Algemeen militair ambtenarenreglement

Geraadpleegd op 12-10-2024.
Geldend van 12-02-2021 t/m 17-02-2023

Besluit van 25 februari 1982, houdende regelen betreffende de rechtstoestand van de militaire ambtenaren van de krijgsmacht

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Defensie, C. L. J. van Lent van 25 mei 1981, nr. PP81/091/1244;

Overwegende, dat het wenselijk is de bepalingen inzake de rechtstoestand van de militaire ambtenaren van de krijgsmacht aan te passen aan de thans dienaangaande bestaande inzichten en opvattingen;

Gelet op artikel 68 van de Grondwet (Stb. 1972, 193), artikel 125 van de Ambtenarenwet 1929 (Stb. 530), artikel 12 van de Militaire Ambtenarenwet 1931 (Stb. 519) en artikel 2 van de Wet voor het reserve-personeel der krijgsmacht (Stb. 1954, 576);

De Raad van State gehoord (advies van 5 oktober 1981, nr. 810923/16);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Defensie, J. van Houwelingen van 18 februari 1982, nr. PP81/094/403;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Betekenis van uitdrukkingen

  • 1 In dit besluit en de daarop rustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a. Onze Minister

      Onze Minister van Defensie;

    • b. militair

      de militaire ambtenaar in de zin van artikel 1, eerste en tweede lid, van de Militaire Ambtenarenwet 1931;

    • c. militair in werkelijke dienst – tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald – de militair die:

      • 1. is aangesteld bij het beroepspersoneel, tenzij hij op non-activiteit is gesteld of hem buitengewoon verlof van lange duur is verleend;

      • 2. behoort tot het reservepersoneel en als zodanig feitelijk onder de wapenen is;

    • d. officiersrang

      de rang van luitenant ter zee der 3e klasse of van tweede-luitenant of een hogere rang;

    • e. operationeel commando:

      de Koninklijke marine, de Koninklijke landmacht, de Koninklijke luchtmacht en de Koninklijke marechaussee;

    • f. militaire inkomsten

      alle beloningen in geld waarop de militair aanspraak kan maken krachtens de voor hem geldende bezoldigingsregeling of bezoldigingsregelingen, en krachtens de ter uitvoering van deze regeling of regelingen gegeven voorschriften;

    • g. initiële opleiding

      de opleiding als genoemd in artikel 13, eerste lid;

    • h. de commandant operationeel commando

      de Commandant Zeestrijdkrachten, de Commandant Landstrijdkrachten, de Commandant Luchtstrijdkrachten, de Commandant Koninklijke Marechaussee, voor het desbetreffende commando;

    • i. hoofd defensieonderdeel

      • 1°. de Secretaris-Generaal, voor zover het betreft de Bestuursstaf;

      • 2°. de commandant operationeel commando voor het desbetreffende commando;

      • 3°. de directeur van de Defensie Materieel Organisatie, voor zover het betreft de Defensie Materieel Organisatie, met uitzondering van het deel ondergebracht in de Bestuursstaf;

      • 4°. de commandant van het Commando Dienstencentra, voor zover het betreft het Commando Dienstencentra.

    • j. de commandant

      een bij ministeriële regeling aan te wijzen functionaris;

    • k. doorstroombesluit:

      een besluit, als bedoeld in artikel 31, waarmee de militair wordt medegedeeld dat de loopbaan bij Defensie al dan niet wordt voortgezet;

    • l. fase één:

      de periode waarin de aan de aanstelling verbonden verplichting als bedoeld in artikel 12k, eerste en tweede lid, van de Militaire ambtenarenwet 1931, juncto artikel 7 van dit besluit, van toepassing is;

    • m. fase twee:

      de periode van de datum waarop fase één eindigt tot en met de datum waarop het doorstroombesluit in werking treedt, respectievelijk de periode na inwerkingtreding van een doorstroombesluit indien hierin wordt bepaald dat de loopbaan bij Defensie niet wordt voortgezet;

    • n. fase drie:

      de periode na inwerkingtreding van een doorstroombesluit waarin wordt bepaald dat de loopbaan bij Defensie wordt voortgezet;

    • o. effectieve rang:

      het bekleden van een rang anders dan titulair of tijdelijk;

    • p. onderofficier:

      de militair ingedeeld bij de Koninklijke marine met de rang van korporaal, sergeant, sergeant-majoor of adjudant-onderofficier, de militair ingedeeld bij de Koninklijke landmacht, luchtmacht en marechaussee met de rang van sergeant, sergeant der eerste klasse, wachtmeester, wachtmeester der eerste klasse, sergeant-majoor, opperwachtmeester of adjudant-onderofficier;

    • q. maximum looptijd:

      het aantal jaren dat een militair maximaal in een bepaalde rang of stand mag doorbrengen;

    • r. functie:

      een samenstel van taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden.

    • s. functietoewijzing:

      de aanwijzing van een militair voor het vervullen van een functie;

    • t. rang:

      een militaire rang en stand of klasse, voor zover niet titulair toegekend;

    • u. functionele chef:

      de functionaris onder wiens directe toezicht en rechtstreekse leiding de toegewezen functie wordt vervuld, dan wel die als zodanig door het hoofd defensieonderdeel is aangewezen;

    • v. passende functie

      een functie als bedoeld in artikel 53b;

    • w. pensioengerechtigde leeftijd: tenzij in dit besluit anders wordt vermeld, de pensioengerechtigde leeftijd die voor de militair geldt op grond van artikel 7a van de Algemene Ouderdomswet.

  • 2 Voor de toepassing van dit besluit wordt mede begrepen onder «rang», «stand» of «klasse»: de bij het koninklijk besluit van 20 juni 1956 (Stb. 361) met die rang, stand of klasse gelijkgestelde rang, stand of klasse.

  • 3 In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt mede verstaan onder:

    • a. echtgenote of echtgenoot

      • 1°. de geregistreerde partner;

      • 2°. degene die door de militair als partner is aangemeld bij de Stichting pensioenfonds ABP en door het bestuur van dat fonds als zodanig is aangemerkt, op voorwaarde dat de militair een bewijs van die aanmelding heeft overlegd aan de commandant;

    • b. huwelijk

      • 1°. geregistreerd partnerschap;

      • 2°. het samenleven met de partner die door de militair als zodanig is aangemeld bij de Stichting pensioenfonds ABP en door het bestuur van dat fonds als zodanig is aangemerkt.

  • 4 De gelijkstellingen, bedoeld in het derde lid, onderdeel a, onder 2° en onderdeel b, onder 2° eindigen op de dag waarop de aanmelding van het partnerpensioen door het Stichting Pensioenfonds ABP wordt doorgehaald. De militair meldt die doorhaling aan de commandant, waarbij hij een afschrift van de mededeling van die doorhaling verstrekt.

  • 6 Voor de toepassing van de hoofdstukken en artikelen, genoemd in het vijfde lid, wordt voor de geestelijk verzorger als genoemd in het vijfde lid in voorkomend geval onder hoofd defensieonderdeel verstaan: de commandant van het Commando Dienstencentra.

  • 7 Op degene die is aangesteld in burgerlijke openbare dienst om bij de krijgsmacht als geestelijk verzorger niet doorlopend werkzaam te zijn, is het vijfde lid van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat hij in voorkomend geval wordt mede begrepen onder het reservepersoneel.

Artikel 2. Afwijking van dit besluit

Onze Minister kan voorts bijzondere regelen, die afwijken van dit besluit, vaststellen ten aanzien van militairen die tewerkgesteld zijn:

  • a. onder leiding of toezicht van een orgaan van de Verenigde Naties;

  • b. bij of ten behoeve van een bondgenootschappelijk orgaan of bondgenootschappelijke strijdkrachten;

  • c. ten behoeve van operaties in het kader van internationale overeenkomsten of andere verplichtingen door Nederland aangegaan.

  • d. buiten het Ministerie van Defensie, anders dan in de gevallen, bedoeld onder a, b en c,

met dien verstande dat de bevoegdheid tot afwijken niet geldt met betrekking tot aangelegenheden, geregeld in de hoofdstukken 2, 4, 5 en 6.

Artikel 3. Ter inzage leggen van dit besluit

De commandant draagt er zorg voor dat een of meer exemplaren van dit besluit en van alle overige voorschriften betreffende de rechtstoestand van de militair steeds bij de eenheid of het onderdeel, waartoe de militair behoort, ter inzage aanwezig zijn.

Artikel 3a. Mandaatverlening

De bevoegdheid tot het vaststellen van ministeriële regelingen als bedoeld in de hoofdstukken 2 tot en met 12 kan door Onze Minister worden gemandateerd aan de hoofddirecteur personeel van het Ministerie van Defensie.

Hoofdstuk 2. Aanstelling

Artikel 4. Wijze van aanstelling

  • 1 Aanstelling kan plaatsvinden:

    • a. bij het beroepspersoneel;

    • b. bij het reservepersoneel.

  • 2 De aanstelling waarbij een officiersrang wordt toegekend, geschiedt bij koninklijk besluit.

  • 3 De aanstelling waarbij een rang of stand en klasse wordt toegekend beneden de rang van luitenant ter zee der 3e klasse/tweede-luitenant, geschiedt door Onze Minister.

  • 4 De aanstelling van een lid van het Koninklijk Huis geschiedt bij koninklijk besluit.

Artikel 4a. Werving en selectie

  • 1 De Onze Minister maakt bij de werving bekend en verschaft informatie over:

    • a. de voorwaarden voor aanstelling als bedoeld in artikel 5;

    • b. de uiterlijke datum van inzending van de sollicitatieformulieren;

    • c. bijzondere selectie-onderzoeken;

    • d. de arbeidsvoorwaarden;

    • e. de inhoud van de opleiding;

    • f. de inhoud van de in de regel te vervullen functies;

    • g. de loopbaanmogelijkheden die de militair heeft.

  • 2 Tijdens de selectie worden de gestelde voorwaarden, bedoeld in het eerste lid onder a, niet ten nadele van de gegadigde gewijzigd.

  • 3 Het inwinnen van inlichtingen – anders dan in het kader van het veiligheidsonderzoek – bij personen en instanties buiten het Ministerie van Defensie staat in direct verband met het functioneren binnen de organisatie en vindt uitsluitend plaats onder opgave van redenen aan de gegadigde en nadat met hem is overeengekomen bij wie en in welke fase van het selectieonderzoek dat kan geschieden.

  • 4 De gegadigde wordt – op diens verzoek – geïnformeerd omtrent de inhoud van de inlichtingen, bedoeld in het derde lid en welke betekenis hieraan voor de selectie is toegekend. De informant wordt vooraf van dit recht van de gegadigde in kennis gesteld.

  • 5 De gegadigde heeft het recht kennis te nemen van de uitslag van het psychologisch onderzoek en om, desgewenst, hierop een toelichting te ontvangen van respectievelijk de psycholoog die het onderzoek heeft verricht of de psycholoog onder wiens verantwoordelijkheid het psychologisch onderzoek heeft plaatsgevonden.

  • 6 De gegadigde heeft het recht om kennis te nemen van de uitslag van het geneeskundig onderzoek binnen twee weken na vaststelling en om, desgewenst, hierop een toelichting te ontvangen van respectievelijk de arts die het onderzoek heeft verricht of de arts onder wiens verantwoordelijkheid het geneeskundig onderzoek heeft plaatsgevonden.

  • 7 De gegadigde heeft het recht zijn bedenkingen tegen de uitslag van een geneeskundig of psychologisch onderzoek kenbaar te maken. Indien deze bedenkingen door een door Onze Minister aan te wijzen arts respectievelijk psycholoog gegrond zijn verklaard, kan hij desgewenst aan een hernieuwd onderzoek worden onderworpen.

  • 8 Aan de gegadigde die deelneemt aan de selectie of onderdelen daarvan wordt een tegemoetkoming wegens ondergane inkomstenderving en gemaakte reiskosten verleend. De kosten die de gegadigde maakt teneinde resultaten van onderdelen van de selectie te verkrijgen worden niet vergoed.

Artikel 5. Voorwaarden voor aanstelling

  • 1 Om in aanmerking te komen voor een aanstelling dient de gegadigde:

    • a. het Nederlanderschap te bezitten;

    • b. te voldoen aan de eisen van lichamelijke en geestelijke geschiktheid die ter zake zijn gesteld bij of krachtens het Militair Keuringsreglement;

    • c. zich schriftelijk bereid te verklaren tot het afleggen van de eed of belofte;

    • d. afhankelijk van de functie dan wel de groepen van functies waarvoor hij is bestemd te voldoen aan, voor zover niet bij of krachtens wet anders is bepaald, door de commandant operationeel commando vastgestelde bijzondere eisen inzake:

      • 1°. vooropleiding;

      • 2°. geschiktheid, anders dan bedoeld onder b, en bekwaamheid.

  • 2 Wanneer aan de aanstelling een proeftijd is verbonden, kan in bijzondere gevallen worden afgeweken van de bij en krachtens het eerste lid, onder a, b en d, gestelde voorwaarden, indien in redelijkheid mag worden verwacht dat vóór het einde van de proeftijd wel aan de voorwaarden is voldaan. Indien op de laatste dag van de proeftijd niet is voldaan aan alle voorwaarden voor aanstelling, eindigt met ingang van die dag de aanstelling van rechtswege.

Artikel 5a. Leeftijdsgrenzen bij aanstelling

  • 1 Om in aanmerking te kunnen komen voor een aanstelling als militair moet de gegadigde een zodanige leeftijd bezitten, dat:

    • a. hem voldoende loopbaanmogelijkheden kunnen worden geboden gelet op de ambities van de gegadigde en de aan de aanstelling verbonden verplichting; en

    • b. er uit oogpunt van het waarborgen van de operationele inzetbaarheid een evenwicht bestaat tussen de leeftijd van de gegadigde en de functie of groep van functies waarvoor de gegadige wordt bestemd.

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen voor specifieke categorieën personeel, met inachtneming van het eerste lid, concrete leeftijdsgrenzen worden gesteld.

  • 3 De gegadigde die bij aanstelling is bestemd voor functievervulling in fase drie is op de datum van aanstelling niet minder dan twaalf jaar verwijderd van zijn datum van leeftijdsontslag, bedoeld in artikel 39, tweede lid, onderdeel a. Indien de gegadigde reeds eerder gedurende een periode van ten minste twee jaar was aangesteld als militair bij het beroepspersoneel wordt de periode van twaalf jaar beperkt tot een periode van tien jaar.

Artikel 7. Aan de aanstelling verbonden verplichting

  • 1 Aan een aanstelling bij het beroepspersoneel is de verplichting verbonden deel uit te maken van het beroepspersoneel gedurende de initiële opleiding en aansluitend een periode van vier jaar.

  • 2 Bij ministeriële regeling kan voor specifieke categorieën personeel worden bepaald dat de duur van de in het eerste lid genoemde verplichting wordt verminderd.

Artikel 8. Rang of stand en klasse bij aanstelling

Aan de militair wordt door het op grond van artikel 4 bevoegde gezag bij aanstelling een rang of stand en klasse toegekend.

Artikel 9. Proeftijd

  • 1 Aan een aanstelling is een proeftijd van zes kalendermaanden verbonden.

  • 2 Wanneer sprake is van een hernieuwde aanstelling van een gewezen militair, kan door Onze Minister worden afgeweken van het eerste lid, waarbij de proeftijd maximaal drie kalender maanden bedraagt.

Artikel 10. Bekendmaking van functies

Aan de militair, aangesteld bij het beroepspersoneel, wordt bij aanstelling inzicht gegeven in de functie dan wel groepen van functies waarvoor hij is bestemd.

Artikel 11. Tijdelijke aanstelling

  • 1 Wegens en voor de duur van de vervulling van een functie die niet door reeds in werkelijke dienst verblijvende militairen kan worden vervuld, kan in bijzondere gevallen tijdelijke aanstelling als militair bij het beroepspersoneel plaatsvinden.

  • 2 Bij de in het eerste lid bedoelde tijdelijke aanstelling kan worden afgeweken van de bij en krachtens artikel 5, eerste lid, gestelde voorwaarden.

  • 3 Indien een als zodanig tijdelijk aangestelde militair wordt ontheven van zijn functie, eindigt de aanstelling met ingang van de dag van die ontheffing van rechtswege.

Artikel 12. Akte van aanstelling

Aan de militair wordt zo spoedig mogelijk na aanstelling een akte van aanstelling uitgereikt. Deze moet in ieder geval inhouden:

  • a. naam en voornamen, alsmede de plaats en datum van geboorte van de militair;

  • b. het operationeel commando waarbij de militair wordt ingedeeld;

  • c. de categorie als bedoeld in artikel 4, eerste lid, waartoe de militair behoort;

  • d. de rang of stand en klasse die de militair is toegekend;

  • e. de functie dan wel groepen van functies waarvoor de militair is bestemd;

  • f. de datum van ingang van de aanstelling;

  • g. de aan de aanstelling verbonden verplichting.

Artikel 12a. Wijziging van bestemming en indeling

  • 1 De militair kan door Onze Minister worden bestemd voor een andere functie of groep van functies dan waarvoor hij tot dan toe was bestemd:

    • a. op zijn aanvraag, binnen het operationeel commando waarbij hij is ingedeeld;

    • b. op zijn aanvraag, bij een ander operationeel commando, waarbij ook indeling bij dat operationeel commando kan plaatsvinden;

    • c. bij gebleken noodzaak en met de instemming van de militair in het belang van de dienst binnen het operationeel commando waar hij is ingedeeld;

    • d. bij gebleken noodzaak en met de instemming van de militair in het belang van de dienst bij een ander operationeel commando, waarbij ook indeling bij dat operationeel commando kan plaatsvinden.

Hoofdstuk 3. Opleiding, functietoewijzing en bevordering alsmede functie- en loopbaanbegeleiding

Paragraaf 1. Opleidingen

Artikel 13. Initiële opleidingen

De militair wordt door Onze Minister bij aanstelling in beginsel aangewezen voor het volgen van een initiële opleiding. Deze opleiding is ten minste gericht op het verkrijgen van de benodigde kennis en vaardigheid voor de eerste functie(s) waarvoor hij is bestemd.

Artikel 14. Functieopleidingen

  • 1 De militair wordt voor het verkrijgen van benodigde kennis en vaardigheden door Onze Minister aangewezen voor:

    • a. een opleiding benodigd voor de vervulling van zijn huidige functie of voor een vervolgfunctie die past binnen de groep van functies waarbinnen hij zijn loopbaan vervult;

    • b. een opleiding benodigd voor de vervulling van functies in een andere groep van functies dan waarvoor hij is bestemd.

  • 2 Onze Minister vergoedt de aan een functieopleiding verbonden kosten.

Artikel 15. Loopbaanopleidingen

  • 1 De militair kan met inachtneming van artikel 28a door Onze Minister worden aangewezen voor een opleiding gericht op het verwerven van kennis en vaardigheden die nodig zijn voor het vervullen van functies waaraan een hogere rang is verbonden dan de militair bekleedt.

  • 2 Onze Minister vergoedt de aan een loopbaanopleiding verbonden kosten.

Artikel 16. Opleidingen in het kader van de persoonlijke ontwikkeling

  • 1 De militair wordt op zijn aanvraag door Onze Minister aangewezen voor een opleiding die ziet op zijn persoonlijke ontwikkeling ten behoeve van de verbreding van zijn loopbaanmogelijkheden binnen Defensie. De aanvraag gaat vergezeld van een advies van de employabilitybegeleider.

  • 2 Onze Minister vergoedt de aan een opleiding in het kader van de persoonlijke ontwikkeling verbonden noodzakelijke kosten, die voor rekening van de militair komen.

  • 3 Wanneer de opleiding dan wel de noodzakelijke voorbereiding daarop plaatsvindt tijdens de arbeidstijd van de militair, wordt hij door Onze Minister hiervoor vrijgesteld van arbeid. Indien zwaarwegende redenen van dienstbelang dit noodzakelijk maken, kan de vrijstelling van arbeid door Onze Minister tijdelijk worden opgeheven.

Artikel 16a. Verbreding van de loopbaan

  • 1 De militair kan een aanvraag indienen bij Onze Minister om te worden aangewezen voor een opleiding, gericht op een loopbaan buiten het ministerie van Defensie. De aanvraag gaat vergezeld van een advies van de employabilitybegeleider of, wanneer sprake is van een extern bemiddelingstraject, als bedoeld in artikel 31a, van een advies van de organisatie-eenheid belast met de externe bemiddeling van defensiepersoneel.

  • 2 Bij een besluit van Onze Minister tot aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, wordt rekening gehouden met:

    • a. het bij de aanvraag gevoegde advies van de employabilitybegeleider of van de organisatie-eenheid belast met de externe bemiddeling van defensiepersoneel;

    • b. de beroepswensen van de militair;

    • c. de arbeidsmarkt relevantie van de gewenste opleiding en de verhouding tot het werkervarings- en opleidingsniveau van de militair.

  • 3 Wanneer de opleiding is gericht op het voortzetten van de loopbaan buiten Defensie binnen het functiegebied, waarin de militair bij Defensie werkzaam is, en op een minimaal vergelijkbaar werkniveau worden de kosten voor de opleiding volledig vergoed.

  • 4 Wanneer de opleiding niet kan worden afgerond voordat ontslag plaatsvindt op grond van artikel 39, tweede lid, onder i, kan de opleiding na het ontslag worden afgerond met vergoeding van de daarmee samenhangende opleidingskosten.

  • 5 Wanneer de opleiding plaatsvindt tijdens de arbeidstijd van de militair, wordt hij door Onze Minister hiervoor vrijgesteld van arbeid, tenzij dit op grond van zwaarwegende redenen van dienstbelang niet mogelijk is.

  • 6 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ten aanzien van dit artikel.

Artikel 16bis. Individuele opleidingsaanspraak

  • 1 De militair wordt op zijn aanvraag door Onze Minister aangewezen voor een opleiding indien de militair de beschikking heeft over een individuele opleidingsaanspraak. Over de periode van het volgen van de opleiding worden vooraf afspraken gemaakt tussen de militair, de commandant en de employabilitybegeleider.

  • 2 De kosten verbonden aan de opleiding worden vergoed tot bij ministeriële regeling vast te stellen maximum bedragen. De kosten kunnen tot vijf jaar voor de datum van het leeftijdsontslag worden vergoed met inachtneming van de hiervoor bedoelde maximum bedragen.

  • 3 Indien bij de eerste of tweede eerstvolgende functietoewijzing blijkt dat de gevolgde opleiding onderdeel uitmaakt van de functie-eisen, wordt het bedrag van de daarvoor vergoede opleidingskosten weer toegevoegd aan de bedragen, bedoeld in het tweede lid.

  • 4 Wanneer de opleiding dan wel de noodzakelijke voorbereiding daarop plaatsvindt tijdens de arbeidstijd van de militair, wordt hij door Onze Minister hiervoor vrijgesteld van arbeid. Indien zwaarwegende redenen van dienstbelang dit noodzakelijk maken, kan de vrijstelling van arbeid door Onze Minister tijdelijk worden opgeheven.

  • 5 Indien de opleiding niet kan worden afgerond voordat ontslag plaats vindt op grond van artikel 39, tweede lid onder i, kan de opleiding na het ontslag worden afgerond met vergoeding van de daarmee samenhangende opleidingskosten met inachtneming van de in het tweede lid bedoelde maximum bedragen.

  • 6 Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld ten aanzien van dit artikel.

Artikel 16b. Vrijstellen van een opleiding of delen daarvan

  • 1 Onze Minister kan de militair vrijstelling verlenen van een opleiding, bedoeld in artikel 13 tot en met 16, of delen daarvan, indien blijkt dat reeds over de benodigde kennis en vaardigheid wordt beschikt.

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ten aanzien van de uitvoering van het eerste lid.

Artikel 16c. Aanvraag voorschot

  • 1 Aan de militair kan op diens aanvraag een voorschot worden verstrekt voor de door hem te maken kosten voor een opleiding, als bedoeld in artikel 16 en 16a.

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ten aanzien van de uitvoering van het eerste lid.

Artikel 16d. Ontheffing van een opleiding

De militair, die is aangewezen voor het volgen van een opleiding, als bedoeld in artikel 13 tot en met 16, kan daarvan door Onze Minister worden ontheven, indien hij niet voldoet aan de voor de opleiding gestelde eisen of indien ontheffing in het belang van de dienst of van de militair noodzakelijk is.

Artikel 16e. Terugbetalingsverplichting opleidingskosten

  • 1 Aan de aanwijzing voor een opleiding, als bedoeld in artikel 13 tot en met 16a, kan door Onze Minister de verplichting worden verbonden tot gehele of gedeeltelijke terugbetaling van de kosten van de opleiding, indien de militair na het verstrijken van de voor hem geldende proeftijd:

  • 2 Bij de berekening van het terug te betalen bedrag wordt uitgegaan van een evenwichtige verdeling van risico's tussen werkgever en werknemer.

  • 3 Het bedrag van de terugbetalingsverplichting in geval van een initiële opleiding, als bedoeld in artikel 13, wordt naar evenredigheid verminderd naarmate de termijn van de hem op basis van artikel 12k van de Militaire Ambtenarenwet 1931 opgelegde verplichting is verstreken met dien verstande dat de periode van de proeftijd hierbij meetelt.

  • 4 Het door de militair terug te betalen bedrag wordt als volgt vastgesteld:

    • a. voor het deel van de opleiding dat is gevolgd binnen het Ministerie van Defensie: overeenkomstig de door Onze Minister vastgestelde kosten van die opleiding per cursist;

    • b. voor het deel van de opleiding dat is gevolgd buiten het Ministerie van Defensie: de opleidingskosten die rechtstreeks door het Ministerie van Defensie aan die onderwijsinstelling zijn betaald;

    • c. de militaire inkomsten die volgens het Inkomstenbesluit militairen zijn ontvangen tijdens een:

      • (1) opleiding, die is gevolgd bij een externe onderwijsinstelling, met volledige vrijstelling van het verrichten van arbeid: over de werkdagen voor de volle duur van die opleiding waarop de militair is vrijgesteld van werkzaamheden en diensten als militair,

      • (2) opleiding, die is gevolgd bij een externe onderwijsinstelling, met gedeeltelijke vrijstelling van het verrichten van arbeid: over de werkdagen van die opleiding waarop de militair is vrijgesteld van werkzaamheden en diensten als militair,

    verminderd met het minimumloon over die periode, vastgesteld conform hetgeen is bepaald bij en krachtens de Wet minimumloon en minimum vakantiebijslag.

  • 5 De militair op wie een terugbetalingsverplichting rust, wordt ontslagen van die verplichting, indien hij bij ontslag op aanvraag, als bedoeld in artikel 39, eerste lid, binnen zes maanden na dat ontslag wordt aangesteld als ambtenaar bij het Ministerie van Defensie.

  • 6 Het door de militair terug te betalen bedrag is direct opeisbaar, wanneer een omstandigheid, als bedoeld in het eerste lid, zich voordoet, en wordt in beginsel in één termijn voldaan. Onze Minister kan een afbetalingsregeling treffen.

  • 7 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ten aanzien van de uitvoering van dit artikel.

Paragraaf 2. Functietoewijzing

Artikel 17. Functietoewijzing en ontheffing uit de functie

  • 1 Functietoewijzing en ontheffing uit een functie geschiedt door Onze Minister.

  • 2 De functie wordt voor drie jaar toegewezen. De duur van de functievervulling kan met instemming van de militair worden verlengd tot een maximum van vijf jaar.

  • 3 De militair is gehouden de hem toegewezen functie te vervullen.

  • 4 In het laatste jaar van de functievervulling bedoeld in het tweede lid is de militair beschikbaar voor functietoewijzing.

  • 5 Na ontheffing uit de functie volgt in beginsel functietoewijzing of bestemming voor een functieopleiding.

  • 6 Indien de militair buiten staat is de hem toegewezen functie te vervullen, kunnen daaraan door Onze Minister consequenties worden verbonden.

  • 7 In afwijking van het tweede lid kan voor bij ministeriële regeling aan te wijzen specifieke functiegroepen de functievervullingsduur worden vastgesteld tot een maximum van zeven jaar. In geval van een afwijkende functievervullingsduur van meer dan vijf jaar, kan tevens een van het vierde lid afwijkende termijn worden vastgesteld tot een maximum van vier jaar.

  • 8 In afwijking van het vierde en het zevende lid is een militair gedurende de gehele duur van de functievervulling beschikbaar voor een functietoewijzing indien er sprake is van een bevordering als bedoeld in de artikel 24.

Artikel 18. Belangstellingsregistratie

  • 1 De militair wordt in de gelegenheid gesteld zijn voorkeur kenbaar te maken voor te vervullen functies. Hiertoe worden in ieder geval de beschikbare functies bekend gesteld.

  • 2 Bij de bekendstelling van functies worden in ieder geval vermeld:

    • a. de functie-eisen;

    • b. een indicatie van de datum waarop de functie voor toewijzing in aanmerking komt.

Artikel 19. Opbouw van kennis en ervaring

  • 1 Om voor een functie in aanmerking te komen voldoet de militair aan de gestelde eisen over de opbouw van kennis, ervaring en vaardigheden.

  • 2 Tot de in het eerste lid bedoelde eisen worden in ieder geval gerekend:

    • a. de voor de functievervulling en het functieniveau vereiste bekwaamheden en vooropleidingen;

    • b. de voor de functievervulling en het functieniveau vereiste ervaring;

    • c. de eventuele voor de functievervulling en voor bepaalde functiegroepen vereiste competenties;

    • d. de eventuele functionele eisen ten aanzien van de lichamelijke geoefendheid.

Artikel 20. Beslissing tot functietoewijzing

  • 1 Bij het nemen van een beslissing tot functietoewijzing wordt in ieder geval rekening gehouden met de volgende factoren:

    • a. de noodzaak van een voortdurende taakvervulling door de krijgsmacht en in samenhang daarmee van een zo goed en tijdig mogelijke bezetting van alle functies;

    • b. de door de militair kenbaar gemaakte voorkeur; met inachtneming van artikel 28a;

    • c. de beschikbaarheid van de militair;

    • d. de uit een oogpunt van opbouw van kennis en ervaring wenselijke spreiding van de loopbaan van de militair over verschillende functies;

    • e. de bekwaamheid en de geschiktheid van de militair voor de functie.

  • 2 Bij het nemen van een beslissing tot functietoewijzing worden in ieder geval de volgende kandidaten in ogenschouw genomen:

    • a. de militairen, voor wie een voorkeurspositie geldt, omdat zij in aanmerking komen voor ontslag op grond van artikel 39, tweede lid, onder f;

    • b. andere bepaalde categorieën militairen aan wie een voorkeurspositie is toegekend;

    • c. de militair die zijn voorkeur voor de functie heeft kenbaar gemaakt;

    • d. militairen die in het kader van een reorganisatie zijn aangemerkt als herplaatsingkandidaat en die voor de vervulling van de vacante functie zijn voorgedragen;

    • e. militairen die op grond van organisatiebelang geschikt worden geacht voor de functie, met inbegrip van de militair die op grond van het gevoerde loopbaanbeleid voor toewijzing van de functie in aanmerking komt.

  • 3 Bij de bekwaamheid en geschiktheid van de militair, genoemd in het eerste lid onder e worden in beginsel in beschouwing genomen:

    • a. de mate waarin de militair voldoet aan de functie-eisen als bedoeld in artikel 19;

    • b. de uitkomst van functioneringsgesprekken, als bedoeld in artikel 28;

    • c. de uitkomst van loopbaangesprekken, als bedoeld in artikel 28a;

    • d. de voor het besluit tot functietoewijzing relevante beoordelingen, als bedoeld in artikel 28b.

Artikel 21. Bekendmaking van functietoewijzing

  • 1 Onze Minister stelt de betrokken militair indien mogelijk zes maanden voor de datum van ingang van de functievervulling, in kennis van het besluit tot functietoewijzing onder vermelding van:

    • a. de functie;

    • b. de standplaats;

    • c. de datum van ingang;

    • d. een indicatie van de duur van functievervulling.

  • 2 Van de termijn, genoemd in het eerste lid, kan door Onze Minister worden afgeweken tot een termijn van ten minste twee maanden, indien naar zijn oordeel het dienstbelang hiertoe noodzaakt.

  • 3 In afwijking van het eerste lid wordt voor in het buitenland geplaatste militairen in beginsel een termijn van 12 maanden maar ten minste 9 maanden gehanteerd, indien zij na hun buitenlandse plaatsing een functie in Nederland gaan vervullen.

Artikel 22. Waarneming

  • 1 De militair kan door Onze Minister eenmaal tijdens een functievervulling voor een periode van maximaal 12 maanden worden belast met de volledige waarneming van een functie. Onder volledige waarneming van een functie wordt verstaan: het op aanwijzing van Onze Minister in de plaats van de eigen functie uitoefenen van het volledige samenstel van werkzaamheden van een andere functie.

  • 2 Voorts kan de militair eenmaal tijdens een functievervulling door Onze Minister voor een periode van maximaal 12 maanden, naast het blijven vervullen van zijn eigen functie, worden belast met de waarneming van een deel van het samenstel van werkzaamheden, verbonden aan een andere functie dan die aan hem is toegewezen.

  • 3 Een militair kan alleen worden belast met de waarneming van een functie waaraan zijn eigen rangsniveau of het naasthogere rangsniveau is verbonden.

  • 4 De militair wordt zo spoedig mogelijk in kennis gesteld van het besluit hem te belasten met de waarneming van een functie indien de waarneming voorzienbaar langer dan 30 dagen zal duren. Hierbij wordt vermeld:

    • a. de functie die wordt waargenomen;

    • b. of er sprake is van volledige of gedeeltelijke waarneming;

    • c. indien het een gedeeltelijke waarneming betreft, welk gedeelte van de functie niet wordt waargenomen;

    • d. de datum van aanvang en de vermoedelijke einddatum van de waarneming;

    • e. de mogelijkheid dat de waarneming eerder kan eindigen dan de aangegeven vermoedelijke einddatum.

    • f. het feit of een toelage wordt toegekend als bedoeld in artikel 11 van het Inkomstenbesluit militairen.

  • 5 De commandant van de in het tweede lid bedoelde militair draagt er zorg voor dat de combinatie van de waar te nemen werkzaamheden en de eigen werkzaamheden de belasting van één functie niet overschrijdt.

Artikel 23. Ontheffing van de functie-eisen

  • 1 Onze Minister kan de militair ontheffen van de eisen die aan de hem toe te wijzen functie zijn verbonden wanneer het onder bijzondere omstandigheden onmogelijk is gebleken de militair tijdig aan te wijzen voor een opleiding als bedoeld in artikel 14, eerste lid en artikel 15 eerste lid.

  • 2 De in het eerste lid genoemde ontheffing geldt voor de duur dat de militair de opleiding nog niet heeft voltooid.

  • 3 Onze Minister stelt de militair met voorrang in de gelegenheid de voor de vervulling van de hem toegewezen functie noodzakelijke opleidingen te volgen.

Paragraaf 3. Bevordering

Artikel 24. Bevordering

  • 1 Bij koninklijk besluit geschiedt de bevordering van:

    • a. een militair met een rang beneden de rang van luitenant ter zee der derde klasse/tweede luitenant tot een officiersrang;

    • b. een militair die een officiersrang bekleedt;

    • c. een lid van het Koninklijk Huis;

    • d. een militair die behoort tot het Militaire huis van Zijne Majesteit de Koning;

    • e. een militair tot de rang van commandeur/brigadegeneraal/commodore of tot een hogere rang.

  • 2 De bevoegdheid tot de in het eerste lid, onderdeel b, bedoelde bevordering kan bij koninklijk besluit aan Onze Minister worden toegekend.

  • 3 De overige bevorderingen geschieden door Onze Minister.

  • 4 Aan de militair die een functie is toegewezen waaraan een hogere rang is verbonden dan de rang die hij bekleedt, wordt met ingang van de datum van ingang van functievervulling die hogere rang toegekend. Het toekennen van die rang kan tevens, voor een korte periode van voorbereiding, daaraan voorafgaand geschieden.

  • 5 In afwijking van het vierde lid kan aan de militair in bijzondere gevallen tijdelijk een hogere rang worden toegekend dan die welke hij bekleedt indien:

    • a. het gewenste optreden van de militair daartoe noodzaakt en het optreden een wezenlijk onderdeel uitmaakt van de functie

    • b. de militair wordt ingezet in het kader van een vredesoperatie als bedoeld in artikel 2, onderdeel c, en hij niet voldoet aan de eisen, genoemd in artikel 19.

  • 6 De in het vijfde lid bedoelde militair keert van rechtswege terug tot de rang of klasse die hij daarvoor bekleedde indien de reden tot het toekennen van de hogere rang vervalt.

  • 7 De navolgende bevorderingen kunnen geschieden in afwijking van het vierde lid:

    • a. bij de Koninklijke marine: de bevorderingen in de stand van matroos en de bevordering van de luitenant ter zee der derde klasse tot luitenant ter zee der tweede klasse;

    • b. bij de Koninklijke landmacht: de bevorderingen in de stand van soldaat, de bevordering van korporaal tot korporaal der eerste klasse, de bevordering van sergeant/wachtmeester tot sergeant/wachtmeester der eerste klasse en de bevordering van tweede luitenant tot eerste luitenant;

    • c. bij de Koninklijke luchtmacht: de bevorderingen in de stand van soldaat, de bevorderingen van korporaal tot korporaal der eerste klasse, de bevordering van sergeant tot sergeant der eerste klasse en de bevordering van tweede luitenant tot eerste luitenant;

    • d. bij de Koninklijke marechaussee: de bevorderingen in de stand van marechaussee der vierde en derde klasse; de bevordering van marechaussee der tweede klasse tot marechaussee der eerste klasse, de bevordering van de wachtmeester tot wachtmeester der eerste klasse en de bevordering van tweede luitenant tot eerste luitenant.

  • 8 Indien een militair die een rang tijdelijk bekleedt, overlijdt, wordt hij geacht de tijdelijke rang effectief te hebben bekleed op het tijdstip van zijn overlijden.

Artikel 24a. Bevordering bij functiewaardering

  • 1 Indien naar aanleiding van de uitkomst van een functiewaarderingsonderzoek bij een bestaande functie sprake is van een verhoging van de rang die wordt verbonden aan de functie, wordt de militair, die deze functie vervult, bevorderd tot deze hogere rang.

  • 2 De bevordering gaat in op de datum waarop de aanvraag tot het houden van een functiewaarderingsonderzoek is aangeboden aan het hoofd van het defensieonderdeel.

Artikel 24b. Bevorderingen tijdens opleiding en in verband met ervaringsopbouw

  • 1 De militair kan tijdens een initiële opleiding door Onze Minister worden bevorderd wegens het afsluiten van de opleiding of een gedeelte daarvan.

  • 2 Onze Minister kan aan de militair tijdens een opleiding een titulaire rang of een rang tijdelijk toekennen.

  • 3 De militair, ingedeeld bij de Koninklijke landmacht, de Koninklijke luchtmacht of de Koninklijke marechaussee wordt in verband met opgedane ervaring of de gevolgde opleiding bevorderd tot:

    • a. eerste luitenant wanneer hij de effectieve rang van tweede luitenant gedurende twee jaren heeft bekleed;

    • b. sergeant/wachtmeester der eerste klasse wanneer hij de effectieve rang van sergeant/wachtmeester gedurende vier jaren heeft bekleed;

    • c. korporaal/marechaussee der eerste klasse wanneer hij de effectieve rang van korporaal dan wel marechaussee der tweede klasse gedurende twee jaren heeft bekleed;

    • d. soldaat der eerste klasse wanneer hij de effectieve stand van soldaat der tweede klasse gedurende één jaar heeft bekleed en zijn initiële opleiding met goed gevolg heeft afgerond dan wel zijn initiële opleiding niet heeft kunnen afronden in verband met een niet voor zijn rekening of risico komende omstandigheid;

    • e. marechaussee der tweede klasse wanneer hij zijn initiële opleiding met goed gevolg heeft afgerond.

  • 4 De militair voldoet aan de in het derde lid genoemde ervaringseis indien de militair gedurende de in dat lid genoemde en voor zijn aanstellingscategorie en functieniveau geldende periode op voldoende wijze heeft gefunctioneerd. Daarbij wordt rekening gehouden met de bekwaamheid en geschiktheid, als bedoeld in artikel 20, derde lid. De duur van de genoemde periode kan in geval van onvoldoende functioneren worden verlengd met ten hoogste een jaar.

  • 5 De militair, ingedeeld bij de Koninklijke marine, wordt in verband met opgedane ervaring bevorderd tot korporaal wanneer hij is aangewezen voor een loopbaanopleiding tot onderofficier en deze met goed gevolg heeft afgerond.

  • 6 De militair, ingedeeld bij de Koninklijke marine, die is aangewezen voor een loopbaanopleiding tot officier wordt bevorderd tot:

    • a. tijdelijk luitenant ter zee der 3e klasse/tweede luitenant wanneer hij het theoretische deel van die functie- of loopbaanopleiding met goed gevolg heeft afgerond;

    • b. luitenant ter zee der 2e klasse/eerste luitenant wanneer hij de gehele functie- of loopbaanopleiding met goed gevolg heeft afgerond.

  • 7 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld voor bevordering tijdens of aansluitend op een opleiding dan wel op grond van ervaringsopbouw.

Artikel 24c. Akte van bevordering

Aan de militair die is bevorderd, wordt als akte van bevordering een afschrift van of uittreksel uit het betreffende besluit tot bevordering uitgereikt. In een akte inzake een tijdelijke bevordering als bedoeld in artikel 24, vijfde lid, en artikel 24b, tweede lid, worden de reden en het tijdelijke karakter van die bevordering uitdrukkelijk vermeld.

Artikel 25. Overgangsbeleid bevordering tot sergeant bij de Koninklijke Marine

  • 1 De militair ingedeeld bij Koninklijke marine die op 9 december 2003 de rang van korporaal bekleedde zal, indien hij 12 jaren die rang heeft bekleed, bij voorrang een functie worden toegewezen waaraan de rang van sergeant is verbonden, voor zover een dergelijke functie beschikbaar is, met dien verstande dat een dergelijke functietoewijzing niet kan geschieden binnen een termijn van twee jaar voor de dag waarop hem ontslag als bedoeld in artikel 39a, onder a, zal worden verleend.

  • 2 Indien het niet mogelijk is om de militair, bedoeld in het eerste lid, een functie toe te wijzen waaraan de rang van sergeant is verbonden, wordt hij, op het moment dat hij de rang van korporaal 15 jaar heeft bekleed, bevorderd tot sergeant.

  • 3 De militair ingedeeld bij de Koninklijke marine, die op 9 december 2003 de rang van korporaal bekleedde en aan wie twee jaar voor de dag waarop hem ontslag als bedoeld in artikel 39a onder a, zal worden verleend, nog geen functie is of kan worden toegewezen waaraan de rang van sergeant is verbonden, wordt niettemin bevorderd tot sergeant.

  • 4 Om voor toewijzing van een functie waaraan de rang van sergeant is verbonden, als bedoeld in het eerste lid, dan wel voor bevordering tot sergeant, als bedoeld in het tweede en derde lid, in aanmerking te komen dient de militair te voldoen aan de gestelde eisen als bedoeld in artikel 19.

Artikel 26. Behoud toegekende effectieve rang

  • 1 In bijzondere gevallen en voor ten hoogste achttien maanden kan aan de militair een functie worden toegewezen waaraan een lagere rang is verbonden dan de effectieve rang die hij bekleedt.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde militair, alsmede de militair die is aangewezen voor het volgen van een opleiding, behoudt zijn rang.

Paragraaf 4. Functie- en loopbaanbegeleiding

Artikel 27. Informatie tijdens de loopbaan

De militair wordt tijdens zijn loopbaan geïnformeerd over:

  • a. de inhoud van de door de militair te vervullen functie, aan de hand van een functie-introductiegesprek;

  • b. de wijze van functioneren, aan de hand van een functioneringsgesprek en in voorkomend geval een beoordeling;

  • c. de loopbaanmogelijkheden, aan de hand van een loopbaangesprek;

  • d. de wijze waarop de selectie voor doorstroom naar fase drie plaatsvindt.

Artikel 28. Functioneringsgesprek

  • 1 Aan de wijze waarop de militair – aangesteld bij het beroepspersoneel – functioneert wordt ten minste eenmaal per jaar aandacht besteed in een functioneringsgesprek. Met de militair, aangesteld bij het reservepersoneel, wordt door de commandant, in beginsel ten minste eenmaal per drie jaar een functioneringsgesprek gehouden.

  • 2 Indien een militair naast de uit zijn functie voortvloeiende arbeid andere opgedragen arbeid heeft verricht, wordt tevens aan de wijze waarop hij die arbeid heeft verricht, aandacht besteed.

  • 3 Onverminderd het eerste lid wordt een functioneringsgesprek gehouden indien daartoe de behoefte wordt aangegeven door de militair of door de functionele chef. Hierbij geldt dat sprake is van een dienstverhouding van ten minste twee maanden.

  • 4 Aan het functioneringsgesprek wordt deelgenomen door de militair en diens functionele chef.

  • 5 Op initiatief van een van de deelnemers aan het functioneringsgesprek kunnen een of meer andere personen deelnemen aan het gesprek, mits dit uiterlijk een week voordat het gesprek plaatsvindt, wordt gemeld aan de andere deelnemer(s) aan het gesprek.

  • 6 Het functioneringsgesprek is ten minste gericht op de navolgende onderdelen:

    • a. het functioneren en de werkomstandigheden van de militair in de omgeving waarin hij zijn functie vervult, waarbij aandacht wordt besteed aan de functionele, wederzijdse relatie tussen de militair en zijn functionele chef, de verhouding tussen de getoonde kennis en vaardigheden en de functie-eisen;

    • b. de toetsing in hoeverre eerder gemaakte afspraken zijn nagekomen;

    • c. de persoonlijke ontwikkeling van de militair in zijn huidige functie;

    • d. andere onderwerpen, waaronder in ieder geval sociale aspecten van leiderschap en het levensfasebeleid.

  • 7 De functionele chef legt een samenvatting van de inhoud van het gesprek alsmede de gemaakte afspraken en besproken aandachtspunten vast in het bij ministeriële regeling vast te stellen functioneringsgesprekformulier. Het formulier wordt voor een correcte weergave daarvan door de militair en de functionele chef ondertekend, waarna de militair een afschrift van het formulier ontvangt. De samenvatting van de inhoud van het gesprek, de gemaakte afspraken en de besproken aandachtspunten worden in het personeelsdossier opgelegd.

  • 8 Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld ten aanzien van het houden van functioneringsgesprekken.

Artikel 28a. Loopbaangesprek

  • 1 Met de militair die zich in loopbaanfase één bevindt:

    • a. wordt in ieder geval een jaar voor het einde van loopbaanfase één een loopbaangesprek gevoerd door de employabilitybegeleider;

    • b. wordt daarnaast op zijn aanvraag een loopbaangesprek gevoerd door de employabilitybegeleider.

  • 2 Met de militair die zich in loopbaanfase twee of drie bevindt wordt tijdens elke functievervulling, maar ten minste eenmaal per drie jaar, minimaal één loopbaangesprek gevoerd door de employabilitybegeleider.

  • 3 Op verzoek van de militair kan een derde persoon deelnemen aan het loopbaangesprek, mits dit uiterlijk een week voordat het gesprek plaats vindt, wordt gemeld aan de andere deelnemer(s) aan het gesprek.

  • 4 In het loopbaangesprek wordt ten minste aan de volgende aspecten aandacht besteed:

    • a. de loopbaanwensen van de militair;

    • b. de kansen en mogelijkheden binnen het door hem gevolgde loopbaanpad;

    • c. de kansen en mogelijkheden bij het mogelijk wijzigen van het loopbaanpad;

    • d. de ontwikkelpunten inzake kennis, ervaring en competenties, gericht op het vervolg van de loopbaan.

  • 5 Indien het een militair betreft die een functie in fase twee vervult, wordt daarnaast aandacht besteed aan de kansen en mogelijkheden voor het vervolgen van de loopbaan in fase drie in afwachting van het doorstroombesluit.

  • 6 Afspraken die in het loopbaangesprek worden gemaakt, worden vastgelegd in het bij ministeriële regeling vast te stellen persoonlijk ontwikkelplanformulier. Het formulier wordt ondertekend door de militair, de employabilitybegeleider en de commandant operationeel commando.

  • 7 De afspraken uit het persoonlijk ontwikkelplan, vastgelegd in het formulier, genoemd in het zesde lid, zijn bindend, tenzij een zwaarwegend dienstbelang zich verzet tegen uitvoering van de gemaakte afspraken.

  • 8 Indien de in het zesde lid genoemde afspraken niet kunnen worden uitgevoerd om zwaarwegende redenen van dienstbelang, biedt de commandant van het operationeel commando, waarbij de militair is ingedeeld, binnen één jaar, vanaf het moment dat duidelijk wordt dat de oorspronkelijke afspraak niet wordt uitgevoerd, een gelijkwaardig alternatief aan.

  • 9 Wanneer de afspraken niet zijn nagekomen en de militair van mening is dat geen gelijkwaardig alternatief, bedoeld in het achtste lid, is aangeboden kan hij zich binnen vier weken wenden tot een door Onze Minister in te stellen commissie van advies voor een mogelijke oplossing.

  • 10 Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld ten aanzien van het houden van loopbaangesprekken en het opstellen, vaststellen en nakomen van de afspraken, vastgelegd in het persoonlijk ontwikkelplanformulier alsmede ten aanzien van de commissie van advies, genoemd in het negende lid.

Artikel 28b. Beoordeling

  • 1 In dit artikel wordt verstaan onder:

    • a. eerste beoordelaar:

      de functionele chef van de militair;

    • b. tweede beoordelaar:

      de commandant van de militair. In het geval de commandant de eerste beoordelaar is, treedt in beginsel de functionele chef van de commandant op als tweede beoordelaar.

  • 2 Indien de militair of zijn commandant dit wenselijk vindt wordt een beoordeling over het functioneren van de militair opgemaakt. De militair kan hiertoe een aanvraag indienen bij zijn commandant.

  • 3 Onze Minister kan opdracht geven tot het opmaken van een beoordeling.

  • 4 In de beoordeling wordt een oordeel gegeven over de wijze waarop de militair zijn functie, inclusief eventueel andere opgedragen werkzaamheden, heeft vervuld gedurende het beoordelingstijdvak. De beoordeling wordt gebaseerd op concrete handelingen, resultaten en gedragingen van de te beoordelen militair. Daarbij kunnen ook omstandigheden worden meegewogen buiten de dienst die van invloed zijn geweest op het vervullen van de functie.

  • 5 Het beoordelingstijdvak, waarin ten minste één functioneringsgesprek heeft plaatsgevonden, bedraagt ten minste zes maanden en maximaal 2 jaren. Per kalenderjaar kan slechts één beoordeling worden opgemaakt.

  • 6 De beoordeling wordt opgemaakt door de eerste beoordelaar en vastgelegd in het bij ministeriële regeling vast te stellen beoordelingsformulier.

  • 7 Na het opstellen van de beoordeling wordt deze besproken met de militair. De militair ontvangt een afschrift van de beoordeling waarna hij twee weken de tijd heeft om bedenkingen kenbaar te maken bij de tweede beoordelaar. Deze termijn kan op verzoek van de militair met twee weken worden verlengd.

  • 8 De tweede beoordelaar neemt de beoordeling en de eventueel daartegen ingediende bedenkingen in beschouwing en stelt de beoordeling vast. De militair ontvangt een afschrift van de vastgestelde beoordeling.

  • 9 Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld ten aanzien van het opmaken en vaststellen van beoordelingen.

Artikel 28c. Ambtsberichten

  • 1 Gegevens betreffende gedragingen of omstandigheden van een militair kunnen schriftelijk worden vastgelegd in een ambtsbericht.

  • 2 De militair wordt schriftelijk in kennis gesteld van een voorgenomen ambtsbericht, waarna hij vier weken de tijd heeft om eventuele schrifelijke bedenkingen kenbaar te maken. Deze termijn kan op verzoek van de militair met twee weken worden verlengd.

  • 3 Onze Minister houdt bij de vaststelling van een ambtsbericht rekening met de door de militair ingediende bedenkingen en stelt vervolgens het ambtsbericht vast. Onze Minister kan besluiten af te zien van het vaststellen van het ambtsbericht.

  • 4 De militair ontvangt een afschrift van het ambtsbericht. Indien Onze Minister besluit af te zien van het vaststellen van een ambtsbericht ontvangt de militair een afschrift hiervan.

  • 5 Een ambtsbericht kan gedurende een periode van ten hoogste zes jaar na de vaststelling worden meegewogen bij een te nemen rechtspositioneel besluit.

  • 6 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de vorm en de wijze van indiening van ambtsberichten.

Hoofdstuk 4. Doorstroom naar fase drie

Artikel 29. Maximum aantal militairen in een bepaalde rang

Onze Minister stelt het aantal militairen vast dat een bepaalde rang mag bekleden.

Artikel 29a. Soldaten

  • 1 Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder soldaten: bij de Koninklijke landmacht en luchtmacht: soldaten der 1e, 2e en 3e klasse.

  • 2 Voor soldaten bedraagt de maximum looptijd in rang in totaal acht jaren.

  • 3 Ten aanzien van soldaten wordt uiterlijk twee jaar voor het verstrijken van de periode van de maximum looptijd in rang, door Onze Minister besloten of hij tijdens de resterende periode kan worden bevorderd naar een hogere rang, als bedoeld in artikel 29b en 29c.

  • 4 Onze Minister besluit over de bevordering naar een hogere rang, genoemd in het derde lid, op basis van:

    • a. de beschikbare functies;

    • b. het aantal militairen dat de hogere rang mag bekleden, genoemd in artikel 29 en

    • c. de geschiktheid van de militair voor functievervulling in de hogere rang.

  • 5 Soldaten komen niet in aanmerking voor doorstroom naar functievervulling in fase drie.

  • 6 Bij ministeriële regeling kunnen voor specifieke functiegroepen nadere regels worden gesteld over een afwijkende maximale looptijd in rang. Daarbij wordt rekening gehouden met de noodzaak van een zo goed en tijdig mogelijke bezetting van alle functies binnen die functiegroep in samenhang met de arbeidsmarktpositie van de militairen, behorende tot de aan te wijzen functiegroep.

Artikel 29b. Korporaals en overeenkomstige rangen

  • 1 Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder korporaals en overeenkomstige rangen:

    • a. bij de Koninklijke marine: matrozen der 1e klasse en mariniers der 1e klasse;

    • b. bij de Koninklijke landmacht en luchtmacht: korporaals en korporaals der 1e klasse;

    • c. bij de Koninklijke marechaussee: marechaussees der 1e en 2e klasse.

  • 2 Voor korporaals en overeenkomstige rangen bedraagt de maximum looptijd in rang in totaal acht jaren.

  • 3 Ten aanzien van korporaals en overeenkomstige rangen wordt uiterlijk twee jaar voor het verstrijken van de periode van de maximum looptijd in rang, door Onze Minister besloten of hij tijdens de resterende periode kan worden bevorderd naar een hogere rang, als bedoeld in artikel 29c.

  • 4 Onze Minister besluit over de bevordering naar een hogere rang, genoemd in het derde lid, op basis van:

    • a. de beschikbare functies;

    • b. het aantal militairen dat de hogere rang mag bekleden, genoemd in artikel 29 en

    • c. de geschiktheid van de militair voor functievervulling in de hogere rang.

  • 5 Korporaals of militairen met een overeenkomstige rang komen niet in aanmerking voor doorstroom naar functievervulling in fase drie.

  • 6 Bij ministeriële regeling kunnen voor specifieke functiegroepen nadere regels worden gesteld over een afwijkende maximale looptijd in rang. Daarbij wordt rekening gehouden met de noodzaak van een zo goed en tijdig mogelijke bezetting van alle functies binnen die functiegroep in samenhang met de arbeidsmarktpositie van de militairen, behorende tot de aan te wijzen functiegroep.

Artikel 29c. Onderofficieren en officieren

  • 1 Voor korporaals bij de Koninklijke marine, sergeanten, wachtmeesters alsmede sergeanten/wachtmeesters der 1e klasse bij de Koninklijke landmacht, luchtmacht en marechaussee bedraagt de maximum looptijd in rang in fase een en twee in totaal tien jaren.

  • 2 Voor officieren in de rang van luitenant ter zee der 2e klasse oudste categorie, kapitein der mariniers of kapitein bij de Koninklijke landmacht, luchtmacht of marechaussee bedraagt de maximum looptijd in rang in fase een en twee negen jaren.

  • 3 Voor een onderofficier bedoeld in het eerste lid en een officier bedoeld in het tweede lid, wordt uiterlijk drie jaar voor het verstrijken van de periode van de maximum looptijd in rang, een besluit genomen over zijn mogelijkheden tot doorstroom naar fase drie.

  • 4 Bij ministeriële regeling kunnen voor specifieke functiegroepen nadere regels worden gesteld over een afwijkende maximale looptijd in rang. Daarbij wordt rekening gehouden met de noodzaak van een zo goed en tijdig mogelijke bezetting van alle functies binnen die functiegroep in samenhang met de arbeidsmarktpositie van de militairen, behorende tot de aan te wijzen functiegroep.

Artikel 30. Doorstroom naar fase drie

  • 2 Wanneer een militair op verzoek van de commandant van het operationeel commando zijn voorkeur kenbaar maakt voor een of meerdere, door de commandant van het operationeel commando bepaalde functies en dit leidt tot een functietoewijzing, die gepaard gaat met een doorstroom naar fase drie, wordt dit aangemerkt als een voordracht, bedoeld in het eerste lid. Wanneer geen functietoewijzing plaatsvindt, wordt het kenbaar maken van de voorkeur door de militair niet aangemerkt als een aanvraag, bedoeld in het derde lid.

  • 3 Onverminderd het eerste en tweede lid, kan de militair in fase een of twee zelf maximaal drie maal een aanvraag voor doorstroom naar fase drie bij Onze Minister indienen.

  • 4 Onze Minister informeert de militair tijdig over de mogelijkheid, bedoeld in het derde lid.

  • 5 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ter uitvoering van dit artikel.

Artikel 31. Besluit inzake doorstroom naar fase drie

  • 1 Onze Minister besluit in beginsel binnen uiterlijk zes weken na ontvangst van de voordracht, genoemd in artikel 30, eerste lid, of de aanvraag, genoemd in artikel 30, derde lid, op basis van:

    • a. de beschikbare functies;

    • b. het aantal militairen dat een bepaalde rang mag bekleden, genoemd in artikel 29 en

    • c. de geschiktheid van de militair voor functievervulling in fase drie.

  • 2 Bij de bepaling van de geschiktheid van de militair, bedoeld in het eerste lid, onder c worden ten minste in beschouwing genomen:

    • a. het verloop van het gevolgde loopbaanpad;

    • b. de uitkomst van functioneringsgesprekken en beoordelingen;

    • c. de gevolgde opleidingen;

    • d. de uitkomst van loopbaangesprekken;

    • e. de mate waarin de militair voldoet aan de eisen voor functievervulling in fase 3.

  • 3 In bij ministeriële regeling aan te wijzen gevallen kan worden afgeweken van de in het eerste lid genoemde termijn van zes weken tot een maximum van tien weken.

  • 4 In het in het eerste lid genoemde besluit wordt de militair meegedeeld dat hij:

    • a. doorstroomt naar fase 3;

    • b. nog niet doorstroomt naar fase drie;

    • c. niet doorstroomt naar fase drie.

  • 5 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ter uitvoering van dit artikel.

Artikel 31a. Begeleiding naar de civiele arbeidsmarkt

  • 1 De soldaat, genoemd in artikel 29a, de korporaal of de militair met een overeenkomstige rang, genoemd in artikel 29b, of de militair aan wie een besluit, als bedoeld in artikel 31, vierde lid onder b of c, is meegedeeld en aan wie ontslag zal worden verleend op grond van artikel 39, tweede lid, onder i, wordt door de commandant van het operationeel commando, waarbij hij is ingedeeld, uiterlijk één jaar voor het beoogde ontslagmoment aangemeld bij de employabilitybegeleider, voor begeleiding bij de overgang naar een betrekking op de civiele arbeidsmarkt.

  • 2 De militair die om ontslag verzoekt, kan op zijn aanvraag, onder regie van de employabilitybegeleider, gedurende ten hoogste een periode van een jaar, voorafgaand aan de datum van ontslag, worden begeleid bij de overgang naar een betrekking op de civiele arbeidsmarkt.

  • 3 Afspraken, gemaakt in het kader van de bemiddeling, worden vastgelegd in het persoonlijk ontwikkelplanformulier, genoemd in artikel 28a, zesde lid. Artikel 28a, zevende tot en met tiende lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 5. Schorsing

Artikel 34. Gevallen waarin schorsing plaatsvindt

Artikel 35. Wijze waarop schorsing plaatsvindt

  • 3 Een schorsing als bedoeld in artikel 34, tweede lid, gaat in op het tijdstip, waarop deze de betrokken militair bekend wordt gemaakt. Indien het gedurende zes dagen feitelijk niet mogelijk is de militair het schorsingsbesluit ter kennis te brengen, gaat de schorsing in op de zevende dag na de dagtekening van het schorsingsbesluit.

Artikel 36. Opheffing van de schorsing

  • 2 Een schorsing als bedoeld in artikel 34, tweede lid, onderdeel c, wordt opgeheven wanneer de belangen van de dienst de schorsing niet meer vorderen, doch uiterlijk na drie maanden, tenzij de omstandigheid die aanleiding gaf voor die schorsing zich nog immer voordoet.

Hoofdstuk 6. Ontslag

Artikel 38. Bevoegdheid tot het verlenen van ontslag

  • 1 Het verlenen van ontslag aan de militair met een officiersrang geschiedt bij koninklijk besluit.

  • 2 Het verlenen van ontslag aan de militair met een rang beneden de rang van luitenant ter zee der 3e klasse/tweede-luitenant, of een stand, geschiedt door Onze Minister.

Artikel 39. Ontslaggronden

  • 2 Aan de militair kan verder uitsluitend ontslag worden verleend:

    • a. wegens leeftijdsontslag op de datum gelegen vijf jaar vóórdat de militair de pensioengerechtigde leeftijd bereikt;

    • b. wegens het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd;

    • c. wanneer zijn diensten door het ingevolge artikel 38 bevoegde gezag niet langer nodig worden geoordeeld, nadat hij ingevolge artikel 8 van de Uitkeringswet gewezen militairen weder is aangesteld;

    • d. wegens overtolligheid indien er voor hem geen functie beschikbaar is, onverminderd het bepaalde in artikel 42;

    • e. wanneer hij, bij ontslag uit een ambt, voor het bekleden waarvan hij op non-activiteit was gesteld:

      • 1°. het ingevolge artikel 38 bevoegde gezag niet doet blijken van zijn verlangen om in werkelijke dienst te worden gehandhaafd; dan wel

      • 2°. ofschoon hij dat verlangen te kennen heeft gegeven, naar verwachting niet binnen twee jaren bij het krijgsmachtdeel waartoe hij behoort, of indien dat niet mogelijk is bij een ander krijgsmachtdeel, kan worden geplaatst;

    • f. ter zake van blijvende ongeschiktheid voor het vervullen van de dienst uit hoofde van een ziekte of een gebrek;

    • g. ter zake van het bereiken of overschrijden van de leeftijd van vijftig jaar, wanneer hij naar het oordeel van het ingevolge artikel 38 bevoegde gezag - in verband met zijn leeftijd voor het vervullen van de dienst niet meer ten volle geschikt is;

    • h. wegens ontheffing van de initiële opleiding tot het volgen waarvan hij bij zijn aanstelling is aangewezen, om reden dat hij niet voldoet aan de bij die opleiding gestelde eisen;

    • i. voor soldaten en korporaals wegens het niet kunnen worden bevorderd op basis van een besluit als bedoeld in artikel 29a, derde lid, respectievelijk 29b, derde lid, uiterlijk twee jaar na dat besluit dan wel voor onderofficieren en officieren wegens het niet kunnen doorstromen naar fase drie op basis van een besluit als bedoeld in artikel 31 vierde lid onder c, uiterlijk drie jaar na dat besluit;

    • j. wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid voor de vervulling van zijn functie of voor de vervulling van functies binnen de groepen van functies, waarvoor hij is bestemd, wat de ongeschiktheid betreft, voor zover het bepaalde onder f of g niet toepasselijk is; een en ander onverminderd het bepaalde in artikel 43;

    • k. wegens verregaande nalatigheid in de vervulling van zijn plichten;

    • l. wegens wangedrag in de dienst, dan wel buiten de dienst voor zover dit gedrag schadelijk is of kan zijn voor zijn dienstvervulling of niet in overeenstemming is met het aanzien van zijn ambt;

    • m. wegens een vonnis dat in kracht van gewijsde is gegaan en is gewezen in verband met een feit van zodanige aard, dat, mede gelet op het algemeen gedrag van de militair, diens ontslag in het belang van de dienst noodzakelijk is;

    • n. ter zake van misleiding bij zijn indiensttreding indien blijkt dat hij bij zijn aanmelding onjuiste gegevens heeft verstrekt of omstandigheden heeft verzwegen en de juiste gegevens of de verzwegen omstandigheden de aanstelling zouden hebben belet, tenzij de militair aannemelijk maakt dat hij te goeder trouw heeft gehandeld.

  • 3 Aan de militair die behoort tot het reserve-personeel kan voorts ontslag worden verleend ter zake van een aanstelling in een betrekking, die krachtens enig wettelijk voorschrift onverenigbaar is met de militaire dienst.

  • 4 Aan de militair die is aangesteld bij het reserve-personeel op grond van zijn burgerlijke betrekking kan voorts nog ontslag worden verleend ter zake van beëindiging van die burgerlijke betrekking.

  • 5 Aan de militair die behoort tot het reservepersoneel kan voorts nog ontslag worden verleend indien het op grond van artikel 38 bevoegde gezag handhaving van die dienstverhouding niet langer nodig oordeelt.

  • 6

    • a. Aan de militair behorend tot het beroepspersoneel die de rang van commandeur, brigade-generaal of commodore bekleedt, of die een hogere rang bekleedt, kan voorts ontslag worden verleend.

      • 1°. op voordracht van Onze minister-president en Onze Minister, wanneer het belang van de dienst dit noodzakelijk maakt;

      • 2°. op andere gronden;

    • b. In deze gevallen wordt bij koninklijk besluit - in het geval bedoeld onder a, ten eerste, op de gezamenlijke voordracht van Onze minister-president en van Onze Minister - een regeling getroffen waarbij aan de betrokkene een uitkering wordt toegekend welke met het oog op de omstandigheden redelijk is te achten. Die regeling zal in geen geval nadeliger mogen zijn dan die volgens welke de uitkering ingevolge de Uitkeringswet gewezen militairen zou zijn toegekend, waarop de betrokken militair aanspraak zou hebben kunnen maken, indien hem, in plaats van vorenbedoeld ontslag, op grond van het tweede lid onder a, ontslag zou zijn verleend.

  • 7 Aan de militair voor wie na de aanstelling een proeftijd geldt, kan tijdens die proeftijd ontslag worden verleend zonder toepassing van één van de in het tweede lid genoemde ontslaggronden.

  • 8 Wanneer een ontslag op aanvraag, bedoeld in het eerste lid, wordt verleend in verband met het aanvaarden van een betrekking op de civiele arbeidsmarkt binnen drie maanden voor het bereiken van het moment van ontslag, genoemd in artikel 39, tweede lid, onder i, wordt dit ontslag aangemerkt als een ontslag op grond van het tweede lid, onder i.

Artikel 39a. Overgangsbepaling ontslagleeftijd

  • 1 In afwijking van artikel 39, tweede lid, onderdeel a, wordt op aanvraag leeftijdsontslag verleend aan de militair die vóór 1 januari 2002 voor onbepaalde tijd is aangesteld bij het beroepspersoneel, bij het bereiken van de volgende ontslagleeftijd:

    • a. Voor de militair ingedeeld bij de Koninklijke marine zonder rang, of die een rang bekleedt lager dan luitenant ter zee der derde klasse, die de leeftijd van vijftig jaar bereikt:

      • 1°. in het jaar 2013: tweeënvijftig jaar en zes maanden;

      • 2°. in het jaar 2014: drieënvijftig jaar;

      • 3°. in het jaar 2015: drieënvijftig jaar en zes maanden;

      • 4°. in het jaar 2016: vierenvijftig jaar;

      • 5°. in het jaar 2017: vierenvijftig jaar en zes maanden;

      • 6°. in het jaar 2018 tot en met het jaar 2024: vijfenvijftig jaar.

    • b. Voor de militair ingedeeld bij de Koninklijke marine, die de rang bekleedt van luitenant ter zee der derde klasse, luitenant ter zee der tweede klasse of luitenant ter zee der tweede klasse oudste categorie, die de leeftijd van tweeënvijftig jaar bereikt:

      • 1°. in het jaar 2013: vierenvijftig jaar en zes maanden;

      • 2°. in het jaar 2014: vijfenvijftig jaar;

      • 3°. in het jaar 2015: vijfenvijftig jaar en zes maanden;

      • 4°. in het jaar 2016: zesenvijftig jaar;

      • 5°. in het jaar 2017: zesenvijftig jaar en zes maanden;

      • 6°. in het jaar 2018 tot en met het jaar 2026: zevenenvijftig jaar.

    • c. Voor de militair ingedeeld bij de Koninklijke marine die de rang bekleedt van luitenant ter zee der eerste klasse, of een hogere rang, die de leeftijd van vijfenvijftig jaar bereikt:

      • 1°. in het jaar 2014: zesenvijftig jaar en zes maanden;

      • 2°. in het jaar 2015: zevenenvijftig jaar;

      • 3°. in het jaar 2016: zevenenvijftig jaar en zes maanden;

      • 4°. in het jaar 2017: achtenvijftig jaar;

      • 5°. in het jaar 2018: achtenvijftig jaar en zes maanden;

      • 6°. in het jaar 2019: negenenvijftig jaar;

      • 7°. in het jaar 2020: negenenvijftig jaar en zes maanden.

    • d. Voor de militairen ingedeeld bij de Koninklijke landmacht, de Koninklijke luchtmacht en de Koninklijke marechaussee, die de leeftijd van vijfenvijftig jaar bereiken:

      • 1°. in het jaar 2013: zevenenvijftig jaar en zes maanden;

      • 2°. in het jaar 2014: achtenvijftig jaar;

      • 3°. in het jaar 2015: achtenvijftig jaar en zes maanden;

      • 4°. in het jaar 2016: negenenvijftig jaar;

      • 5°. in het jaar 2017: negenenvijftig jaar en zes maanden.

  • 2 Aan de militair die vóór 1 januari 2017 is aangesteld en die de leeftijd van zestig jaar bereikt in het jaar 2023 tot en met het jaar 2029 en op wie het eerste of het vierde lid, niet van toepassing is, wordt in afwijking van artikel 39, tweede lid onder a, op aanvraag ontslag verleend bij het bereiken van de leeftijd van zestig jaar.

  • 3 Aan de militair ingedeeld bij de Koninklijke marine, zonder rang of die een rang bekleedt lager dan luitenant ter zee der eerste klasse, die vóór 1 januari 2017 was aangesteld bij het beroepspersoneel en die de leeftijd van zestig jaar bereikt in het jaar 2030 tot en met 2036 wordt in afwijking van artikel 39, tweede lid, onder a, op aanvraag ontslag verleend bij het bereiken van de leeftijd van zestig jaar.

  • 4 In afwijking van artikel 39, tweede lid, onderdeel a, wordt, onverminderd het eerste lid, aan de militair met de rang van kapitein ter zee, kolonel of een hogere rang en aan de militair met de rang van kapitein-luitenant ter zee, of luitenant-kolonel, die een universitaire master graad heeft behaald en als zodanig werkzaam is in het veld van diens academische deskundigheid, die de leeftijd van zestig jaar bereikt in het jaar 2023 tot en met 2029, op aanvraag ontslag verleend op een datum gelegen tussen de leeftijd van zestig en vijfenzestig jaar. Voor hen geldt een pensioenleeftijd van 65 jaar.

  • 5 Aan de militair, bedoeld in het eerste lid, voor wie de datum van het leeftijdsontslag, bedoeld in artikel 39, tweede lid, onder a, vier jaar of langer is gelegen na de voor hem op grond van het eerste lid geldende ontslagdatum, wordt op aanvraag ontslag verleend vier jaar na die ontslagdatum. Daarbij wordt uitgegaan van de ontslagdatum zoals die geldt op de datum van de aanvraag, ook al komt de militair naderhand te behoren tot een andere categorie, bedoeld in het eerste lid, onder a, b, c of d, of tot een van de categorieën bedoeld in artikel 39b, onder a of b.

  • 6 Bij ministeriële regeling wordt de datum vastgesteld waarop een aanvraag als bedoeld in dit artikel uiterlijk kan worden ingediend.

Artikel 39b. Leeftijdsontslag voor militairen met de rang van kapitein ter zee, kolonel of een hogere rang en universitair geschoolde kapitein-luitenants ter zee en luitenant-kolonels

In afwijking van artikel 39, tweede lid, onderdeel a, wordt, onverminderd artikel 39a, eerste lid, leeftijdsontslag verleend met ingang van een individueel te bepalen datum gelegen tussen de datum waarop de militair nog vijf jaar is verwijderd van de pensioengerechtigde leeftijd en het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd:

  • a. aan een militair met de rang van kapitein ter zee, kolonel of een hogere rang;

  • b. met zijn instemming, aan een militair met de rang van kapitein-luitenant ter zee, of luitenant-kolonel die een universitaire master graad heeft behaald en als zodanig werkzaam is in het veld van zijn academische deskundigheid.

Artikel 39c. Verlaging van de ontslagleeftijd wegens arbeid als militair onder bepaalde omstandigheden

  • 2 De in het eerste lid bedoelde vervroeging bedraagt ten hoogste:

    • a. één derde van de tijd die vanaf 1 januari 1990 tot en met 31 december 2007 in het kader van een vredes- of humanitaire operatie buiten Nederland is doorgebracht;

    • b. de helft van de tijd die vanaf 1 januari 2008 in het kader van een vredes- of humanitaire operatie buiten Nederland is doorgebracht; en

    • c. de helft van de tijd vanaf 1 januari 2017 waarbij de militair voor ten minste zeven aaneengesloten dagen arbeid heeft verricht onder omstandigheden waarbij de bepalingen van de Arbeidstijdenwet of van hoofdstuk 7 van dit besluit niet van toepassing waren.

  • 3 Een aanvraag als bedoeld in het eerste lid wordt door de militair ten minste achttien maanden vóór de door de militair beoogde datum van leeftijdsontslag bij het bevoegde gezag ingediend.

  • 4 Op militairen aan wie op aanvraag leeftijdsontslag wordt verleend als bedoeld in artikel 39a, is het tweede lid, onderdeel c, niet van toepassing. De verlaging van de ontslagleeftijd voor deze militairen bedraagt maximaal twee jaren terwijl de ontslagleeftijd niet lager kan zijn dan achtenvijftig jaar.

Artikel 39d

  • 1 Onze Minister kan op aanvraag van een militair van de artikelen 39a, 39b of 39c afwijken voor zover toepassing leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.

  • 2 Bij ministeriële regeling wordt de datum vastgesteld waarop een aanvraag als bedoeld in dit artikel uiterlijk kan worden ingediend

Artikel 40. Ontslag bij aanvaarding van het ambt van minister of staatssecretaris

Aan de militair die een benoeming tot minister of staatssecretaris aanvaardt, wordt om die reden ontslag verleend.

Artikel 41. Aanduiding van het ontslag

Het ontslag wordt "eervol" verleend, behoudens in de gevallen, genoemd in artikel 39, tweede lid, aanhef en onder k, l, m en n, in welke gevallen het ontslag zonder die aanduiding wordt verleend.

Artikel 42. Ontslag wegens overtolligheid van personeel

Ontslag op grond van artikel 39, tweede lid, aanhef en onder d, kan slechts plaatsvinden indien het naar het oordeel van Onze Minister na een zorgvuldig onderzoek bedoeld in artikel 53c, eerste en tweede lid, niet mogelijk is gebleken de militair binnen het gezagsbereik van Onze Minister een andere passende functie toe te wijzen. Het ontslag zal worden verleend na ommekomst van het volledige herplaatsingsonderzoek bedoeld in artikel 53c of eerder indien zulks met de militair wordt overeengekomen dan wel sprake is van een situatie bedoeld in artikel 53e, derde lid.

Artikel 43. Ontslag wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid

Ontslag op grond van artikel 39, tweede lid, aanhef en onder j, kan slechts plaatsvinden indien het naar het oordeel van Onze Minister na een zorgvuldig onderzoek niet mogelijk is gebleken de militair binnen het gezagsbereik van Onze Minister een andere, mede in verband met zijn persoonlijkheid en omstandigheden passende, functie toe te wijzen, dan wel indien hij een zodanige functie weigert te aanvaarden. In het onderzoek wordt de mogelijkheid tot bij- of omscholing van de militair betrokken.

Artikel 44. Ontslag wegens blijvende geestelijke of lichamelijke ongeschiktheid

Ontslag om de reden, genoemd in artikel 39, tweede lid onder f, wordt pas verleend, nadat de militair ter zake van het ontstaan, de aard en de gevolgen van zijn ziekte of gebrek is onderworpen aan een geneeskundig onderzoek naar de regelen, gesteld bij het Besluit procedure geneeskundig onderzoek blijvende dienstongeschiktheid en pensioenkeuring militairen.

Artikel 45. Ontslag wegens onvoldoende waarborg voor getrouwe plichtsvervulling

  • 1 Ontslag om de reden als bedoeld in artikel 12g, tweede lid, van de Militaire ambtenarenwet 1931, kan slechts plaatsvinden met medewerking van Onze Minister-President dan wel, indien het de militair met een officiersrang betreft, op voordracht van Onze Minister-President en Onze Minister. Daaraan voorafgaand wordt het advies ingewonnen van een commissie, bestaande uit vijf leden en vijf plaatsvervangende leden.

  • 2 De leden en de plaatsvervangende leden van de commissie, bedoeld in het eerste lid worden bij koninklijk besluit benoemd op voordracht van Onze Minister-President en van Onze Minister. De taak, samenstelling en werkwijze van de commissie worden bij de instelling geregeld.

Artikel 47. Datum van ingang van het ontslag

  • 1 Ontslag wordt in het algemeen verleend met ingang van de eerste dag van een kalendermaand.

  • 2 Een ontslag op aanvraag anders dan tijdens de proeftijd en een ontslag om een van de redenen, genoemd in artikel 39, tweede lid, aanhef en onder c, d, e, f, g, i en j, gaan niet eerder in dan nadat ten minste drie maanden zijn verstreken sedert het tijdstip waarop het aanvraag om ontslag is ingediend onderscheidenlijk de militair van de beslissing tot ontslagverlening schriftelijk in kennis is gesteld.

  • 3 Een ontslag op aanvraag tijdens de proeftijd en de ontslagen, bedoeld in artikel 39, tweede lid onder h, en zevende lid, gaan niet eerder in dan nadat ten minste een maand is verstreken sedert het tijdstip waarop het aanvraag om ontslag is ingediend of de militair van de beslissing onderscheidenlijk het voorstel tot ontslagverlening schriftelijk in kennis is gesteld.

  • 4 De in het tweede en derde lid genoemde termijnen kunnen op verzoek van de militair worden bekort.

  • 5 Een ontslag ten gevolge van het aanvaarden van het ambt van minister of staatssecretaris, als bedoeld in artikel 40, gaat in op de dag van aanvaarding van dit ambt.

Artikel 48. Intrekking van reeds verleend ontslag

Ontslag dat is verleend om een andere reden dan genoemd in artikel 39, tweede lid onder k, l, m of n, en dat nog niet is ingegaan, wordt ingetrokken, indien zich inmiddels een omstandigheid heeft voorgedaan die het ingevolge artikel 38 bevoegde gezag aanleiding geeft de militair te ontslaan om één van de redenen, genoemd in artikel 39, tweede lid onder k, l, m of n.

Artikel 49. Ontslag tijdens verblijf buiten Nederland

  • 1 In afwijking van artikel 47, tweede lid, kan het tijdstip van ingang van een ontslag-op-aanvraag van de militair die om redenen van dienst buiten Nederland verblijft, worden uitgesteld voor de tijd die onvermijdelijk nodig is om hem aldaar te vervangen, maar voor ten hoogste drie maanden.

  • 2 Het ontslag van de militair die om redenen van dienst buiten Nederland verblijft, gaat eerst in op een datum gelegen na het tijdstip van zijn terugkeer in Nederland.

  • 3 Van het tweede lid kan worden afgeweken, indien de militair zulks aanvraagt en het dienstbelang zich naar het oordeel van het ingevolge artikel 38 bevoegde gezag niet verzet tegen inwilliging van het aanvraag, of indien de terugkeer niet tijdig plaatsvindt ten gevolge van omstandigheden die zijn te wijten aan de schuld of het toedoen van de militair.

Artikel 51. Getuigschrift

  • 1 Aan de militair aan wie ontslag wordt verleend nadat hij ten minste één jaar in werkelijke dienst is geweest, wordt op zijn verzoek de commandant operationeel commando een getuigschrift uitgereikt.

  • 2 Het getuigschrift vermeldt:

    • a. de begindatum en einddatum van de dienstverhouding, alsmede de arbeidsduur per week;

    • b. de aard van de verrichte werkzaamheden;

    • c. de wijze waarop de militair zijn werkzaamheden heeft verricht;

    • d. de grond waarop aan de militair ontslag is verleend.

  • 3 De in lid 2, onderdelen c en d, genoemde gegevens worden slechts op verzoek van de militair in het getuigschrift vermeld.

Artikel 53. Ontslag van rechtswege

De militair is van rechtswege ontslagen:

  • a. zodra hij het Nederlanderschap verliest;

  • b. zodra een tegen hem gewezen vonnis waarbij de bijkomende straf van ontzetting van het recht om bij de gewapende macht te dienen is opgelegd zonder dat daarbij is bepaald dat deze straf geheel of gedeeltelijk niet ten uitvoer zal worden gelegd, in kracht van gewijsde is gegaan.

In deze gevallen wordt de militair door Onze Minister schriftelijk in kennis gesteld van het feit dat, de datum met ingang waarvan en de reden waarom hij van rechtswege ontslagen is.

Hoofdstuk 6a. Rechten en verplichtingen bij wijziging personeelsbestand

§ 1. Rechten en verplichtingen bij het vervallen dan wel het niet toewijzen van een functie

Artikel 53a. Begripsbepalingen

Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • militair

    de militair die is aangesteld bij het beroepspersoneel;

  • boventalligheid

    de situatie dat een militair zijn functie verliest omdat binnen de te reorganiseren organisatie of een onderdeel daarvan, meerdere militairen een vergelijkbare of uitwisselbare functie vervullen en het totale aantal van die functies zodanig wordt verminderd dat onvoldoende van die functies resteren;

Artikel 53b. Passende functie

  • 1 Een functie is in beginsel passend wanneer de daaraan verbonden werkzaamheden op de capaciteiten en ervaring van de militair zijn berekend, tenzij aanvaarding om redenen van lichamelijke, geestelijke of sociale aard niet van de militair kan worden gevergd.

  • 2 Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld ter uitvoering van het eerste lid.

Artikel 53c. Aanwijzing als herplaatsingskandidaat

  • 1 De militair wordt door de commandant operationeel commando aangewezen als herplaatsingskandidaat indien:

    • a. hem met toepassing van artikel 17 binnen drie maanden na het vervallen van zijn functie of de vaststelling van zijn boventalligheid geen functie is of kan worden toegewezen;

    • b. hem met toepassing van artikel 17 binnen drie maanden na afloop van de duur van een functievervulling of na het afronden van een opleiding geen functie is of kan worden toegewezen.

  • 2 De militair wordt over zijn aanwijzing als herplaatsingskandidaat bedoeld in het eerste lid, schriftelijk geïnformeerd.

  • 3 In afwijking van het eerste lid kan Onze Minister in een ministeriële regeling bepalen dat specifieke categorieën militairen, aan wie geen functie is of kan worden toegewezen bedoeld in het eerste lid, niet worden aangewezen als herplaatsingskandidaat.

Artikel 53d. Herplaatsingsonderzoek

  • 1 Onze Minister onderzoekt gedurende drie maanden, te rekenen vanaf het moment dat de militair is aangewezen als herplaatsingskandidaat, of herplaatsing van de militair op een passende functie binnen het gezagsbereik van Onze Minister mogelijk is.

  • 2 Indien het onderzoek bedoeld in het eerste lid niet heeft geleid tot herplaatsing, onderzoekt Onze Minister, aansluitend aan de periode bedoeld in het eerste lid, gedurende drie maanden of herplaatsing van de militair op een passende functie binnen of buiten het gezagsbereik van Onze Minister mogelijk is.

  • 3 Indien het onderzoek bedoeld in het tweede lid niet heeft geleid tot herplaatsing, onderzoekt Onze Minister, aansluitend aan de periode bedoeld in het tweede lid, gedurende zes maanden of herplaatsing van de militair op een passende functie buiten het gezagsbereik van Onze Minister mogelijk is.

  • 4 De periode van zes maanden bedoeld in het derde lid, wordt voor elk volledig jaar dat de militair is aangesteld bij het Ministerie van Defensie, verlengd met een halve maand tot maximaal twaalf maanden.

  • 5 Onze Minister kan op verzoek van de militair die is aangewezen als herplaatsingskandidaat de duur van de herplaatsingsperiode, zoals vastgesteld op grond van het eerste tot en met het vierde lid, verlengen indien de omstandigheden naar zijn oordeel daartoe aanleiding geven.

  • 6 Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld ter uitvoering van dit artikel.

Artikel 53e. Verplichtingen van de herplaatsingskandidaat

  • 1 De herplaatsingskandidaat is verplicht al het mogelijke te doen om een passende functie te vinden en mee te werken aan het herplaatsingsonderzoek bedoeld in artikel 53d.

  • 3 De herplaatsingskandidaat die zonder deugdelijke grond weigert of heeft geweigerd te voldoen aan een hem op grond van dit artikel opgelegde verplichting, kan in verband daarmee een ontslag bedoeld in artikel 39, tweede lid, aanhef en onder d, worden verleend.

Artikel 53f. Voorzieningen in verband met dreigende overtolligheid en gedurende het herplaatsingsonderzoek

  • 1 Onze Minister kan voorzieningen treffen:

    • a. om dreigende overtolligheid te voorkomen door ontslag op aanvraag te stimuleren;

    • b. ten behoeve van militairen die zijn aangewezen als herplaatsingskandidaat bedoeld in artikel 53c.

  • 2 Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld ter uitvoering van dit artikel.

§ 2. Samenstelling personeelsbestand

Artikel 53g. Voorzieningen ter regulering van de instroom, doorstroom en uitstroom

  • 1 Ten behoeve van het reguleren van de instroom, doorstroom en uitstroom worden door Onze Minister ten aanzien van een of meer militairen die behoren tot een bij ministeriële regeling vastgestelde categorie personeel, voorzieningen getroffen.

  • 2 Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld ter uitvoering van het eerste lid.

Hoofdstuk 7. Werk- en rusttijden

Paragraaf 1. Algemene bepalingen inzake werk- en rusttijden

Artikel 54a. Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a. militair:

    de militair in werkelijke dienst;

  • b. diensten:

    activiteiten die zijn vereist voor het functioneren van de militaire organisatie, voor zover deze zijn ingesteld door het hoofd defensieonderdeel;

  • c. werkzaamheden:

    activiteiten die voortvloeien uit de door de militair vervulde functie, alsmede andere opgedragen activiteiten die om redenen van dienst of in het algemeen belang noodzakelijk zijn, doch die niet kunnen worden aangemerkt als diensten;

  • d. werktijd:

    het totaal van de in kloktijden aangegeven perioden gedurende welke een militair de hem opgedragen werkzaamheden of diensten moet verrichten;

  • e. rooster:

    een voor een periode van tenminste een week opgesteld en van tevoren schriftelijk bekendgemaakt schema van aanvang en einde van de dagelijkse werk- en rusttijden, eventueel afzonderlijk vastgesteld voor werkzaamheden en voor diensten;

  • f. arbeidsduur:

    de tijdsduur, uitgedrukt in een aantal uren per dag of per week, gedurende welke een militair werkzaamheden of diensten verricht;

  • g. nachtdienst:

    een werkdag waarin de uren tussen 00.00 uur en 06.00 uur geheel of gedeeltelijk zijn begrepen;

  • h. werkdag:

    een aaneengesloten tijdruimte waarin werkzaamheden of diensten worden verricht en die is gelegen tussen twee voorgeschreven opeenvolgende onafgebroken rusttijden;

  • i. pauze:

    een tijdruimte van ten minste 15 achtereenvolgende minuten, waarmee de werkzaamheden of diensten tijdens de werkdag worden onderbroken en de militair geen enkele verplichting heeft ten aanzien van de bedongen werkzaamheden of diensten;

  • j. consignatie:

    een tijdruimte tussen twee elkaar opeenvolgende werkdagen of tijdens een pauze, waarin die militair uitsluitend verplicht is bereikbaar te zijn om in geval van onvoorziene omstandigheden op oproep zo spoedig mogelijk de bedongen werkzaamheden of diensten te verrichten;

  • k. aanwezigheidsdienst:

    een aaneengesloten tijdruimte van ten hoogste 24 uren, waarin de militair, zo nodig naast het verrichten van de bedongen werkzaamheden of diensten, consignatie wordt opgelegd waarbij die militair verplicht is op de werkplek aanwezig te zijn om op oproep zo spoedig mogelijk de bedongen werkzaamheden of diensten te verrichten;

  • l. piket:

    een periode waarin de militair, zo nodig naast het verrichten van de bedongen werkzaamheden of diensten, consignatie wordt opgelegd waarbij de militair verplicht is om in verband met zijn bereikbaarheid op de werkplek aanwezig te zijn;

  • m. oefening:

    elk door defensiepersoneel in de praktijk brengen van onderwezen bekwaamheden teneinde aldus de bedrevenheid in het uitvoeren van aan de krijgsmacht opgedragen operationele taken te verwerven, te vergroten of te onderhouden.

Artikel 54b. Vaststelling werk- en rusttijden

  • 1 De militair verricht de hem opgedragen werkzaamheden of diensten in beginsel gedurende vastgestelde werktijden.

  • 2 De werk- en rusttijden van de militair worden met inachtneming van de bepalingen in dit hoofdstuk, en nadat hierover overeenkomstig het Besluit medezeggenschap defensie overeenstemming is bereikt met de betrokken medezeggenschapscommissie, vastgesteld door de commandant en schriftelijk vastgelegd in roosters.

  • 3 De werktijd dient zoveel mogelijk te zijn gelegen tussen 07.00 en 18.00 uur.

  • 4 De arbeidsduur bedraagt gerekend over de periode waarvoor het rooster is vastgesteld ten hoogste gemiddeld 38 uren per week. Hiervan kan worden afgeweken ter zake van het verrichten van diensten.

  • 5 Door Onze Minister kunnen functies worden aangewezen waarbij het reizen, naar en vanaf de plaats waar de militair werkzaamheden of diensten moet verrichten, een wezenlijk bestanddeel uitmaakt van de functie. Bij die functies wordt de reisduur buiten de voor de militair geldende werktijd als arbeidsduur aangemerkt.

Artikel 54c. Bekendstelling werk- en rusttijden

  • 1 De commandant die een rooster vaststelt of opnieuw vaststelt, maakt het rooster ten minste 28 dagen vóór de datum van inwerkingtreding bekend aan de militair.

  • 2 Indien de aard van de werkzaamheden of diensten toepassing van het eerste lid onmogelijk maakt, stelt de commandant ten minste 28 dagen van tevoren aan de militair bekend op welke dag de rusttijd, bedoeld in de artikelen 56e en 57a, eerste lid, aanvangt. Tevens maakt hij aan de militair ten minste 4 dagen van tevoren de tijdstippen bekend waarop hij werkzaamheden of diensten moet verrichten.

  • 3 De commandant dient overeenstemming te bereiken met de betrokken medezeggenschapscommissie, indien het dienstbelang het noodzakelijk maakt af te wijken van het eerste of tweede lid.

Artikel 54d. Tijdelijke verlenging van de arbeidsduur

  • 1 De militair kan bij de commandant eenmaal per kalenderjaar een aanvraag indienen om zijn arbeidsduur gedurende het resterende deel van dat kalenderjaar met 2 uren per week te verlengen wanneer:

    • a. de militair is aangesteld bij het beroepspersoneel; en

    • b. de militair een functie vervult in fase twee of fase drie; en

    • c. het rooster van de militair in het resterende deel van dat kalenderjaar zal zijn gebaseerd op een arbeidsduur van gemiddeld 38 uur per week.

    Voor de militair die in verband met deeltijdverlof een arbeidsduur heeft van gemiddeld minder dan 38 uur per week wordt de ingevolge de vorige volzin geldende aanspraak vastgesteld op een evenredig deel van de aanspraak bij een arbeidsduur van gemiddeld 38 uur per week.

  • 2 De commandant wijst een aanvraag als bedoeld in het eerste lid toe, tenzij het dienstbelang zich daartegen verzet. In ieder geval wordt de aanvraag afgewezen indien de tijdelijke verlenging van de arbeidsduur geen effect heeft op de formatie, onder door Onze Minister bij ministeriële regeling nader vast te stellen voorwaarden.

  • 3 Een toegestane verlenging van de arbeidsduur gaat in op de eerste dag van de maand, volgend op de maand waarin de verlenging is toegestaan.

  • 4 Een toegestane verlenging van de arbeidsduur wordt jaarlijks stilzwijgend voortgezet tenzij:

    • a. de militair een aanvraag indient om de tijdelijke verlenging van de arbeidsduur te beëindigen; of

    • b. de militair een aanvraag indient als bedoeld in artikel 54e, eerste lid; of

    • c. de commandant de verlenging van de arbeidsduur beëindigt omdat hij van oordeel is dat het dienstbelang zich tegen een voortgezette verlenging daarvan verzet.

  • 5 Indien de militair een andere functie wordt toegewezen vervalt met ingang van de datum waarop hij de nieuwe functie gaat vervullen de verlenging van de arbeidsduur. In dat geval kan de militair bij zijn nieuwe commandant een aanvraag als bedoeld in het eerste lid indienen.

  • 6 Voor het deel dat de arbeidsduur wordt verlengd ontvangt de militair een maandelijkse toeslag. Deze toeslag bedraagt acht maal 1/165 deel van het voor de betrokken militair geldende maandsalaris, of een evenredig deel daarvan voor de militair die in verband met deeltijdverlof een arbeidsduur heeft van gemiddeld minder dan 38 uur per week.

Artikel 54e. Tijdelijke verkorting van de arbeidsduur

  • 1 De militair kan bij de commandant eenmaal per kalenderjaar een aanvraag indienen om zijn arbeidsduur gedurende het resterende deel van dat kalenderjaar met 2 uren per week te verkorten wanneer:

    • a. de militair is aangesteld bij het beroepspersoneel; en

    • b. de militair een functie vervult in fase twee of fase drie; en

    • c. het rooster van de militair in het resterende deel van dat kalenderjaar zal zijn gebaseerd op een arbeidsduur van gemiddeld 38 uur per week.

    Voor de militair die in verband met deeltijdverlof een arbeidsduur heeft van gemiddeld minder dan 38 uur per week wordt de ingevolge de vorige volzin geldende aanspraak vastgesteld op een evenredig deel van de aanspraak bij een arbeidsduur van gemiddeld 38 uur per week.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde verkorting van de arbeidsduur wordt verwerkt in het voor de betrokken militair geldende rooster dan wel wordt toegekend in de vorm van acht spaaruren per maand wanneer het een militair betreft van wie het rooster is gebaseerd op een arbeidsduur van gemiddeld 38 uur per week. Voor de militair die in verband met deeltijdverlof een arbeidsduur heeft van gemiddeld minder dan 38 uur per week wordt de ingevolge de vorige volzin geldende aanspraak vastgesteld op een evenredig deel van de aanspraak bij een arbeidsduur van gemiddeld 38 uur per week.

  • 3 De commandant wijst een aanvraag indien het gaat om een militair als bedoeld in het eerste lid toe.

  • 4 Een toegestane verkorting van de arbeidsduur gaat in op de eerste dag van de maand, volgend op de maand waarin de verkorting is toegestaan.

  • 5 Een toegestane verkorting van de arbeidsduur wordt jaarlijks stilzwijgend voortgezet tenzij:

    • a. de militair een aanvraag indient om de tijdelijke verkorting van de arbeidsduur te beëindigen; of

    • b. de militair een aanvraag indient als bedoeld in artikel 54d, eerste lid.

  • 6 Indien de militair een andere functie wordt toegewezen vervalt met ingang van de datum waarop hij de nieuwe functie gaat vervullen de verkorting van de arbeidsduur. In dat geval kan de militair bij zijn nieuwe commandant een aanvraag als bedoeld in het eerste lid indienen.

  • 7 Voor het deel dat de arbeidsduur wordt verkort, wordt maandelijks een inhouding op de inkomsten van de militair toegepast. Deze inhouding bedraagt 2 maal 1/165 deel van het voor de betrokken militair geldende maandsalaris, of een evenredig deel daarvan voor de militair die in verband met deeltijdverlof een arbeidsduur heeft van gemiddeld minder dan 38 uur per week.

Artikel 54f. Opname van spaaruren

  • 1 De spaaruren, bedoeld in artikel 54e, tweede lid, worden geheel of gedeeltelijk in een aaneengesloten periode van ten minste 288 spaaruren en ten hoogste 960 spaaruren opgenomen. Voor de militair die in verband met deeltijdverlof een arbeidsduur heeft van gemiddeld minder dan 38 uur per week wordt de in de vorige volzin genoemde verplichting vastgesteld op een aaneengesloten periode van een evenredig aantal spaaruren van het aantal dat geldt voor een militair met een arbeidsduur van gemiddeld 38 uur per week.

  • 2 De spaaruren worden in beginsel opgenomen bij functiewisseling, voorafgaand aan de datum van plaatsing op de nieuwe functie.

  • 3 In afwijking van het tweede lid kan de opname van spaaruren gedurende de functievervulling worden toegestaan, tenzij het dienstbelang zich hiertegen verzet.

  • 4 Indien de militair van functie wisselt kan het hoofd defensieonderdeel op aanvraag van de militair afwijken van het minimum aantal op te nemen spaaruren. Indien de militair wordt verplaatst kan het hoofd defensieonderdeel op aanvraag van de militair afwijken van het gestelde in het eerste lid dat de spaaruren in een aaneengesloten periode van ten minste 288 spaaruren worden opgenomen. Indien met een dergelijke aanvraag wordt ingestemd, dan wordt het gehele tegoed aan spaaruren opgenomen bij functiewisseling, voorafgaand aan de datum van plaatsing op de nieuwe functie.

  • 5 Een aanvraag voor de opname van spaaruren wordt ten minste 6 maanden voorafgaande aan de gewenste datum van aanvang van de opnameperiode, ingediend bij het hoofd defensieonderdeel.

  • 6 De in een kalenderjaar opgebouwde spaaruren vervallen na een periode van 10 kalenderjaren, te rekenen vanaf de dag van aanvang van het daarop volgende kalenderjaar.

  • 7 Indien vanwege dienstbelang dan wel persoonlijke omstandigheden de militair gedurende de periode van 10 jaar bedoeld in het zesde lid niet in de gelegenheid is gesteld de spaaruren op te nemen, maakt het hoofd defensieonderdeel in afwijking van het zesde lid met de militair afspraken over de opname van de spaaruren binnen de 2 daaropvolgende kalenderjaren.

  • 8 Ten aanzien van de opname van spaaruren zijn de artikelen 64, 65, 66 en 67 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 54fa

In afwijking van het bepaalde in de artikelen 54d, 54e, 54f berust de bevoegdheid tot het toekennen van een aanvraag van militairen met de rang van kapitein ter zee/kolonel en hoger op grond van deze artikelen, bij de Secretaris-Generaal.

Artikel 54g. Spaaruren en ontslag

Indien de militair op de datum dat hij de werkelijke dienst verlaat nog een tegoed aan spaaruren heeft, dan wordt voor elk spaaruur een vergoeding toegekend van 1/165 deel van het voor de betrokken militair geldende maandsalaris, zoals dit gold direct voorafgaande aan het verlaten van de werkelijke dienst.

Artikel 54h. Registratie werk- en rusttijden

  • 1 De commandant voert een deugdelijke registratie ter zake van de werk- en rusttijden en de realisatie daarvan, welke het toezicht op de naleving van de bepalingen in dit hoofdstuk mogelijk maakt.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde gegevens en bescheiden worden ten minste 52 weken, gerekend vanaf de datum waarop de desbetreffende gegevens en bescheiden betrekking hebben, bewaard.

Artikel 54i. Gelijkstelling met arbeidsduur

Voor de toepassing van de bepalingen in dit hoofdstuk, ten aanzien van de arbeidsduur, wordt voor het bepalen van het aantal uren dat werkzaamheden of diensten worden verricht, meegeteld de uren waarop de militair de werkzaamheden of diensten zou hebben verricht, maar deze uren in het kader van de medezeggenschap als bedoeld in artikel 17 van het Besluit medezeggenschap defensie, ziekte, verlof als bedoeld in artikel 61, tweede lid, met uitzondering van buitengewoon verlof in verband met deeltijdarbeid, of de vervulling van door wet of overheid opgelegde verplichting welke niet in zijn vrije tijd kon geschieden, niet heeft verricht.

Artikel 54j. Gelijkstelling met de zondag

Voor de toepassing van de bepalingen in dit hoofdstuk ten aanzien van de zondag, vindt voor de militair, die in verband met zijn godsdienstige of levensbeschouwelijke opvatting, de wekelijkse rustdag op een andere dag dan de zondag viert, overeenkomstige toepassing ten aanzien van die dag in plaats van ten aanzien van de zondag, indien die militair dit schriftelijk verzoekt.

Artikel 54k. Gezondheidsproblemen bij nachtdiensten

  • 1 Indien uit arbeidsgezondheidskundig onderzoek blijkt, dat de gezondheidsproblemen van een militair voortvloeien uit het verrichten van nachtdiensten, dan worden de werkzaamheden of diensten van die militair binnen redelijke termijn zodanig ingericht, dat hij werkzaamheden of diensten verricht anders dan in nachtdienst.

  • 2 De commandant voldoet aan de voor hem uit het eerste lid voortvloeiende verplichting, tenzij hij aannemelijk maakt dat dit redelijkerwijs niet van hem kan worden gevergd.

Paragraaf 2. Toepassingsbereik

Artikel 55a. Algemene uitzonderingsbepalingen

  • 1 Dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen zijn, met uitzondering van paragraaf 12, niet van toepassing op werkzaamheden of diensten verricht:

    • a. ten tijde van buitengewone omstandigheden, alsmede ten aanzien van een onderdeel van de krijgsmacht, waaraan de mededeling bedoeld in artikel 71 van het Wetboek van Militair Strafrecht is gedaan;

    • b. ter uitvoering van bij wet of daarop berustende bepalingen opgedragen taken, voor zover de toepassing van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen een goede taakuitoefening belemmert;

    • c. in door Onze Minister te bepalen andere gevallen waarin onderdelen van de krijgsmacht worden ingezet;

    • d. inzake aangelegenheden die rechtstreeks betrekking hebben op de omstandigheden, bedoeld onder a, b, en c.

  • 2 Dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen zijn, met uitzondering van de paragrafen 11 en 12, niet van toepassing op werkzaamheden of diensten verricht:

    • a. tijdens varen, vliegen en oefeningen;

    • b. inzake aangelegenheden die rechtstreeks betrekking hebben op het varen, het vliegen en het houden van oefeningen.

Artikel 55b. Opleidingen

Dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen zijn, met uitzondering van de paragrafen 2 en 12, niet van toepassing op verrichtingen van de militair die een opleiding volgt als bedoeld in de artikelen 13, 14 en 15.

Artikel 55c. Inzet brandweer

Dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen zijn van toepassing op werkzaamheden of diensten verricht door militair brandweerpersoneel, tenzij dit personeel repressief optreedt bij brand en ongevallen.

Artikel 55d. Leidinggevenden en hoger personeel

Dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen zijn, met uitzondering van de paragrafen 2, 11 en 12, en de artikelen 54a, 54b, derde tot en met vijfde lid, 54d, 54e, 54f, 54g, 54k en 57a, niet van toepassing op werkzaamheden of diensten verricht door:

  • a. de militair van 18 jaar en ouder met de rang van luitenant ter zee der 1e klasse dan wel majoor of een hogere rang die uitsluitend of in hoofdzaak leiding geeft;

  • b. de militair van 18 jaar en ouder met de rang van kapitein-luitenant ter zee dan wel luitenant-kolonel of met een hogere rang, tenzij hij werkzaamheden of diensten pleegt te verrichten in nachtdienst dan wel werkzaamheden of diensten verricht waaraan of in rechtstreeks verband waarmee ernstige gevaren voor de veiligheid of de gezondheid van personen zijn verbonden.

Artikel 55e. Internationaal tewerkgesteld

Dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen zijn, met uitzondering van de paragrafen 2, 11 en 12, en de artikelen 54a, 54b, vierde lid, 54d, 54e, 54f, 54g, 54k en 57a, eerste en tweede lid, niet van toepassing op werkzaamheden of diensten verricht door de militair, bedoeld in artikel 2, tweede lid, voor zover hij is tewerkgesteld buiten Nederland.

Artikel 55f. Medisch specialisten

Dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen zijn, met uitzondering van de paragrafen 2, 11 en 12, en de artikelen 54a, 54b, derde tot en met vijfde lid, 54d, 54e, 54f, 54g, 54k en 57a, niet van toepassing op werkzaamheden of diensten verricht door de militair van 18 jaar en ouder die werkzaam is als medisch specialist, als huisarts of als sociaal geneeskundige en als zodanig staat geregistreerd in één van de registers van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst, dan wel als tandheelkundig specialist en als zodanig staat ingeschreven in het specialistenregister van de Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Tandheelkunde.

Paragraaf 3. Arbeidsduur en verlengde arbeidsduur

Artikel 56a. Arbeidsduur

  • 1 De arbeidsduur van de militair bedraagt ten hoogste 10 uren per werkdag, in elke periode van 4 achtereenvolgende weken ten hoogste gemiddeld 50 uren per week en in elke periode van 13 achtereenvolgende weken ten hoogste gemiddeld 45 uren per week.

  • 2 De commandant dient over de toepassing van het eerste lid overeenstemming te bereiken met de betrokken medezeggenschapscommissie, indien het dienstbelang het noodzakelijk maakt dat de militair meer dan 9 uren per werkdag of meer dan 45 uren per week werkzaamheden of diensten verricht.

  • 3 Indien het eerste en tweede lid niet wordt toegepast, dan bedraagt de arbeidsduur ten hoogste 9 uren per werkdag, ten hoogste 45 uren per week en ten hoogste gemiddeld 40 uren per week in elke periode van 13 achtereenvolgende weken.

Artikel 56b. Verlengde arbeidsduur

  • 1 Van de in artikel 56a genoemde arbeidsduur kan worden afgeweken indien zich een onvoorziene wijziging van omstandigheden, incidenteel en niet periodiek, voordoet, of de aard van de werkzaamheden of diensten, incidenteel en voor korte tijd, dergelijke afwijkingen noodzakelijk maakt.

  • 2 De arbeidsduur bedraagt in situaties als bedoeld in het eerste lid ten hoogste 12 uren per werkdag, ten hoogste 60 uren per week en in elke periode van 13 achtereenvolgende weken ten hoogste gemiddeld 48 uren per week.

  • 3 Op de afwijking, bedoeld in het eerste lid, is artikel 56p, vierde lid, onderdelen b en c, en het zesde lid, niet van toepassing.

  • 4 Indien als gevolg van de toepassing van het eerste lid werkzaamheden of diensten worden verricht in nachtdienst, welke werkzaamheden of diensten eindigen vóór of op 02.00 uur, dan zijn hierop de in paragraaf 5 opgenomen bepalingen ten aanzien van het verrichten van werkzaamheden of diensten in nachtdienst niet van toepassing.

Artikel 56c. Arbeidsduur jeugdige militair

In afwijking van artikel 56a, eerste lid, artikel 56b, tweede lid, artikel 58b, vijfde lid, artikel 58c, derde lid, onderdeel b, en artikel 58d, vierde lid, bedraagt de arbeidsduur van de militair die de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt ten hoogste gemiddeld 40 uren per week in elke periode van 13 achtereenvolgende weken.

Paragraaf 4. Dagelijkse en wekelijkse rusttijd

Artikel 56d. Dagelijkse onafgebroken rusttijd

  • 1 De militair heeft in elke aaneengesloten tijdruimte van 24 uren recht op een onafgebroken rusttijd van ten minste 11 uren, welke rusttijd éénmaal in elke aaneengesloten tijdruimte van 7 maal 24 uren mag worden ingekort tot ten minste 8 uren.

  • 2 De in het voorgaande lid bedoelde tijdruimte vangt aan op het eerste tijdstip van de dag, waarop de militair werkzaamheden of diensten verricht.

Artikel 56e. Wekelijkse onafgebroken rusttijd

  • 1 De militair heeft recht op een onafgebroken rusttijd van hetzij ten minste 36 uren in elke aaneengesloten tijdruimte van 7 maal 24 uren, hetzij ten minste 60 uren in elke aaneengesloten tijdruimte van 9 maal 24 uren. De voorgeschreven rusttijd van 60 uren mag éénmaal in elke periode van 5 achtereenvolgende weken worden bekort tot 32 uren.

  • 2 De in het voorgaande lid bedoelde tijdruimte vangt aan op het eerste tijdstip van de dag, waarop de militair werkzaamheden of diensten verricht.

Paragraaf 5. Aanvullende bepalingen bij nachtdienst

Artikel 56f. Arbeidsduur nachtdienst

  • 1 Voor de militair die werkzaamheden of diensten in nachtdienst verricht, bedraagt de arbeidsduur ten hoogste 9 uren per nachtdienst, in elke periode van 4 achtereenvolgende weken ten hoogste gemiddeld 50 uren per week en in elke periode van 13 achtereenvolgende weken ten hoogste gemiddeld 40 uren per week.

  • 2 De commandant dient over de toepassing van het eerste lid overeenstemming te bereiken met de betrokken medezeggenschapscommissie, indien het dienstbelang het noodzakelijk maakt dat de militair meer dan 8 uren per nachtdienst of meer dan 45 uren per week werkzaamheden of diensten verricht.

  • 3 Indien het eerste en tweede lid niet wordt toegepast, dan bedraagt de arbeidsduur ten hoogste 8 uren per nachtdienst, ten hoogste 45 uren per week en ten hoogste gemiddeld 40 uren per week in elke periode van 13 achtereenvolgende weken.

Artikel 56g. Verlengde arbeidsduur nachtdienst

  • 1 Van de in artikel 56f genoemde arbeidsduur kan worden afgeweken indien zich een onvoorziene wijziging van omstandigheden, incidenteel en niet periodiek, voordoet, of de aard van de werkzaamheden of diensten, incidenteel en voor korte tijd, dergelijke afwijkingen noodzakelijk maakt.

  • 2 De arbeidsduur bedraagt in situaties als bedoeld in het eerste lid ten hoogste 10 uren per nachtdienst, ten hoogste 60 uren per week en in elke periode van 13 achtereenvolgende weken ten hoogste gemiddeld 40 uren per week.

  • 3 Op de afwijking, bedoeld in het eerste lid, is artikel 56p, vierde lid, onderdelen b en c, en het zesde lid, niet van toepassing.

Artikel 56h. Onafgebroken rusttijd nachtdienst

  • 1 De militair heeft na het verrichten van werkzaamheden of diensten in nachtdienst, welke eindigen ná 02.00 uur, recht op een onafgebroken rusttijd van tenminste 14 uren, welke éénmaal in elke aaneengesloten tijdruimte van 7 maal 24 uren mag worden bekort tot ten minste 8 uren.

  • 2 De commandant dient over de toepassing van de in het eerste lid bedoelde bekorting van de onafgebroken rusttijd tot ten minste 8 uren overeenstemming te bereiken met de betrokken medezeggenschapscommissie, indien het dienstbelang toepassing noodzakelijk maakt.

  • 3 De in het eerste lid bedoelde tijdruimte vangt aan op het eerste tijdstip van de dag, waarop de militair werkzaamheden of diensten verricht.

Artikel 56i. Aantal nachtdiensten die eindigen vóór of op 02.00 uur

  • 1 De militair verricht in elke periode van 13 achtereenvolgende weken niet meer dan ten hoogste 52 maal werkzaamheden of diensten in nachtdienst, indien de werkzaamheden of diensten eindigen vóór of op 02.00 uur.

  • 2 De commandant dient over de toepassing van het eerste lid overeenstemming te bereiken met de betrokken medezeggenschapscommissie, indien het dienstbelang het noodzakelijk maakt dat de militair in een periode van 4 achtereenvolgende weken meer dan 16 maal werkzaamheden of diensten in nachtdienst verricht, indien die werkzaamheden of diensten eindigen vóór of op 02.00 uur.

Artikel 56j. Aantal nachtdiensten die eindigen ná 02.00 uur

  • 1 De militair verricht in elke periode van 13 achtereenvolgende weken niet meer dan ten hoogste 28 maal werkzaamheden of diensten in nachtdienst, indien de werkzaamheden of diensten eindigen ná 02.00 uur.

  • 2 De commandant dient over de toepassing van het eerste lid overeenstemming te bereiken met de betrokken medezeggenschapscommissie, indien het dienstbelang het noodzakelijk maakt dat de militair in elke periode van 4 achtereenvolgende weken meer dan 10 maal en in elke periode van 13 achtereenvolgende weken meer dan 25 maal werkzaamheden of diensten in nachtdienst verricht, indien die werkzaamheden of diensten eindigen ná 02.00 uur.

Artikel 56k. Afwijking aantal nachtdiensten

  • 1 In afwijking van artikel 56j, eerste lid, kan de commandant dit artikel toepassen.

  • 2 Indien de aard van de werkzaamheden of diensten met zich brengt dat werkzaamheden of diensten in nachtdienst worden verricht, en dit door het op een andere wijze organiseren van die werkzaamheden of diensten redelijkerwijs niet is te voorkomen, verricht de militair:

    • a. hetzij ten hoogste 35 maal in elke periode van 13 achtereenvolgende weken werkzaamheden of diensten in nachtdienst;

    • b. hetzij ten hoogste 20 uren in elke periode van 2 achtereenvolgende weken werkzaamheden of diensten tussen 00.00 uur en 06.00 uur.

  • 3 De commandant dient over de toepassing van het eerste en tweede lid overeenstemming te bereiken met de betrokken medezeggenschapscommissie, indien het dienstbelang toepassing noodzakelijk maakt.

Artikel 56l. Rusttijd na reeks nachtdiensten

  • 1 Na een reeks van ten minste 3 en ten hoogste 7 maal achtereen werkzaamheden of diensten in nachtdienst te hebben verricht, heeft de militair recht op een onafgebroken rusttijd van ten minste 48 uren.

  • 2 De commandant dient over de toepassing van het eerste lid overeenstemming te bereiken met de betrokken medezeggenschapscommissie, indien het dienstbelang noodzakelijk maakt dat de militair 7 maal achtereen werkzaamheden of diensten in nachtdienst verricht die eindigen vóór of op 02.00 uur, hetzij 6 of 7 maal achtereen werkzaamheden of diensten in nachtdienst verricht die eindigen ná 02.00 uur.

  • 3 Indien het eerste lid niet wordt toegepast, dan heeft de militair,:

    • a. na een reeks van ten minste 3 en ten hoogste 6 maal achtereen werkzaamheden of diensten in nachtdienst te hebben verricht, die eindigen vóór of op 02.00 uur;

    • b. hetzij na een reeks van ten minste 3 en ten hoogste 5 maal achtereen werkzaamheden of diensten in nachtdienst te hebben verricht, die eindigen ná 02.00 uur,

    recht op een onafgebroken rusttijd van ten minste 48 uren.

Artikel 56m. Referentieperiode

  • 1 In afwijking van artikel 56f, eerste lid, en artikel 56g, tweede lid, ten aanzien van het gemiddeld aantal uren per week in elke periode van 13 achtereenvolgende weken dat werkzaamheden of diensten in nachtdienst wordt verricht, kan de commandant dit artikel toepassen.

  • 2 Indien zich een onvoorziene wijziging van omstandigheden voordoet of de aard van de werkzaamheden of diensten het noodzakelijk maakt dat de militair slechts incidenteel of voor korte tijd werkzaamheden of diensten in nachtdienst verricht en dit door het op een andere wijze organiseren van de werkzaamheden of diensten redelijkerwijs niet is te voorkomen, verricht de militair in elke periode van 52 achtereenvolgende weken gemiddeld 40 uren per week werkzaamheden of diensten.

  • 3 De commandant dient over de toepassing van het eerste en tweede lid overeenstemming te bereiken met de betrokken medezeggenschapscommissie, indien het dienstbelang toepassing noodzakelijk maakt.

Paragraaf 6. Afwijkende bepalingen inzake arbeidsduur en rusttijd

Artikel 56n. Noodzakelijke werkzaamheden

  • 1 In afwijking van de artikelen 56a, 56b, 56f en 56g, ten aanzien van de arbeidsduur per werkdag of nachtdienst, kan de commandant dit artikel toepassen.

  • 2 Indien de werkzaamheden of diensten geen uitstel gedogen, en door het nemen van andere maatregelen redelijkerwijs niet is te voorkomen, verricht de militair ten hoogste éénmaal in elke periode van 2 achtereenvolgende weken 14 uren werkzaamheden of diensten per werkdag onderscheidenlijk per nachtdienst.

  • 3 Het tweede lid is eveneens van toepassing, indien de werkzaamheden of diensten worden verstoord door een zich plotseling voordoende situatie:

    • a. waarbij personen ernstig letsel oplopen, dan wel daartoe de onmiddellijke dreiging bestaat;

    • b. waarbij buitengewoon ernstige schade aan goederen ontstaat, dan wel dreigt te ontstaan.

Artikel 56o. Overdracht van werkzaamheden of diensten

  • 1 De commandant kan, in afwijking van de in dit hoofdstuk opgenomen bepalingen ten aanzien van de arbeidsduur per werkdag onderscheidenlijk per nachtdienst en de onafgebroken rusttijd, dit artikel toepassen.

  • 2 De arbeidsduur per werkdag of per nachtdienst onderscheidenlijk de onafgebroken rusttijd wordt met ten hoogste 15 achtereenvolgende minuten verlengd onderscheidenlijk ingekort, indien de werkzaamheden of diensten van de militair aan het eind van de werkdag worden overgenomen en direct daaropvolgend worden voortgezet door een andere militair en de goede voortgang van die werkzaamheden of diensten overdracht noodzakelijk maakt.

  • 3 Op de afwijking bedoeld in het tweede lid zijn de artikelen 56i, 56j en 56k, ten aanzien van het aantal malen dat werkzaamheden of diensten in nachtdienst worden verricht, niet van toepassing.

Paragraaf 7. Pauzeregeling

Artikel 56p. Pauze

  • 1 Indien de arbeidsduur van de militair meer dan 5½ uur per werkdag of nachtdienst bedraagt, dan worden de werkzaamheden of diensten afgewisseld door een pauze.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde pauze bedraagt ten minste een half uur aaneengesloten, welke mag worden gesplitst in twee pauzes van ten minste 15 achtereenvolgende minuten.

  • 3 De commandant dient over de toepassing van het tweede lid overeenstemming te bereiken met de betrokken medezeggenschapscommissie, indien het dienstbelang toepassing noodzakelijk maakt.

  • 4 Indien het tweede lid niet wordt toegepast, dan worden, met inachtneming van het eerste lid, de werkzaamheden of diensten van de militair:

    • a. indien hij niet meer dan 8 uren werkzaamheden of diensten per werkdag of nachtdienst verricht, afgewisseld door pauzes van tezamen ten minste een half uur;

    • b. indien hij meer dan 8 uren, doch niet meer dan 10 uren werkzaamheden of diensten per werkdag of nachtdienst verricht, afgewisseld door pauzes van tezamen ten minste 45 minuten;

    • c. indien hij meer dan 10 uren werkzaamheden of diensten per werkdag of nachtdienst verricht, afgewisseld door pauzes van tezamen ten minste 1 uur.

  • 5 Eén van de pauzes, bedoeld in het vierde lid, bedraagt ten minste een half uur aaneengesloten.

  • 6 De pauzes, bedoeld in het vierde lid, vangen aan en eindigen in de periode, gelegen tussen 2 uren na de aanvang en 2 uren voor het einde van de werkzaamheden of diensten.

Artikel 56q. Consignatie tijdens pauze

  • 1 De commandant kan van het bepaalde in artikel 54a, onderdeel j, en artikel 58a, tweede lid, afwijken, indien de aard van de werkzaamheden of diensten van de militair het noodzakelijk maakt dat hij tijdens de pauze bereikbaar is onderscheidenlijk op de werkplek aanwezig is om op oproep zo spoedig mogelijk die werkzaamheden of diensten te verrichten, en dit door het op een andere wijze organiseren van de werkzaamheden of diensten redelijkerwijs niet is te voorkomen.

  • 2 De commandant dient over de toepassing van het eerste lid overeenstemming te bereiken met de betrokken medezeggenschapscommissie, indien het dienstbelang toepassing noodzakelijk maakt.

  • 3 Voor de toepassing van het eerste lid geldt de tijd tijdens de werkplekgebonden pauze waarop de werkzaamheden of diensten van de militair zich uitsluitend beperken tot de verplichte aanwezigheid op de werkplek, als pauze.

Artikel 56r. Afwijking pauzeverplichting

  • 1 De commandant kan van het bepaalde in artikel 56p, eerste lid, afwijken, indien de militair:

    • a. werkzaamheden of diensten verricht zonder enig direct contact met een andere militair of ambtenaar die vergelijkbare werkzaamheden of diensten verricht, of

    • b. indien de aard van de werkzaamheden of diensten met zich brengt dat de afwisseling van de werkzaamheden of diensten per werkdag onderscheidenlijk per nachtdienst door een pauze onmogelijk is en dit door het op een andere wijze organiseren van de werkzaamheden of diensten redelijkerwijs niet is te voorkomen.

  • 2 De commandant dient over de toepassing van het eerste lid overeenstemming te bereiken met de betrokken medezeggenschapscommissie, indien het dienstbelang toepassing noodzakelijk maakt.

  • 3 Indien het eerste lid wordt toegepast, verricht de militair in elke periode van 52 achtereenvolgende weken ten hoogste gemiddeld 40 uren per week werkzaamheden of diensten.

  • 4 Indien het eerste lid wordt toegepast, verricht de militair in afwijking van artikel 57c, tweede lid, en artikel 59b, tweede lid, ten hoogste 12 uren per werkdag onderscheidenlijk per nachtdienst werkzaamheden of diensten.

Paragraaf 8. Werk- en rusttijden op bepaalde dagen

Artikel 57a. Werk- en rusttijden op bepaalde dagen

  • 1 Op zaterdag en zondag worden aan de militair geen werkzaamheden of diensten opgedragen. Hiervan kan slechts worden afgeweken indien naar het oordeel van de commandant het dienstbelang zulks onvermijdelijk maakt.

  • 2 Het eerste lid geldt mede voor Nieuwjaarsdag, Eerste en Tweede Paasdag, Hemelvaartsdag, Eerste en Tweede Pinksterdag, Eerste en Tweede Kerstdag, Koninginnedag, 5 mei en de door Onze Minister aan te wijzen feest- of gedenkdagen.

  • 3 Er dient naar te worden gestreefd dat de militair geen werkzaamheden of diensten verricht op de dagen, bedoeld in het eerste en tweede lid, die voorafgaan aan, vallen in of aansluiten op een aan hem verleend verlof van meer dan 3 dagen, doch minder dan 10 dagen. De militair verricht in beginsel geen werkzaamheden of diensten op de in de eerste volzin bedoelde dagen, die voorafgaan aan, vallen in of aansluiten op een hem verleend verlof van 10 dagen of meer.

  • 4 De militair verricht geen werkzaamheden of diensten op ten minste 26 zondagen per periode van 52 weken.

  • 5 De voor de militair, die volgens rooster werkzaamheden of diensten in continu- of ploegendienst verricht, geldende arbeidsduur, bedoeld in artikel 54b, vierde lid, wordt tijdens de desbetreffende roosterperiode evenredig verminderd indien hij op dagen als bedoeld in het tweede lid, die niet op zaterdag of zondag vallen:

    • a. daadwerkelijk werkzaamheden of diensten heeft verricht, of;

    • b. volgens rooster niet was aangewezen voor het verrichten van werkzaamheden of diensten.

    Een dergelijk vermindering van de arbeidsduur zal per dag, als bedoeld in het tweede lid, niet meer dan acht uren bedragen.

  • 6 Ten aanzien van militairen die zijn ingedeeld bij eenheden die onmiddellijk in actie moeten kunnen komen of bij eenheden die dienst verrichten buiten Nederland, kan bij het opstellen van het rooster door de commandant worden afgeweken van het eerste, het tweede en het derde lid met betrekking tot de zaterdagmorgen en de feest- of gedenkdagen.

  • 7 Indien naar het oordeel van de commandant de belangen van de dienst zich hiertegen niet verzetten, wordt de militair, aan wie op een zondag of een dag als bedoeld in het tweede lid of het zesde lid, werkzaamheden of diensten zijn opgedragen, tijdens de werktijd in de gelegenheid gesteld de godsdienstuitoefening van de gezindte waartoe hij behoort bij te wonen.

  • 8 Onze Minister kan ter uitvoering van dit artikel bij ministeriële regeling nadere regels stellen.

Artikel 57b. Arbeidsduur voorafgaand aan feest- of gedenkdagen

  • 1 In afwijking van de artikelen 56b en 56g ten aanzien van de arbeidsduur per werkdag onderscheidenlijk per nachtdienst kan de commandant dit artikel toepassen.

  • 2 Indien de aard van de werkzaamheden of diensten, of de bedrijfsomstandigheden, in verband met de Nieuwjaarsdag, Eerste en Tweede Paasdag, Hemelvaartsdag, Eerste en Tweede Pinksterdag, Eerste en Tweede Kerstdag, Koninginnedag of 5 december dit noodzakelijk maakt, verricht de militair in de aaneengesloten periode van 7 dagen voorafgaand aan die dag ten hoogste tweemaal 14 uren per werkdag onderscheidenlijk per nachtdienst werkzaamheden of diensten.

  • 3 De commandant dient over de toepassing van het eerste en tweede lid overeenstemming te bereiken met de betrokken medezeggenschapscommissie, indien het dienstbelang toepassing noodzakelijk maakt.

  • 4 Artikel 56n is niet van toepassing indien het eerste en tweede lid wordt toegepast.

Artikel 57c. Arbeidsduur op feest- of gedenkdagen

  • 1 In afwijking van artikel 56a, eerste lid, en artikel 56f, eerste lid, ten aanzien van de arbeidsduur per werkdag onderscheidenlijk per nachtdienst, en artikel 56h, eerste lid, ten aanzien van de onafgebroken rusttijd na een nachtdienst, kan de commandant dit artikel toepassen.

  • 2 De militair verricht, in verband met de Nieuwjaarsdag, Eerste en Tweede Paasdag, Hemelvaartsdag, Eerste en Tweede Pinksterdag en Eerste en Tweede Kerstdag, in de tijdruimte tussen de dag voorafgaand aan bedoelde dagen 18.00 uur en de op deze dagen volgende dag 08.00 uur ten hoogste 11 uren per werkdag onderscheidenlijk per nachtdienst werkzaamheden of diensten. De militair heeft na het verrichten van die werkzaamheden of diensten een onafgebroken rusttijd van ten minste 12 uren.

  • 3 Indien het eerste en tweede lid wordt toegepast, dan organiseert de commandant de werkzaamheden of diensten zodanig, dat zoveel mogelijk militairen op de in het tweede lid bedoelde dagen geen werkzaamheden of diensten verrichten in de tijdruimte gelegen tussen 00.00 uur en de daarop volgende dag 06.00 uur.

  • 4 De commandant dient over de toepassing van het eerste en tweede lid overeenstemming te bereiken met de betrokken medezeggenschapscommissie, indien het dienstbelang toepassing noodzakelijk maakt.

Paragraaf 9. Consignatie en bijzondere vormen van consignatie

Artikel 58a. Consignatie

  • 1 De commandant kan de militair consignatie opleggen.

  • 2 Ten minste gedurende 2 maal een aaneengesloten tijdruimte van 7 maal 24 uren in elke periode van 4 achtereenvolgende weken wordt geen consignatie opgelegd.

  • 3 Tijdens de onafgebroken rusttijd direct voorafgaand aan en direct volgend op een nachtdienst wordt geen consignatie opgelegd.

  • 4 Als consignatie wordt opgelegd bedraagt de arbeidsduur ten hoogste 13 uren in elke periode van 24 achtereenvolgende uren, ten hoogste 60 uren per week en ten hoogste gemiddeld 45 uren per week in elke periode van 13 achtereenvolgende weken.

  • 5 Indien de consignatie geheel of gedeeltelijk de periode van 00.00 uur tot 06.00 uur bestrijkt, bedraagt de arbeidsduur, in afwijking van het vorige lid ten hoogste 13 uren in elke periode van 24 achtereenvolgende uren, ten hoogste 60 uren per week en ten hoogste gemiddeld 40 uren per week in elke periode van 13 achtereenvolgende weken.

  • 6 Voor de toepassing van het vierde en vijfde lid vangt de arbeidsduur aan op het moment van de oproep. Indien binnen een half uur na beëindiging van de werkzaamheden die voortvloeien uit een oproep opnieuw een oproep wordt gedaan, wordt de tussenliggende tijd gerekend tot de arbeidsduur. Indien binnen een half uur één of meer keren werkzaamheden voortvloeiend uit een oproep worden verricht, wordt de arbeidsduur geacht ten minste een half uur te bedragen.

  • 7 De werkzaamheden die voortvloeien uit een oproep worden voor de toepassing van de in dit hoofdstuk opgenomen bepalingen ten aanzien van rusttijd en pauze buiten beschouwing gelaten.

  • 8 Op de werkzaamheden die voortvloeien uit een oproep zijn de bepalingen in paragraaf 5 ten aanzien van het aantal malen dat werkzaamheden of diensten in nachtdienst wordt verricht niet van toepassing.