De Minister van Buitenlandse Zaken en Defensie stellen vast dat het nieuwe kabinet
ter zake van vraagstukken van vrede en veiligheid in een nationaal en internationaal
gecompliceerde situatie zal optreden.
Zij realiseren zich dat het beleid op het gebied van de buitenlandse politiek en defensie
moet worden gevoerd in de wetenschap dat ten aanzien van een essentieel punt, namelijk
de uiteindelijke al of niet plaatsing van een aantal LRTNF-wapens op Nederlands grondgebied,
verschillend wordt gedacht binnen het kabinet en geen overeenstemming bestaat tussen
de fracties waarop dit kabinet steunt.
Het zou onrealistisch zijn het gevaar niet te onderkennen dat de uiteindelijk te nemen
beslissing in zekere mate haar schaduw vooruit zou werpen over de ontwikkelingen die
daaraan voorafgaan.
Het feit dat voorshands over plaatsing geen beslissing wordt genomen, zou kunnen leiden
tot een zekere passiviteit in het Nederlandse internationale beleid. Dit moet echter
worden vermeden. Waar zoveel essentiële zaken, de veiligheid en wapenbeheersing betreffende,
in de komende periode aan de orde zijn binnen het NAVO-bondgenootschap, is juist een
actief-creatieve diplomatie geboden.
Daarnaast stellen beide Ministers de verwevenheid vast van de terreinen van wapenbeheersing
en verdediging, en de doorwerking van hun beslissingen op elkaars terreinen. Zij zijn
van oordeel dat bewapening en ontwapening geen belangen zijn die afzonderlijk moeten
worden gediend, doch wezenlijke bestanddelen van een nationale veiligheid in integraal
verband.
Dat de zorg voor deze afzonderlijke bestanddelen meer specifiek is toevertrouwd aan
de onderscheiden departementen en aan de Ministers die belast zijn met de leiding
daarvan, neemt niet weg dat zij op dit punt gezamenlijk een bijzondere verantwoordelijkheid
dragen voor een hecht geïntegreerd beleid.
De Ministers stellen zich hierbij op het standpunt dat waar de openbare meningsvorming
zo 'n gewichtige rol speelt en hoort te spelen binnen het vraagstuk van de kernbewapening,
veel meer dan voorheen openheid moet worden betracht over motieven en grondslagen
van dit integrale beleid.
Om gestalte te geven aan bovenstaande gezichtspunten, alsemde om betere waarborgen
te creëren voor het realiseren daarvan hebben zij besloten een stuurgroep te vormen
bestaande uit de beide bewindslieden en (eventueel ook op ad hoe basis) door hen aan
te wijzen ambtenaren, waarin fundamentele vragen op het gebied van het veiligheidsbeleid
en met name die over kernbewapening en wapenbeheersing worden besproken en gepoogd
wordt, met inachtneming van ieders verantwoordelijkheden, tot afspraken te komen over
het te voeren beleid.
Het voorzitterschap van de werkgroep wordt afgewisseld vervuld door één van de beide
Ministers. Ambtenaren van Defensie en Buitenlandse Zaken nemen in principe op paritaire
basis aan de vergadering deel. Voor de coördinatie met het algemeen regeringsbeleid
woont een vertegenwoordiger van de MP de vergadering bij. De stuurgroep zal formeel
worden ingesteld.
In de stuurgroep zal het overleg plaatsvinden over het beleid dat door de Ministers
ter zake wordt gevoerd. Met name is in het overleg aan de orde:
- -
De problematie van de modernisering en wapenbeheersing van nucleaire middellange afstandwapens;
- -
Het Salt-proces;
- -
MBFR;
- -
De grondslagen van de op te stellen defensienota;
- -
De Nederlandwe kernwapentaken;
- -
De rol van het kernwapen binnen de NAVO strategie;
- -
Mogelijke andere onderwerpen op het gebied van kernbewapening en wapenbeheersing.
Het overleg vindt plaats met kennis van alle beschikbare informatie. Het overleg is
niet alleen coördinerend, maar ook analyserend en creatief. Het betreft mede de concepties
die aan het integrale beleid ten grondslag dienen te liggen, alsmede de bespreking
van mogelijke nieuwe initiatieven, met inachtneming van de bestaande competenties.