Wet op het primair onderwijs

Geraadpleegd op 11-12-2024.
Geldend van 01-07-2021 t/m 31-07-2021

Wet van 2 juli 1981, houdende Wet op het basisonderwijs

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het ter bevordering van

een ononderbroken ontwikkeling van de leerlingen, gewenst is de afzonderlijke onderwijsvormen kleuteronderwijs en gewoon lager onderwijs samen te voegen tot een onderwijsvorm die gericht is op een doorlopend ontwikkelingsproces van de leerlingen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk I. Basisonderwijs

Titel I. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze wet wordt verstaan onder:

Onze Minister:

Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

inspectie of inspecteur:

de inspectie, bedoeld in de Wet op het onderwijstoezicht, voor zover belast met taken op het gebied van het basisonderwijs;

school:

een basisschool of een speciale school voor basisonderwijs, tenzij het tegendeel blijkt;

basisschool:

een school waar basisonderwijs wordt gegeven, niet zijnde een speciale school voor basisonderwijs;

speciale school voor basisonderwijs:

een school waar basisonderwijs wordt gegeven aan kinderen voor wie vaststaat dat overwegend een zodanige orthopedagogische en orthodidactische benadering aangewezen is, dat zij althans gedurende enige tijd op een speciale school voor basisonderwijs moeten worden opgevangen;

school voor speciaal onderwijs:

een school voor speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de expertisecentra;

school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs:

een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de expertisecentra;

school voor voortgezet speciaal onderwijs:

een school voor voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de expertisecentra;

instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs:

een instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 8, eerste lid tweede volzin, van de Wet op de expertisecentra;

school voor voortgezet onderwijs:

een school voor voortgezet onderwijs als bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs;

openbare school:

  • a. een door een of meer gemeenten, al dan niet te zamen met een of meer privaatrechtelijke rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid in stand gehouden school;

  • b. een door een openbare rechtspersoon als bedoeld in artikel 47 in stand gehouden school; dan wel

  • c. een door een stichting als bedoeld in artikel 17 of artikel 48 in stand gehouden school;

bijzondere school:

door een natuurlijk persoon of een privaatrechtelijke rechtspersoon, niet zijnde een stichting als bedoeld in artikel 48, in stand gehouden school;

openbare rechtspersoon:

een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld als bedoeld in artikel 47;

nevenvestiging:

deel van een school, dat op de plaats waar het onderwijs wordt gegeven voordat het een deel van de school werd als zelfstandige school functioneerde;

bevoegd gezag van volgens deze wet bekostigde scholen: voor wat betreft

  • a. een openbare school:

    • 1°. burgemeester en wethouders, voor zover de raad niet anders bepaalt, en, indien de raad dit besluit, met inachtneming van door hem te stellen regelen;

    • 2°. het krachtens de desbetreffende gemeenschappelijke regeling bevoegde orgaan;

    • 3°. de openbare rechtspersoon, bedoeld in artikel 47; dan wel

    • 4°. de stichting, bedoeld in artikel 17 of artikel 48;

  • b. een bijzondere school: de rechtspersoon bedoeld in artikel 55;

  • c. een samenwerkingsschool: de stichting, bedoeld in artikel 17d;

burgerservicenummer:

burgerservicenummer als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer;

persoonsgebonden nummer:

het burgerservicenummer dan wel het door Onze Minister uitgegeven onderwijsnummer, bedoeld in artikel 40b, vierde lid;

ouders:

ouders, voogden of verzorgers;

schooljaar:

het tijdvak van 1 augustus tot en met 31 juli daaraanvolgend;

samenwerkingsverband:

een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 18a, tweede lid of een landelijk samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 18a, vijftiende lid, tenzij het tegendeel blijkt;

personeel:

  • a. de benoemde directeur, het personeel benoemd in een functie voor het geven van onderwijs, het personeel benoemd in een andere functie dan het geven van onderwijs, het personeel dat is benoemd voor het verrichten van werkzaamheden ten behoeve van meer dan een school of meer dan een school als bedoeld in de Wet op de expertisecentra, waaronder begrepen de leden van het bestuur van die scholen die zijn benoemd door een raad van toezicht als bedoeld in artikel 17c, derde lid, voor zover die leden mede zijn benoemd op basis van een arbeidsovereenkomst of een akte van aanstelling;

  • b. het onder a bedoelde personeel dat zonder benoeming is tewerkgesteld, tenzij het betreft de toepassing van de artikelen 33, 33a, 34, 38, 52, 53, eerste en tweede lid, 59, eerste tot en met vierde lid, 60 tot en met 62, 68, 138 en 139, voor zover niet anders is bepaald, en de toepassing van daarmee verband houdende wettelijke bepalingen;

schoolbegeleiding:

activiteiten ten behoeve van de schoolorganisatie of het onderwijs aan een school die dienen tot begeleiding, ontwikkeling, advisering, informatieverstrekking en evaluatie, alsmede activiteiten tot bevordering van een optimale schoolloopbaan van leerlingen;

Vroegschoolse educatie:

uitvoering van een programma, gericht op het verbeteren van de voorwaarden voor het met succes doorstromen in het basisonderwijs, dat wordt verzorgd in groep 1 en 2 van een basisschool als vervolg op de voorschoolse educatie, bedoeld in artikel 1.1 van de Wet kinderopvang;

register onderwijsdeelnemers:

register onderwijsdeelnemers als bedoeld in artikel 4 van de Wet register onderwijsdeelnemers;

schoolondersteuningsprofiel:

een beschrijving van de voorzieningen die zijn getroffen voor leerlingen die extra ondersteuning behoeven;

afdeling:

een afdeling als bedoeld in artikel 85a;

lerarenregister:

lerarenregister als bedoeld in artikel 38b;

registervoorportaal:

registervoorportaal als bedoeld in artikel 38p;

basisgegevens:

gegevens als bedoeld in artikel 38g, eerste lid, onderdelen a tot en met d.

Artikel 2. Doelgroep

Het basisonderwijs is het onderwijs bestemd voor kinderen vanaf de leeftijd van omstreeks 4 jaar. Het legt mede de grondslag voor het volgen van aansluitend voortgezet onderwijs.

Artikel 3. Bevoegdheid schoolonderwijs

  • 2 Het onderwijs in de onderwijsactiviteit zintuiglijke en lichamelijke oefening in het derde tot en met achtste schooljaar kan in afwijking van het eerste lid, onderdeel b, onder 1, behalve door degene die beschikt over een in dat onderdeel b, onder 1, bedoeld getuigschrift waaruit blijkt dat wordt voldaan aan de bekwaamheidseisen voor het geven van lichamelijke opvoeding in het voortgezet onderwijs, uitsluitend worden gegeven door degene die beschikt over een in dat onderdeel b, onder 1, bedoeld getuigschrift waaruit blijkt dat wordt voldaan aan de bekwaamheidseisen die zijn vastgesteld krachtens artikel 32a, eerste lid, en

    • a. in het bezit is van een bij ministeriële regeling aangewezen getuigschrift dat specifiek is gericht op de bekwaamheid tot het geven van dat onderwijs, of

    • b. onderwijs volgt ter verkrijging van een dergelijk getuigschrift, in welk geval betrokkene het onderwijs in deze onderwijsactiviteit mag geven gedurende ten hoogste twee aaneengesloten schooljaren, gerekend vanaf het moment waarop betrokkene het onderwijs ter verkrijging van dit getuigschrift voor de eerste maal volgt.

  • 3 Onze Minister kan aan personen die in het bezit zijn van een buiten de Europese Economische Ruimte of Zwitserland behaald bewijsstuk waarmee de bekwaamheid wordt aangetoond, de bevoegdheid tot het geven van schoolonderwijs verlenen. Hij kan daarbij voorwaarden en beperkingen stellen.

  • 4 Ten aanzien van studenten die een duale opleiding volgen als bedoeld in artikel 7.7 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek leidend tot een getuigschrift als bedoeld in het eerste lid, onder b.1°, en aan die opleiding ten minste 180 studiepunten hebben behaald, kan worden afgeweken van de eisen in het eerste lid onder b, met dien verstande dat het tijdelijk dienstverband van de student een periode beslaat die overeenkomt met een volledig dienstverband van vijf maanden. De vorige volzin is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van studenten die ten minste 166 doch nog geen 180 studiepunten hebben behaald, indien door de desbetreffende hogeschool wordt verklaard dat de student beschikt over met 180 studiepunten vergelijkbare en tevens voor het dienstverband relevante kennis, inzicht en vaardigheden. De toepassing van de vorige volzin vervalt ten aanzien van die student die niet binnen vier weken na aanvang van het dienstverband over 180 studiepunten beschikt. De in artikel 7.7, vijfde lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek bedoelde overeenkomst vermeldt tevens de leraar onder wiens verantwoordelijkheid de betrokken student werkzaamheden van onderwijskundige aard verricht.

Artikel 3a. Bevoegdheid onderwijsondersteunende werkzaamheden

  • 2 De onderwijsondersteunende functionaris die niet voldoet aan de eisen van het eerste lid, onder b, c of d, mag voor zover het werkzaamheden betreft waarvoor op grond van artikel 32a, derde lid, bekwaamheidseisen zijn vastgesteld, niettemin met die werkzaamheden worden belast, voor een periode van ten hoogste twee jaren. Aan de eerste volzin wordt uitsluitend toepassing gegeven indien het bevoegd gezag en betrokkene in ieder geval schriftelijk hebben verklaard dat betrokkene verplicht is zich in te spannen om binnen twee jaren alsnog te voldoen aan de bekwaamheidseisen voor die werkzaamheden.

Artikel 4. Kosten van leerlingenvervoer

  • 1 Ten behoeve van het schoolbezoek verstrekken burgemeester en wethouders aan ouders van in de gemeente verblijvende leerlingen op aanvraag vergoeding van de door burgemeester en wethouders noodzakelijk te achten vervoerskosten. De gemeenteraad stelt daartoe een nadere regeling vast, met inachtneming van het bepaalde in de volgende leden.

  • 2 De regeling maakt geen onderscheid tussen openbaar en bijzonder onderwijs.

  • 3 De regeling eerbiedigt de op godsdienst of levensbeschouwing van de ouders berustende keuze van een school.

  • 4 De regeling houdt rekening met de van ouders redelijkerwijs te vergen inzet en voorziet erin dat het vervoer kan plaatsvinden op een wijze die voor de leerling passend is. De regeling bepaalt op welke wijze burgemeester en wethouders terzake advies van deskundigen inwinnen.

  • 5 De regeling bepaalt dat de kosten worden vergoed van vervoer over de afstand tussen de woning van de leerling en

    • a. de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke basisschool of, indien een leerling op het onderwijs van een speciale school voor basisonderwijs is aangewezen, de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke speciale school voor basisonderwijs,

    • b. een andere basisschool of speciale school voor basisonderwijs, indien het vervoer naar die school voor de gemeente minder kosten met zich mee zou brengen dan het vervoer naar de basisschool onderscheidenlijk speciale school voor basisonderwijs, bedoeld onder a, en de ouders met het vervoer naar die andere school instemmen,

    • c. de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke speciale school voor basisonderwijs in het samenwerkingsverband van de basisschool waarvan de leerling afkomstig is, indien de ouders met het vervoer naar die speciale school voor basisonderwijs instemmen, of

    • d. een andere speciale school voor basisonderwijs in het onder c bedoelde samenwerkingsverband, indien het vervoer naar die school voor de gemeente minder kosten met zich zou brengen dan het vervoer naar de speciale school voor basisonderwijs, bedoeld onder c, en de ouders met het vervoer naar die andere school instemmen.

  • 6 Bij de toepassing van het vijfde lid worden de afstanden gemeten langs de kortste voor de leerling voldoende begaanbare en veilige weg en wordt de keuze van de ouders, bedoeld in het derde lid, in acht genomen.

  • 7 De regeling kan ten aanzien van ouders wier inkomen tezamen meer bedraagt dan € 17 700 bepalen dat slechts vergoeding wordt verstrekt voor zover de kosten van vervoer de kosten van het openbaar vervoer over de door de gemeenteraad op grond van het achtste lid vastgestelde afstand te boven gaan, welke afstand ten hoogste 6 kilometer bedraagt. Bij de berekening van het inkomen wordt uitgegaan van het inkomen in het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin het schooljaar waarvoor vergoeding wordt gevraagd, begint. De kosten van het openbaar vervoer, bedoeld in de eerste volzin, betreffen de kosten van openbaar vervoer die op grond van de zone-indeling in de regeling die is gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Wet personenvervoer 2000, voor de afstand redelijkerwijs zouden worden gemaakt, ongeacht de aanwezigheid van openbaar vervoer of het daadwerkelijk gebruik ervan. Ingeval toepassing wordt gegeven aan het tiende lid voorziet de regeling in een overeenkomstig de derde volzin berekende financiële bijdrage van de ouders. Het bedrag, bedoeld in de eerste volzin, wordt met ingang van 1 januari 1999 jaarlijks aangepast aan de wijziging die het indexcijfer van de regelingslonen van volwassen werknemers heeft ondergaan ten opzichte van het voorafgaande jaar, en afgerond op een veelvoud van € 450. Het aangepaste bedrag treedt in de plaats van het in de eerste volzin bedoelde bedrag.

  • 8 De regeling kan bepalen dat geen aanspraak op vergoeding bestaat op grond van de afstand tussen de voor de leerling toegankelijke school en de woning van de leerling, gemeten langs de kortste, voor de leerling voldoende begaanbare en veilige weg.

  • 9 De regeling kan bepalen dat voor een leerling die ouder is dan een bepaalde leeftijd, de aanspraak op vergoeding wordt beperkt tot de kosten van openbaar vervoer, dan wel, indien zulks in redelijkheid kan worden verlangd, een goedkopere wijze van vervoer. In dat geval dient de regeling erin te voorzien, dat uitvoering wordt gegeven aan het bepaalde in het vierde lid voor die leerlingen voor wie openbaar vervoer ontbreekt en de in de vorige volzin bedoelde goedkopere wijze van vervoer in redelijkheid niet kan worden verlangd.

  • 10 De regeling kan bepalen dat de gemeente, in plaats van vergoeding in geld te geven, het vervoer verzorgt of doet verzorgen.

  • 11 De regeling kan voor leerlingen voor wie de afstand bedoeld in het vijfde lid, meer bedraagt dan 20 kilometer, bepalen dat de hoogte van de vergoeding afhankelijk is van de financiële draagkracht van de ouders, of dat het vervoer dat de gemeente verzorgt of doet verzorgen geschiedt tegen een van de financiële draagkracht van de ouders afhankelijke bijdrage tot ten hoogste het bedrag van de kosten van het vervoer van de desbetreffende leerling. In dat geval bevat de regeling tevens voorschriften omtrent de bepaling van de financiële draagkracht van de ouders. De eerste volzin is niet van toepassing voor een leerling van een speciale school voor basisonderwijs voor wie geldt dat de afstand tot de dichtstbijzijnde openbare of bijzondere speciale school voor basisonderwijs meer dan 20 kilometer bedraagt.

  • 12 De regeling kan bepalen dat burgemeester en wethouders in bijzondere gevallen de bevoegdheid hebben ten gunste van de ouders van de inhoud van de regeling af te wijken.

  • 13 Het zevende tot en met negende lid en het elfde lid zijn niet van toepassing op leerlingen die wegens hun lichamelijke, verstandelijke, zintuiglijke of psychische handicap op ander vervoer dan openbaar vervoer zijn aangewezen, dan wel vanwege een zodanige handicap niet zelfstandig van openbaar vervoer gebruik kunnen maken.

Artikel 4a. Verplichting tot overleg en aangifte inzake zedenmisdrijven

  • 1 Indien het bevoegd gezag op enigerlei wijze bekend is geworden dat een ten behoeve van zijn school met taken belast persoon zich mogelijk schuldig maakt of heeft gemaakt aan een misdrijf tegen de zeden als bedoeld in Titel XIV van het Wetboek van Strafrecht jegens een leerling van de school, treedt het bevoegd gezag onverwijld in overleg met de vertrouwensinspecteur, bedoeld in artikel 6 van de Wet op het onderwijstoezicht.

  • 2 Indien uit het overleg, bedoeld in het eerste lid, moet worden geconcludeerd dat er sprake is van een redelijk vermoeden dat de desbetreffende persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een misdrijf als bedoeld in het eerste lid jegens een leerling van de school, doet het bevoegd gezag onverwijld aangifte bij een opsporingsambtenaar als bedoeld in artikel 127 juncto artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering, en stelt het bevoegd gezag de vertrouwensinspecteur daarvan onverwijld in kennis. Voordat het bevoegd gezag overgaat tot het doen van aangifte, stelt het de ouders van de betrokken leerling, onderscheidenlijk de betreffende ten behoeve van de school met taken belaste persoon, hiervan op de hoogte.

  • 3 Indien een personeelslid op enigerlei wijze bekend is geworden dat een ten behoeve van de school met taken belast persoon zich mogelijk schuldig maakt of heeft gemaakt aan een misdrijf als bedoeld in het eerste lid jegens een leerling van de school, stelt het personeelslid het bevoegd gezag daarvan onverwijld in kennis.

Artikel 4b. Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling

  • 1 Het bevoegd gezag of de natuurlijke persoon dan wel de rechtspersoon die een school in stand houdt die niet uit de openbare kas wordt bekostigd, stelt voor het personeel een meldcode vast waarin stapsgewijs wordt aangegeven hoe met signalen van huiselijk geweld of kindermishandeling wordt omgegaan en die er redelijkerwijs aan bijdraagt dat zo snel en adequaat mogelijk hulp kan worden geboden.

  • 4 Het bevoegd gezag of de natuurlijke persoon dan wel de rechtspersoon die een school in stand houdt die niet uit de openbare kas wordt bekostigd, bevordert de kennis en het gebruik van de meldcode.

  • 5 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt vastgesteld uit welke elementen een meldcode in ieder geval bestaat.

Artikel 4c. Zorgplicht veiligheid op school

  • 1 Het bevoegd gezag draagt zorg voor de veiligheid op school, waarbij het bevoegd gezag in ieder geval:

    • a. beleid met betrekking tot de veiligheid voert,

    • b. de veiligheid van leerlingen op school monitort met een instrument dat een representatief en actueel beeld geeft, en

    • c. er zorg voor draagt dat bij een persoon ten minste de volgende taken zijn belegd:

      • 1°. het coördineren van het beleid in het kader van het tegengaan van pesten, en

      • 2°. het fungeren als aanspreekpunt in het kader van pesten.

  • 2 Onder veiligheid, bedoeld in het eerste lid, wordt verstaan de sociale, psychische en fysieke veiligheid van leerlingen.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over het instrument, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, dat door de school wordt vormgegeven of gekozen, waaronder:

    • a. de aandachtsgebieden die het instrument inzichtelijk maakt,

    • b. de representativiteit van het instrument, en

    • c. de frequentie waarmee het instrument wordt ingezet.

Artikel 5. Niet uit de openbare kas bekostigd bijzonder schoolonderwijs

Het bevoegd gezag van een bijzondere school geeft binnen vier weken na de oprichting van de school onder overlegging van de statuten van de rechtspersoon, die de school in stand houdt, en van de reglementen, van die oprichting kennis aan Onze Minister. Indien de statuten of reglementen worden gewijzigd of ingetrokken, wordt eveneens binnen vier weken van de wijziging of van de intrekking van de statuten of reglementen aan Onze Minister kennis gegeven.

Artikel 6. Uitgaven uit de openbare kas

Ten laste van een andere openbare kas dan van Rijk en gemeente worden geen scholen in stand gehouden, noch uitgaven voor een school gedaan. Gemeenten doen geen uitgaven voor een niet door de gemeente in stand gehouden school dan krachtens de wet.

Artikel 7. Reikwijdte wet

  • 1 Deze wet is niet van toepassing op scholen die uitsluitend bestemd zijn voor kinderen die niet de Nederlandse nationaliteit hebben.

  • 2 Bij twijfel of op een school het eerste lid van toepassing is, besluit de Kroon, de Raad van State gehoord.

Titel II. Openbaar en uit de openbare kassen bekostigd bijzonder onderwijs

Afdeling 1. Regelen voor het openbaar onderwijs, tevens voorwaarden voor bekostiging van het bijzonder onderwijs

§ 1. Onderwijs

Artikel 8. Uitgangspunten en doelstelling onderwijs

  • 1 Het onderwijs wordt zodanig ingericht dat de leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces kunnen doorlopen. Het wordt afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling van de leerlingen.

  • 2 Het onderwijs richt zich in elk geval op de emotionele en de verstandelijke ontwikkeling, en op het ontwikkelen van creativiteit, op het verwerven van noodzakelijke kennis en van sociale, culturele en lichamelijke vaardigheden.

  • 3 Het onderwijs:

    • a. gaat er mede van uit dat leerlingen opgroeien in een pluriforme samenleving,

    • b. is mede gericht op het bevorderen van actief burgerschap en sociale integratie, en

    • c. is er mede op gericht dat leerlingen kennis hebben van en kennismaken met verschillende achtergronden en culturen van leeftijdgenoten.

  • 5 Het bevoegd gezag stelt ten minste eenmaal in de 4 jaar een schoolondersteuningsprofiel vast.

  • 6 De scholen gebruiken een leerling- en onderwijsvolgsysteem waaruit de vorderingen in de kennis en vaardigheden blijken op het niveau van de leerling, de groep en de school. Het leerling- en onderwijsvolgsysteem bevat toetsen die kennis en vaardigheden van de leerling meten in elk geval op het terrein van de Nederlandse taal en rekenen en wiskunde, met inachtneming van de referentieniveaus Nederlandse taal en de referentieniveaus rekenen, bedoeld in artikel 2, tweede lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen.

  • 7 De toetsen, bedoeld in het zesde lid, voldoen aan het kwaliteitsoordeel van een door Onze Minister aangewezen onafhankelijke commissie betreffende inhoudelijke validiteit, betrouwbaarheid en deugdelijke normering. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voorschriften omtrent het leerling- en onderwijsvolgsysteem en de daaraan verbonden toetsen worden vastgesteld.

  • 8 De scholen voorzien in een voortgangsregistratie omtrent de ontwikkeling van leerlingen die extra ondersteuning behoeven, en omtrent leerlingen die onderwijs volgen als bedoeld in artikel 165.

  • 9 Het onderwijs wordt zodanig ingericht dat:

    • a. de leerlingen in beginsel binnen een tijdvak van 8 aaneensluitende schooljaren de school kunnen doorlopen;

    • b. de leerlingen in 8 schooljaren ten minste 7.520 uren onderwijs ontvangen, met dien verstande dat:

      • 1°. de leerlingen in de eerste 4 schooljaren ten minste 3.520 uren onderwijs en in de laatste 4 schooljaren ten minste 3.760 uren onderwijs ontvangen, en

      • 2°. aan de leerlingen in de laatste 6 schooljaren ten hoogste 7 weken van het schooljaar 4 dagen per week onderwijs wordt gegeven, die evenwichtig zijn verdeeld over het schooljaar, bij een schoolweek van in beginsel niet minder dan 5 dagen onderwijs; en

    • c. de onderwijsactiviteiten evenwichtig over de dag worden verdeeld, tenzij afwijking van deze verdeling van belang is in verband met activiteiten in het kader van het voorkomen en bestrijden van onderwijsachterstanden.

  • 10 Het onderwijs wordt zodanig ingericht dat leerlingen die in verband met ziekte thuis verblijven dan wel zijn opgenomen in een ziekenhuis, op adequate wijze voldoende onderwijs kunnen genieten.

  • 11 Het onderwijs wordt zodanig ingericht dat daarbij op structurele en herkenbare wijze aandacht wordt besteed aan het bestrijden van achterstanden in het bijzonder in de beheersing van de Nederlandse taal, waarin ook door middel van vroegschoolse educatie kan worden voorzien.

  • 12 De inspectie kan op verzoek van het bevoegd gezag ermee instemmen dat om lichamelijke of psychische redenen voor individuele leerlingen wordt afgeweken van het negende lid, onderdeel b.

Artikel 9. Inhoud onderwijs

  • 1 Het onderwijs omvat, waar mogelijk in samenhang:

    • a. zintuiglijke en lichamelijke oefening;

    • b. Nederlandse taal;

    • c. rekenen en wiskunde;

    • d. Engelse taal;

    • e. enkele kennisgebieden;

    • f. expressie-activiteiten;

    • g. bevordering van sociale redzaamheid, waaronder gedrag in het verkeer;

    • h. bevordering van gezond gedrag.

  • 2 Bij de kennisgebieden wordt in elk geval aandacht besteed aan:

    • a. aardrijkskunde;

    • b. geschiedenis;

    • c. de natuur, waaronder biologie;

    • d. maatschappelijke verhoudingen, waaronder staatsinrichting;

    • e. geestelijke stromingen.

  • 3 Het onderwijs kan naast de onderwijsactiviteiten, genoemd in het eerste en tweede lid, tevens de Duitse taal of de Franse taal omvatten.

  • 4 Op de scholen in de provincie Fryslân wordt tevens onderwijs gegeven in de Friese taal. Gedeputeerde staten kunnen op aanvraag van het bevoegd gezag gedeeltelijke of volledige ontheffing van deze verplichting verlenen. Gedeputeerde staten stellen in een beleidsregel criteria vast voor die gedeeltelijke en volledige ontheffing. De vaststelling geschiedt niet eerder dan nadat gedeputeerde staten overleg hebben gevoerd met het Friese primair onderwijs.

  • 5 Ten aanzien van de onderwijsactiviteiten, genoemd in het eerste en tweede lid, worden bij algemene maatregel van bestuur kerndoelen vastgesteld. De algemene maatregel van bestuur bedoeld in de vorige volzin, wordt aan de beide Kamers der Staten-Generaal overgelegd. De maatregel treedt niet in werking dan nadat 4 weken na de overlegging zijn verstreken en gedurende die termijn niet door of namens een van beide Kamers de wens wordt te kennen gegeven dat het in die maatregel geregelde onderwerp bij de wet wordt geregeld. Alsdan wordt een daartoe strekkend wetsvoorstel zo spoedig mogelijk ingediend.

  • 6 Ten aanzien van de onderwijsactiviteit, bedoeld in het vierde lid, stellen provinciale staten van Fryslân bij verordening kerndoelen Friese taal vast. De vaststelling geschiedt niet eerder dan nadat gedeputeerde staten overleg hebben gevoerd met het Friese primair onderwijs. De verordening behoeft de goedkeuring van Onze Minister. Indien Onze Minister voornemens is goedkeuring te onthouden, verzoekt hij de Onderwijsraad een advies uit te brengen. Het verzoek bevat een omschrijving van de onderwerpen waarover advies wordt verwacht. Het advies wordt binnen zes weken uitgebracht aan Onze Minister en wordt bekend gemaakt. Onze Minister informeert beide Kamers der Staten-Generaal over zijn voornemen om al dan niet goed te keuren. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van overeenkomstige toepassing.

  • 7 Onze Minister kan goedkeuring als bedoeld in het zesde lid in ieder geval onthouden indien aan de volgende voorwaarden, waarvoor gedeputeerde staten gegevens aandragen, niet wordt voldaan:

    • a. het bestaan van voldoende draagvlak in het Friese primair onderwijs voor de voorgelegde kerndoelen Friese taal;

    • b. dat de kerndoelen Friese taal niet meer inspanningen van het Friese primair onderwijs vergen dan het aandeel van het onderwijs in de Friese taal binnen het totaal aan onderwijsactiviteiten rechtvaardigt.

  • 8 Onze Minister kan goedkeuring als bedoeld in het zesde lid in ieder geval onthouden indien de kerndoelen Friese taal geen aandacht schenken aan:

    • a. het zich mondeling uitdrukken in het Fries en het verstaan van de Fries gesproken taal,

    • b. het zich schriftelijk uitdrukken in het Fries en het verwerven van informatie uit in het Fries gestelde teksten,

    • c. bevordering van het begrip van de Friese taal, en

    • d. het ontwikkelen van een positieve houding ten aanzien van het gebruik van het Fries.

  • 9 Voor de school geldt de eis dat zij tenminste de kerndoelen bij haar onderwijsactiviteiten als aan het eind van het basisonderwijs te bereiken doelstellingen hanteert. Kerndoelen geven een beschrijving van kwaliteiten van leerlingen op het gebied van kennis, inzicht en vaardigheden. Indien de eerste volzin niet kan worden toegepast voor een leerling vanwege zijn handicap, wordt in het ontwikkelingsperspectief, bedoeld in artikel 40a, aangegeven welke vervangende onderwijsdoelen worden gehanteerd.

  • 10 Indien een bevoegd gezag van een bijzondere school dringend bedenkingen heeft tegen de krachtens het vijfde of zesde lid vastgestelde kerndoelen, kan het bevoegd gezag eigen kerndoelen voor de school vaststellen. Deze kerndoelen zijn van gelijk niveau als de kerndoelen, bedoeld in het vijfde of zesde lid. Het bevoegd gezag zendt de vastgestelde kerndoelen aan de inspecteur.

  • 12 [Red: Dit lid is nog niet in werking getreden.]

  • 13 Het onderwijs wordt gegeven in het Nederlands. Daar waar naast de Nederlandse taal, de Friese taal of een streektaal in levend gebruik is, kan de Friese taal of de streektaal mede als voertaal bij het onderwijs worden gebruikt. Voor de opvang in en de aansluiting bij het Nederlandse onderwijs van leerlingen met een niet-Nederlandse culturele achtergrond kan de taal van het land van oorsprong mede als voertaal bij het onderwijs worden gebruikt, overeenkomstig een door het bevoegd gezag vastgestelde gedragscode.

  • 13a In afwijking van het dertiende lid kan een deel van het onderwijs worden gegeven in de Engelse, Duitse of Franse taal tot ten hoogste een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen percentage per schooljaar.

  • 14 In afwijking van het dertiende lid, eerste volzin, kan het onderwijs aan een afdeling als bedoeld in artikel 85a worden gegeven in de Engelse taal, mits ten minste 10% van het aantal uren, bedoeld in artikel 8, zevende lid, wordt gegeven in het Nederlands of wordt besteed aan de Nederlandse taal.

  • 15 Onze Minister kan in bijzondere gevallen op aanvraag van het bevoegd gezag besluiten toe te staan dat wordt afgeweken van de voorschriften in het eerste en tweede lid. De toestemming wordt verleend voor een bepaald tijdvak; zij kan voorwaarden bevatten.

Artikel 9a. Ondersteuning bij het onderwijs aan zieke leerlingen

  • 1 Bij het geven van onderwijs aan een leerling die is opgenomen in een ziekenhuis of die in verband met ziekte thuis verblijft, kan het bevoegd gezag van een school worden ondersteund.

  • 2 De ondersteuning bedoeld in het eerste lid wordt verzorgd door:

  • 3 De ondersteuning bedoeld in het eerste lid kan in overeenstemming tussen de educatieve voorziening dan wel de schoolbegeleidingsdienst en de school waarbij de leerling is ingeschreven, mede het geven van onderwijs aan de leerling betreffen.

Artikel 9b. Centrale eindtoets taal en rekenen

  • 1 In het achtste schooljaar legt de leerling in een volledige week tussen 15 april en 15 mei een centrale eindtoets af.

  • 3 Indien een leerling is verhinderd de centrale eindtoets af te leggen, wordt de toets op een later moment alsnog afgenomen, tenzij dit voor de leerling om medische redenen onmogelijk is.

  • 4 Het bevoegd gezag kan mede op basis van de toetsgegevens in het leerling- en onderwijsvolgsysteem, bedoeld in artikel 8, zesde lid, gemotiveerd bepalen dat geen centrale eindtoets wordt afgelegd door:

    • a. zeer moeilijk lerende leerlingen,

    • b. meervoudig gehandicapte leerlingen voor wie het zeer moeilijk lerend zijn een van de handicaps is, en

    • c. leerlingen die vier jaar of korter in Nederland zijn en om die reden de Nederlandse taal onvoldoende beheersen.

  • 5 Indien het bevoegd gezag op grond van het vierde lid, onderdelen a of b, bepaalt dat de leerling geen centrale eindtoets aflegt, informeert het de ouders over de grond voor die toepassing voor de aanvang van de afname van de centrale eindtoets.

  • 6 Indien het bevoegd gezag voornemens is te bepalen dat de leerling op grond van het vierde lid, onderdeel c, geen toets aflegt, overlegt het bevoegd gezag hierover met de ouders.

  • 7 Onze Minister kan het gebruik van andere eindtoetsen dan de centrale eindtoets, bedoeld in het eerste lid, toelaten. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op de andere eindtoetsen met dien verstande dat bij algemene maatregel van bestuur voorschriften worden gesteld ten aanzien van de toelating van andere eindtoetsen.

  • 8 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voorschriften omtrent de centrale eindtoets worden vastgesteld.

  • 9 Tot een bij koninklijk besluit te bepalen datum zijn het eerste tot en met het achtste lid, niet van toepassing op leerlingen van een speciale school voor basisonderwijs.

Artikel 9c. Voorhang algemene maatregel van bestuur

De voordracht voor een krachtens artikel 8, zevende lid, en artikel 9b, achtste en negende lid, vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

Artikel 10. Kwaliteit onderwijs

Het bevoegd gezag draagt zorg voor de kwaliteit van het onderwijs op de school. Onder zorg dragen voor de kwaliteit van het onderwijs wordt in elk geval verstaan het naleven van de bij of krachtens deze wet gegeven voorschriften en het uitvoeren van het stelsel van kwaliteitszorg, bedoeld in artikel 12, vierde lid.

Artikel 10a. Zeer zwak onderwijs

  • 1 De kwaliteit van het onderwijs is zeer zwak indien de leerresultaten op de school aan het eind van het zevende of het achtste schooljaar op groepsniveau ernstig en langdurig tekortschieten en het bevoegd gezag in verband met dit tekortschieten eveneens tekortschiet in de naleving van een of meer bij of krachtens deze wet gegeven voorschriften. Het bevoegd gezag voldoet in elk geval niet aan de wettelijke opdracht om zorg te dragen voor de kwaliteit van het onderwijs, bedoeld in artikel 10, indien de kwaliteit van het onderwijs zeer zwak is.

  • 2 Er is sprake van onvoldoende leerresultaten als bedoeld in het eerste lid indien op de school de leerresultaten op het gebied van de Nederlandse taal en op het gebied van rekenen en wiskunde, gemeten over een periode van 3 schooljaren, liggen onder de in het vierde lid bedoelde normering die daarvoor geldt in vergelijking tot die leerresultaten over diezelfde schooljaren van scholen met een vergelijkbaar leerlingenbestand.

  • 3 De leerresultaten van de school worden jaarlijks beoordeeld op basis van de resultaten van de afgelegde centrale eindtoetsen, bedoeld in artikel 9b, op het gebied van Nederlandse taal en rekenen en wiskunde. Voor de toepassing van de eerste volzin blijven centrale eindtoetsen die zijn afgelegd door zeer moeilijk lerende leerlingen, meervoudig gehandicapte leerlingen voor wie het zeer moeilijk lerend zijn een van de handicaps is, en leerlingen die vier jaar of korter in Nederland zijn en om die reden de Nederlandse taal onvoldoende beheersen, buiten beschouwing. De eerste en tweede volzin zijn van overeenkomstige toepassing op de andere eindtoetsen, bedoeld in artikel 9b, achtste lid.

  • 4 Indien de leerresultaten van de school niet kunnen worden beoordeeld op grond van de regels gesteld bij of krachtens het vijfde lid, is de kwaliteit van het onderwijs zeer zwak indien de school tekortschiet in de naleving van twee of meer bij of krachtens deze wet gegeven voorschriften en de school dientengevolge tekortschiet in het zorg dragen voor de veiligheid op school, bedoeld in artikel 4c, of het zodanig inrichten van het onderwijs dat leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces kunnen doorlopen dan wel het afstemmen van het onderwijs op de voortgang in de ontwikkeling van de leerlingen, bedoeld in artikel 8, eerste lid.

  • 5 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de wijze waarop leerresultaten worden gemeten, genormeerd en beoordeeld. Voorts wordt de normering, bedoeld in het derde lid, bepaald en wordt bepaald bij welk aantal leerlingen in het achtste schooljaar van een bepaalde school voor die school voor de periode van 3 schooljaren, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, wordt gelezen 5 schooljaren.

  • 6 De voordracht voor een krachtens het vijfde lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

Artikel 11. Rapportage vorderingen van leerlingen

Het bevoegd gezag rapporteert met inachtneming van het leerling- en onderwijsvolgsysteem, bedoeld in artikel 8, zesde lid, over de vorderingen van de leerlingen aan hun ouders.

Artikel 12. Schoolplan

  • 1 Het schoolplan bevat een beschrijving van het beleid met betrekking tot de kwaliteit van het onderwijs dat binnen de school wordt gevoerd, en omvat in elk geval het onderwijskundig beleid, het personeelsbeleid en het stelsel van kwaliteitszorg. Het schoolplan omvat mede het beleid ten aanzien van de aanvaarding van materiële bijdragen of geldelijke bijdragen, niet zijnde ouderbijdragen of op de onderwijswetgeving gebaseerde bijdragen, indien het bevoegd gezag daarbij verplichtingen op zich neemt waarmee de leerlingen binnen de schooltijden en tijdens de activiteiten die worden georganiseerd onder verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag, alsmede tijdens het overblijven, zullen worden geconfronteerd. In het schoolplan wordt aangegeven op welke wijze de identiteitscommissie, bedoeld in artikel 17d, invulling geeft aan het openbare karakter onderscheidenlijk de identiteit voor zover het betreft een samenwerkingsschool.

  • 2 De beschrijving van het onderwijskundig beleid omvat in elk geval:

    • a. de uitwerking van de wettelijke voorschriften betreffende de uitgangspunten, de doelstelling en de inhoud van het onderwijs,

    • b. de door het bevoegd gezag in het schoolplan opgenomen eigen opdrachten voor het onderwijs in een onderwijsprogramma,

    • c. het pedagogisch-didactisch klimaat en het schoolklimaat, en

    • d. het zorg dragen voor de veiligheid op school, bedoeld in artikel 4c.

    Bij de beschrijving van het onderwijskundig beleid wordt tevens het schoolondersteuningsprofiel betrokken.

  • 3 De beschrijving van het personeelsbeleid omvat in elk geval:

    • a. het voldoen aan de eisen van bevoegdheid en de wijze waarop de bekwaamheid wordt onderhouden,

    • b. cijfers over de mate van evenredige vertegenwoordiging van vrouwen in leidinggevende posities,

    • c. de maatregelen met betrekking tot het personeel die bijdragen aan de ontwikkeling en de uitvoering van het onderwijskundig beleid, en

    • d. het pedagogisch-didactisch handelen van het onderwijspersoneel.

  • 4 De beschrijving van het stelsel van kwaliteitszorg omvat in elk geval het zorg dragen voor:

    • a. het bewaken dat leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces kunnen doorlopen en dat het onderwijs wordt afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling van leerlingen, bedoeld in artikel 8, eerste lid, mede met behulp van het leerling- en onderwijsvolgsysteem, bedoeld in artikel 8, zesde lid, en

    • b. het vaststellen welke maatregelen ter verbetering nodig zijn.

Artikel 13. Schoolgids

  • 1 De schoolgids bevat voor ouders, verzorgers en leerlingen informatie over de werkwijze van de school en bevat in elk geval informatie over:

    • a. de doelen van het onderwijs en de resultaten die met het onderwijsleerproces worden bereikt, met dien verstande dat bij algemene maatregel van bestuur voorschriften kunnen worden gegeven met betrekking tot de wijze waarop

      • 1°. de resultaten worden beschreven die met het onderwijsleerproces worden bereikt, en

      • 2°. de context wordt vermeld waarin de onder 1° bedoelde resultaten dienen te worden geplaatst,

    • b. de wijze waarop aan de ondersteuning van het jonge kind wordt vormgegeven,

    • c. de wijze waarop aan de ondersteuning van leerlingen die extra ondersteuning behoeven wordt vormgegeven,

    • d. de wijze waarop de verplichte onderwijstijd wordt benut,

    • e. de geldelijke bijdrage, bedoeld in artikel 40, eerste lid, waarbij wordt vermeld dat deze vrijwillig is,

    • f. de rechten en plichten van de ouders, de verzorgers, de leerlingen en het bevoegd gezag, waaronder de informatie over de klachtenregeling, bedoeld in artikel 14, en de gronden voor vrijstelling van het onderwijs, bedoeld in artikel 41, tweede lid,

    • g. de wijze waarop het bevoegd gezag omgaat met de in artikel 12, eerste lid, omschreven bijdragen,

    • i. het beleid met betrekking tot de veiligheid,

    • j. de wijze waarop de voorzieningen, bedoeld in artikel 45, worden georganiseerd,

    • k. het verzuimbeleid,

    • l. de wijze waarop de identiteitscommissie, bedoeld in artikel 17d, invulling geeft aan het openbare karakter onderscheidenlijk de identiteit voor zover het betreft een samenwerkingsschool,

    • m. het samenwerkingsverband en in voorkomend geval de samenwerkingsverbanden waarbij het bevoegd gezag van de school is aangesloten,

    • n. de persoon bij wie de taken, bedoeld in artikel 4c, eerste lid, onderdeel c, zijn belegd, en

    • o. de in het kader van het stelsel van kwaliteitszorg, bedoeld in artikel 12, vierde lid, gedane bevindingen en de maatregelen die naar aanleiding daarvan zijn getroffen.

  • 2 De algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste lid, onder a, wordt aan de beide kamers der Staten-Generaal overgelegd. De maatregel treedt niet in werking dan nadat 4 weken na de overlegging zijn verstreken en gedurende die termijn niet door of namens een der kamers de wens te kennen wordt gegeven dat het in die maatregel geregelde onderwerp bij de wet wordt geregeld. Alsdan wordt een daartoe strekkend wetsvoorstel zo spoedig mogelijk ingediend.

Artikel 13a. Vaststelling en beschikbaarstelling schoolplan en schoolgids

  • 1 Het bevoegd gezag stelt ten minste eenmaal in de vier jaar het schoolplan vast en stelt dit zo spoedig mogelijk na de vaststelling beschikbaar voor de inspectie.

  • 2 Het bevoegd gezag stelt jaarlijks de schoolgids vast ten behoeve van het eerstvolgende schooljaar en stelt deze zo spoedig mogelijk na de vaststelling beschikbaar voor de ouders en de inspectie.

Artikel 14. Klachtenregeling

  • 1 Ouders dan wel verzorgers, en personeelsleden kunnen bij de klachtencommissie, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, een klacht indienen over gedragingen en beslissingen van het bevoegd gezag of het personeel, waaronder discriminatie, dan wel het nalaten van gedragingen en het niet nemen van beslissingen door het bevoegd gezag of het personeel.

  • 2 Het bevoegd gezag treft een regeling voor de behandeling van klachten. Deze regeling vermeldt in ieder geval:

    • a. de instelling van een klachtencommissie, die klachten behandelt,

    • b. de wijze waarop de klachtencommissie haar werkzaamheden verricht,

    • c. de termijn waarbinnen de klager een klacht kan indienen en

    • d. de termijn waarbinnen mededeling plaatsvindt van het oordeel, bedoeld in het zesde lid, en hoe bij noodzakelijke afwijking van deze termijn wordt gehandeld.

  • 3 Deze regeling strekt ter vervanging van klachtenregelingen op grond van andere voorschriften dan dit artikel en strekt niet ter vervanging van een andere voorziening die op grond van een wettelijke regeling, niet zijnde een klachtenregeling, voor de klager openstaat of heeft opengestaan.

  • 4 Deze regeling

    • a. voorziet erin dat de klachten worden behandeld door een klachtencommissie die bestaat uit ten minste drie leden, waaronder een voorzitter die geen deel uitmaakt van het bevoegd gezag en niet werkzaam is voor of bij het bevoegd gezag en

    • b. waarborgt dat aan de behandeling van een klacht niet wordt deelgenomen door een persoon op wiens gedraging de klacht rechtstreeks betrekking heeft.

  • 5 De klager en degene over wie is geklaagd dan wel de instantie waarover is geklaagd krijgen de gelegenheid:

    • a. hun zienswijze mondeling of schriftelijk toe te lichten en

    • b. zich bij de behandeling van de klacht te laten bijstaan.

  • 6 De klachtencommissie vormt zich een oordeel over de gegrondheid van de klacht en deelt dit oordeel, al dan niet vergezeld van aanbevelingen, schriftelijk mede aan de klager, degene over wie is geklaagd dan wel de instantie waarover is geklaagd en het bevoegd gezag.

  • 7 Het bevoegd gezag deelt de klager en de klachtencommissie, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, binnen 4 weken na ontvangst van het in het zesde lid bedoelde oordeel van de klachtencommissie schriftelijk mede of hij het oordeel over de gegrondheid van de klacht deelt en of hij naar aanleiding van dat oordeel maatregelen zal nemen en zo ja welke. Bij afwijking van de in de eerste volzin bedoelde termijn, doet het bevoegd gezag daarvan met redenen omkleed mededeling aan de klager en de klachtencommissie onder vermelding van de termijn waarbinnen het bevoegd gezag zijn standpunt bekend zal maken.

  • 8 Degene die betrokken is bij de uitvoering van dit artikel en daarbij de beschikking krijgt over gegevens waarvan hij het vertrouwelijke karakter kent of redelijkerwijze moet vermoeden, is verplicht tot geheimhouding daarvan, behoudens voor zover enig wettelijk voorschrift hem tot mededeling verplicht of uit zijn taak de noodzaak tot mededeling voortvloeit.

  • 9 Gegevens die betrekking hebben op een klacht worden bewaard op een plaats die uitsluitend toegankelijk is voor de leden van de klachtencommissie en het bevoegd gezag.

Artikel 15. Meetellen tijd op andere school of school of instelling voor s.o. of v.s.o.; vaststellen zomervakantie

  • 1 Indien een leerling gedurende een deel van het onderwijsprogramma onderwijs ontvangt op een andere school, op een school voor speciaal onderwijs, op een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, dan wel op een instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs telt de tijd gedurende welke de leerling dit onderwijs ontvangt mee voor het aantal uren onderwijs dat de leerling ten minste moet ontvangen.

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen voorschriften worden vastgesteld omtrent vakanties. Daarbij kunnen begin en eind van vakanties worden vastgesteld die niet voor alle scholen gelijk behoeven te zijn.

  • 3 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen voorschriften worden gegeven omtrent de uitvoering van het eerste lid alsmede omtrent de aard en de eisen aan de scholen en instellingen, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 17. Bestuurlijke fusie openbare en bijzondere scholen

  • 1 De instandhouding van een of meer openbare en een of meer bijzondere scholen kan worden opgedragen of overgedragen aan een stichting die met dit doel wordt onderscheidenlijk is opgericht. De besluitvorming van de zijde van de gemeente vindt plaats door de gemeenteraad.

  • 2 Het statutaire doel van de stichting is in elk geval het geven van openbaar onderwijs en bijzonder onderwijs in afzonderlijke scholen voor openbaar onderscheidenlijk bijzonder onderwijs.

  • 3 De stichting oefent alle taken en bevoegdheden van het bevoegd gezag uit.

  • 4 De statuten voorzien in ieder geval in een regeling omtrent:

    • a. de samenstelling, werkwijze en inrichting van het bestuur van de stichting,

    • b. de wijze van benoeming, herbenoeming, schorsing en ontslag van de bestuursleden,

    • c. de termijn waarvoor de bestuursleden worden benoemd,

    • d. de vaststelling van de begroting en jaarrekening na overleg met de gemeenteraad van de gemeente waarin de school waar openbaar onderwijs wordt gegeven, gevestigd is,

    • e. de wijze waarop de gemeenteraad van de gemeente waarin de school waar openbaar onderwijs wordt gegeven, gevestigd is, toezicht op het bestuur van die school uitoefent,

    • f. de gronden waarop het bestuur kan besluiten de vergaderingen besloten te houden,

    • g. de periode waarvoor de stichting in het leven wordt geroepen, met dien verstande dat deze periode ten minste 5 jaren bedraagt, en

    • h. de bevoegdheid de stichting te ontbinden, met dien verstande dat in de regeling een overheersende invloed van de overheid in het bestuur is verzekerd voor zover het openbaar onderwijs betreft.

  • 5 De statuten van de stichting kunnen slechts worden gewijzigd na instemming van de gemeenteraad van de gemeente waarin de school waar openbaar onderwijs wordt gegeven, gevestigd is. Instemming kan slechts worden onthouden indien overheersende invloed van de overheid in het bestuur niet is verzekerd voor zover het openbaar onderwijs betreft.

  • 6 Het bestuur brengt jaarlijks aan de gemeenteraad van de gemeente waarin de school waar openbaar onderwijs wordt gegeven, gevestigd is, verslag uit over de werkzaamheden, waarbij in ieder geval aandacht wordt geschonken aan de wezenskenmerken van het openbaar onderwijs. Het verslag wordt bekendgemaakt.

  • 7 De vergaderingen van het bestuur van de stichting zijn openbaar, tenzij het bestuur anders beslist, op gronden, vermeld in de statuten.

  • 8 In geval van ernstige taakverwaarlozing door het bestuur of functioneren in strijd met de wet, voor zover het openbaar onderwijs betreft, neemt de gemeenteraad van de gemeente waarin de openbare school is gelegen, de maatregelen die hij nodig acht om de continuïteit van het onderwijsproces te waarborgen voor zover het openbaar onderwijs betreft.

  • 9 Indien de laatste afzonderlijke openbare school en de laatste afzonderlijke bijzondere school die door de stichting in stand worden gehouden, zijn gefuseerd tot een samenwerkingsschool als bedoeld in artikel 17d kan de instandhouding van die samenwerkingsschool opgedragen blijven aan de stichting.

Artikel 17a. Scheiding toezicht en bestuur

  • 1 Het bevoegd gezag draagt mede in verband met de verplichting, bedoeld in artikel 10, zorg voor een goed bestuurde school met een scheiding tussen de functies van bestuur en het toezicht daarop en met een rechtmatig bestuur en beheer.

  • 2 De benoeming in de functies van het bestuur en het interne toezicht op het bestuur, bedoeld in het eerste lid, geschiedt op basis van vooraf openbaar gemaakte profielen. Bij de benoeming van de leden van de raad van toezicht wordt de medezeggenschapsraad van de school, bedoeld in artikel 3 van de Wet medezeggenschap op scholen, in de gelegenheid gesteld een bindende voordracht te doen voor een lid. Bij de benoeming van de leden van de raad van toezicht van het samenwerkingsverband wordt de ondersteuningsplanraad, bedoeld in artikel 4a van de Wet medezeggenschap op scholen, in de gelegenheid gesteld een bindende voordracht te doen voor een lid.

  • 3 Het eerste lid en het tweede lid, eerste volzin, zijn van overeenkomstige toepassing op een samenwerkingsverband.

Artikel 17b. Intern toezicht

  • 1 Het bevoegd gezag draagt er zorg voor dat de functies van bestuur en intern toezicht op het bestuur in functionele of organieke zin zijn gescheiden.

  • 2 Een intern toezichthouder of een lid van het interne toezichthoudend orgaan functioneert onafhankelijk van het bestuur.

  • 3 Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op een samenwerkingsverband.

Artikel 17c. Inhoud intern toezicht

  • 1 De interne toezichthouder of het interne toezichthoudend orgaan houdt toezicht op de uitvoering van de taken en de uitoefening van de bevoegdheden door het bestuur en staat het bestuur met raad terzijde. De toezichthouder of het toezichthoudend orgaan is ten minste belast met:

    • a. het goedkeuren van de begroting en het jaarverslag en, indien van toepassing, het strategisch meerjarenplan van de school;

    • b. het toezien op de naleving door het bestuur van wettelijke verplichtingen, de code voor goed bestuur, bedoeld in artikel 171, eerste lid, onderdeel a, en de afwijkingen van die code;

    • c. het toezien op de rechtmatige verwerving en de doelmatige en rechtmatige bestemming en aanwending van de middelen van de school verkregen op grond van deze wet;

    • d. het aanwijzen van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek die verslag uitbrengt aan de toezichthouder of het toezichthoudend orgaan, en

    • e. het jaarlijks afleggen van verantwoording over de uitvoering van de taken en de uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld onder a tot en met d, in het jaarverslag.

  • 2 De taken en bevoegdheden van de interne toezichthouder of het interne toezichthoudend orgaan zijn zodanig dat hij een deugdelijk en onafhankelijk intern toezicht kan uitoefenen. Indien sprake is van meer dan een toezichthouder of van een toezichthoudend orgaan is de eerste volzin van overeenkomstige toepassing met betrekking tot de combinatie van de toezichthouders of de samenstelling van het toezichthoudend orgaan.

  • 3 De interne toezichthouder of het interne toezichthoudend orgaan pleegt ten minste tweemaal per jaar overleg met de medezeggenschapsraad.

  • 4 Indien het intern toezicht wordt uitgeoefend door een raad van toezicht, zijn het eerste lid en het tweede lid van overeenkomstige toepassing ten aanzien van een raad van toezicht. Een raad van toezicht is tevens belast met het benoemen, schorsen en ontslaan en de vaststelling van de beloning van de leden van het bestuur, alsmede de toepassing van de artikelen 29, vijfde lid, 33 tot en met 34a, 38, en de daarmee verband houdende wettelijke bepalingen op leden van het bestuur die mede tot het personeel behoren.

  • 5 Dit artikel is, met uitzondering van het derde lid, van overeenkomstige toepassing op een samenwerkingsverband. De interne toezichthouder of het interne toezichthoudend orgaan van het samenwerkingsverband pleegt ten minste tweemaal per jaar overleg met de ondersteuningsplanraad, bedoeld in artikel 4a van de Wet medezeggenschap op scholen.

Artikel 17d. Samenwerkingsschool

  • 1 Een samenwerkingsschool is een school waarin zowel openbaar onderwijs als bijzonder onderwijs wordt aangeboden. Een samenwerkingsschool kan uitsluitend tot stand komen door samenvoeging van één of meer openbare scholen met één of meer bijzondere scholen en wordt in stand gehouden door een stichting, een stichting als bedoeld in artikel 17 of een stichting als bedoeld in artikel 48 waarvan het statutaire doel in ieder geval is het in stand houden van een samenwerkingsschool. De artikelen 49 en 56 zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 2 Een samenwerkingsschool kan uitsluitend tot stand komen indien:

    • a. met die totstandkoming van de samenwerkingsschool de continuïteit van het openbaar of bijzonder onderwijs gehandhaafd kan blijven; en

    • b. de betrokken scholen ten minste zes schooljaren zijn bekostigd.

  • 3 Van een situatie als bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, is sprake indien één van de betrokken scholen op 1 oktober van het eerste of tweede schooljaar voorafgaand aan de fusiedatum werd bezocht door een aantal leerlingen dat ten hoogste gelijk is aan de opheffingsnorm, bedoeld in artikel 154, verhoogd met de uitkomst van de formule 67,797 – (0,339 x de opheffingsnorm), met een maximum van 200 leerlingen. De uitkomst van de berekening wordt afgerond overeenkomstig artikel 154, tweede volzin.

  • 4 Samenwerkingsscholen zijn toegankelijk voor alle kinderen zonder onderscheid van godsdienst of levensbeschouwing.

  • 5 Aan een samenwerkingsschool is een identiteitscommissie verbonden.

  • 6 De identiteitscommissie adviseert gevraagd en ongevraagd het bevoegd gezag en de directeur over alle aangelegenheden die betrekking hebben op de wijze waarop invulling wordt gegeven aan het openbare karakter en de identiteit van de samenwerkingsschool. De identiteitscommissie kan tevens voorstellen doen over de aangelegenheden, bedoeld in de eerste volzin.

  • 7 De statuten van de stichting die de samenwerkingsschool in stand houdt, voorzien in een regeling over de identiteitscommissie waarin in ieder geval de samenstelling, benoeming, herbenoeming, ontslag, duur van de benoeming, werkwijze, inrichting en bevoegdheden van de identiteitscommissie zijn vastgelegd alsmede een voorziening voor het beslechten van geschillen tussen het bevoegd gezag en de identiteitscommissie. Bij de samenstelling van de identiteitscommissie is sprake van een evenwichtige verdeling tussen openbaar en bijzonder onderwijs.

  • 8 Wijziging van de statuten van de stichting die de samenwerkingsschool in stand houdt voor zover die betrekking hebben op de regeling over de identiteitscommissie, is slechts mogelijk indien het bevoegd gezag en de identiteitscommissie daartoe gezamenlijk besluiten. Indien het een stichting betreft anders dan een stichting als bedoeld in artikel 17 en anders dan bedoeld in artikel 48, kan een wijziging als bedoeld in de eerste volzin uitsluitend tot stand komen met instemming van de gemeenteraad van de gemeente waarin de samenwerkingsschool gevestigd is. Instemming kan slechts worden onthouden indien overheersende invloed van de overheid in de identiteitscommissie niet is verzekerd voor zover het openbaar onderwijs binnen de samenwerkingsschool betreft.

  • 9 De stichting anders dan een stichting als bedoeld in artikel 17 en anders dan bedoeld in artikel 48 brengt jaarlijks aan de gemeenteraad van de gemeente waarin de samenwerkingsschool gevestigd is verslag uit over de werkzaamheden waarbij in ieder geval aandacht wordt geschonken aan de wezenskenmerken van het openbaar onderwijs. Het verslag wordt bekendgemaakt.

  • 10 De voorschriften van deze wet en van andere wetten die het primair onderwijs betreffen, alsmede de daarop gebaseerde regelingen, voor zover die voorschriften en regelingen betrekking hebben op een bijzondere school, zijn van overeenkomstige toepassing op een samenwerkingsschool als bedoeld in het eerste lid, tenzij het tegendeel blijkt.

  • 11 In geval van ernstige taakverwaarlozing door het bestuur of functioneren in strijd met de wet, voor zover het openbaar onderwijs betreft, neemt de gemeenteraad van de gemeente waar de samenwerkingsschool gevestigd is, de maatregelen die hij nodig acht om de continuïteit van het onderwijsproces te waarborgen voor zover het openbaar onderwijs betreft. De feitelijke samenwerking wordt beëindigd op 1 augustus van het jaar na een daartoe door de gemeenteraad van de gemeente waar de samenwerkingsschool gevestigd is, en het bevoegd gezag van de samenwerkingsschool gezamenlijk genomen besluit.

  • 13 Overdracht of fusie van de samenwerkingsschool is slechts mogelijk na instemming van de gemeenteraad van de gemeente waar de samenwerkingsschool gevestigd is.

§ 2. Ondersteuningsstructuur

Artikel 18a. Samenwerkingsverbanden

  • 1 Het bevoegd gezag van één of meer scholen is voor elke vestiging van die school of scholen aangesloten bij een samenwerkingsverband als bedoeld in het tweede lid of bij een landelijk samenwerkingsverband als bedoeld in het vijftiende lid.

  • 2 Een samenwerkingsverband omvat alle binnen een gebied als bedoeld in het derde lid gelegen vestigingen van scholen, scholen voor speciaal onderwijs en scholen voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, voor zover daaraan speciaal onderwijs wordt verzorgd, behorend tot cluster 3 en 4, bedoeld in de Wet op de expertisecentra, met uitzondering van vestigingen waarvoor het bevoegd gezag is aangesloten bij een landelijk samenwerkingsverband. Het samenwerkingsverband stelt zich ten doel een samenhangend geheel van ondersteuningsvoorzieningen binnen en tussen de scholen, bedoeld in de vorige volzin, te realiseren en wel zodanig dat leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces kunnen doormaken en leerlingen die extra ondersteuning behoeven een zo passend mogelijke plaats in het onderwijs krijgen.

  • 3 Bij ministeriële regeling worden voor de samenwerkingsverbanden aaneengesloten gebieden aangewezen.

  • 3a Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de wijze waarop een samenwerkingsverband dat is gelegen aan de landsgrens bij de vervulling van zijn taken kan samenwerken met een school of instelling in België of in een van de bondsstaten Noord-Rijnland-Westfalen, Nedersaksen of Bremen van de Bondsrepubliek Duitsland.

  • 4 De bevoegde gezagsorganen van de scholen, bedoeld in het tweede lid, geven het samenwerkingsverband vorm door het oprichten van een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid zonder winstoogmerk, waarin uitsluitend deze bevoegde gezagsorganen deelnemen, behoudens deelname van een bevoegd gezag op grond van het vijfde lid. De statuten van de rechtspersoon bevatten een voorziening voor de beslechting van geschillen.

  • 5 Indien het bevoegd gezag van een school voor speciaal onderwijs of een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, behorend tot cluster 3 en 4, bedoeld in de Wet op de expertisecentra, waarvan de vestiging of vestigingen zijn gelegen buiten het gebied van een samenwerkingsverband, wenst deel te nemen aan dit samenwerkingsverband, wordt dit bevoegd gezag niet uitgesloten van deelname aan het samenwerkingsverband.

  • 6 Het samenwerkingsverband heeft in elk geval tot taak:

    • a. het vaststellen van een ondersteuningsplan,

    • b. het verdelen en toewijzen van ondersteuningsmiddelen en ondersteuningsvoorzieningen aan de scholen, bedoeld in het tweede lid,

    • c. het beoordelen of leerlingen toelaatbaar zijn tot het onderwijs aan een speciale school voor basisonderwijs in het samenwerkingsverband of tot het speciaal onderwijs, op verzoek van het bevoegd gezag van een school als bedoeld in het tweede lid waar de leerling is aangemeld of ingeschreven, en

    • d. het adviseren over de ondersteuningsbehoefte van een leerling op verzoek van het bevoegd gezag van een school als bedoeld in het tweede lid waar de leerling is aangemeld of ingeschreven.

  • 7 Het samenwerkingsverband stelt ten minste eenmaal in de 4 jaar een ondersteuningsplan vast. Bij het vaststellen van het ondersteuningsplan kunnen door het samenwerkingsverband slechts beperkingen worden gesteld aan de door de school gewenste invulling van het schoolondersteuningsprofiel, indien dat voor het samenwerkingsverband met het oog op de beschikbare ondersteuningsmiddelen en ondersteuningsvoorzieningen een onevenredige belasting zou vormen.

  • 8 Het ondersteuningsplan omvat in elk geval:

    • a. de wijze waarop wordt voldaan aan het tweede lid, tweede volzin, waaronder tevens zijn begrepen de basisondersteuningsvoorzieningen die op alle vestigingen van scholen in het samenwerkingsverband aanwezig zijn,

    • b. de procedure en criteria voor de verdeling, besteding en toewijzing van ondersteuningsmiddelen en ondersteuningsvoorzieningen aan de scholen, bedoeld in het tweede lid, mede bezien in het perspectief van een meerjarenbegroting,

    • c. de procedure en criteria voor de plaatsing van leerlingen op speciale scholen voor basisonderwijs in het samenwerkingsverband en op scholen voor speciaal onderwijs en speciaal en voortgezet speciaal onderwijs,

    • d. de procedure en het beleid met betrekking tot de terugplaatsing of overplaatsing naar het basisonderwijs van leerlingen van scholen voor speciaal onderwijs en speciaal en voortgezet speciaal onderwijs voor wie de periode waarop de toelaatbaarheidsverklaring, bedoeld in artikel 40, tiende lid, van de Wet op de expertisecentra betrekking heeft, is verstreken,

    • e. de beoogde en bereikte kwalitatieve en kwantitatieve resultaten van het onderwijs aan leerlingen die extra ondersteuning behoeven en de daarmee samenhangende bekostiging,

    • f. de wijze waarop aan de ouders informatie wordt verstrekt over de ondersteuningsvoorzieningen en over de onafhankelijke ondersteuningsmogelijkheden voor ouders,

    • g. de wijze waarop wordt bepaald of de situaties, bedoeld in de artikelen 118, vierde lid, en 124, zich voordoen,

    • h. de wijze waarop wordt vastgesteld wat het aandeel van de onderscheiden scholen is in de overdracht van de bekostiging voor materiële instandhouding in een situatie als bedoeld in artikel 124, zevende lid, of artikel 125, zesde lid,

    • i. de wijze waarop wordt bepaald of de situaties, bedoeld in artikel 125b zich voordoen, en

    • j. de wijze waarop wordt vastgesteld wat het aandeel van de onderscheiden scholen, bedoeld in het tweede lid, is in de overdracht van de bekostiging personeelskosten in een situatie als bedoeld in artikel 125b, derde lid.

  • 9 Het ondersteuningsplan wordt niet vastgesteld voordat over een concept van het plan op overeenstemming gericht overleg heeft plaatsgevonden met burgemeester en wethouders van de desbetreffende gemeente of gemeenten en overleg heeft plaatsgevonden met het samenwerkingsverband, bedoeld in artikel 17a, tweede lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs, waarvan het gebied geheel of gedeeltelijk samenvalt met het gebied van het samenwerkingsverband. Het overleg met burgemeester en wethouders vindt plaats overeenkomstig een procedure, vastgesteld door het samenwerkingsverband en burgemeester en wethouders van die gemeente of gemeenten. De procedure bevat een voorziening voor het beslechten van geschillen.

  • 10 Het ondersteuningsplan wordt voor 1 mei voorafgaand aan het eerste schooljaar van de periode waarop het plan betrekking heeft, toegezonden aan de inspectie.

  • 10a Het samenwerkingsverband kan, met het oog op de doelstelling, bedoeld in het tweede lid, een of meer orthopedagogisch-didactische centra inrichten. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de voorwaarden waaronder een zodanige voorziening kan worden ingericht.

  • 11 Het samenwerkingsverband draagt er zorg voor dat deskundigen in elk geval het samenwerkingsverband adviseren over de toelaatbaarheid van leerlingen tot het onderwijs aan een speciale school voor basisonderwijs in het samenwerkingsverband of tot het speciaal onderwijs. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere voorschriften gegeven met betrekking tot de aard van de noodzakelijke deskundigheid.

  • 12 Het samenwerkingsverband stelt een adviescommissie als bedoeld in artikel 7:13 van de Algemene wet bestuursrecht in, die adviseert over bezwaarschriften betreffende besluiten van het samenwerkingsverband over de toelaatbaarheid van leerlingen tot het onderwijs aan een speciale school voor basisonderwijs in het samenwerkingsverband of tot het speciaal onderwijs.

  • 13 Het samenwerkingsverband is bevoegd gegevens over gezondheid als bedoeld in artikel 4, onderdeel 15, van de Algemene verordening gegevensbescherming te verwerken met betrekking tot leerlingen, voor zover dit noodzakelijk is voor de uitoefening van de taken, bedoeld in het zesde lid, onderdelen b tot en met d. Het samenwerkingsverband verstrekt de gegevens, bedoeld in de eerste volzin, niet aan derden, met uitzondering van het bevoegd gezag van de school waar de desbetreffende leerling is aangemeld of ingeschreven. Het samenwerkingsverband bewaart de gegevens op een plaats die uitsluitend toegankelijk is voor het samenwerkingsverband en de deskundigen, bedoeld in het elfde lid. Het samenwerkingsverband bewaart de gegevens tot drie jaar na afloop van:

    • a. de beoordeling van de toelaatbaarheid van de leerling tot het onderwijs aan een speciale school voor basisonderwijs in het samenwerkingsverband of tot het speciaal onderwijs,

    • b. de advisering over de ondersteuningsbehoefte van de leerling aan het bevoegd gezag van de school waar de leerling is aangemeld of ingeschreven, of

    • c. de toewijzing van ondersteuningsmiddelen of ondersteuningsvoorzieningen aan de school, voor zover het voor die toewijzing nodig was gegevens van de leerling als bedoeld in de eerste volzin te verwerken.

  • 14 Het samenwerkingsverband kent aan elke toelaatbaarheidsverklaring als bedoeld in artikel 40, tiende lid, van de Wet op de expertisecentra een volgnummer toe. Het samenwerkingsverband verstrekt van elk advies over de ondersteuningsbehoefte van een leerling als bedoeld in het dertiende lid, afschrift aan de ouders.

  • 15 Bevoegde gezagsorganen van tot dezelfde richting behorende scholen en scholen als bedoeld in de Wet op de expertisecentra waaraan speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 en 4 wordt verzorgd kunnen aangesloten blijven of kunnen zich aansluiten bij een landelijk samenwerkingsverband als bedoeld in dit lid, zoals dat luidde vóór de datum van inwerkingtreding van dit lid zoals dat is komen te luiden met de Wet van 20 mei 2020 tot wijziging van diverse onderwijswetten door het wijzigen van de systematiek van het in aanmerking brengen voor bekostiging van nieuwe openbare en bijzondere scholen zodat er meer ruimte is voor een nieuw onderwijsaanbod (Wet meer ruimte voor nieuwe scholen) (Stb. 2020, 160). Op een landelijk samenwerkingsverband zijn het tweede tot en met het veertiende lid, met uitzondering van het derde lid en het vijfde lid, en het zestiende lid van overeenkomstige toepassing. Indien een bevoegd gezag scholen heeft met ten minste de richting van de scholen die behoren tot het landelijk samenwerkingsverband bepaalt het bevoegd gezag eenmalig of aansluiting bij het landelijk samenwerkingsverband wordt gevraagd. Het landelijk samenwerkingsverband beslist over de aansluiting.

  • 16 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere voorschriften worden vastgesteld met betrekking tot de samenwerkingsverbanden.

Artikel 25. Regionale verwijzingscommissie verbonden aan een rechtspersoon

[Vervallen per 01-08-2014]

Artikel 27. Bekostiging regionale verwijzingscommissies

[Vervallen per 01-08-2014]

Artikel 28. Nadere voorschriften regionale verwijzingscommissies

[Vervallen per 01-08-2014]

§ 3. Personeel

Artikel 29. Directie, leraren en onderwijsondersteunend personeel

  • 1 Aan elke school zijn 1 of 2 directeuren verbonden, bij wie onder verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag de onderwijskundige, organisatorische en huishoudelijke leiding berust. De directeur van een school kan tevens directeur zijn van een andere school of van een school als bedoeld in de Wet op de expertisecentra.

  • 2 Aan een school zijn een of meer leraren verbonden.

  • 3 Een of meer leraren kunnen tevens tot adjunct-directeur worden benoemd dan wel tewerkgesteld zonder benoeming.

  • 4 Voor zover het betreft de functie van directeur en adjunct-directeur, wordt in geval van samenvoeging van scholen de overblijvende school gelijkgesteld met een nieuwe school. De directeur, onderscheidenlijk de adjunct-directeur of adjunct-directeuren, kan slechts een van de directeuren onderscheidenlijk kunnen slechts een of meer van de adjunct-directeuren van de samen te voegen scholen zijn, tenzij geen van de betrokkenen de desbetreffende functie wenst te aanvaarden.

  • 5 Het bevoegd gezag kan tevens personeel, dat werkzaamheden verricht ten behoeve van meer dan een school of meer dan een school als bedoeld in de Wet op de expertisecentra, benoemen of te werk stellen zonder benoeming waaronder begrepen leden van het bestuur van die scholen voor zover het intern toezicht wordt uitgeoefend door een raad van toezicht als bedoeld in artikel 17c, derde lid.

  • 6 Aan een school kan onderwijsondersteunend personeel zijn verbonden.

  • 7 Het bevoegd gezag stelt jaarlijks het beleid vast met betrekking tot de formatie van de verschillende categorieën personeel van de school.

Artikel 30. Evenredige vertegenwoordiging van vrouwen in leidinggevende posities

Het bevoegd gezag streeft evenredige vertegenwoordiging van vrouwen in leidinggevende posities na.

Artikel 30a. Overdracht taken en bevoegdheden

  • 1 Het bestuur kan hem bij wettelijk voorschrift opgedragen taken en bevoegdheden overdragen aan de directeur van de school of indien toepassing is gegeven aan artikel 29, vijfde lid, het in dat artikellid bedoelde personeel voor zover dat is belast met managementtaken met betrekking tot de scholen en de scholen, bedoeld in de Wet op de expertisecentra.

  • 2 De directeur van de school of indien toepassing is gegeven aan artikel 29, vijfde lid, het in dat artikellid bedoelde personeel voor zover dat is belast met managementtaken met betrekking tot de scholen en de scholen, bedoeld in de Wet op de expertisecentra, kan hem bij wettelijk voorschrift opgedragen, of door het bevoegd gezag overgedragen, taken en bevoegdheden overdragen aan de adjunct-directeur.

Artikel 31. Vaststelling managementstatuut

  • 1 Het bevoegd gezag stelt na overleg met de directeur en indien toepassing is gegeven aan artikel 29, vijfde lid, met het in dat artikellid bedoelde personeel voor zover dat is belast met managementtaken met betrekking tot de scholen en de scholen, bedoeld in de Wet op de expertisecentra, een managementstatuut vast. In het managementstatuut is ten minste een regeling opgenomen betreffende de bevoegdheden van de directeur en indien toepassing is gegeven aan artikel 29, vijfde lid, tevens van de bevoegdheden van het in dat artikellid bedoelde personeel voor zover dat is belast met managementtaken met betrekking tot de scholen en de scholen, bedoeld in de Wet op de expertisecentra, met betrekking tot de toedeling, bestemming en aanwending van de bekostiging.

  • 2 Het managementstatuut bevat tevens de aanduiding van de andere aan het bevoegd gezag bij wettelijk voorschrift toegekende taken en bevoegdheden waarvan het bevoegd gezag heeft bepaald dat de directeur van de school of indien toepassing is gegeven aan artikel 29, vijfde lid, het in dat artikellid bedoelde personeel voor zover dat is belast met managementtaken met betrekking tot de scholen en de scholen, bedoeld in de Wet op de expertisecentra deze in naam van het bevoegd gezag kan uitoefenen. Het managementstatuut bevat voorts instructies ten aanzien van deze taken en bevoegdheden.

  • 3 In het managementstatuut worden tevens vastgelegd:

    • a. de taken en bevoegdheden die het bestuur overdraagt aan de directeur van de school of indien toepassing is gegeven aan artikel 29, vijfde lid, het in dat artikellid bedoelde personeel voor zover dat is belast met managementtaken met betrekking tot de scholen en de scholen, bedoeld in de Wet op de expertisecentra, indien toepassing is gegeven aan artikel 30a, eerste lid;

    • b. de taken en bevoegdheden die het bestuur, de directeur van de school of indien toepassing is gegeven aan artikel 29, vijfde lid, het in dat artikellid bedoelde personeel voor zover dat is belast met managementtaken met betrekking tot de scholen en de scholen, bedoeld in de Wet op de expertisecentra overdraagt aan de adjunct-directeur, indien toepassing is gegeven aan artikel 30a, tweede lid; en

    • c. de richtlijnen voor de uitoefening van de overgedragen taken en bevoegdheden.

  • 4 Het bevoegd gezag stelt het managementstatuut, alsmede elke wijziging daarvan, zo spoedig mogelijk na de vaststelling op een voor eenieder toegankelijke wijze beschikbaar.

Artikel 31a. Het beroep van leraar

  • 1 Onder het beroep van leraar wordt verstaan het binnen de kaders van het onderwijskundig beleid van de school, verantwoordelijkheid dragen voor het vakinhoudelijke, vakdidactische en pedagogische proces in de school.

  • 2 Leraren komt een zelfstandige verantwoordelijkheid toe als het gaat om het beoordelen van de onderwijsprestaties van leerlingen.

  • 3 Leraren beschikken over voldoende vakinhoudelijke, vakdidactische en pedagogische zeggenschap, waaronder wordt verstaan de zeggenschap over:

    • a. de inhoud van de lesstof;

    • b. de wijze waarop de lesstof wordt aangeboden en de middelen die daarbij worden gebruikt;

    • c. de te hanteren pedagogisch-didactische aanpak op de school en de wijze waarop daar uitvoering aan wordt gegeven, waaronder de begeleiding van de leerlingen en de contacten met de ouders;

    • d. het in samenhang met de onderdelen a, b en c, onderhouden van de bekwaamheid van de leraren als onderdeel van het team.

  • 4 Het bevoegd gezag stelt in overleg met de leraren een professioneel statuut op waarin de afspraken zijn opgenomen over de wijze waarop de zeggenschap van leraren, bedoeld in het derde lid, wordt georganiseerd. Bij het opstellen van het professioneel statuut wordt de professionele standaard van de beroepsgroep in acht genomen.

Artikel 32. Vereisten benoeming of tewerkstelling personeel

  • 1 Directeuren, adjunct-directeuren en leraren worden door het bevoegd gezag benoemd dan wel tewerkgesteld zonder benoeming.

  • 3 De directeur of adjunct-directeur die niet voldoet aan de eisen van het tweede lid, onder b, mag voor zover het werkzaamheden betreft waarvoor op grond van artikel 32a, tweede lid, bekwaamheidseisen zijn vastgesteld, niettemin met die werkzaamheden worden belast, voor een periode van ten hoogste twee jaren.

  • 4 De directeur of adjunct-directeur die op grond van artikel 3 bevoegd is tot het geven van onderwijs of die op grond van artikel 3a bevoegd is tot het verrichten van de daar bedoelde onderwijsondersteunende werkzaamheden, kan tevens worden belast met het geven van onderwijs respectievelijk met het verrichten van die onderwijsondersteunende werkzaamheden.

  • 6 De onderwijsondersteunend functionaris die wordt belast met werkzaamheden waarvoor op grond van artikel 32a, derde lid, bekwaamheidseisen zijn vastgesteld, dient te voldoen aan artikel 3a, eerste lid, onverminderd het tweede en derde lid van dat artikel.

  • 7 De onderwijsondersteunend functionaris die wordt belast met andere werkzaamheden dan die waarvoor op grond van artikel 32a, derde lid, bekwaamheidseisen zijn vastgesteld, dient:

    • a. in het bezit te zijn van de verklaring, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder a, en

    • b. te voldoen aan de overige vereisten voor de te vervullen functie.

  • 8 Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere voorschriften gegeven omtrent de vereisten, bedoeld in het zevende lid, onder b.

  • 10 Indien betrokkene in het bezit is van een geschiktheidsverklaring als bedoeld in artikel 176b vindt de benoeming of tewerkstelling zonder benoeming plaats voor een periode van ten hoogste twee aaneengesloten schooljaren. Het bevoegd gezag kan deze benoemingsperiode, al dan niet onder door dat gezag te stellen voorwaarden, verlengen met ten hoogste twee jaren indien het bevoegd gezag daarvoor redenen aanwezig acht. Het bevoegd gezag beschikt over geordende gegevens met betrekking tot de toepassing van de tweede volzin. Het bevoegd gezag dat betrokkene voor de eerste maal na afgifte van de geschiktheidsverklaring benoemt of tewerkstelt zonder benoeming, tekent het feit en de datum van benoeming of tewerkstelling zonder benoeming aan op die verklaring.

  • 11 Directeuren en adjunct-directeuren die zijn benoemd of tewerkgesteld zonder benoeming voordat de Wet op de beroepen in het onderwijs in werking is getreden en bij hun benoeming of tewerkstelling zonder benoeming niet beschikten over een getuigschrift als bedoeld in het tweede lid, onder a.2°, zijn vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van die wet benoembaar of tewerkstelbaar zonder benoeming als directeur respectievelijk adjunct-directeur indien zij in elk geval voldoen aan de vereisten van het tweede lid, onder a.1° en c. Het derde lid is niet van toepassing op deze directeuren en adjunct-directeuren.

Artikel 32a. Bekwaamheidseisen

  • 1 Bij algemene maatregel van bestuur worden bekwaamheidseisen vastgesteld voor leraren.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur worden bekwaamheidseisen vastgesteld voor werkzaamheden van leidinggevende aard die nauw verband houden met het pedagogisch-didactische klimaat op de school of die onderwijskundige leiding omvatten, en kunnen ook voor andere werkzaamheden van leidinggevende aard bekwaamheidseisen worden vastgesteld.

  • 3 Bij algemene maatregel van bestuur worden bekwaamheidseisen vastgesteld voor bij die maatregel aan te wijzen onderwijsondersteunende werkzaamheden die rechtstreeks verband houden met het onderwijsleerproces.

  • 4 De in het eerste lid bedoelde bekwaamheidseisen zijn gericht op het handelen in het onderwijsleerproces, het algemeen professioneel handelen en het werken binnen een onderwijsorganisatie. Zij omvatten in elk geval eisen ten aanzien van:

    • a. pedagogisch-didactische kennis, inzicht en vaardigheden, en

    • b. vakbekwaamheid.

  • 5 De algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, wordt aan de beide Kamers der Staten-Generaal overgelegd. De maatregel treedt niet in werking dan nadat vier weken na de overlegging zijn verstreken en niet door of namens een van beide Kamers de wens wordt te kennen gegeven dat het in die maatregel geregelde onderwerp bij de wet wordt geregeld. Alsdan wordt een daartoe strekkend wetsvoorstel zo spoedig mogelijk ingediend.

  • 6 Onze Minister stelt een beroepsorganisatie die hij vanuit het oogpunt van beroepskwaliteit representatief acht voor onderwijspersoneel als bedoeld in deze wet, in de gelegenheid hem een voorstel te doen voor de in het eerste, tweede of derde lid voorgeschreven bekwaamheidseisen en kan een representatief geachte beroepsorganisatie in de gelegenheid stellen hem een voorstel te doen voor bekwaamheidseisen die op grond van het tweede lid kunnen worden vastgesteld. Onze Minister stelt deze organisatie vervolgens in elk geval eenmaal in de zes jaar in de gelegenheid, hem een voorstel te doen over ongewijzigde handhaving of wijziging van de bekwaamheidseisen voor zover vastgesteld. Uit een voorstel als bedoeld in de eerste of tweede volzin blijkt tevens, in hoeverre dat voorstel mede steun geniet van een vertegenwoordiging van bevoegde gezagsorganen en ouders van de leerlingen.

Artikel 32b. Bekwaamheidsdossier

Het bevoegd gezag beschikt ten aanzien van elk personeelslid dat een functie of werkzaamheden verricht waarvoor bekwaamheidseisen zijn vastgesteld, over geordende gegevens met betrekking tot de bekwaamheid en het onderhouden van de bekwaamheid. Ten behoeve van de onderlinge vergelijkbaarheid en herkenbaarheid van de gegevens kunnen bij ministeriële regeling voorschriften worden vastgesteld over de inrichting en wijze van ordening van deze gegevens.

Artikel 32c. Overgangsrecht bekwaamheidseisen voor werkzaamheden van leidinggevende aard

Totdat de bekwaamheidseisen voor werkzaamheden van leidinggevende aard, bedoeld in artikel 32a, tweede lid, in werking treden, blijven ten aanzien van de benoeming of tewerkstelling als directeur of adjunct-directeur de bij of krachtens deze wet vastgestelde voorschriften, zoals luidend op 31 juli 2006, van toepassing.

Artikel 32d. Overgangsrecht voor het geven van godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs en verrichten van onderwijsondersteunende werkzaamheden daarvoor

  • 1 Degene die op 31 juli 2017 voor het geven van godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs aan een school is benoemd of tewerkgesteld zonder benoeming, alsmede degene die eerder al voor het geven van dat onderwijs benoemd is geweest of tewerkgesteld zonder benoeming, voldoet aan de bekwaamheidseisen voor het geven van dat onderwijs.

  • 2 Degene die binnen een periode van vijf jaren gerekend vanaf 1 augustus 2017 voor de eerste keer wordt benoemd of tewerkgesteld zonder benoeming voor het geven van godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs aan een school, dient binnen een periode van vijf jaren gerekend vanaf het tijdstip van die eerste benoeming of die eerste tewerkstelling zonder benoeming, te voldoen aan de bekwaamheidseisen voor het geven van dat onderwijs om belast te kunnen blijven worden met de desbetreffende werkzaamheden. Bij algemene maatregel van bestuur kan deze periode worden verlengd met een daarbij te bepalen periode indien verlenging noodzakelijk is voor een goede invoering van die bekwaamheidseisen.

  • 3 Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op degene die:

    • a. onderwijsondersteunende werkzaamheden ten behoeve van godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs aan een school verricht, vanaf het moment dat voor die werkzaamheden bekwaamheidseisen zijn vastgesteld; of

    • b. is aangewezen, eerder was aangewezen onderscheidenlijk voor de eerste keer wordt aangewezen voor het geven van godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs op openbare scholen.

  • 4 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld ter uitvoering van het eerste tot en met derde lid.

Artikel 32e. Invoering onderhoudsplicht bekwaamheid

Artikel 12, derde lid,vindt, wat het onderhouden van de bekwaamheid betreft, voor een bepaalde personeelscategorie voor het eerst toepassing met ingang van het tijdstip waarop de bekwaamheidseisen voor die categorie in werking treden.

Artikel 33. Rechtspositieregeling personeel

Het bevoegd gezag draagt er zorg voor dat de rechtspositie van het personeel wordt geregeld.

Artikel 33a. Benoeming, schorsing en ontslag

Het bevoegd gezag benoemt, schorst en ontslaat het personeel.

Artikel 34. Benoeming in algemene dienst

  • 1 Het bevoegd gezag benoemt de directeur en de adjunct-directeur, de leraren en het onderwijsondersteunend personeel in algemene dienst van het bevoegd gezag.

  • 2 Onder benoeming in algemene dienst van het bevoegd gezag wordt in dit artikel verstaan een benoeming ten behoeve van het verrichten van werkzaamheden aan door het bevoegd gezag in stand gehouden scholen.

Artikel 34a. Afschriften bewijsstukken

  • 1 Het bevoegd gezag draagt er zorg voor dat afschriften van bewijsstukken waarmee de bekwaamheid wordt aangetoond, van geschiktheidsverklaringen, van verklaringen omtrent het gedrag en van arbeidsovereenkomsten van het aan de school verbonden personeel worden bewaard.

  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op personeel dat is tewerkgesteld zonder benoeming.

Artikel 36. Verplichting tot bieden van stagemogelijkheden

  • 1 Het bevoegd gezag is verplicht aan studenten die in opleiding zijn voor een functie in het basisonderwijs of in het voortgezet onderwijs, gelegenheid te bieden de als onderdeel van hun opleiding vereiste ervaring in de school te verkrijgen.

  • 2 De verplichting bedoeld in het eerste lid, betreft:

    • a. studenten die op een school voor de opleiding van onderwijzend personeel zijn ingeschreven of anderszins studeren om aan de bekwaamheidseisen te voldoen;

    • b. in een schooljaar gelijktijdig niet meer studenten als bedoeld onder a, dan de helft van het aantal groepsleraren in dat jaar.

  • 3 Een bevoegd gezag kan een student de verdere toegang tot de school ontzeggen indien deze in de school in strijd handelt met de grondslag en doelstellingen van de school. Van een beslissing tot ontzegging van de toegang tot de school wordt mededeling gedaan door toezending of uitreiking van een afschrift aan het bevoegd gezag van de betrokken opleidingsinstelling.

  • 4 De directeur regelt, onder verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag, de werkzaamheden in verband met de begeleiding door het onderwijzend personeel van de studenten in de school in overeenstemming met dit personeel, alsmede in overeenstemming met de betrokken opleidingsinstellingen, dan wel, indien het betreft studenten die zich voorbereiden op het afleggen van een staatsexamen om te voldoen aan de bekwaamheidseisen, in overeenstemming met de betrokken staatsexamencommissie.

  • 5 Onze Minister kan het bevoegd gezag op grond van bijzondere omstandigheden gehele of gedeeltelijke ontheffing van de verplichting verlenen. De ontheffing geldt voor een schooljaar.

  • 6 De scholen waarop studenten als bedoeld in het eerste lid, zijn toegelaten, zijn toegankelijk voor de inspectie belast met het toezicht op de opleidingsinstellingen, voor de directeuren en de door deze aan te wijzen leraren van die opleidingsinstellingen, alsmede voor de leden van de betrokken staatsexamencommissies, een en ander voor zover zulks voor de uitoefening van het toezicht op de praktische vorming, onderscheidenlijk de begeleiding van de praktische vorming van de in de school aanwezige studenten noodzakelijk is.

Artikel 38. Georganiseerd overleg

Over de door het bevoegd gezag ingevolge artikel 33 te treffen regelingen, alsmede over andere aangelegenheden van algemeen belang voor de rechtstoestand van het personeel, wordt door of namens het bevoegd gezag overleg gevoerd met de daarvoor in aanmerking komende verenigingen van werknemers, op een met deze schriftelijk overeengekomen wijze.

Artikel 38a. Scholings- en begeleidingsovereenkomst zij-instroom in het beroep

  • 1 Degene die beschikt over een in artikel 176b bedoelde geschiktheidsverklaring, het bevoegd gezag dat betrokkene benoemt of tewerkstelt zonder benoeming, en het bestuur van een instelling die werkzaamheden uitvoert als bedoeld in artikel 176g, eerste lid onder a, sluiten een overeenkomst die hun wederzijdse rechten en plichten omvat met betrekking tot het uitvoeren van de noodzakelijk geachte scholing en begeleiding, met inachtneming van de beoordeling, bedoeld in artikel 176c, tweede lid, onder c. Indien na het sluiten van de overeenkomst blijkt dat de scholing of begeleiding niet volgens de overeenkomst kan worden uitgevoerd, treft het bevoegd gezag tijdig een toereikende vervangende voorziening.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere voorschriften worden gegeven voor de uitvoering van het eerste lid, waaronder in elk geval voorschriften ter waarborging van de kwaliteit van het daarin bepaalde.

  • 3 Voor zover betrokkene de werkzaamheden ten aanzien waarvan hem een geschiktheidsverklaring is verstrekt, verricht bij twee of meer bevoegde gezagsorganen, dragen deze bevoegde gezagsorganen er zorg voor dat de overeenkomsten, bedoeld in het eerste lid, waarbij zij ten aanzien van betrokkene partij zijn, op elkaar worden afgestemd. Zonodig wordt een al gesloten overeenkomst daartoe gewijzigd.

  • 4 De algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het tweede en derde lid, wordt aan de beide Kamers der Staten-Generaal overgelegd. De maatregel treedt niet in werking dan nadat vier weken na de overlegging zijn verstreken en niet door of namens een van beide Kamers de wens wordt te kennen gegeven dat het in die maatregel geregelde onderwerp bij de wet wordt geregeld. Alsdan wordt een daartoe strekkend wetsvoorstel zo spoedig mogelijk ingediend.

§ 3a. Lerarenregister

Artikel 38b. Lerarenregister

  • 3 In aanvulling op het tweede lid heeft het lerarenregister tot doel gegevens te verstrekken:

    • a. aan Onze Minister ten behoeve van de beleidsvorming; en

    • b. aan de inspectie voor zover de verwerking van die gegevens noodzakelijk is voor de goede vervulling van haar publieke taak.

  • 4 Onze Minister draagt zorg voor het beheer van het lerarenregister.

Artikel 38c

[Treedt in werking op 01-08-2022]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 38d. Verwerkingsverantwoordelijke

Onze Minister is voor de verwerking van persoonsgegevens in het kader van het lerarenregister de verwerkingsverantwoordelijke.

Artikel 38f. Autorisatie

Onze Minister stelt bij ministeriële regeling regels over de autorisatie van degenen die onder zijn gezag vallen voor verwerking van persoonsgegevens in het kader van het lerarenregister.

Artikel 38g. Gegevens in het lerarenregister

  • 1 Het lerarenregister bevat voor elke daarin opgenomen leraar:

    • a. het burgerservicenummer;

    • b. de geslachtsnaam, de voornamen, het geslacht, het adres, de postcode, en de geboortedatum van de leraar;

    • c. gegevens betreffende de benoeming of tewerkstelling zonder benoeming, waaronder in ieder geval de ingangsdatum ervan;

    • d. gegevens betreffende de school waaraan hij benoemd is of tewerkgesteld zonder benoeming, waaronder in ieder geval het registratienummer van de school;

    • e. het onderwijs waarvoor de leraar kan opgaan voor herregistratie;

    • f. voor welk onderwijs als bedoeld in onderdeel e de leraar opgaat voor herregistratie;

    • g. gegevens betreffende de activiteiten voor herregistratie; en

    • h. gegevens betreffende de herregistratie waaronder, indien van toepassing, de aantekening, bedoeld in artikel 38l, tweede lid.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen de gegevens, bedoeld in het eerste lid, onderdelen c tot en met h, nader worden gespecificeerd.

Artikel 38h. Levering gegevens door bevoegd gezag en leraar

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de tijdstippen en wijze van levering, de correctie van de gegevens en over het aantonen van de bekwaamheidseisen, bedoeld in het derde lid.

Artikel 38i. Gegevens uit de basisregistratie personen

  • 1 De gegevens, bedoeld in artikel 38g, eerste lid, onder b, zijn gekoppeld aan het burgerservicenummer van de desbetreffende leraar en worden door Onze Minister verkregen uit de basisregistratie personen indien de leraar als ingezetene is ingeschreven in de basisregistratie personen.

  • 2 Indien de leraar niet als ingezetene is ingeschreven in de basisregistratie personen, worden de desbetreffende gegevens verkregen uit de levering op grond van artikel 38h.

Artikel 38j. Opneming in het lerarenregister

Nadat een leraar de gegevens, bedoeld in artikel 38h, tweede of derde lid, heeft verstrekt, neemt Onze Minister het burgerservicenummer en de andere gegevens die zijn geleverd op grond van artikel 38h en verkregen op grond van artikel 38i of 38s, tweede lid, op in het lerarenregister, met dien verstande dat hij de basisgegevens slechts opneemt voor zover deze niet kunnen worden verkregen uit de basisadministratie personen.

Artikel 38k. Correctie op verzoek

  • 1 Indien een of meer van de basisgegevens van een leraar in het lerarenregister afwijken van de betreffende basisgegevens behorende bij de benoeming of tewerkstelling zonder benoeming van deze leraar, kan de betrokkene Onze Minister elektronisch verzoeken deze gegevens te verbeteren. Onze Minister verzoekt het bevoegd gezag om hem overeenkomstig artikel 38h, eerste lid, de juiste gegevens te verstrekken.

  • 2 Indien het bevoegd gezag na het verzoek van Onze Minister constateert dat de basisgegevens van de leraar in het lerarenregister overeenkomen met de betreffende basisgegevens behorende bij de benoeming of tewerkstelling zonder benoeming van deze leraar, deelt hij dit elektronisch mee aan Onze Minister en deelt Onze Minister dit elektronisch mee aan de betrokkene.

  • 3 Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op de gegevens die op grond van artikel 38i zijn overgenomen uit de basisregistratie personen.

  • 4 Een beslissing op een verzoek als bedoeld in het eerste lid, eerste volzin, geldt als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 38l

[Treedt in werking op 01-08-2022]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 38m

[Treedt in werking op 01-08-2022]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 38n. Verwijderen gegevens lerarenregister

  • 1 Gegevens van een leraar als bedoeld in artikel 38g worden verwijderd uit het lerarenregister:

    • a. indien betrokkene Onze Minister hier om verzoekt;

    • b. indien betrokkene de pensioengerechtigde leeftijd bereikt;

    • c. indien betrokkene is overleden.

  • 2 In de gevallen, bedoeld in het eerste lid, onder b en c, worden alle in het lerarenregister geregistreerde gegevens van betrokkene verwijderd.

  • 3 Indien een of meerdere gegevens van een leraar op grond van het eerste lid worden verwijderd uit het lerarenregister, blijven deze gegevens tot vijf jaar na verwijdering bewaard.

  • 5 Op verzoek van een leraar aan Onze Minister is het eerste lid, aanhef en onder b, op deze leraar niet van toepassing.

Artikel 38o. Het verstrekken van gegevens

  • 1 [Red: Dit lid is nog niet in werking getreden.]

  • 2 Op verzoek van het bevoegd gezag van de school waaraan de leraar is benoemd of tewerkgesteld zonder benoeming worden in aanvulling op de gegevens, bedoeld in het eerste lid, de volgende gegevens van een leraar verstrekt:

    • a. het geslacht, het adres, de postcode en de geboortedatum;

    • b. gegevens betreffende de benoeming of tewerkstelling zonder benoeming;

    • c. gegevens betreffende de school waaraan hij is benoemd of tewerkgesteld zonder benoeming;

    • d. indien het bevoegd gezag daarvoor toestemming heeft van de leraar: gegevens betreffende de activiteiten voor herregistratie; en

    • e. overige gegevens betreffende de herregistratie.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur:

    • a. wordt de wijze waarop de gegevens van een leraar worden verstrekt vastgesteld;

    • b. [Red: dit onderdeel is nog niet in werking getreden;]

    • c. kunnen de gegevens, bedoeld in het eerste lid en tweede lid, nader worden gespecificeerd.

  • 4 [Red: Vervallen.]

  • 6 Uit het lerarenregister worden aan Onze Minister gegevens verstrekt ten behoeve van:

    • a. [Red: dit onderdeel is nog niet in werking getreden;]

    • b. de beleidsvorming.

  • 7 Uit het lerarenregister worden aan de inspectie gegevens verstrekt voor zover de verwerking van die gegevens noodzakelijk is voor de goede vervulling van haar publieke taak.

  • 8 Bij de verstrekking, bedoeld in het zesde en zevende lid, kunnen persoonsgegevens worden verwerkt, indien dat noodzakelijk is voor de in het zesde of zevende lid genoemde doelen, onverminderd de verplichting voor de verwerkingsverantwoordelijke om passende technische en organisatorische maatregelen te treffen als bedoeld in artikel 25 van de Algemene verordening gegevensbescherming.

§ 3b. Registervoorportaal

Artikel 38p. Registervoorportaal

  • 1 Er is een registervoorportaal. In het registervoorportaal zijn van leraren die zijn benoemd of tewerkgesteld zonder benoeming en niet voldoen aan de bekwaamheidseisen van het onderwijs dat zij verzorgen persoonsidentificerende gegevens en gegevens betreffende de school en de benoeming of tewerkstelling opgenomen.

  • 2 Het registervoorportaal heeft tot doel het inzichtelijk maken welke leraren die zijn benoemd of tewerkgesteld zonder benoeming niet voldoen aan de bekwaamheidseisen van het onderwijs dat zij verzorgen.

  • 3 In aanvulling op het tweede lid heeft het registervoorportaal tot doel gegevens te verstrekken:

    • a. aan Onze Minister ten behoeve van de beleidsvorming; en

    • b. aan de inspectie voor zover de verwerking van die gegevens noodzakelijk is voor de goede vervulling van haar publieke taak.

  • 4 Onze Minister draagt zorg voor het beheer van het registervoorportaal.

Artikel 38q. Gegevens per leraar

  • 1 Het registervoorportaal bevat voor elke daarin opgenomen leraar de basisgegevens, die op grond van artikel 38r worden geleverd, waaronder in ieder geval het gegeven betreffende het onderwijs waarvoor hij is benoemd of tewerkgesteld zonder benoeming.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen de gegevens, bedoeld in het eerste lid, nader worden gespecificeerd.

Artikel 38r. Gegevenslevering registervoorportaal

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over het tijdstip en de wijze van levering en over de correctie van de gegevens.

Artikel 38s. Duur van de vermelding, overdracht, verwijderen en bewaren van gegevens

  • 1 De leraar blijft voor het onderwijs waarvoor hij in het registervoorportaal is opgenomen vermeld:

    • a. totdat hij voldoet aan de bekwaamheidseisen van dat onderwijs; of

    • b. maximaal voor de duur van de periode, genoemd in het artikel op grond waarvan deze leraar dit onderwijs geeft.

  • 2 Het bevoegd gezag stelt een leraar die in het registervoorportaal is opgenomen in staat te voldoen aan de vereisten om voor het desbetreffende onderwijs in het lerarenregister te kunnen worden opgenomen.

  • 3 Vanaf het moment dat een leraar voor het onderwijs waarvoor hij in het registervoorportaal is opgenomen, voldoet aan de criteria om in het lerarenregister te worden vermeld, worden de gegevens van deze leraar verstrekt voor opname in het lerarenregister.

  • 4 Indien een leraar die opgenomen is in het registervoorportaal niet langer voldoet aan de vereisten die op grond van de in artikel 38r, eerste lid, genoemde bepalingen zijn gesteld aan de leraar, worden de gegevens van deze leraar verwijderd uit het registervoorportaal en gedurende vijf jaar bewaard.

Artikel 38t. Het verstrekken van gegevens

  • 1 [Red: Dit lid is nog niet in werking getreden.]

  • 2 Op verzoek van het bevoegd gezag van de school waaraan de leraar is benoemd of tewerkgesteld zonder benoeming worden in aanvulling op de gegevens, bedoeld in het eerste lid, de volgende gegevens van een leraar verstrekt:

    • a. het geslacht, het adres, de postcode en de geboortedatum;

    • b. overige gegevens betreffende de benoeming of tewerkstelling zonder benoeming; en

    • c. gegevens betreffende de school waaraan hij is benoemd of tewerkgesteld zonder benoeming.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur:

    • a. wordt de wijze waarop de gegevens van een leraar worden verstrekt vastgesteld;

    • b. [Red: dit onderdeel is nog niet in werking getreden;]

    • c. kunnen de gegevens, bedoeld in het eerste lid en tweede lid, nader worden gespecificeerd.

  • 5 Uit het registervoorportaal worden aan Onze Minister gegevens verstrekt ten behoeve van de beleidsvorming.

  • 6 Uit het registervoorportaal worden aan de inspectie gegevens verstrekt voor zover de verwerking van die gegevens noodzakelijk is voor de goede vervulling van haar publieke taak.

  • 7 Bij de verstrekking, bedoeld in het vijfde en zesde lid, kunnen persoonsgegevens worden verwerkt, indien dat noodzakelijk is voor de in het vijfde of zesde lid genoemde doelen, onverminderd de verplichting voor de verwerkingsverantwoordelijke om passende technische en organisatorische maatregelen te treffen als bedoeld in artikel 25 van de Algemene verordening gegevensbescherming.

Artikel 38u

[Treedt in werking op 01-08-2022]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

§ 4. Leerlingen

Artikel 39. Toelatingsleeftijd; duur onderwijs

  • 1 Om als leerling tot een school te worden toegelaten, moet een kind de leeftijd van 4 jaar hebben bereikt.

  • 2 Het bevoegd gezag kan voor kinderen die nog niet eerder tot een school, een school of afdeling voor speciaal onderwijs, een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs dan wel een instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs zijn toegelaten, toelatingstijdstippen vaststellen op ten minste eenmaal per maand.

  • 3 In de periode vanaf de leeftijd van 3 jaar en 10 maanden tot het bereiken van de leeftijd van 4 jaar kan het bevoegd gezag kinderen gedurende ten hoogste 5 dagen toelaten. Deze kinderen zijn geen leerlingen in de zin van de wet.

  • 4 Leerlingen bij wie naar het oordeel van de directeur van de school de grondslag voor het volgen van aansluitend voortgezet onderwijs in voldoende mate is gelegd, verlaten aan het einde van het schooljaar de school, mits hierover met de ouders overeenstemming bestaat. In elk geval verlaten de leerlingen de school aan het einde van het schooljaar waarin zij de leeftijd van 14 jaar hebben bereikt.

Artikel 40. Toelating en verwijdering van leerlingen

  • 1 De beslissing over toelating en verwijdering van leerlingen berust bij het bevoegd gezag. De toelating tot de school is niet afhankelijk van het houden van rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000. De toelating mag niet afhankelijk worden gesteld van een geldelijke bijdrage van de ouders.

  • 2 De aanmelding van kinderen voor toelating geschiedt schriftelijk en kan worden gedaan vanaf de dag waarop het kind de leeftijd van 3 jaar bereikt. De ouders doen de aanmelding zo mogelijk ten minste 10 weken voor de datum waarop toelating wordt gevraagd en geven bij de aanmelding aan bij welke school of scholen eveneens om toelating is verzocht.

  • 3 Het bevoegd gezag beoordeelt of de aanmelding een kind betreft dat extra ondersteuning behoeft. Hiertoe kan het bevoegd gezag de ouders verzoeken gegevens te overleggen betreffende stoornissen of handicaps van het kind of beperkingen in de onderwijsparticipatie. Onder extra ondersteuning wordt niet verstaan ondersteuning ter bevordering van de beheersing van de Nederlandse taal met het oog op het voorkomen en bestrijden van onderwijsachterstanden.

  • 4 Indien de toelating van een leerling die extra ondersteuning behoeft, wordt geweigerd, vindt de weigering niet plaats dan nadat het bevoegd gezag er, na overleg met de ouders en met inachtneming van de ondersteuningsbehoefte van de leerling en de schoolondersteuningsprofielen van de betrokken scholen, voor heeft zorg gedragen dat een andere school bereid is de leerling toe te laten. Onder andere school kan ook worden verstaan een school voor speciaal onderwijs, een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs of een instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs.

  • 5 Het derde en vierde lid zijn niet van toepassing:

    • a. indien op de school waar de leerling is aangemeld geen plaatsruimte beschikbaar is, of

    • b. indien het bevoegd gezag de ouders bij de aanmelding verzoekt te verklaren dat zij de grondslag van het onderwijs op de school zullen respecteren dan wel te verklaren dat zij de grondslag van het onderwijs op de school zullen onderschrijven, en de ouders dit weigeren te verklaren.

  • 6 Het bevoegd gezag neemt de beslissing over toelating van een leerling zo spoedig mogelijk doch uiterlijk 6 weken na ontvangst van de aanmelding. Indien de beslissing, bedoeld in de vorige volzin, niet binnen 6 weken kan worden gegeven, deelt het bevoegd gezag dit aan de ouders mede en noemt het daarbij een zo kort mogelijke termijn waarbinnen de beslissing wel tegemoet kan worden gezien, welke termijn ten hoogste 4 weken bedraagt.

  • 7 Indien de aanmelding een kind betreft dat niet is ingeschreven op een andere school, een school voor speciaal onderwijs, een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs of een instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, en de beslissing over de toelating is 10 weken na de dag waarop het verzoek om toelating is gedaan nog niet genomen, wordt het kind met ingang van de dag volgend op bedoelde 10 weken, doch niet eerder dan de datum waarop het kind de leeftijd heeft bereikt om te kunnen worden toegelaten tot de school, tijdelijk geplaatst op de school en als leerling ingeschreven. Indien de leerling wordt toegelaten, wordt de tijdelijke plaatsing omgezet in een definitieve plaatsing. Indien de toelating van de leerling wordt geweigerd of een beslissing wordt genomen de aanmelding niet te behandelen, wordt de tijdelijke plaatsing beëindigd en wordt de leerling uitgeschreven met ingang van de dag die volgt op de dag waarop de toelating wordt geweigerd of de beslissing wordt genomen de aanmelding niet te behandelen.

  • 8 Een leerling wordt niet toegelaten tot een speciale school voor basisonderwijs dan nadat het samenwerkingsverband waartoe de speciale school voor basisonderwijs behoort de leerling toelaatbaar heeft verklaard tot het onderwijs aan een speciale school voor basisonderwijs in het samenwerkingsverband. De beslissing over de toelaatbaarheid is geen besluit als bedoeld in artikel 8:4, derde lid, onder b, van de Algemene wet bestuursrecht. Het samenwerkingsverband neemt geen beslissing over de toelaatbaarheid van de leerling, indien de leerling afkomstig is van een basisschool waarvan het bevoegd gezag is aangesloten bij een ander samenwerkingsverband en dat samenwerkingsverband nog geen onherroepelijk geworden beslissing over de toelaatbaarheid heeft genomen.

  • 9 De toelating van een leerling van een basisschool tot een speciale school voor basisonderwijs van het samenwerkingsverband waaraan de basisschool deelneemt wordt niet geweigerd op denominatieve gronden, tenzij de ouders van de leerling weigeren te verklaren dat zij de grondslag van het onderwijs van de school zullen respecteren.

  • 10 Tot een afdeling als bedoeld in artikel 85a kan uitsluitend worden toegelaten degene die:

    • a. een andere dan de Nederlandse nationaliteit bezit of mede een dergelijke nationaliteit bezit en van wie ten minste een van de ouders voor een bepaalde tijd in Nederland of het grensgebied van Nederland werkzaam is, dan wel

    • b. uitsluitend de Nederlandse nationaliteit bezit, langere tijd in het buitenland heeft doorgebracht doordat ten minste een van de ouders voor een bepaalde tijd in het buitenland werkzaam was en de leerling daar langer dan 2 jaar onderwijs heeft genoten volgens het daar geldende onderwijssysteem, dan wel

    • c. uitsluitend de Nederlandse nationaliteit bezit en waarvan blijkens een schriftelijke verklaring van de werkgever vaststaat dat ten minste een van de ouders binnen 2 jaar voor ten minste 2 jaar in het buitenland werkzaam zal zijn en de leerling mee verhuist naar het buitenland.

  • 11 Voordat wordt besloten tot verwijdering hoort het bevoegd gezag de betrokken groepsleraar en de ouders van de leerling. Definitieve verwijdering van een leerling vindt niet plaats dan nadat het bevoegd gezag ervoor heeft zorg gedragen dat een andere school bereid is de leerling toe te laten. Onder andere school kan ook worden verstaan een school voor speciaal onderwijs, een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs of een instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs.

  • 12 Indien tegen het besluit, bedoeld in het eerste lid, van het bevoegd gezag van een openbare school bezwaar is gemaakt, besluit het bevoegd gezag in afwijking van artikel 7:10 van de Algemene wet bestuursrecht binnen 4 weken gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken.

Artikel 40a. Ontwikkelingsperspectief

  • 1 Het bevoegd gezag stelt nadat op overeenstemming gericht overleg is gevoerd met de ouders een ontwikkelingsperspectief vast:

    • a. voor leerlingen van een basisschool, die extra ondersteuning behoeven;

    • b. voor leerlingen van een speciale school voor basisonderwijs.

  • 2 In afwijking van het eerste lid, wordt het deel van het ontwikkelingsperspectief betreffende de individuele begeleiding, bedoeld in artikel 8, vierde lid, vastgesteld nadat hierover overeenstemming bereikt is tussen het bevoegd gezag en de ouders.

  • 3 Het ontwikkelingsperspectief wordt zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes weken na de inschrijving van de leerling vastgesteld. Indien het betreft een inschrijving op grond van artikel 40, zevende lid, wordt het ontwikkelingsperspectief uiterlijk binnen zes weken na de definitieve plaatsing van de leerling vastgesteld.

  • 4 Het ontwikkelingsperspectief wordt ten minste één keer per schooljaar met de ouders geëvalueerd.

  • 5 Nadat op overeenstemming gericht overleg is gevoerd met de ouders of nadat overeenstemming bereikt is met de ouders voor zover het betreft de individuele begeleiding, bedoeld in artikel 8, vierde lid, kan het bevoegd gezag het ontwikkelingsperspectief bijstellen.

  • 6 Het ontwikkelingsperspectief bevat een omschrijving van de begeleiding, bedoeld in artikel 8, vierde lid. Indien voor leerlingen als bedoeld in het eerste lid, onder a, bij de inrichting van het onderwijs wordt afgeweken van één of meer onderdelen van het onderwijsprogramma, wordt dat in het ontwikkelingsperspectief vermeld. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere voorschriften over de inhoud van het ontwikkelingsperspectief vastgesteld.

Artikel 40b. Te verstrekken gegevens bij toelating

  • 1 Onverminderd bij algemene maatregel van bestuur gegeven voorschriften met betrekking tot de in- en uitschrijving van leerlingen, vindt toelating van een leerling als bedoeld in artikel 40 slechts plaats nadat de ouders de gegevens betreffende de geslachtsnaam, de voorletters, de geboortedatum, het geslacht en het persoonsgebonden nummer van de leerling hebben overgelegd. Indien de ouders aannemelijk maken dat zij geen persoonsgebonden nummer van de leerling kunnen overleggen, vindt de toelating plaats met inachtneming van het derde lid.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde gegevens worden overgelegd door middel van een van overheidswege verstrekt document, waarin de desbetreffende gegevens zijn opgenomen.

  • 3 Indien de ouders aannemelijk maken dat zij geen persoonsgebonden nummer van de leerling kunnen overleggen, meldt het bevoegd gezag binnen twee weken na het besluit tot toelating aan Onze Minister de beschikbare gegevens van de leerling, bedoeld in het eerste lid, alsmede zijn adres en woonplaats en, indien aanwezig, het leerlingadministratienummer.

  • 4 Onze Minister verstrekt binnen acht weken na ontvangst van de melding, bedoeld in het derde lid, aan het bevoegd gezag het burgerservicenummer van de leerling, dan wel, indien is gebleken dat hem niet van overheidswege een burgerservicenummer is verstrekt, het onderwijsnummer van de leerling. Het onderwijsnummer is een door Onze Minister uitgegeven en aan de leerling toegekend persoonsgebonden nummer.

  • 5 Het bevoegd gezag neemt de in het eerste en vierde lid bedoelde gegevens op in de leerlingenadministratie van de school. Bij ministeriële regeling kan worden bepaald welke andere gegevens in de leerlingenadministratie worden opgenomen.

  • 6 Indien aan een leerling een onderwijsnummer is toegekend en het bevoegd gezag de beschikking krijgt over zijn burgerservicenummer, neemt het bevoegd gezag dit burgerservicenummer terstond als persoonsgebonden nummer op in de leerlingenadministratie van de school in de plaats van het onderwijsnummer. Het bevoegd gezag meldt deze wijziging binnen twee weken aan Onze Minister onder opgave van het burgerservicenummer en het onderwijsnummer van de leerling.

Artikel 40c. Schorsing

  • 1 Het bevoegd gezag kan met opgave van redenen een leerling voor een periode van ten hoogste één week schorsen.

  • 2 De beslissing tot schorsing wordt schriftelijk aan de ouders bekendgemaakt.

  • 3 Het bevoegd gezag stelt de inspectie van een schorsing voor een periode langer dan één dag schriftelijk en met opgave van redenen onverwijld in kennis.

Artikel 41. Verplichte deelname leerlingen aan het onderwijs

  • 1 De leerlingen nemen deel aan alle voor hen bestemde onderwijsactiviteiten, met dien verstande dat die onderwijsactiviteiten voor de leerlingen onderling kunnen verschillen.

  • 2 Het bevoegd gezag kan op verzoek van de ouders een leerling vrijstellen van het deelnemen aan bepaalde onderwijsactiviteiten met uitzondering van de centrale eindtoets of de andere eindtoetsen, bedoeld in artikel 9b. Een vrijstelling kan slechts worden verleend op door het bevoegd gezag vastgestelde gronden. Het bevoegd gezag bepaalt bij de vrijstelling welke onderwijsactiviteiten voor de leerling in de plaats komen van die waarvan vrijstelling is verleend.

Artikel 42. Onderwijskundig rapport en schooladvies

  • 1 Over iedere leerling die de school verlaat, stelt de directeur, na overleg met het onderwijzend personeel, ten behoeve van de ontvangende school of school als bedoeld in de Wet op de expertisecentra dan wel als bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs een onderwijskundig rapport op. Afschrift van dit rapport wordt aan de ouders van de leerling verstrekt. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere voorschriften omtrent dit rapport gegeven. De centrale eindtoets of andere eindtoets dient als tweede objectieve gegeven om onderadvisering vanuit het primair onderwijs te voorkomen.

  • 2 Ten behoeve van iedere leerling in het achtste schooljaar stelt het bevoegd gezag voor 1 maart een schooladvies vast omtrent het volgen van aansluitend voortgezet onderwijs als bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in de Wet op de expertisecentra. Het schooladvies maakt onderdeel uit van het onderwijskundig rapport. Indien de leerling blijkens de uitslag van de centrale eindtoets of andere eindtoets, bedoeld in artikel 9b, beschikt over meer kennis en vaardigheden dan die waarop het schooladvies berust, heroverweegt het bevoegd gezag het schooladvies. Indien hierbij wordt afgeweken van de uitslag van de centrale eindtoets of andere eindtoets, wordt dit gemotiveerd.

  • 3 De in het eerste lid bedoelde algemene maatregel van bestuur wordt aan de beide kamers der Staten-Generaal overgelegd. De maatregel treedt niet in werking dan nadat vier weken na de overlegging zijn verstreken en gedurende die termijn niet door of namens een van beide kamers de wens te kennen wordt gegeven dat het in die maatregel geregelde onderwerp bij de wet wordt geregeld. Alsdan wordt een daartoe strekkend wetsvoorstel zo spoedig mogelijk ingediend.

Artikel 43. Tijdelijke geschillencommissie toelating en verwijdering

  • 3 De commissie brengt op verzoek van de ouders binnen 10 weken een oordeel uit aan het bevoegd gezag, rekening houdend met het schoolondersteuningsprofiel en het ondersteuningsplan.

  • 4 Indien een geschil aanhangig is gemaakt bij de commissie en de ouders bezwaar hebben gemaakt tegen de beslissing over de toelating of de verwijdering, neemt het bevoegd gezag de beslissing op bezwaar niet dan nadat de commissie heeft geoordeeld. De termijn voor het nemen van de beslissing op bezwaar wordt opgeschort met ingang van de dag waarop het geschil aanhangig is gemaakt bij de commissie tot de dag waarop de commissie het oordeel heeft uitgebracht.

  • 5 Bij algemene maatregel van bestuur worden voorschriften gegeven met betrekking tot de commissie, waaronder in elk geval het aantal leden, de wijze van benoeming en ontslag en de deskundigheid van de leden van de commissie.

§ 5. Ouders

Artikel 45. Tussenschoolse opvang en organisatie van de buitenschoolse opvang

  • 1 Het bevoegd gezag draagt zorg voor een voorziening voor leerlingen om de middagpauze onder toezicht door te brengen, indien ouders hierom verzoeken. Ingeval de voorziening, bedoeld in de eerste volzin, tot stand komt, draagt het bevoegd gezag er zorg voor dat:

    • a. er een overblijfaanpak tot stand komt,

    • b. overleg over de overblijfaanpak tot stand komt met degenen die met het toezicht op de leerlingen worden belast, en met de ouders,

    • c. het overblijven plaats vindt in een veilige en kindvriendelijke ruimte, en

    • d. met ingang van 1 augustus 2011 ten minste de helft van degenen die met het toezicht op de leerlingen worden belast, een scholing heeft gevolgd op het gebied van het overblijven.

    De kosten die hieruit voortvloeien komen voor rekening van de ouders, voogden of verzorgers. Indien de leerlingen van de voorziening, bedoeld in de eerste volzin, gebruik maken, draagt het bevoegd gezag er zorg voor dat degene, die met het toezicht op de leerlingen wordt belast, voor wettelijke aansprakelijkheid verzekerd is. Het bevoegd gezag van een bijzondere school is, telkenmale voor de duur van een schooljaar, ontheven van de verplichting tot verzekering indien:

    • a. deze verplichting zich naar zijn oordeel niet verdraagt met de godsdienstige of levensbeschouwelijke overtuiging die aan de school ten grondslag ligt; en

    • b. het bevoegd gezag van zijn oordeel mededeling heeft gedaan aan de ouders.

  • 1a Diegene die met het toezicht op de leerlingen is belast, als bedoeld in het eerste lid, is in het bezit van een verklaring omtrent het gedrag, afgegeven volgens de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens. De verklaring, bedoeld in de eerste volzin, wordt aan het bevoegd gezag overgelegd en is op het moment dat zij wordt overgelegd, niet ouder dan twee maanden.

  • 2 Het bevoegd gezag van een basisschool draagt op daarvoor met ouders afgesproken dagen, zorg voor de organisatie van kinderopvang in de zin van de Wet kinderopvang, voor leerlingen, op doordeweekse niet-schooldagen, niet zijnde algemeen erkende feestdagen en op schooldagen gedurende de voor- en naschoolse periode, tussen 07:30 uur en 18:30 uur, indien een of meer ouders hierom verzoeken. De kosten die uit de opvang als bedoeld in de eerste volzin voortvloeien, komen voor rekening van de ouders.

  • 3 Indien een of meer ouders gebruik maken van andere kinderopvang in de zin van de Wet kinderopvang dan bedoeld in het tweede lid, verstrekt het bevoegd gezag van een basisschool op verzoek van die andere kinderopvang de praktische informatie die nodig is voor de opvang van kinderen door die kinderopvang.

Artikel 45a. Informeren ouders bij zeer zwak onderwijs