien werkdagen na de datum van ontvangst van de kennisgeving van Onze Minister.

  • 7 Inlichtingen, verslagen, verklaringen en andere bescheiden, alsook voor eensluidend gewaarmerkte afschriften of uittreksels daarvan, die zijn verkregen ter uitvoering van Richtlijn 2011/16/EU kunnen in Nederland op dezelfde voet als bewijs worden aangevoerd als soortgelijke inlichtingen, verslagen, verklaringen en andere bescheiden, alsook voor eensluidend gewaarmerkte afschriften of uittreksels daarvan, die zijn verkregen in Nederland zelf.

Artikel 31

  • 1 Indien Onze Minister van een staat inlichtingen ontvangt die naar verwachting van belang zijn voor de administratie en de handhaving van de Nederlandse wetgeving betreffende de heffing van belastingen die vallen onder de reikwijdte van de wederzijdse bijstand, bedoeld in artikel 1, kan hij deze inlichtingen verstrekken aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaten voor wie die inlichtingen van nut kunnen zijn, en aan elke verzoekende autoriteit van een lidstaat, mits dat krachtens een overeenkomst met de staat waar de inlichtingen vandaan komen, is toegestaan.

  • 2 Onze Minister kan, met inachtneming van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, ter uitvoering van Richtlijn 2011/16/EU ontvangen inlichtingen doorgeven aan een staat, op voorwaarde dat:

    • a. de bevoegde autoriteit van de lidstaat waarvan de inlichtingen afkomstig zijn, daarin heeft toegestemd, en

    • b. die staat zich ertoe heeft verbonden de medewerking te verlenen die nodig is om bewijsmateriaal bijeen te brengen omtrent het ongeoorloofde of onwettige karakter van verrichtingen die in strijd blijken te zijn met of een misbruik blijken te vormen van de belastingwetgeving.

Artikel 32

  • 1 Een verzoek om inlichtingen als bedoeld in artikel 23, eerste lid, en een verzoek om een administratief onderzoek als bedoeld in artikel 23, tweede lid, worden voor zover mogelijk gedaan met gebruikmaking van een standaardformulier dat voldoet aan de in of krachtens Richtlijn 2011/16/EU gestelde voorwaarden en langs elektronische weg.

  • 2 De ontvangstbevestiging van spontaan verkregen inlichtingen, bedoeld in artikel 26, en de terugmelding, bedoeld in artikel 28, wordt met gebruikmaking van een standaardformulier dat voldoet aan de in of krachtens Richtlijn 2011/16/EU gestelde voorwaarden gedaan. Het formulier wordt voor zover mogelijk langs elektronische weg verzonden.

Artikel 33

  • 1 Een verzoek om inlichtingen als bedoeld in artikel 23 en de bijgevoegde bescheiden kunnen in elke door Onze Minister en de bevoegde autoriteit van de aangezochte staat overeengekomen taal zijn gesteld.

  • 2 Onze Minister laat in bijzondere gevallen, op een met redenen omkleed verzoek van de bevoegde autoriteit van de aangezochte staat, het in het eerste lid bedoelde verzoek vergezeld gaan van een vertaling in de officiële taal of één van de officiële talen van de aangezochte staat.

Artikel 34

Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ter uitvoering van dit hoofdstuk.

Hoofdstuk IIIA. Overgangsrecht

Artikel 34a

  • 2 De artikelen 2, eerste lid, onderdeel e, 4l en 4n, zoals deze op 31 december 2015 luidden, zijn van overeenkomstige toepassing op een verzoek als bedoeld in artikel 4l in verband met rentebetalingen die zijn gedaan na 31 december 2015.

Hoofdstuk IV. Slotbepaling

Artikel 35

Verwijzingen naar Richtlijn 77/799/EEG van de Raad van 19 december 1977 betreffende de wederzijdse bijstand van de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staten op het gebied van de directe belastingen (PbEG 1977, L 336) gelden als verwijzing naar Richtlijn 2011/16/EU.

Artikel 36

  • 1 Deze wet treedt in werking met ingang van de tweede dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.

  • 2 Deze wet kan worden aangehaald als: Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage , 24 april 1986

Beatrix

De Staatssecretaris van Financiën,

H. E. Koning

Uitgegeven de twintigste mei 1986

De Minister van Justitie,

F. Korthals Altes