Instelling Commissie van advies ongeschiktheidsontslagen en disciplinaire straffen
ambtenaren
De Minister van Binnenlandse Zaken,
Overwegende, dat de Raad van Ministers in zijn vergadering van 18 juni 1976 heeft
besloten:
-
het bevoegde gezag, dat overweegt een ambtenaar met toepassing van artikel 98, eerste lid, onder g, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement ontslag te verlenen, neemt ter zake geen beslissing alvorens het advies te hebben
ingewonnen van een door de Minister van Binnenlandse Zaken ingestelde commissie;
-
het inwinnen van het onder 1 bedoelde advies behoeft niet plaats te hebben, wanneer
de betrokken ambtenaar te kennen heeft gegeven er geen prijs op te stellen door de
commissie te worden gehoord;
-
het hiervoor onder 1 gestelde vindt geen toepassing, indien het bevoegde gezag reeds
gehouden is over een ontslag als daarbedoeld het advies in te winnen van een commissie
als bedoeld in artikel 3 van de Ambtenarenwet 1929;
-
het bevoegde gezag, dat overweegt een ambtenaar disciplinair te straffen, kan daarover
het advies van de onder 1 bedoelde commissie inwinnen;
-
het bevoegde gezag stelt de commissie op de hoogte van zijn beslissing in de zaak
waarover de commissie advies heeft uitgebracht, en in geval van beroep van de ambtenaar
van het verdere verloop daarvan. Indien het bevoegde gezag na ontvangst van het advies
– al dan niet in overeenstemming met dat advies – tot ontslagverlening onderscheidenlijk
disciplinaire bestraffing, stelt het de betrokken ambtenaar in kennis van het advies;
Handelende in overeenstemming met het gevoelen van de Raad van Ministers;