Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel

[Regeling vervallen per 18-06-2003.]
Geraadpleegd op 13-02-2025.
Geldend van 22-03-2002 t/m 17-06-2003

Besluit van 28 februari 1985, houdende vaststelling en invoering van een rechtspositieregeling voor het personeel in het basis-, speciaal, voortgezet speciaal en voortgezet onderwijs, bij het leerlingwezen, het vormingswerk voor jeugdigen, het vormingswerk voor jonge volwassenen, bij de proefprojecten nieuw en deeltijd vervolg/beroepsonderwijs en voor het personeel werkzaam bij instellingen bedoeld in artikel B3 van de pensioenwet

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Onderwijs en Wetenschappen, mede namens Onze Ministers van Landbouw en Visserij en van Binnenlandse Zaken van 5 oktober 1984, nr. 148 927, Directie Arbeidsvoorwaardenbeleid;

Overwegende, dat het wenselijk is te komen tot het onderbrengen van de verschillende voor het onderwijspersoneel geldende rechtspositieregelingen in één rechtspositiebesluit voor het onderwijspersoneel;

Gelet op artikel 5 van de Kleuteronderwijswet;

artikel 9 bis van de Lager-onderwijswet 1920;

de artikelen 17 [Red: Artikel 17 van de WBO komt niet meer voor in de WPO.] , 32, vierde lid, 33, tweede lid, 52, 59, eerste lid, 62, vijfde lid, en 64 van de Wet op het primair onderwijs;

de artikelen 32, vierde lid, 33, tweede lid, 55, 65, vijfde lid, en 66 van de Wet op de expertisecentra;

de artikelen 152, vierde lid, 153, tweede lid, 173, 183, vijfde lid, en 184 van deel II van de Wet op het voortgezet onderwijs;

de artikelen 4 en 4a van de Experimentenwet onderwijs;

de artikelen 38, 39, tweede lid, 40, 43, derde lid, 53, vierde lid, 61, 62 en 63 van de Wet op het voortgezet onderwijs;

de artikelen 21, eerste lid, 23, tweede en derde lid, 25, vierde lid, en 26 van de Wet op het leerlingwezen;

de artikelen 19, 21, tweede lid, en 22 van het Besluit vormingswerk voor jeugdigen;

de artikelen 27, eerste lid, 29, eerste lid, en 30, eerste lid, van het Besluit proefprojecten nieuw vervolg/beroepsonderwijs en de artikelen 25, eerste lid, 27, eerste lid, en 28, eerste lid, van het Besluit proefprojecten deeltijd vervolg/beroepsonderwijs;

De Raad van State gehoord (advies van 11 februari 1985, nr. W 05.84.0594/07.5.96);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Onderwijs en Wetenschappen, mede namens Onze Ministers van Landbouw en Visserij en Binnenlandse Zaken van 15 februari 1985, nr. 149431, directie Arbeidsvoorwaardenbeleid;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel wordt als volgt vastgesteld:

Titel I. Regelen voor het openbaar onderwijs, tevens voorwaarden voor bekostiging voor het bijzonder onderwijs

[Regeling vervallen per 18-06-2003]

Hoofdstuk I-A. Algemene bepalingen

[Regeling vervallen per 18-06-2003]

Artikel I-A1. Begripsbepalingen

[Regeling vervallen per 18-06-2003]

In dit besluit wordt verstaan onder:

  • a. Onze Minister: Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en, voor wat betreft het landbouwonderwijs, Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;

  • a1. Informatie Beheer Groep: de Informatie Beheer Groep, genoemd in de Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank;

  • b. tijdelijke dienst: het dienstverband van bepaalde duur;

  • c. vaste dienst: het dienstverband van onbepaalde duur;

  • d. instelling:

    • 1. een openbare of uit de openbare kas bekostigde bijzondere basisschool of speciale school voor basisonderwijs in de zin van de Wet op het primair onderwijs;

    • 2. een openbare of uit de openbare kas bekostigde bijzondere school voor speciaal onderwijs, voortgezet speciaal onderwijs dan wel speciaal en voortgezet speciaal onderwijs in de zin van de Wet op de expertisecentra dan wel een openbare of uit de openbare kas bekostigde bijzondere school voor voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in deel II van de Wet op het voortgezet onderwijs;

    • 3. [Red: vervallen;]

    • 4. De privaatrechtelijke rechtspersoon die optreedt als landelijk orgaan als bedoeld in artikel 2.38 van de Wet op het cursorisch beroepsonderwijs;

    • 5.

      • a. een vormingsinstituut als bedoeld in het Besluit vormingswerk voor jeugdigen;

      • b. een horizontale scholengemeenschap als bedoeld in artikel I-Q101, eerste lid, onderdeel c onder 2, bestaande uit een vormingsinstituut, als bedoeld onder a, en één of meer scholen als bedoeld onder d6, d14, d17 of d18;

    • d6. een openbare of uit de openbare kas bekostigde bijzondere instelling voor basiseducatie als bedoeld in artikel 1 onder h van de Rijksregeling basiseducatie (Stb. 1986, 433);

    • 7. een B3-lichaam als bedoeld in artikel 1, onder g, dan wel als bedoeld in artikel 2, derde 3, onderdeel b, juncto artikel 3 van de WPA, waarop dit besluit door Onze Minister van toepassing is verklaard;

    • 8. [Red: vervallen;]

    • 9. [Red: vervallen;]

    • 10. een instituut voor landbouwpraktijkonderwijs met één of meerdere lokaties (Innovatie en Praktijkcentrum) (IPC), dat wordt gesubsidieerd met toepassing van artikel 61 van de Wet op het voortgezet onderwijs, vallende onder één bevoegd gezag en waarbij de leiding berust bij één centrale directie;

    • 11. [Red: vervallen;]

    • d12. een verzorgingsinstelling als bedoeld in artikel 8 van de Wet op de onderwijsverzorging (Stb. 1986, 635);

    • 13. Een ondersteuningsinstelling als bedoeld in de Kaderwet Volwasseneneducatie 1991

      • a. een publiekrechtelijke of uit de openbare kas bekostigde privaatrechtelijke regionale, plaatselijke of provinciale instelling ter ondersteuning van de volwasseneneducatie, die door Onze minister op grond van artikel 42, derde lid, van de Kaderwet Volwasseneneducatie 1991 als zodanig is aangewezen;

      • b. een publiekrechtelijke of uit de openbare kas bekostigde privaatrechtelijke regionale instelling ter ondersteuning van de volwasseneneducatie als bedoeld in artikel 41, derde lid, tweede volzin, van de Kaderwet Volwasseneneducatie 1991;

      • c. een landelijke ondersteuningsinstelling als bedoeld in artikel 46, eerste lid, van de Kaderwet Volwasseneneducatie 1991.

    • 14.

      • a. een openbare of uit de openbare kas bekostigde bijzondere instelling voor middelbaar beroepsonderwijs in de zin van de Wet op het voortgezet onderwijs voor zover bekostigd door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen;

      • b. een horizontale scholengemeenschap als bedoeld in artikel I-Q101, eerste lid, onderdeel c onder 2, bestaande uit een instelling voor middelbaar beroepsonderwijs als bedoeld onder a, en één of meer scholen als bedoeld onder d5, d6, d17 of d18;

    • 15. een openbare of uit de openbare kas bekostigde bijzondere scholengemeenschap voor lager en middelbaar beroepsonderwijs in de zin van de Wet op het voortgezet onderwijs alsmede voor beroepsbegeleidend onderwijs in de zin van de Wet op het cursorisch beroepsonderwijs (Agrarisch Opleidingscentrum) voor zover bekostigd door de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;

    • 16. een centrale dienst als bedoeld in artikel 68 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 69 van de Wet op de expertisecentra of artikel 77 van de Wet op het voortgezet onderwijs;

    • 17.

      • a. een openbare of uit de openbare kas bekostigde bijzondere instelling voor voortgezet algemeen volwassenenonderwijs in de zin van de Wet op het voortgezet onderwijs;

      • b. een horizontale scholengemeenschap als bedoeld in artikel I-Q101, eerste lid, onderdeel c onder 2, bestaande uit een instelling voor voortgezet algemeen volwassenenonderwijs als bedoeld onder a, en één of meer scholen als bedoeld onder d5, d6, d14 of d18;

    • 18.

      • a. een openbare of uit de openbare kas bekostigde bijzondere instelling voor beroepsbegeleidend onderwijs in de zin van de Wet op het cursorisch beroepsonderwijs voor zover bekostigd door Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen;

      • b. een horizontale scholengemeenschap als bedoeld in artikel I-Q101, eerste lid, onderdeel c onder 2, bestaande uit een instelling voor beroepsbegeleidend onderwijs als bedoeld onder a, en een of meer scholen als bedoeld onder d5, d6, d14 of d17.

  • e. betrokkene:

    • e1. de bij een bevoegd gezag aan een of meer instellingen, bedoeld onder d1, benoemde directeur, adjunct-directeur, lid van het onderwijsgevend personeel of lid van het onderwijsondersteunend personeel voor wie de salarissen en de toelagen worden vastgesteld in het Koninklijk Besluit ter uitvoering van artikel 33, tweede lid onder b van de Wet op het primair onderwijs. De leraar in opleiding wordt aangemerkt als een lid van het onderwijsgevend personeel;

    • 2. de bij een bevoegd gezag aan één of meer instellingen, genoemd onder d2, benoemde directeur, adjunct-directeur, lid van het onderwijsgevend personeel of lid van het onderwijsondersteunend personeel voor wie de salarissen en de toelagen worden vastgesteld in het koninklijk besluit ter uitvoering van artikel 33, tweede lid onder b, van de Wet op de expertisecentra of artikel 153, tweede lid onder b, van de Wet op het voortgezet onderwijs;

    • 3. [Red: vervallen;]

    • 4. het bij een bevoegd gezag aan één of meer instellingen, genoemd onder d4, benoemde personeel;

    • 5. het bij een bevoegd gezag aan een of meer instellingen, genoemd onder d5, benoemde personeel;

    • e6. de bij een bevoegd gezag aan één of meer instellingen, genoemd onder d6, benoemde directeur/coördinator, adjunct-directeur/coördinator, lid van het educatief personeel of lid van het onderwijsondersteunend personeel;

    • 7. het bij een bevoegd gezag aan één of meer instellingen, genoemd onder d7, benoemde personeel;

    • 8. [Red: vervallen;]

    • 9. [Red: vervallen;]

    • 10. het bij een bevoegd gezag aan één of meer instellingen, genoemd onder d10, benoemde personeel;

    • 11. [Red: vervallen;]

    • e12. het lid van het personeel dat is benoemd aan een instelling genoemd onder d12;

    • e13. de bij een bevoegd gezag aan één of meer instellingen, genoemd onder d13, benoemde directeur, adjunct-directeur of lid van het inhoudelijk personeel dan wel van het ondersteunend personeel;

    • 14. het bij een bevoegd gezag aan één of meer instellingen, genoemd onder d14, benoemde personeel;

    • 15. het bij een bevoegd gezag aan één of meer instellingen, genoemd onder d15, benoemde personeel;

    • 16. Het bij een bevoegd gezag aan één of meer instellingen, genoemd onder d16, benoemde onderwijsondersteunend en beheerspersoneel, respectievelijk het onderwijsgevend personeel dat is benoemd op basis van formatierekeneenheden als bedoeld in artikel 68, eerste lid onder d, van de Wet op het primair onderwijs;

    • 17. het bij een bevoegd gezag aan één of meer instellingen, genoemd onder d17, benoemde personeel;

    • 18. het bij een bevoegd gezag aan één of meer instellingen, genoemd onder d18, benoemde personeel;

  • f. bevoegd gezag:

    • 1. ten aanzien van de instellingen genoemd onder d1 of d2 voor wat betreft:

      • - een rijksschool: Onze minister;

      • - een gemeentelijke school: het college van burgemeester en wethouders, voor zover de raad niet anders bepaalt, en, indien de raad dit wenselijk oordeelt, met inachtneming van door hem te stellen regelen, dan wel, wanneer de school van meer dan één gemeente uitgaat, het krachtens de desbetreffende gemeenschappelijke regeling bevoegde orgaan;

      • - een bijzondere school: het schoolbestuur;

    • 2. ten aanzien van een instelling genoemd onder d4: het bestuur;

    • 3. ten aanzien van een instelling genoemd onder d5: het bestuur;

    • f4. ten aanzien van de instellingen genoemd onder d6, d14, d15, d17 en d18 voor wat betreft:

      • - een gemeentelijke instelling: het college van burgemeester en wethouders, voor zover de raad niet anders bepaalt, en, indien de raad dit wenselijk oordeelt, met inachtneming van door hem te stellen regelen, dan wel, wanneer de instelling van meer dan één gemeente uitgaat, het krachtens de desbetreffende gemeenschappelijke regeling bevoegd orgaan;

      • - een bijzondere instelling: het instellingsbestuur;

    • 5. ten aanzien van een instelling genoemd onder d7: het bestuur;

    • 6. [Red: vervallen;]

    • 7. ten aanzien van een instelling genoemd onder d10 en d12: het bestuur;

    • 8. [Red: vervallen;]

    • f9. ten aanzien van de instellingen genoemd onder d13 voor wat betreft:

      • - een gemeentelijke instelling: het krachtens de desbetreffende gemeenschappelijke regeling bevoegde orgaan bij een publiekrechtelijke regionale instelling dan wel het college van burgemeester en wethouders bij een publiekrechtelijke plaatselijke instelling, voorzover de raad niet anders bepaalt en, indien de raad dit wenselijk oordeelt, met inachtneming van door hen te stellen regelen;

      • - een publiekrechtelijke provinciale instelling: het college van Gedeputeerde Staten, voor zover de Provinciale Staten niet anders bepalen en, indien de Provinciale Staten dit wenselijk oordelen, met inachtneming van door hen te stellen regelen;

      • - een privaatrechtelijke instelling: het instellingsbestuur;

    • 10. ten aanzien van de instellingen genoemd onder d16:

      het bestuur;

  • g. werktijdfactor: het gedeelte van de normbetrekking waarvoor een personeelslid is benoemd, waarbij de uitkomst rekenkundig wordt afgerond op vier cijfers achter de komma.

  • h. inspectie:

    de inspectie belast met het toezicht op de desbetreffende instelling;

  • i. normbetrekking: de betrekking of de betrekkingen waarvan de omvang op jaarbasis na aftrek van het verlof op grond van artikel I-C2 respectievelijk artikel I-C7, tweede lid, eerste volzin en na aftrek van het verlof op grond van artikel I-C41, gelijk is aan 1659 uren en waarbij de gemiddelde weektaak op jaarbasis gelijk is aan 36,86 uren.

  • j. bezoldiging: de som van het salaris en de toelagen, genoemd in de artikelen I-P5, vierde lid, I-P16, I-P55, tweede lid, I-P58, I-P60, I-P83, I-Q209b, I-S107, I-S108, V-P4, V-P5, V-R102, tweede lid, derde lid en vierde lid, en V-R103, tweede lid, derde lid en vierde lid waarop de betrokkene ingevolge dit besluit aanspraak heeft;

  • k. diensttijd: de tijd die in aanmerking komt voor pensioen dan wel daarvoor in aanmerking zou komen, indien van het recht van inkoop was gebruik gemaakt, alsmede ten aanzien van de betrokkene genoemd onder e5, e6, e8 of e9, vermeerderd met de diensttijd doorgebracht in dienst van een vormingsinstituut vóór het daarop van toepassing verklaren van de WPA en het daarop berustende pensioenreglement;

  • l. WPA: de Wet privatisering ABP;

  • ll. het pensioenreglement: het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP;

  • m. pensioen: een pensioen, als bedoeld in en vastgesteld bij of krachtens de WPA;

  • n. schooljaar: het administratieve schooljaar, zijnde het tijdvak van 1 augustus tot en met 31 juli, dan wel, voor de instellingen bedoeld in artikel I-A1, onder d6, en d12, het kalenderjaar;

  • o. benoeming of aanstelling: de benoeming in algemene dienst van het bevoegd gezag als bedoeld in artikel 34, eerste lid, van de Wet op het primair onderwijs, artikel 34, eerste lid, van de Wet op de expertisecentra, artikel 154, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs of artikel 2.47, eerste lid onder h, van de Wet op het cursorisch beroepsonderwijs, onderscheidenlijk de benoeming bij een privaatrechtelijke verzorgingsinstelling of bij een privaatrechtelijke instelling als bedoeld onder d13 en de aanstelling bij een publiekrechtelijke verzorgingsinstelling of bij een publiekrechtelijke instelling als bedoeld onder d13.

  • p. bestuursbenoeming: de benoeming in algemene dienst bedoeld in artikel 34 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 34 van de Wet op de expertisecentra of artikel 154 van de Wet op het voortgezet onderwijs.

  • q. "akte van benoeming": de akte van benoeming bij het bijzonder onderwijs dan wel de arbeidsovereenkomst met het bestuur van een privaatrechtelijke verzorgingsinstelling of van een privaatrechtelijke instelling als bedoeld onder d13 en de akte van aanstelling bij het openbaar onderwijs, bij een publiekrechtelijke verzorgingsinstelling of bij een publiekrechtelijke instelling als bedoeld onder d13, een en ander als bedoeld in hoofdstuk I-B, dan wel het Koninklijk besluit bedoeld in artikel 82, eerste lid, van de Wet op het hoger beroepsonderwijs;

  • r. "dagschool": de instelling waaraan de te geven lessen geheel of in overwegende mate aanvangen vóór 18.00 uur;

  • s. "avondschool": de instelling waaraan de te geven lessen geheel of in overwegende mate aanvangen na 18.00 uur;

  • t. "contractactiviteiten": werkzaamheden die aan een instelling naast de door het Rijk bekostigde taken worden verricht ingevolge een daartoe met een derde door het bevoegd gezag gesloten overeenkomst en waarvoor de door het Rijk bekostigde formatie door het bevoegd gezag wordt uitgebreid, een en ander als bedoeld in artikel 3, derde lid, van het Besluit vormingswerk voor jeugdigen artikel 2.7 van de Wet op het cursorisch beroepsonderwijs;

  • u. "contractperiode": de periode gedurende welke het bevoegd gezag de voor een instelling door het Rijk bekostigde formatie heeft uitgebreid in verband met een overeenkomst met een derde tot het verrichten van contractactiviteiten;

  • v. echtgeno(o)t(e): voor de toepassing van dit besluit wordt onder echtgenote of echtgenoot mede begrepen de levensparter met wie de ambtenaar samenwoont en - met het oogmerk duurzaam samen te leven - een gemeenschappelijke huishouding voert op basis van een notarieel verleden samenlevingscontract bevattende de wederzijdse rechten en verplichtingen ter zake van die samenwoning en gemeenschappelijke huishouding, dan wel de persoon met wie een geregistreerd partnerschap is aangegaan. Onder weduwe of weduwnaar wordt mede begrepen de achtergebleven levenspartner, dan wel de achtergebleven geregistreerde partner. Tot gezinslid wordt in voorkomend geval mede gerekend de levenspartner of geregistreerde partner. Tegelijkertijd kan slechts één persoon als levenspartner of geregistreerde partner worden aangemerkt.

    Onze Minister kan verlangen dat een schriftelijke verklaring van een notaris wordt overgelegd waaruit blijkt dat een samenlevingscontract als bedoeld in de eerste volzin is gesloten.

Artikel I-A2. Tervisielegging

[Regeling vervallen per 18-06-2003]

Het bevoegd gezag draagt er zorg voor dat een bijgewerkt exemplaar van dit besluit en de overige van toepassing zijnde rechtspositionele regelingen op een voor de betrokkene steeds toegankelijke plaats op de instelling ter inzage beschikbaar is.

Artikel I-A3. Aanvang termijnen

[Regeling vervallen per 18-06-2003]

Indien de betrokkene ten genoege van de bevoegde instantie aannemelijk maakt dat de aanvang van een in dit besluit gestelde termijn gedurende welke een aanspraak kan worden geldend gemaakt, hem niet tijdig bekend kon zijn en hij hierdoor in zijn belangen is geschaad, wordt de termijn geacht te zijn aangevangen op het tijdstip waarop de betrokkene naar het oordeel van de bevoegde instantie redelijkerwijs heeft kunnen kennisdragen van het ontstaan van zijn aanspraken.

Artikel I-A4. Algemene termijnenwet

[Regeling vervallen per 18-06-2003]

De Algemene termijnenwet (Stb. 1964, 314) is niet van toepassing op de termijnen in dit besluit gesteld, met uitzondering van die, genoemd in de artikelen II-A8, eerste lid, II-C4, tweede en vierde lid, en II-D10, tweede en vierde lid.

Artikel I-A5. Wijzigingen salarisbedragen en toelagen

[Regeling vervallen per 18-06-2003]

De salarisbedragen, tegemoetkomingen en toelagen, genoemd in de bijlagen van dit besluit, kunnen worden gewijzigd bij ministeriële regeling.

Artikel I-A6. Niet-bekostigd personeel

[Regeling vervallen per 18-06-2003]

Indien het ingevolge de desbetreffende bekostigingswet mogelijk is dan wel toegestaan wordt, personeel te benoemen voor wie de salaris- en andere kosten niet voor vergoeding van Rijkswege in aanmerking komen, is - tenzij uitdrukkelijk anders bepaald - ten aanzien van dit personeel het bepaalde in dit besluit van toepassing.

Artikel I-A8. Billijkheidsbepaling

[Regeling vervallen per 18-06-2003]

  • 1 In gevallen waarin dit besluit niet of niet naar billijkheid voorziet, beslist Onze minister.

  • 2 Onze minister geeft nadere voorschriften omtrent de toepassing van dit besluit in geval van samenvoeging of splitsing van instellingen.

  • 3 Onze minister kan nadere regelen geven voor de uitvoering van dit besluit.

Hoofdstuk I-B. Akte van benoeming, verklaring omtrent het gedrag en sollicitatiecode

[Regeling vervallen per 18-06-2003]

Artikel I-B2. Akte van benoeming

[Regeling vervallen per 18-06-2003]

  • 1 Bij zijn indiensttreding ontvangt de betrokkene een akte van benoeming waarin tenminste is vermeld:

    • a. de datum van ingang van de benoeming;

    • b. de functie waarin de betrokkene wordt benoemd en de daarbij behorende maximumschaal;

    • c. de bepaling of de benoeming in vaste of in tijdelijke dienst geschiedt en in het laatste geval de gronden voor de tijdelijkheid en de duur van de benoeming;

    • d. de omvang van de betrekking, uitgedrukt in een werktijdfactor.

    • e. het op de dag van zijn benoeming van toepassing zijnde begintraject, aanlooptraject of de van toepassing zijnde schaal en het salarisnummer;

    • f. de instelling of instellingen waaraan de betrokkene werkzaam zal zijn en de verdeling van de uren over die instellingen.

    • g. de van toepassing zijnde afvloeiingsregeling.

    • h. andere voor de rechtspositie van belang zijnde zaken.

  • 2 Wijziging van:

    • a. de aard van het dienstverband,

    • b. de functie waarin hij is benoemd, of

    • c. de omvang van de betrekking, uitgedrukt in een werktijdfactor, of

    • d. de instelling of instellingen waaraan de betrokkene werkzaam zal zijn.

  • 3 Wanneer voor de betrokkene die nog niet volgens de bij zijn functie behorende maximumschaal bedoeld in artikel I-P1, onder d, wordt bezoldigd, een schaal met een hoger maximumsalaris bedoeld in artikel I-P1, onder g, gaat gelden, wordt hem schriftelijk medegedeeld:

    • a. de datum waarop voor hem een andere schaal gaat gelden;

    • b. de schaal welke vanaf de onder a bedoelde datum van toepassing zal zijn;

    • c. het op de onder a bedoelde datum binnen de onder b bedoelde schaal van toepassing zijnde salarisnummer en het daarbij behorende bruto maandsalaris bij een normbetrekking.

  • 4 Bij het einde van zijn dienstverband ontvangt de betrokkene van het bevoegd gezeg een schriftelijke verklaring waarin is vermeld:

    • a. het begintraject, aanlooptraject of de schaal welke op de dag direct voorafgaande aan het ontslag van toepassing was;

    • b. het op de dag direct voorafgaande aan het ontslag van toepassing zijnde salarisnummer binnen het onder a bedoelde begintraject of aanlooptraject dan wel binnen de onder a bedoelde schaal;

    • c. de datum vanaf welke voor de betrokkene het onder a bedoelde begintraject of aanlooptraject dan wel de onder a bedoelde aanloopschaal en het onder b bedoelde salarisnummer gold en de mate waarin de betrokkene aan de voor hem geldende promotiecriteria heeft voldaan.

Artikel I-B3. Verklaring omtrent het gedrag

[Regeling vervallen per 18-06-2003]

De verklaring omtrent het gedrag, welke vereist is voor benoeming bij een bevoegd gezag van aan een instelling als bedoeld in artikel I-A1, onder d1, d2, en d4 tot en met d6, d10, d12 tot en met d15 alsmede d17 en d18, afgegeven volgens de Wet op de justitiële documentatie en op de verklaringen omtrent het gedrag (Stb. 1955, 395), is bij overlegging aan het bevoegd gezag niet ouder dan zes maanden, te rekenen vanaf de dag van afgifte.

Artikel I-B4. Sollicitatiecode, vaststelling en ter visielegging

[Regeling vervallen per 18-06-2003]

  • 1 Ter zake van werving en selectie van personeel neemt het bevoegd gezag een sollicitatiecode in acht.

  • 2 De sollicitatiecode wordt niet vastgesteld dan nadat met de personeelsorganisaties, bedoeld in artikel 64 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 66 van de Wet op de expertisecentra, artikel 184 van de Wet op het voortgezet onderwijs” [tekstcorrectie :“onderwijs”” moet zijn “onderwijs,”.] artikel 2.51 en 2.59 van de Wet op het cursorisch beroepsonderwijs, artikel 20 van het Besluit vormingswerk voor jeugdigen, artikel 61 van de Wet op de onderwijsverzorging of artikel 9 van de Kaderwet volwasseneneducatie 1991 dan wel met verenigingen van het aan de instellingen, bedoeld in artikel I-A1, onder d6 en d7, verbonden personeel, voor zover deze hun werkzaamheden uitstrekken over het aan zodanige instellingen verbonden personeel, overleg is gepleegd.

  • 3 Het bevoegd gezag draagt er zorg voor dat de sollicitatiecode op een voor de betrokkene toegankelijke plaats ter inzage in de instelling beschikbaar is en hem op diens verzoek een exemplaar van de sollicitatiecode ter beschikking wordt gesteld.

Artikel I-B8. Slotbepaling

[Regeling vervallen per 18-06-2003]

Onze minister kan nadere regels geven ter uitvoering van het bepaalde in dit hoofdstuk.

Hoofdstuk I-C. Vakantieverlof en buitengewoon verlof

[Regeling vervallen per 18-06-2003]

§ 1. Vakantieverlof onderwijzend personeel basis-, speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, alsmede onderwijzend personeel centrale dienst

[Regeling vervallen per 18-06-2003]

Artikel I-C1. Begripsbepalingen

[Regeling vervallen per 18-06-2003]

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a. betrokkene: de betrokkene, bedoeld in artikel I-A1, voor zover het betreft, onder:

    • 1. e1, de directeur, de adjunct-directeur of het lid van het onderwijsgevend personeel;

    • 2. e2, de directeur, de adjunct-directeur of het lid van het onderwijsgevend personeel;

    • 3.

      • a. [Red: vervallen;]

      • b. e15, het lid van de centrale directie als bedoeld in artikel I-Q1302 en het lid van het onderwijzend personeel als bedoeld in artikel I-R1305;

    • 3. [Red: Abusievelijk is bij Stb. 1998/413 een tweede onderdeel 3 toegevoegd.] e16, een lid van het onderwijsgevend personeel dat is benoemd op basis van formatierekeneenheden als bedoeld in artikel 68, eerste lid, onder d, van de Wet op het primair onderwijs.

  • b. vakanties: de voor de instelling van de betrokkene geldende vakanties;

  • c. dag: iedere dag die volgens het schema van werkzaamheden dan wel het normale lesrooster een werkdag is van de instelling; een dag kan worden verdeeld in 2 halve dagen.

Artikel I-C2. Vakantieverlof

[Regeling vervallen per 18-06-2003]

  • 1 Tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald, geniet de betrokkene gedurende de schoolvakanties dan wel de periode waarin de instelling geen onderwijs verzorgt of examens afneemt, vakantieverlof met behoud van bezoldiging.

  • 2 Het bevoegd gezag kan op verzoek na omzetting van de dienst verlof verlenen op andere tijdstippen aan:

    • a. de directeur, de adjunct-directeur en de leraar die is benoemd als adjunct-directeur;

    • b. het lid van de centrale directie.

  • 3 Het bevoegd gezag kan, in bijzondere gevallen en nadat vóór de contractperiode met de betrokkene die werkzaamheden in het kader van contractactiviteiten gaat verrichten daarover overeenstemming is bereikt, in plaats van het verlof bedoeld in het eerste lid, verlof verlenen op andere tijdstippen. Het bevoegd gezag doet hiervan mededeling aan de inspectie.

  • 4 De betrokkene houdt zich zo nodig gedurende enkele dagen van het verlof ter beschikking van het bevoegd gezag ten behoeve van werkzaamheden van onderwijskundige of schoolorganisatorische aard.

  • 5 Het totale vakantieverlof van de betrokkene, bedoeld in artikel I-C1, onder a1, a2 en a3, kan bij toepassing van het vierde lid met niet meer dan twee dagen per schooljaar worden verminderd. Voor die vermindering komen slechts in aanmerking de eerste en de laatste twee dagen van de zomervakantie.

  • 6 [Red: Vervallen.]

  • 7 Het bevoegd gezag bepaalt tijdig na overleg met de betrokkene of, en zo ja, welke dagen voor de toepassing van het vierde lid van dit artikel in aanmerking komen.

  • 8 Van het eerste tot en met het zevende lid kan met het oog op de invulling van de algemene arbeidsduur per jaar bedoeld in artikel I-P3, tweede en derde lid, in het bijzonder onderwijs worden afgeweken op grond van een overeenkomst bedoeld in de Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst en in het openbaar onderwijs op een overeenkomst die voldoet aan de voorwaarden zoals die zijn gesteld in genoemde wet.

Artikel I-C3. Bijzonder vakantieverlof in verband met vakantiespreiding

[Regeling vervallen per 18-06-2003]

  • 1 De betrokkene, werkzaam in deelbetrekking aan meer dan één instelling, waarvan de zomervakanties ten gevolge van vakantiespreiding niet in dezelfde periode vallen, heeft aanspraak op een aaneengesloten lesvrije periode van ten minste drie weken. Het bevoegd gezag van de instelling of instellingen waar de zomervakantie het laatst aanvangt, verleent daartoe aan de betrokkene desgevraagd zoveel dagen bijzonder vakantieverlof dat genoemde termijn wordt bereikt. Dit bijzondere vakantieverlof wordt verleend in de periode die direct voorafgaat aan de aanvang van de zomervakantie van bedoelde instelling of instellingen.

  • 2 Ten aanzien van de betrokkene, bedoeld in het eerste lid, is het bepaalde in artikel I-C2, vierde tot en met zevende lid, niet van toepassing.

Artikel I-C4. Vakantieverlof kort-tijdelijk personeel en cursussen

[Regeling vervallen per 18-06-2003]

  • 1 Voor de betrokkene, die een benoeming heeft voor korter dan één jaar aan een instelling of instellingen met een jaarcursus, geldt artikel I-C2, eerste lid, met dien verstande, dat alleen in aanmerking komen de vakanties, gelegen tussen de eerste en de laatste dag van zijn werkzaamheden, tenzij de betrokkene is benoemd vóór 1 maart en zijn werkzaamheden voortzet tot aan de zomervakantie, in welk geval in aanmerking komen de vakanties, gelegen tussen de eerste dag van zijn werkzaamheden en het einde van het schooljaar.

  • 2 Het eerste lid laat onverlet de aanspraak op een evenredig gedeelte van vier weken vakantie per schooljaar.

Artikel I-C5. Intrekking vakantieverlof

[Regeling vervallen per 18-06-2003]

  • 1 Bij rampen en in andere zeer buitengewone omstandigheden kan het bevoegd gezag het vakantieverlof van de betrokkene intrekken. Het bevoegd gezag doet hiervan zo spoedig mogelijk mededeling aan de inspectie.

  • 2 Indien de betrokkene als gevolg van de intrekking van het verlof materiële schade lijdt, wordt deze schade hem door het bevoegd gezag vergoed.

§ 2. Vakantieverlof onderwijsondersteunend personeel basis-, speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, alsmede onderwijsondersteunend personeel centrale dienst

[Regeling vervallen per 18-06-2003]

Artikel I-C6. Begripsbepalingen

[Regeling vervallen per 18-06-2003]

  • 1 Bij rampen en in andere zeer buitengewone omstandigheden kan het bevoegd gezag het vakantieverlof van de betrokkene intrekken. Het bevoegd gezag doet hiervan zo spoedig mogelijk mededeling aan de inspectie.

  • 2 Indien de betrokkene als gevolg van de intrekking van het verlof materiële schade lijdt, wordt deze schade hem door het bevoegd gezag vergoed.

Artikel I-C7. Vakantieverlof

[Regeling vervallen per 18-06-2003]

  • 1 Aan de betrokkene verleent het bevoegd gezag vakantieverlof met behoud van bezoldiging. Het verlof wordt bij voorkeur in de schoolvakanties verleend.

  • 2 De duur van het vakantieverlof per kalenderjaar bedraagt 184 uren. De duur van het verlof wordt met 8 uren verlengd indien de bezoldiging of de som van de bezoldigingen in de desbetreffende betrekking bij de aanvang van het kalenderjaar, dan wel, in geval van indiensttreding in de loop van het kalenderjaar, op het tijdstip van indiensttreding, gelijk is aan of hoger is dan het maximum van schaal 8 vermeld in de bijlagen 1A en 1B.

  • 3 De ingevolge het tweede lid vastgestelde duur van het vakantieverlof wordt afhankelijk van de leeftijd, die de betrokkene in het desbetreffende kalenderjaar bereikt, verlengd overeenkomstig de hierna volgende tabel:

    Leeftijd Verlenging

    18 jaar (en jonger) 24 uren

    19 jaar 16 uren

    20 jaar 8 uren

    van 30 tot en met 39 jaar 8 uren

    van 40 tot en met 44 jaar 16 uren

    van 45 tot en met 49 jaar 24 uren

    van 50 tot en met 54 jaar 32 uren

    van 55 tot en met 59 jaar 40 uren

    60 jaar en ouder 48 uren

  • 4 Met ingang van de dag waarop de betrokkene gebruik maakt van hoofdstuk I-V, wordt zijn aanspraak op vakantieverlof-uren verminderd in verhouding tot de vermindering van zijn werktijd.

  • 5 Op verzoek van de betrokkene, en voor zover de werkzaamheden aan de instelling dit toelaten, wordt hem het vakantieverlof ononderbroken verleend. Bij splitsing wordt ten minste de helft van het vakantieverlof aaneengesloten verleend.

Artikel I-C8. Intrekking vakantieverlof

[Regeling vervallen per 18-06-2003]

  • 1 Op verzoek van de betrokkene trekt het bevoegd gezag in geval van samenloop met andere vormen van verlof en in andere daarvoor redelijkerwijs in aanmerking komende gevallen het verleende vakantieverlof in. Het niet genoten vakantieverlof wordt in overleg met de betrokkene opnieuw verleend.

  • 2 Bij rampen en in andere zeer buitengewone omstandigheden kan het bevoegd gezag het vakantieverlof van de betrokkene intrekken.

  • 3 Indien de betrokkene als gevolg van de intrekking van het verlof materiële schade lijdt, wordt deze schade hem door het bevoegd gezag vergoed.

  • 4 Het geheel of gedeeltelijk ingetrokken aantal uren vakantieverlof komt niet in aanmerking bij de berekening van het aantal genoten verlofuren.

§ 3. Vakantieverlof landelijke organen

[Regeling vervallen per 18-06-2003]

Artikel I-C10. Begripsbepalingen

[Regeling vervallen per 18-06-2003]

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a. betrokkene: de betrokkene, bedoeld in artikel I-A1, onder e4;

  • b. uur: klokuur

Artikel I-C11. Vakantieverlof

[Regeling vervallen per 18-06-2003]

  • 1 Aan de betrokkene verleent het bevoegd gezag in elk kalenderjaar vakantieverlof met behoud van bezoldiging.

  • 2 De duur van het vakantieverlof per kalenderjaar wordt afhankelijk van het salaris in de desbetreffende betrekking bij de aanvang van het kalenderjaar, dan wel, in geval van indiensttreding in de loop van het kalenderjaar, op het tijdstip van indiensttreding vastgesteld volgens onderstaande tabel, waarbij onder schaal wordt verstaan de desbetreffende schaal bedoeld in hoofdstuk I-P.

    Bezoldiging

    Duur van het vakantieverlof

    a. lager dan het maximum van schaal 8

    184 uren

    b. gelijk aan of hoger dan het maximum van schaal 8

    192 uren

  • 3 De ingevolge het tweede lid vastgestelde duur van het vakantieverlof wordt afhankelijk van de leeftijd die de betrokkene in het desbetreffende kalenderjaar bereikt, verlengd overeenkomstig de hierna volgende tabel:

    Leeftijd Verlenging

    18 jaar (en jonger) 24 uren

    19 jaar 16 uren

    20 jaar 8 uren

    van 30 tot en met 39 jaar 8 uren

    van 40 tot en met 44 jaar 16 uren

    van 45 tot en met 49 jaar 24 uren

    van 50 tot en met 54 jaar 32 uren

    van 55 tot en met 59 jaar 40 uren

    60 jaar en ouder 48 uren

  • 4 Het derde lid is niet van toepassing op de betrokkene die gebruik maakt van hoofdstuk I-V.

  • 5 Met ingang van de dag waarop de betrokkene gebruik maakt van hoofdstuk I-V, wordt zijn aanspraak op vakantieverlof-uren verminderd in verhouding tot de vermindering van zijn werktijd.

  • 6 Op verzoek van de betrokkene en voor zover de werkzaamheden aan de instelling dit toelaten, wordt hem het vakantieverlof ononderbroken verleend. Bij splitsing wordt ten minste de helft van het vakantieverlof aaneengesloten verleend.

Artikel I-C12. Vakantieverlof gedurende de eerste 6 maanden

[Regeling vervallen per 18-06-2003]

  • 1 Onverminderd het bepaalde in artikel I-C11, vierde lid, heeft de betrokkene gedurende de eerste 6 maanden van zijn betrekking slechts aanspraak op vakantieverlof naar reden van 1/12 gedeelte van het naar artikel I-C11, tweede en derde lid, berekende aantal uren vakantieverlof voor iedere volle kalendermaand, dat hij in genoemd tijdvak werkelijke dienst heeft vervuld.

  • 2 Het aantal uren waarop ingevolge het vorige lid aanspraak op vakantie bestaat wordt zonodig naar beneden afgerond op hele uren.

Artikel I-C13. Intrekking vakantieverlof

[Regeling vervallen per 18-06-2003]

  • 1 Op verzoek van de betrokkene trekt het bevoegd gezag in geval van samenloop met andere vormen van verlof en in andere daarvoor redelijkerwijs in aanmerking komende gevallen het verleende vakantieverlof in. Het niet genoten vakantieverlof wordt in overleg met de betrokkene opnieuw verleend.

  • 2 Bij rampen en in andere zeer buitengewone omstandigheden kan het bevoegd gezag het vakantieverlof van de betrokkene intrekken. Het bevoegd gezag doet hiervan zo spoedig mogelijk mededeling aan de inspectie.

  • 3 Indien de betrokkene als gevolg van de intrekking van het verlof materiële schade lijdt, wordt deze schade hem door het bevoegd gezag vergoed.

  • 4 Het geheel of gedeeltelijk ingetrokken aantal uren vakantieverlof komt niet in aanmerking bij de berekening van het aantal genoten verlofuren.

§ 4. Vakantieverlof vormingswerk voor jeugdigen, basiseducatie, middelbaar beroepsonderwijs voor zover bekostigd door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, voortgezet algemeen volwassenenonderwijs en beroepsbegeleidend onderwijs met uitzondering van beroepsbegeleidend onderwijs verbonden aan een AOC

[Regeling vervallen per 18-06-2003]

Artikel I-C15. Begripsbepalingen

[Regeling vervallen per 18-06-2003]

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a. betrokkene: de betrokkene bedoeld in artikel I-A1, onder e6;

  • b. betrokkene behorend tot het educatief personeel: de betrokkene, bedoeld in artikel I-A1, onder e6, voor zover het betreft de directeur/coördinator, adjunct-directeur/coördinator en educatief werker;

  • c. betrokkene behorend tot het overige personeel: de betrokkene, bedoeld in artikel I-A1, onder e6, voor zover het betreft een lid van het onderwijsondersteunend personeel;

  • d. betrokkene bij het vormingswerk, mbo, vavo en bbo: de betrokkene, bedoeld in artikel I-A1, onder e5, e14, e17 en e18 voor zover het betreft:

    • 1. het lid van de centrale directie;

    • 2. de leraar, met uitzondering van de leraar, bedoeld in de artikelen I-R1212, eerste of derde lid, I-R1412, eerste of derde lid en I-R1512, eerste of derde lid;

  • e. uur: klokuur.

Artikel I-C16. Vakantieverlof

[Regeling vervallen per 18-06-2003]

  • 1 De betrokkene behorend tot het educatief personeel, bedoeld in artikel I-C15, onderdeel b, en onderdeel d heeft per kalenderjaar recht op 184 uren vakantieverlof met behoud van bezoldiging.

  • 2 Aan de betrokkene, behorend tot het overige personeel, verleent het bevoegd gezag vakantieverlof met behoud van bezoldiging. De duur van het vakantieverlof per kalenderjaar wordt afhankelijk van het salaris in de desbetreffende betrekking bij de aanvang van het kalenderjaar, dan wel, in geval van indiensttreding in de loop van het kalenderjaar, op het tijdstip van indiensttreding vastgesteld volgens onderstaande tabel, waarbij onder schaal wordt verstaan de desbetreffende schaal, bedoeld in hoofdstuk I-P.

    Bezoldiging

    Duur van het vakantieverlof

    a. lager dan het maximum van schaal 9

    184 uren

    b. gelijk aan of hoger dan het maximum van schaal 9

    192 uren

  • 3 De ingevolge het vorige lid vastgestelde duur van het vakantieverlof wordt afhankelijk van de leeftijd, die de betrokkene in het desbetreffende kalenderjaar bereikt, verlengd overeenkomstig de hierna volgende tabel:

    Leeftijd Verlenging

    18 jaar (en jonger) 24 uren

    19 jaar 16 uren

    20 jaar 8 uren

    van 30 tot en met 39 jaar 8 uren

    van 40 tot en met 44 jaar 16 uren

    van 45 tot en met 49 jaar 24 uren

    van 50 tot en met 54 jaar 32 uren

    van 55 tot en met 59 jaar 40 uren

    60 jaar en ouder 48 uren

  • 4 Voor zover de werkzaamheden aan de instelling dit toelaten, wordt het vakantieverlof ononderbroken verleend. Bij splitsing wordt ten minste de helft van het vakantieverlof aaneengesloten verleend.

  • 5 Het tijdstip van het vakantieverlof wordt na overleg met de betrokkene door het bevoegd gezag vastgesteld. Ten aanzien van de betrokkene, bedoeld in artikel I-A1, onder e5, geschiedt dit in de periode, waarin geen vormingsactiviteiten met de deelnemers plaatsvinden.

  • 6 In bijzondere gevallen kan het bevoegd gezag op verzoek van de betrokkene vakantieverlof verlenen buiten de periode, genoemd in het vijfde lid.

  • 7 Het bevoegd gezag kan, in bijzondere gevallen en nadat vóór de contractperiode met de betrokkene die werkzaamheden in verband met contractactiviteiten gaat verrichten daarover overeenstemming is bereikt, in plaats van het verlof, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, verlof verlenen in de periode waarin vormingsactiviteiten met de deelnemers plaatsvinden. Het bevoegd gezag doet hiervan mededeling aan de inspectie.

  • 8 Het vierde lid is niet van toepassing op de betrokkene die gebruik maakt van hoofdstuk I-V.

  • 9 Met ingang van de dag waarop de betrokkene gebruik maakt van hoofdstuk I-V, wordt zijn aanspraak op vakantieverlof-uren verminderd in verhouding tot de vermindering van zijn werktijd.

Artikel I-C17. Vakantieverlof bij kort dienstverband

[Regeling vervallen per 18-06-2003]

  • 1 De betrokkene, die slechts een gedeelte van het kalenderjaar in dienst is, heeft in dat kalenderjaar recht op een evenredig deel van het in artikel I-C16, eerste en tweede lid, vastgestelde aantal uren vakantieverlof met behoud van bezoldiging.

  • 2 Het derde en vierde lid van artikel I-C16 is van toepassing.

Artikel I-C18. Intrekking van vakantieverlof

[Regeling vervallen per 18-06-2003]

  • 1 Op verzoek van de betrokkene trekt het bevoegd gezag in geval van samenloop met andere vormen van verlof en in andere daarvoor redelijkerwijs in aanmerking komende gevallen het verleende vakantieverlof in. Het niet genoten vakantieverlof wordt in overleg met de betrokkene opnieuw verleend.

  • 2 Bij rampen en in andere zeer buitengewone omstandigheden kan het bevoegd gezag met goedvinden van de betrokkene het vakantieverlof intrekken.

  • 3 Indien de betrokkene als gevolg van de intrekking van het vakantieverlof materiële schade lijdt, wordt deze schade hem door het bevoegd gezag vergoed.

  • 4 Voor de betrokkene komt het geheel of gedeeltelijk ingetrokken aantal uren vakantieverlof niet in aanmerking bij de berekening van het aantal genoten verlofuren.

Artikel I-C19. Verlof met Kerstmis en Pasen

[Regeling vervallen per 18-06-2003]

  • 1 Aan de betrokkene, behorend tot het educatief dan wel onderwijzend personeel, wordt bovendien, boven het vakantieverlof bedoeld in de artikelen I-C16 en I-C17, verlof met behoud van bezoldiging verleend met Kerstmis en Pasen.

  • 2 Het verlof met Kerstmis omvat de dagen in een aaneengesloten periode van 10 kalenderdagen. Eerste kerstdag, tweede kerstdag en nieuwjaarsdag moeten binnen de in de eerste volzin bedoelde periode vallen.

  • 3 Het verlof met Pasen omvat de dagen in een aaneengesloten periode van 10 kalenderdagen. Goede Vrijdag, eerste paasdag en tweede paasdag moeten binnen de in de eerste volzin bedoelde periode vallen.

  • 4 Het bevoegd gezag stelt de begindata vast van de in het tweede en derde lid van dit artikel bedoelde periode.

  • 5 Het bepaalde in artikel I-C18, eerste tot en met derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel I-C20. Afwijking vakantieverlof vormingswerk-, mbo-, vavo-, en bbo-instellingen

[Regeling vervallen per 18-06-2003]

In het georganiseerd overleg op instellingsniveau als bedoeld in hoofdstuk IV-E kan worden overeengekomen af te wijken van het bepaalde in artikel I-C19 mits daarbij de taakomvang op jaarbasis ongewijzigd blijft en voor zover het dienstbelang zich niet tegen die afwijking verzet.

§ 5. Vakantieverlof personeel B3-instellingen, verzorgingsinstellingen en instellingen ter ondersteuning van de volwasseneneducatie

[Regeling vervallen per 18-06-2003]

Artikel I-C21. Begripsbepaling

[Regeling vervallen per 18-06-2003]

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

betrokkene: de betrokkene, bedoeld in artikel I-A1, onder e7, e12 en e13.

Artikel I-C22. Vakantieverlof

[Regeling vervallen per 18-06-2003]

Aan de betrokkene verleent het bevoegd gezag vakantieverlof met behoud van bezoldiging met inachtneming van de regelen, gesteld in deze paragraaf.

Artikel I-C23. Jaarlijkse vakantie

[Regeling vervallen per 18-06-2003]

  • 1 Het bevoegd gezag verleent het vakantieverlof in beginsel gedurende de perioden waarom de betrokkene heeft verzocht. De perioden kunnen vallen buiten de vakanties van de instellingen, bedoeld in artikel I-A1, onder d1 of d2. Slechts in bijzondere omstandigheden kan het bevoegd gezag in verband met het dienstbelang beslissen dat het vakantieverlof niet of niet geheel in de gevraagde periode wordt verleend. Bij splitsing van het vakantieverlof wordt dit voor ten minste de helft van de ingevolge artikel I-C24 geldende duur aaneengesloten verleend.

  • 2 Aan de betrokkene wordt in enig kalenderjaar niet genoten vakantieverlof zoveel mogelijk in een volgend kalenderjaar verleend, met dien verstande dat in geen kalenderjaar meer uren vakantieverlof kunnen worden opgenomen dan anderhalf maal het hem volgens artikel I-C24 toekomende aantal.

  • 3 Indien de betrokkene in enig kalenderjaar meer vakantie heeft genoten, dan waarop hij ingevolge deze paragraaf recht heeft, wordt dit meerdere verrekend met het hem over één of meer volgende kalenderjaren toekomende vakantieverlof. Het bepaalde in de vorige volzin geldt met dien verstande, dat uit dien hoofde in enig kalenderjaar het vakantieverlof nimmer met meer dan een derde gedeelte van hetgeen de betrokkene ingevolge het bepaalde in de artikelen I-C24 en I-C25 toekomt, mag worden verminderd.

Artikel I-C24. Duur van het vakantieverlof

[Regeling vervallen per 18-06-2003]

  • 1 De duur van het vakantieverlof per kalenderjaar bedraagt 184 uren. De duur van het verlof wordt met 8 uren verlengd indien de bezoldiging of de som van de bezoldigingen in de desbetreffende betrekking bij de aanvang van het kalenderjaar, dan wel, in geval van indiensttreding in de loop van het kalenderjaar, op het tijdstip van indiensttreding, gelijk is aan of hoger is dan het maximum van schaal 9 vermeld in de bijlagen 1A en 1B.

  • 2 De ingevolge het eerste lid vastgestelde duur van het vakantieverlof wordt afhankelijk van de leeftijd, die de betrokkene in het desbetreffende kalenderjaar bereikt, verlengd overeenkomstig de hierna volgende tabel:

    Leeftijd Verlenging

    18 jaar (en jonger) 24 uren

    19 jaar 16 uren

    20 jaar 8 uren

    van 30 tot en met 39 jaar 8 uren

    van 40 tot en met 44 jaar 16 uren

    van 45 tot en met 49 jaar 24 uren

    van 50 tot en met 54 jaar 32 uren

    van 55 tot en met 59 jaar 40 uren

    60 jaar en ouder 48 uren

  • 3 Met ingang van de dag waarop de betrokkene gebruik maakt van hoofdstuk I-V, wordt zijn aanspraak op vakantieverlof-uren verminderd in verhouding tot de vermindering van zijn werktijd.

Artikel I-C25. Evenredige vermindering van het aantal uren vakantieverlof

[Regeling vervallen per 18-06-2003]

  • 1 Indien het dienstverband van de betrokkene zich niet over een geheel kalenderjaar uitstrekt, wordt de duur van het vakantieverlof, bedoeld in artikel I-C24, verminderd naar evenredigheid met de werkelijke duur van zijn dienstverband.

  • 2 Indien de betrokkene niet met een volledige weektaak is belast, heeft hij aanspraak op vakantieverlof gedurende een tijd die evenredig is aan de duur van het vakantieverlof in een normbetrekking.

  • 3 De uitkomst van de berekening, bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt zonodig naar boven afgerond op een geheel aantal uren.

Artikel I-C26. Intrekking vakantieverlof

[Regeling vervallen per 18-06-2003]

  • 1 Op verzoek van de betrokkene trekt het bevoegd gezag in geval van samenloop met andere vormen van verlof en in andere daarvoor redelijkerwijs in aanmerking komende gevallen het verleende vakantieverlof in. Het niet genoten vakantieverlof wordt in overleg met de betrokkene op een ander tijdstip verleend.

  • 2 Bij rampen en in andere zeer buitengewone omstandigheden kan het bevoegd gezag het vakantieverlof van de betrokkene intrekken. Het bepaalde in de laatste zin van het eerste lid is van toepassing.

  • 3 Indien de betrokkene als gevolg van de intrekking van het vakantieverlof materiële schade lijdt, wordt deze schade hem door het bevoegd gezag vergoed.

§ 6. Buitengewoon verlof

[Regeling vervallen per 18-06-2003]

Artikel I-C28. Begripsbepalingen

[Regeling vervallen per 18-06-2003]

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a. jaar:

    • 1. ten aanzien van de betrokkene, bedoeld in artikel I-A1, onder e1, e2 of e16, voor zover het niet betreft een lid van het onderwijsondersteunend personeel: een schooljaar;

    • 2. ten aanzien van de betrokkene, bedoeld in artikel I-A1, onder e1, e2 of e16, voor zover het betreft een lid van het onderwijsondersteunend personeel, alsmede de betrokkene, bedoeld in artikel I-A1, onder e4 tot en met e7 en e10, e12 tot en met 18: een kalenderjaar;

  • b. dag: elke dag die volgens het schema van werkzaamheden dan wel het lesrooster een werkdag is van de instelling; een dag kan worden verdeeld in twee halve dagen, tenzij de verlofgrond zich daartegen verzet.

Artikel I-C29. Kort buitengewoon verlof (imperatief)

[Regeling vervallen per 18-06-2003]

  • 1 Het bevoegd gezag verleent de betrokkene kort buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging, behoudens het bepaalde in het derde lid, voor zover zijn werkzaamheden samenvallen met één of meer van de navolgende omstandigheden:

    • a. de uitoefening van het kiesrecht, indien en voor zover deze niet in vrije tijd kan geschieden en omzetting van dienst niet mogelijk is;

    • b. het voldoen aan een wettelijke verplichting, indien en voor zover dit niet in vrije tijd kan geschieden en omzetting van dienst niet mogelijk is;

    • c. het afleggen van een van rijkswege afgenomen of erkend examen of tentamen, voor zover die niet in vrije tijd kan geschieden en omzetting van dienst niet mogelijk is;

    • d. het bijwonen van vergaderingen of zittingen van of het verrichten van werkzaamheden voor publiekrechtelijke colleges, waarin de betrokkene is benoemd of gekozen, voor zover dit niet in vrije tijd kan geschieden;

    • e. , het uitoefenen van het lidmaatschap van een van rijkswege ingestelde of erkende examencommissie of het optreden als rijksgecommitteerde bij een examen, voor in totaal ten hoogste 14 dagen per jaar in overleg met het bevoegd gezag vast te stellen;

    • f. verhuizing in geval van verandering van standplaats: indien de betrokkene een eigen huishouding heeft, voor twee, in bijzondere gevallen ten hoogste vier dagen en indien de betrokkene geen eigen huishouding heeft, voor ten hoogste twee dagen;

    • g. verhuizing anders dan in geval van verandering van standplaats: indien de betrokkene een eigen huishouding heeft, voor ten hoogste twee dagen per jaar;

    • h. het zoeken van een woning in geval van verandering van standplaats, voor ten hoogste twee dagen;

    • i. ondertrouw of de aangifte van het voornemen om een geregistreerd partnerschap aan te gaan, van de betrokkene, voor één dag;

    • j. burgerlijk of kerkelijk huwelijk of registratie van het partnerschap van de betrokkene, voor in totaal vier dagen, voor zover de huwelijksdag of -dagen of de dag van registratie van het partnerschap hier binnen vallen;

    • k. huwelijk of registratie van het partnerschap van bloed- of aanverwanten van de eerste of tweede graad, voor één dag of ten hoogste twee dagen, al naar gelang dit huwelijk of deze registratie van het partnerschap wordt gesloten in of buiten de woonplaats van de betrokkene;

    • l. ernstige ziekte van echtgenoot, ouders of kinderen, stief-, schoon- of pleegfamilieleden daaronder begrepen, voor ten hoogste twee weken, tenzij blijkens een over te leggen geneeskundige verklaring gedurende een langere termijn de voortdurende aanwezigheid van de betrokkene bij de zieke, anders dan ter verpleging, noodzakelijk is;

    • m. overlijden van de onder l bedoelde personen, voor vier dagen; van bloed- of aanverwanten in de tweede graad, voor twee dagen; van bloed- of aanverwanten in de derde of vierde graad, voor ten hoogste één dag; is de betrokkene in de twee laatstgenoemde gevallen belast met de regeling van de begrafenis of van de nalatenschap, dan wordt verlof verleend voor ten hoogste vier dagen;

    • n. bevalling van de echtgenote, voor ten hoogste twee dagen;

    • o. het 25-, 40- en 50-jarig ambts- of huwelijksjubileum dan wel jubileum van de registratie van het partnerschap van de betrokkene en het 25-, 40-, 50- en 60-jarig huwelijksjubileum dan wel jubileum van de registratie van het partnerschap van zijn ouders, stief-, schoon- of pleegouders daaronder begrepen, voor één dag;

    • p. kerkelijke bevestiging of eerste communie van de betrokkene, zijn echtgenote en kinderen, stief-, schoon- of pleegkinderen daaronder begrepen, voor één dag;

    • q. adoptie van een kind, voor ten hoogste vijf dagen; in geval van adoptie van een buitenlands kind wordt, indien verlof noodzakelijk is om de betrokkene in staat te stellen in het desbetreffende land het nodige te verrichten, éénmaal per geval van adoptie, verlof verleend voor de duur van de noodzakelijke reis- en verblijftijd tot ten hoogste zes weken;

    • r. het voldoen aan een verzoek van een commissie van beroep, als bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de Wet op het primair onderwijs, artikel 63, eerste lid, van de Wet op de expertisecentra, artikel 181, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs” [tekstcorrectie :“onderwijs”” moet zijn “onderwijs,”.] artikel 93 van de Wet op het hoger beroepsonderwijs, artikel 2.49 en 2.57 van de Wet op het cursorisch beroepsonderwijs, artikel 22 van het Besluit vormingswerk voor jeugdigen, artikel 64 van de Wet op de onderwijsverzorging en artikel 11 van de Kaderwet Volwasseneducatie 1991, van dit besluit, om als getuige of deskundige te worden gehoord, voor zover dit niet in vrije tijd kan geschieden en omzetting van dienst niet mogelijk is;

    • s. jeugd- en jongerenwerk als bedoeld in de door Onze Minister getroffen regeling, voor telkens ten hoogste 5 dagen, met dien verstande dat per schooljaar in totaal niet meer dan 10 dagen verlof worden verleend;

    • t. voor zover het betreft de betrokkene, bedoeld in artikel I-A1 onder e1: het vervullen van een stage in het kader van deelname aan een door Onze Minister aan te wijzen applicatiecursus basisonderwijs, voor twee dagen per schooljaar;

    • u. voor zover het betreft de betrokkene, bedoeld in artikel I-A1, onder e6: het volgen van een cursus, die naar het oordeel van het bevoegd gezag in het belang van de basiseducatie wordt geacht, en voor zover Onze minister op een verzoek van het betrokken bevoegd gezag instemmend heeft beschikt;

    • v. een calamiteit, waaronder wordt verstaan een plotseling optredende gebeurtenis, die uit zijn aard niet te voorzien is en waarvoor zonder uitstel maatregelen door betrokkene moeten worden genomen, voor ten hoogste een werkdag en maximaal 3 calamiteiten per jaar.

  • 2 Indien de in het eerste lid, onder d, genoemde omstandigheid zich voordoet en de betrokkene een vaste vergoeding ontvangt in verband met de aktiviteiten waarvoor hem verlof wordt verleend, wordt op zijn bezoldiging een inhouding toegepast over de tijd, dat hij het verlof geniet. Deze inhouding gaat hetgeen de betrokkene kan worden geacht te ontvangen als vaste vergoeding voor de aktiviteiten verricht gedurende de met het verlof overeenkomende tijd niet te boven.

  • 3 Indien de betrokkene er naar het oordeel van het bevoegd gezag niet in slaagt achteraf aannemelijk te maken dat er daadwerkelijk sprake is van een situatie als bedoeld in het eerste lid, onder v, kan het op het verlof betrekking hebbende salaris in mindering worden gebracht op het salaris, dan wel kan het verlof bij een betrokkene in de zin van hoofdstuk I-S, in mindering worden gebracht op het vakantieverlof.

Artikel I-C29a. Kort buitengewoon verlof in verband met nascholing

[Regeling vervallen per 18-06-2003]

Het bevoegd gezag verleent de betrokkene gedurende een door Onze minister te bepalen aantal dagen of uren kort buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging indien deze met toestemming van het bevoegd gezag deelneemt aan een door Onze Minister aan te wijzen nascholingscursus en voor zover zijn werkzaamheden daarmee samenvallen.

Artikel I-C30. Kort buitengewoon verlof (facultatief)

[Regeling vervallen per 18-06-2003]

In andere dan in artikel I-C29, eerste en tweede lid, bedoelde gevallen kan het bevoegd gezag de betrokkene bovendien kort buitengewoon verlof verlenen voor ten hoogste vier dagen per jaar, al dan niet met behoud van bezoldiging.

Artikel I-C31. Lang buitengewoon verlof (facultatief)

[Regeling vervallen per 18-06-2003]

  • 1 Het bevoegd gezag kan aan een betrokkene op diens verzoek uit het geheel of een deel van zijn werkzaamheden lang buitengewoon verlof verlenen. Indien dit verlof wordt verleend is het bepaalde in één van de artikelen I-C32, I-C33 of I-C34 van toepassing, al naar gelang het betreft verlof uitsluitend in het persoonlijk belang, mede in het algemeen belang, dan wel overwegend in het algemeen belang.

  • 2 Het verlof gaat niet eerder in dan nadat de betrokkene zich schriftelijk akkoord heeft verklaard met de voorwaarden waaronder het verlof wordt verleend.

  • 3 De voorwaarden bevatten in ieder geval een regeling met betrekking tot de betaling van door de betrokkene aan het bevoegd gezag verschuldigde premiebijdragen ter zake van pensioenen, vervroegde uittreding en sociale verzekeringen, volgens bij of krachtens dit besluit nader te stellen regels.

  • 4 Het verlof strekt zich naar evenredigheid geheel of gedeeltelijk uit over de schoolvakantie dan wel wordt het vakantieverlof naar evenredigheid verminderd.

  • 5 Op verzoek van de betrokkene kan het bevoegd gezag in geval van samenloop met andere vormen van verlof, niet zijnde vakantieverlof en in andere daarvoor in aanmerking komende gevallen het verleende verlof opschorten dan wel intrekken en op een ander tijdstip opnieuw verlenen.

  • 6 De voorschriften in dit artikel zijn niet van toepassing, indien met medewerking van alle betrokkenen het beoogde doel door een omzetting van dienst is te bereiken.

Artikel I-C32. Lang buitengewoon verlof in het persoonlijk belang

[Regeling vervallen per 18-06-2003]

Het verlof, bedoeld in artikel I-C31, dat uitsluitend strekt in het persoonlijk belang van de betrokkene, kan voor ten hoogste 6 maanden worden verleend en kan ten hoogste tweemaal voor ten hoogste 6 maanden worden verlengd. Dit verlof wordt verleend zonder behoud van bezoldiging.

Artikel I-C33. Lang buitengewoon verlof mede in het algemeen belang

[Regeling vervallen per 18-06-2003]

Het verlof, bedoeld in artikel I-C31, dat:

  • a. is aan te merken als studieverlof, dan wel,

  • b. ten doel heeft de betrokkene in de gelegenheid te stellen een andere functie te vervullen,

en dat naar het oordeel van Onze minister mede het algemeen belang dient, kan, onverminderd het bepaalde in de artikelen I-C34 en I-C35, voor ten hoogste 1 jaar worden verleend en kan ten hoogste tweemaal voor ten hoogste 1 jaar worden verlengd. Dit verlof wordt in beginsel verleend zonder behoud van bezoldiging.

Artikel I-C34. Lang buitengewoon verlof overwegend in het algemeen belang

[Regeling vervallen per 18-06-2003]

  • 1 Het verlof, bedoeld in artikel I-C31, dat ten doel heeft de betrokkene in de gelegenheid te stellen anders dan in vaste dienst een functie te vervullen:

    • a. in dienst van een volkenrechtelijke organisatie,

    • b. ten behoeve van de Nederlandse Antillen of Aruba,

    • c. als deskundige ten behoeve van een vreemde mogendheid,

    • d. in het kader van internationale hulpverlening aan ontwikkelingslanden, kan, indien Onze minister heeft verklaard, dat met de verlofverlening het algemeen belang in overwegende mate wordt gediend, voor ten hoogste drie jaren worden verleend en kan ten hoogste tweemaal voor ten hoogste 1 jaar worden verlengd. Dit verlof wordt in beginsel verleend zonder behoud van bezoldiging.

  • 2 Verlof verleend voor de vervulling van functies aan een instelling van onderwijs, door de regering van het ontvangende land in stand gehouden dan wel erkend, wordt in ieder geval geacht in overwegende mate het algemeen belang te dienen.

Artikel I-C35. Lang buitengewoon verlof voor politieke functies (imperatief)

[Regeling vervallen per 18-06-2003]

  • 1 De betrokkene die:

    • a. het lidmaatschap van de Tweede Kamer der Staten-Generaal,

    • b. de functie van lid van Gedeputeerde Staten van een provincie,

    • c. de functie van substituut-ombudsman,

    aanvaardt, geniet van rechtswege lang buitengewoon verlof, zonder behoud van bezoldiging.

  • 2 Aan de betrokkene die de functie van wethouder van een gemeente aanvaardt, verleent het bevoegd gezag op zijn verzoek voor het geheel of een deel van zijn werkzaamheden lang buitengewoon verlof zonder behoud van bezoldiging. Voor zover de uitoefening van de taak bij de instelling wordt geschaad, kan dit verlof door het bevoegd gezag onder goedkeuring van Onze minister ook eigener beweging worden verleend, mits de betrokkene te voren is gehoord.

Artikel I-C36. Afloop lang buitengewoon verlof

[Regeling vervallen per 18-06-2003]

  • 1 Indien de betrokkene na afloop van een hem verleend lang buitengewoon verlof, als bedoeld in de artikelen I-C31 tot en met I-C35, als gevolg van beperking van de formatieomvang van de instelling zijn werkzaamheden, mede gezien de afvloeiingsregeling, geheel of gedeeltelijk niet kan hervatten, vormt zulks een grond voor ontslag, respectievelijk vermindering van de taakomvang.

  • 2 De betrokkene die na afloop van een hem verleend lang buitengewoon verlof zijn werkzaamheden niet te bestemder tijd hervat, wordt voor de toepassing van dit besluit geacht te zijn ontslagen.

  • 3 Het tweede lid is niet van toepassing indien de betrokkene binnen een redelijke termijn aannemelijk maakt dat hij geldige redenen had zijn dienst niet te hervatten, in welk geval het verlof geacht wordt te zijn verlengd tot het tijdstip, waarop bedoelde redenen hebben opgehouden te bestaan.

Artikel I-C37. Borstkind

[Regeling vervallen per 18-06-2003]

Het bevoegd gezag verleent aan de vrouwelijke betrokkene die een borstkind heeft en die hiervan aan hem kennis heeft gegeven behoorlijke gelegenheid haar kind te zogen.

Artikel I-C38. Verlof in verband met overleg- en advieswerkzaamheden (imperatief)

[Regeling vervallen per 18-06-2003]

  • 1 Het bevoegd gezag verleent de betrokkene, indien daartoe volgens door Onze minister te geven nadere regels aanleiding bestaat, desgevraagd kort of lang buitengewoon verlof uit het geheel of een deel van zijn werkzaamheden voor:

    • a. het verrichten van werkzaamheden van rechtspositionele aard in of ten behoeve van commissies voor georganiseerd overleg als bedoeld in onderscheidenlijk de hoofdstukken IV-C, IV-E en IV-F van dit besluit en het Overlegbesluit onderwijspersoneel;

    • b. het verrichten van werkzaamheden ten behoeve van een in de Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid vertegenwoordigde centrale van verenigingen van ambtenaren of een bij zo’n centrale aangesloten vereniging waarvan hij lid is;

    • c. het op uitnodiging van een Centrale of vereniging als bedoeld onder b, als cursist deelnemen aan een cursus voor ten hoogste 6 dagen per twee schooljaren, voor zover omzetting van de dienst niet mogelijk is.

  • 2 Het bevoegd gezag verleent de betrokkene, indien daartoe volgens door Onze minister te geven nadere regels aanleiding bestaat, desgevraagd kort of lang buitengewoon verlof uit het geheel of een deel van zijn werkzaamheden voor:

    • a. het verrichten van werkzaamheden van onderwijskundige aard in of ten behoeve van de Centrale Commissie voor Onderwijsoverleg, dan wel één van de onder de Centrale Commissie voor Onderwijsoverleg ressorterende commissies voor onderwijsoverleg;

    • b. het verrichten van werkzaamheden ten behoeve van door Onze minister aan te wijzen adviescommissies.

  • 3 Het verlof, bedoeld in het eerste of het tweede lid, wordt verleend met behoud van bezoldiging. Omtrent de wijze waarop dit verlof wordt aangevraagd, de maximumduur en de omvang, alsmede de overige voorwaarden en gevolgen van dit verlof, geeft Onze minister nadere regels.

  • 4 In afwijking van het bepaalde in het derde lid wordt het verlof, bedoeld in het eerste lid, dat met name ten doel heeft de betrokkene in staat te stellen de functie van bezoldigd bestuurder van een onder b van dat lid bedoelde Centrale of vereniging te vervullen, voor ten hoogste twee jaren en zonder behoud van bezoldiging verleend.

  • 5 Indien op grond van het eerste of het tweede lid lang buitengewoon verlof wordt verleend, is ten aanzien van de afloop daarvan het bepaalde in artikel I-C36 van overeenkomstige toepassing.

Artikel I-C39. Buitengewoon verlof in verband met ouderschap (algemeen)

[Regeling vervallen per 18-06-2003]

  • 1 Het bevoegd gezag verleent de betrokkene desgevraagd buitengewoon verlof in verband met ouderschap. Het ouderschapsverlof wordt zonder behoud van bezoldiging verleend en wordt uitsluitend verleend aan de betrokkene van wie het dienstverband in het onderwijs ten minste twaalf maanden heeft geduurd op de ingangsdatum van het verlof. De aanvraag gaat vergezeld van bewijsstukken waarmee het recht op verlof en de omvang van dat recht worden aangetoond en wordt afgehandeld uiterlijk 4 weken nadat deze door het bevoegd gezag is ontvangen.

  • 2 Een betrokkene die als ouder in familierechtelijke betrekking staat totéé n kind heeft recht op 995 uur ouderschapsverlof. Indien een betrokkene als ouder tegelijkertijd tot meer dan één kind in een familierechtelijke betrekking staat, bestaat er ten aanzien van elk ander kind dan het eerste kind recht op 415 uur ouderschapsverlof.

  • 3 Een betrokkene die blijkens een verklaring uit de gemeentelijke basisadministratie op hetzelfde adres woont als één kind en met het oog op adoptie de verzorging en opvoeding van dat kind op zich heeft genomen, heeft recht op 995 uur ouderschapsverlof. Indien een betrokkene tegelijkertijd de verzorging en opvoeding van meer dan één kind op zich heeft genomen, bestaat er ten aanzien van elk ander kind recht op 415 uur ouderschapsverlof.

  • 4 Een betrokkene die blijkens een verklaring uit de gemeentelijke basisadministratie op hetzelfde adres woont als één of meer kinderen en duurzaam de verzorging en opvoeding van dat kind of die kinderen als eigen kind of kinderen op zich heeft genomen, heeft recht op 995 uur ouderschapsverlof.

  • 5 Voor de betrokkene die is benoemd in een betrekking met een omvang die afwijkt van een normbetrekking wordt het ouderschapsverlof naar evenredigheid van de werktijdfactor berekend en rekenkundig afgerond op hele uren.

  • 6 Geen recht op ouderschapsverlof bestaat na de datum waarop een kind de leeftijd van acht jaren heeft bereikt.

  • 7 Het ouderschapsverlof wordt opgenomen gedurende een aaneengesloten periode van ten hoogste één jaar. In afwijking van de vorige volzin kan een betrokkene het bevoegd gezag vragen het ouderschapsverlof te kunnen opnemen over een langere periode dan één jaar. Het bevoegd gezag stemt in met het verzoek tenzij gewichtige redenen zich daartegen verzetten.

  • 8 Voor een betrokkene, bedoeld in het tweede dan wel derde lid, geldt het zevende lid telkens per kind.

  • 9 Een betrokkene vraagt het ouderschapsverlof schriftelijk aan, ten minste acht weken voor het gewenste tijdstip van ingang van het verlof en onder opgave van de periode, het aantal verlofuren per week en de spreiding daarvan over de week. Zodra dat mogelijk is, deelt de betrokkene ook de naam en geboortedatum mee van het kind of de kinderen waarvoor ouderschapsverlof wordt gevraagd. De betrokkene kan de tijdstippen van ingang en einde van het ouderschapsverlof afhankelijk stellen van de datum van bevalling, van het einde van het bevallingsverlof of van de aanvang van de verzorging.

  • 10 Het bevoegd gezag kan, na overleg met de betrokkene, de spreiding van de verlofuren over de week op grond van gewichtige redenen wijzigen, tot vier weken voor het beoogde tijdstip van ingang van het ouderschapsverlof.

  • 11 Het bevoegd gezag stemt in met een verzoek van de betrokkene om het ouderschapsverlof niet op te nemen of niet voort te zetten op grond van onvoorziene omstandigheden, tenzij gewichtige redenen zich hiertegen verzetten. Het bevoegd gezag beslist uiterlijk vier weken nadat het verzoek is gedaan, in voorkomend geval onder opgave van de gewichtige redenen. In het geval dat het ouderschapsverlof met toepassing van de eerste volzin na het tijdstip van ingang daarvan niet wordt voortgezet, vervalt het recht op het overige deel van dat verlof tenzij het verlof wegens ziekte van de betrokkene op zijn verzoek wordt opgeschort.

§ 7. Verlof in verband met arbeidsduurverkorting

[Regeling vervallen per 18-06-2003]

Artikel I-C41. Verlof i.v.m. arbeidsduurverkorting

[Regeling vervallen per 18-06-2003]

  • 1 Voor de betrokkene die is benoemd in een normbetrekking geldt op jaarbasis een arbeidsduur van 1710 uren respectievelijk 1790 uren, waarbij aanspraak bestaat op 51 uren respectievelijk 131 uren verlof.

  • 2 Voor de betrokkene die is benoemd in een betrekking met een omvang van minder dan een normbetrekking wordt het verlof, bedoeld in het eerste lid, naar evenredigheid van de werktijdfactor berekend en rekenkundig afgerond op hele uren.

  • 3 Het verlof, bedoeld in het eerste lid, wordt in gehele werkdagen opgenomen, met dien verstande dat een restant dat kleiner is dan een gehele werkdag voor een gedeelte van een werkdag wordt genoten. Tenzij het dienstbelang zich daartegen verzet, kan het verlof op verzoek van betrokkene anders dan in gehele werkdagen worden verleend.

  • 4 Teneinde voor een betrokkene als bedoeld in hoofdstuk I-Q, hoofdstuk I-R, artikel I-S203 en artikel I-S303, het verbruik van het verlof, bedoeld in het eerste en tweede lid, te berekenen, wordt de in het eerste en het tweede lid bedoelde verlofaanspraak uitgedrukt in lesgevende taken, lesgebonden taken of behandeltaken en wel door de in het eerste lid bedoelde verlofaanspraak bij een arbeidsduur op jaarbasis van 1710 uren vast te stellen op 31 uren en bij een arbeidsduur op jaarbasis van 1790 uren op 80 uren. Vervolgens wordt voor elk dagdeel dat een betrokkene als bedoeld in hoofdstuk I-Q, hoofdstuk I-R, artikel I-S203 en artikel I-S303, verlof geniet op grond van dit artikel, de verlofaanspraak van betrokkene verminderd met het aantal uren dat op de betreffende dagdelen in de vier hoogste groepen wordt lesgegeven.

  • 5 Na verkregen instemming van het decentraal georganiseerd overleg kunnen van het vierde lid afwijkende afspraken worden gemaakt.

  • 6 Het bevoegd gezag en betrokkene maken afspraken over het tijdstip waarop het verlof, bedoeld in dit artikel, wordt opgenomen. Indien geen overeenstemming wordt bereikt over het tijdstip van opnemen van het verlof, beslist het bevoegd gezag. Voor de betrokkene die is benoemd in een functie als bedoeld in hoofdstuk I-S met uitzondering van een functie als bedoeld in artikel I-S203 of artikel I-S303 geldt dat 51 uur van het verlof op grond van dit artikel op verzoek van betrokkene buiten de schoolvakanties wordt verleend en wordt vermeld in de werktijdenregeling, bedoeld in artikel I-S105, tweede lid.

  • 7 Onder door Onze minister te stellen voorwaarden kan het verlof, bedoeld in dit artikel, worden opgenomen in een later schooljaar.

Artikel I-C42. Verlof in verband met niet genoten arbeidsduurverkorting onderwijsgevend personeel

[Regeling vervallen per 18-06-2003]

  • 1 Tot een nader door Onze Minister te bepalen datum kan aan de betrokkene behorend tot het onderwijsgevend personeel die op zijn verzoek geen gebruik maakt van de voor hem geldende arbeidsduurverkorting door een verlaging van de normbetrekking met ingang van 1 augustus 1991, na een periode van minimaal 4 jaar en maximaal 8 jaar verlof worden verleend, waarvan de tijdsduur overeenkomt met de tijd van de niet genoten arbeidsduurverkorting.

  • 2 Het in het eerste lid bedoelde verlof wordt vermeerderd met extra verlof waarvan de tijdsduur overeenkomt met een percentage van de niet genoten arbeidsduurverkorting.

  • 3 Onze Minister geeft nadere voorschriften voor de toepassing van het in dit artikel bedoelde verlof.

Hoofdstuk I-D. Verlof wegens militaire dienst

[Regeling vervallen per 18-06-2003]

Artikel I-D1. Begripsbepalingen

[Regeling vervallen per 18-06-2003]

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a. burgerlijke beloning: de bezoldiging, bedoeld in artikel I-A1, onder j;

  • b. militaire beloning: hetgeen als zodanig door Onze Ministers van Defensie en Financiën is aangemerkt.

Artikel I-D2. Algemeen

[Regeling vervallen per 18-06-2003]

  • 1 De betrokkene die ingevolge wettelijke verplichting op grond van de Kaderwet dienstplicht als militair in werkelijke dienst is, geniet van rechtswege verlof.

  • 2 Hij behoudt tijdens dit verlof zijn burgerlijke beloning, voor zover de bepalingen van dit hoofdstuk hem daarop aanspraak geven.

  • 3 Op de betrokkene die is benoemd in tijdelijke dienst, zijn de bepalingen van dit hoofdstuk slechts van toepassing, zolang hij aan de instelling is verbonden.

  • 4 Op de betrokkene, die is benoemd in één of meer betrekkingen die elk voor zich kleiner zijn dan de omvang van een normbetrekking, zijn de voorschriften in de artikelen I-D3 en I-D7 van toepassing naar evenredigheid van:

    • a. de omvang van de betrekking die kleiner is dan de omvang van een normbetrekking ten opzichte van de totale omvang van de betrekkingen;

    • b. - ingeval de totale omvang van de betrekkingen kleiner is dan een normbetrekking - die omvang van de betrekking die kleiner is dan de omvang van een normbetrekking ten opzichte van de normbetrekking.

Artikel I-D3. Verlof wegens opleiding en oefening

[Regeling vervallen per 18-06-2003]

De betrokkene die ingevolge wettelijke verplichting voor opleiding en oefening als militair in werkelijke dienst is, geniet de aan zijn betrekking verbonden burgerlijke beloning tot een bedrag, gelijk aan het op hem te verhalen gedeelte van de pensioenbijdrage en de Vut-bijdrage ingevolge de regels van het bestuur VUT-fonds met betrekking tot financiering VUT-aanspraken.

Artikel I-D4. Verlof wegens herhalingsoefening

[Regeling vervallen per 18-06-2003]

  • 1 De belanghebbende die voor een herhalingsoefening als militair in werkelijke dienst is, geniet de aan zijn betrekking verbonden burgerlijke beloning, voor zover deze meer bedraagt dan zijn militaire beloning.

  • 2 Voor de toepassing van het eerste lid wordt de militaire beloning verminderd met een eventueel bedrag wegens genot van voeding en huisvesting.

  • 3 Voor de toepassing van dit hoofdstuk worden met herhalingsoefening gelijkgesteld:

    • a. het in dienst komen dan wel het in aansluiting aan een herhalingsoefening langer in dienst blijven voor een onderzoek omtrent een strafbaar feit of een krijgstuchtelijk vergrijp, waarvan de militair wordt verdacht of beklaagd;

    • b. het in dienst komen dan wel het in aansluiting aan een herhalingsoefening langer in dienst blijven teneinde rekening en verantwoording af te leggen van gevoerd beheer;

    • c. het in dienst komen om gehoord te worden omtrent een bij de Kroon of bij Onze Minister van Defensie ingediend bezwaarschrift;

    • d. het in aansluiting aan een herhalingsoefening langer in dienst blijven wegens:

      • 1. ziekte;

      • 2. net niet tijdig bereiken van de vereiste graad van geoefendheid als gevolg van ziekte;

      • 3. het heersen of geheerst hebben van een besmettelijke ziekte;

    • e. hetgeen voorts door Onze Minister van Defensie als zodanig is aangemerkt.

Artikel I-D5. Verlof wegens opkomst in bijzondere gevallen

[Regeling vervallen per 18-06-2003]

  • 1 Gedurende 2 weken na zijn opkomst in werkelijke dienst geniet de betrokkene de volle aan zijn betrekking verbonden burgerlijke beloning indien hij bij zijn opkomst in werkelijke dienst anders dan voor herhalingsoefening de eerste 12 maanden van de opleiding en oefening of zoveel korter als deze opleiding en oefening duurt reeds in werkelijke dienst heeft doorgebracht.

  • 2 Na afloop van de in het eerste lid bedoelde termijn is het bepaalde in artikel I-D3, van toepassing.

Artikel I-D6. Verlof tijdens vakantieverlof

[Regeling vervallen per 18-06-2003]

Voor zover de werkelijke dienst, niet zijnde de opleiding en oefening, wordt vervuld tijdens zijn vakantieverlof, geniet de betrokkene de volle aan zijn betrekking verbonden burgerlijke beloning.

Artikel I-D7. Overeenkomstige toepassing

[Regeling vervallen per 18-06-2003]

  • 1 Het bepaalde in dit hoofdstuk is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de betrokkene die:

    • a. is te werk gesteld in de zin van artikel 9 van de Wet gewetensbezwaren militaire dienst (Stb. 1962, 370);

    • b. op grond van een verbintenis bij het Korps Nationale Reserve in werkelijke dienst is;

    • c. op grond van een verbintenis bij het reservepersoneel der krijgsmacht als militair in werkelijke dienst is;

    • d. op grond van een verbintenis als vrijwilliger in de zin van artikel 2, eerste lid onder a of b, van de Rechtstoestandregeling reserve-politie (Stb. 1964, 473) of van een overeenkomstige verbintenis als bedoeld in de artikelen 53 en 54 van die regeling in werkelijke dienst is;

    • e. op grond van een tijdelijke verbintenis als legeraalmoezenier, legerpredikant of anderszins als geestelijk verzorger in werkelijke dienst is;

    • f. op grond van een verbintenis als monumentenwachter in de zin van het Besluit Monumentenwacht (Stb. 1964, 477) in werkelijke dienst is;

    • g. op grond van een andere bijzondere verbintenis in werkelijke of daarmee gelijk te stellen dienst is, indien dit bij koninklijk besluit is bepaald.

  • 2 De betrokkenen, bedoeld in het eerste lid onder d en e, worden gelijkgesteld met de betrokkene, die voor een herhalingsoefening als militair in werkelijke dienst is.

Hoofdstuk I-E. Verlof en aanspraken wegens ziekte

[Regeling vervallen per 18-06-2003]

Hoofdstuk I-F. Rechten van nabestaanden bij overlijden

[Regeling vervallen per 18-06-2003]

Artikel I-F1. Begripsbepalingen

[Regeling vervallen per 18-06-2003]

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a. overledene: hij, die op de dag van zijn overlijden betrokkene was.

  • b. uitkeringsbasis:

    • 1. in het geval, bedoeld onder a1:

      de tot een maandbedrag herleide bezoldiging welke voor de betrokkene gold op de dag van overlijden, vermeerderd met het bedrag van de vakantie-uitkering over de desbetreffende maand, met dien verstande dat de overledene die werkzaam was aan een instelling voor voortgezet onderwijs met een cursusduur van minder dan 12 maanden, voor de toepassing van dit hoofdstuk geacht wordt zijn totale jaarlijkse bezoldiging te hebben ontvangen in 12 gelijke maandelijkse termijnen;

  • c. bevoegd gezag: voor wat betreft:

    • 1. een betrokkene als bedoeld onder a1: het bevoegd gezag, bedoeld in artikel I-A1, onder f;

    • 2. een gewezen betrokkene als bedoeld onder a2 en a3: Onze minister.

Artikel I-F2. Nabestaanden

[Regeling vervallen per 18-06-2003]

  • 1 In aanmerking voor een uitkering bij overlijden komen in navolgende rangorde:

    • a. de weduwe of weduwnaar, van wie de overledene niet duurzaam gescheiden leefde;

    • b. de minderjarige kinderen van de overledene;

    • c. de meerderjarige kinderen, ouders, broers of zusters voor wie de overledene kostwinner was.

  • 2 Onder kinderen in de zin van het eerste lid worden mede begrepen natuurlijke kinderen en kinderen voor wie de overledene de pleegouderlijke zorg droeg. Onder pleegouderlijke zorg wordt verstaan de zorg voor het onderhoud en de opvoeding van het kind als was het een eigen kind, onafhankelijk van enige verplichting daartoe of van het genieten van een vergoeding daarvoor.

Artikel I-F3. Bedrag en uitbetaling

[Regeling vervallen per 18-06-2003]

  • 1 De uitkering bij overlijden is gelijk aan het bedrag dat gevormd wordt door de uitkeringsbasis met 3 te vermenigvuldigen.

  • 2 Het bedrag, bedoeld in het eerste lid, wordt zo spoedig mogelijk, in ieder geval binnen een maand na het overlijden, door het bevoegd gezag uitgekeerd.

Artikel I-F4. Gebruik van de dienstwoning

[Regeling vervallen per 18-06-2003]

  • 1 Gedurende de maand van het overlijden en de volgende drie maanden behouden de achterblijvende gezinsleden het recht op het gebruik van de dienstwoning waarin zij met de overledene woonden.

  • 2 Indien door de overledene voor het gebruik van de dienstwoning of voor het verbruik van verwarming, gas, elektriciteit en water een vergoeding verschuldigd was, voldoen de achtergebleven gezinsleden deze over de tijd, gedurende welke zij het gebruik van de dienstwoning behouden.

Artikel I-F5. Verrekening met andere uitkeringen

[Regeling vervallen per 18-06-2003]

  • 1 Indien de nabestaanden, bedoeld in artikel I-F2, aanspraak hebben op een overlijdensuitkering als bedoeld in artikel 1639l, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek, wordt de uitkering bij overlijden bedoeld in dit hoofdstuk slechts uitbetaald, voor zover deze de eerstgenoemde uitkering te boven gaat.

  • 2 In geval van overlijden als militair in werkelijke dienst wordt de uitkering bij overlijden verminderd met het bedrag van de overeenkomstige uitkering, die uit hoofde van militaire dienst ter zake wordt gedaan.

  • 3 In geval van overlijden als gewezen betrokkene, bedoeld in artikel I-F1, onder a3, wordt de uitkering bij overlijden verminderd met het bedrag van de uitkering waarop de nabestaanden van de gewezen betrokkene ter zake van diens overlijden aanspraak kunnen maken krachtens artikel Q6 van de pensioenwet dan wel krachtens enige wettelijk voorgeschreven verzekering wegens ziekte of arbeidsongeschiktheid.

Artikel I-F6. Vermindering wegens reeds genoten inkomsten

[Regeling vervallen per 18-06-2003]

Op de ingevole de voorgaande artikelen berekende uitkering bij overlijden wordt de reeds vóór zijn overlijden aan de betrokkene uitbetaalde bezoldiging over een na zijn overlijden gelegen tijdvak, in mindering gebracht.

Artikel I-F7. Geen nabestaanden

[Regeling vervallen per 18-06-2003]

Indien de overledene geen nabestaanden als bedoeld in artikel I-F2 nalaat, kan het bedrag, bedoeld in artikel I-F3, door het bevoegd gezag geheel of gedeeltelijk worden uitgekeerd voor de betaling van de kosten van de laatste ziekte en van de lijkbezorging, voor zover de nalatenschap voor de betaling van die kosten ontoereikend is.

Hoofdstuk I-G. Afvloeiingsregeling

[Regeling vervallen per 18-06-2003]

Artikel I-G1. Algemeen

[Regeling vervallen per 18-06-2003]

Ontslag op grond van opheffing van de instelling of de betrekking dan wel wegens zodanige verandering in de inrichting of de dienst van de instelling dat de werkzaamheden van een of meer betrokkenen overbodig worden, geschiedt aan de hand van een afvloeiingsregeling.

Artikel I-G2. Vaststelling

[Regeling vervallen per 18-06-2003]

  • 1 Het bevoegd gezag stelt zo spoedig mogelijk, doch in ieder geval binnen drie maanden na de datum waarop dit besluit voor de instelling van toepassing is geworden, een afvloeiingsregeling vast voor het personeel in vaste dienst, waarin de belangen van de instelling en van de betrokkenen zoveel mogelijk gelijkelijk in acht worden genomen. Het bevoegd gezag kan deze taak overdragen aan de vereniging van instellingsbesturen waarbij de instelling is aangesloten.

  • 2 De regeling wordt niet vastgesteld dan nadat met verenigingen als bedoeld in artikel 64 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 66 van de Wet op de expertisecentra, artikel 184 van de Wet op het voortgezet onderwijs” [tekstcorrectie :“onderwijs”” moet zijn “onderwijs,”.] artikel 2.51 en 2.59 van de Wet op het cursorisch beroepsonderwijs, artikel 20 van het Besluit vormingswerk voor jeugdigen, artikel 61 van de Wet op de onderwijsverzorging of artikel 9 van de Kaderwet volwasseneneducatie dan wel verenigingen van het aan de instellingen, bedoeld in artikel I-A1, onder d6 en d7, verbonden personeel, voor zover deze hun werkzaamheden uitstrekken over het aan zodanige instellingen verbonden personeel, overleg is gepleegd.

  • 3 Bij samenvoeging stelt het bevoegd gezag een afvloeiingsregeling vast met inachtneming van het bepaalde in het eerste en tweede lid. Van de in de eerste volzin bedoelde afvloeiingsregeling dient een overgangsregeling deel uit te maken. In de overgangsregeling is vastgelegd op welke wijze op het moment van samenvoeging de afvloeiingsvolgorden, zoals vastgesteld aan de bij de samenvoeging betrokken scholen tot één volgorde worden gemaakt.

  • 4 Bij omzetting van een benoeming in een bestuursbenoeming stelt het bevoegd gezag een afvloeiingsregeling vast met inachtneming van het bepaalde in het eerste en tweede lid. Van de in de eerste volzin bedoelde afvloeiingsregeling dient een overgangsregeling deel uit te maken. In de overgangsregeling wordt een voorziening geboden voor het reeds aan de instelling benoemde personeel dat geen omzetting van de benoeming wenst.

  • 5 Ter vermijding van kennelijke onbillijkheid en wanneer het belang van de instelling dit kennelijk vereist, kan bij de verlening van ontslag van de vastgestelde afvloeiingsregeling worden afgeweken, met dien verstande, dat indien de omvang van de voorgenomen afvloeiing daartoe aanleiding geeft, deze geschiedt naar een bepaald vooraf vastgesteld en aan de betrokkenen kenbaar gemaakt plan.

Artikel I-G3. Tervisielegging

[Regeling vervallen per 18-06-2003]

Het bevoegd gezag draagt er zorg voor dat de regeling steeds op een voor de betrokkenen toegankelijke plaats ter inzage in de instelling beschikbaar is.

Hoofdstuk I-H. Uitkeringen bij ontslag

[Regeling vervallen per 18-06-2003]

Hoofdstuk I-J. Verplaatsingskosten

[Regeling vervallen per 18-06-2003]

Artikel I-J1. Begripsbepalingen

[Regeling vervallen per 18-06-2003]

  • 1 In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

    • a. betrokkene: de betrokkene bedoeld in artikel I-A1 onder e1, e2, e4, e5, e6, e7, e10, e12 tot en met e18;

    • b. instelling: de instelling, bedoeld in artikel I-A1, onder d1, d2, d4, d5, d6, d7, d10, d12 tot en met d18;

    • c. hoofdinstelling: indien de betrokkene werkzaam is aan:

      • - één instelling: de desbetreffende instelling;

      • - twee of meer instellingen: de instelling waaraan hij de meeste tijd werkzaam is;

      • - twee of meer instellingen waaraan hij dezelfde tijd werkzaam is: de instelling met de kleinste afstand tot de woning van betrokkene.

    • d. standplaats: de gemeente of het met name bekende afzonderlijk liggend deel van die gemeente, waarin door belanghebbende voor de hoofdinstelling de meeste werkzaamheden worden verricht. Indien door belanghebbende voor de hoofdinstelling in verschillende gemeenten evenveel werkzaamheden worden verricht: de gemeente of het met name bekende afzonderlijk liggend deel van die gemeente, met de kleinste afstand tot de woning van belanghebbende;

    • e. standplaatsbetrekking: een betrekking of een combinatie van betrekkingen met een omvang van tenminste het 6/10 deel van de normbetrekking;

    • f. gebouw: de plaats waar de belanghebbende zijn werkzaamheden verricht;

    • g. plaats van tewerkstelling: het gebouw van de hoofdinstelling in de standplaats waar belanghebbende werkzaam is. Wanneer in de standplaats binnen de hoofdinstelling sprake is van meerdere gebouwen is de plaats van tewerkstelling het gebouw waar belanghebbende de meeste werkzaamheden verricht. Wanneer in de standplaats binnen de hoofdinstelling sprake is van meerdere gebouwen, waar door belanghebbende evenveel werkzaamheden worden verricht, wordt het gebouw met de kleinste afstand tot de woning van belanghebbende als plaats van tewerkstelling aangemerkt. Indien de uitoefening van de functie van belanghebbende aan de hoofdinstelling zich uitstrekt over een meer of minder omvangrijk geografisch gebied (rayon of regio): de door het bevoegde gezag aangewezen plaats;

    • h. woonplaats: de gemeente of het met name bekende afzonderlijk liggend deel van die gemeente, waar de belanghebbende metterwoon is gevestigd;

    • i. zone: de eenheid waarin het bus- en tramlijnennet is verdeeld en die de basis vormt van de strippenkaart in het stad- en streekvervoer;

    • j. jaarbezoldiging: de bezoldiging of de som van de bezoldigingen in de maand van verhuizen, tot ten hoogste de bezoldiging verbonden aan een normbetrekking vermeerderd met het percentage van de vakantieuitkering met inachtneming van het minimumbedrag, in voorkomende gevallen verhoogd met:

      • 1. een eventueel in die maand genoten uitkering als bedoeld in het Besluit werkloosheid onderwijs- en onderzoekpersoneel, alsmede de daarmede overeenkomende uitkeringsregelingen, als door Onze minister aan te geven;

      • 2. een eventueel in die maand genoten uitkering krachtens dan wel overeenkomstig de Regeling uitkering wegens functioneel leeftijdsontslag of de Uitkeringswet gewezen militairen, zoals deze uitkering is of zou zijn vastgesteld indien de leeftijd van 50 jaar nog niet is of zou zijn bereikt; een en ander herleid tot een jaarbedrag;

    • k. gezamenlijke jaarbezoldiging: de jaarbezoldiging vermeerderd met de inkomsten onder welke benaming dan ook genoten, door de echtgenoot die geen belanghebbende is;

    • l. berekeningstijdstip

      • 1e. de datum waarop de belanghebbende verhuist;

      • 2e. indien de belanghebbende verhuist voor de datum dat de functie feitelijk wordt vervuld, de datum van ingang van het werkzaam zijn in een standplaatsbetrekking;

    • m. voor het eerst in diensttreden: in dienst treden bij een instelling anders dan in geval van een overgang binnen een maand:

      • 1e. van de ene naar een andere instelling,

      • 2e. van de overheid naar een instelling, terwijl de tijd gedurende welke een ontslaguitkering wordt genoten niet als een onderbreking tussen beide benoemingen wordt beschouwd;

    • n. verplaatsing: verandering van de standplaats van de belanghebbende in opdracht van het bevoegd gezag;

    • o. gezinsleden: de echtgeno(o)t(e) van de belanghebbende en de eigen kinderen, stief- en pleegkinderen die deel uitmaken van het gezin;

    • p. dienstwoning: de door het bevoegd gezag aan de belanghebbende in verband met de uitoefening van de functie ter bewoning aangewezen woning, waarvoor van rijkswege een tegemoetkoming in de stichtingskosten of onderhoudskosten aan het bevoegd gezag is verleend;

    • q. dienstreis: de reis, welke, anders dan bedoeld in artikel I-J9, in het belang van het onderwijs dan wel van de instelling en in opdracht van het bevoegd gezag in of buiten de standplaats wordt gemaakt;

Artikel I-J2. Standplaatsbetrekking bij vervangingswerkzaamheden en contractactiviteiten

[Regeling vervallen per 18-06-2003]

Voor het ontstaan van een standplaatsbetrekking blijven vervangingswerkzaamheden en werkzaamheden die voor een periode van drie of minder aaneengesloten schooljaren aan een belanghebbende zijn toegekend in het kader van contractactiviteiten, buiten beschouwing.

Artikel I-J3. Aanspraak op tegemoetkoming in verhuiskosten