Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,
enz., enz., enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is enige voorzieningen te
treffen ten behoeve van de positie van in Nederland wonende Molukkers die niet het
Nederlanderschap bezitten;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal,
hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
-
1 Molukkers, die door de zorg van de Nederlandse regering in 1951 of 1952 in groepsverband
naar Nederland zijn overgebracht, op het tijdstip van het in werking treden van deze
wet in Nederland woonplaats of werkelijk verblijf hebben en niet het Nederlanderschap
bezitten, worden bij de toepassing van de Nederlandse wetgeving behandeld als Nederlander.
-
3 Zij die ingevolge deze wet als Nederlander worden behandeld, gelden, indien zij daarom
verzoeken, als Nederlander in de zin van de Paspoortwet. In het aan hen op zodanig verzoek te verstrekken nationaal paspoort, ander reisdocument,
Nederlandse identiteitskaart of vervangende Nederlandse identiteitskaart wordt ingevolge
artikel 3, zesde lid, eerste volzin, van de Paspoortwet de Nederlandse nationaliteit vermeld.
De behandeling als Nederlander komt ook toe aan het niet- Nederlandse kind van een
vader of van een moeder, die deze behandeling geniet of, indien nog in leven, zou
hebben genoten, mits dat kind op het tijdstip van het in werking treden van deze wet
in Nederland woonplaats of werkelijk verblijf heeft.
-
1 Onze Minister van Justitie kan, op een daartoe gedaan verzoek, door een aan de verzoeker
af te geven verklaring de toepassing van deze wet uitbreiden tot andere dan de in
de artikelen 1 en 2 bedoelde Molukkers, welke met dezen nauwe maatschappelijke banden hebben, die zich
vóór 1 oktober 1965 in Nederland hebben gevestigd en aldaar ten tijde van het verzoek
woonplaats of werkelijk verblijf hebben.
Zij die ingevolge deze wet als Nederlander worden behandeld zijn uitgesloten van het
kiesrecht en de verkiesbaarheid voor de verkiezingen van de leden van de Staten-Generaal
en van provinciale staten.
Artikel 5
[Vervallen per 20-12-1991]
-
1 Ten aanzien van de verkrijging en het verlies van de behandeling als Nederlander zijn
de artikelen 2, 3, 4, 5, 5a, 5b, 5c, 6, eerste lid, onderdeel c en d, tweede tot en met vijfde lid alsmede het zevende
lid, 14, 15, 15A, 16, 16A, 27, eerste lid, 28 van de Rijkswet op het Nederlanderschap, alsmede van de artikelen II, III, IV en V van de Rijkswet tot wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap met betrekking
tot de verkrijging, de verlening en het verlies van het Nederlanderschap van 21 december 2000, Stb. 618 van overeenkomstige toepassing.
-
2 Het niet-Nederlandse kind dat niet de behandeling als Nederlander geniet en dat na
de inwerkingtreding van deze wet doch vóór de inwerkingtreding van de Rijkswet op het Nederlanderschap (Stb. 1984, 628) is geboren uit een vrouw die ten tijde van de geboorte van het kind de
behandeling als Nederlander genoot dan wel deze op een later tijdstip heeft verkregen,
verkrijgt de behandeling als Nederlander te rekenen van de geboorte, dan wel het tijdstip
waarop de moeder de behandeling als Nederlander heeft verkregen.
-
3 Het niet-Nederlandse kind dat niet de behandeling als Nederlander geniet en dat na
de inwerkingtreding van deze wet doch vóór de inwerkingtreding van de Rijkswet op het Nederlanderschap (Stb. 1984, 628) krachtens beslissing van de Nederlandse, de Nederlands-Antilliaanse of
de Arubaanse rechter het adoptiefkind is geworden van een vrouw die ten tijde van
de adoptie van het kind de behandeling als Nederlander genoot dan wel deze op een
later tijdstip heeft verkregen, verkrijgt de behandeling als Nederlander, te rekenen
van de adoptie dan wel het tijdstip waarop de moeder de behandeling als Nederlander
heeft verkregen.
-
1 Aan degene op wie deze wet van toepassing is of ingevolge artikel 3 van toepassing is verklaard wordt op zijn verzoek door de burgemeester van zijn woonplaats
of van zijn werkelijke verblijfplaats dan wel, indien de verzoeker buiten Nederland
woont, door de burgemeester van de gemeente waar hij laatstelijk woonplaats of werkelijk
verblijf heeft gehad, een verklaring afgegeven dat hij overeenkomstig de bepalingen
van deze wet als Nederlander wordt behandeld.
-
1 De niet-Nederlandse vrouw of man die sedert ten minste drie jaren de echtgenoot is
van een persoon als bedoeld in artikel 1 of 2, verkrijgt, indien zij of hij de behandeling als Nederlander niet reeds uit
eigen hoofde bezit, die behandeling door haar of zijn wil daartoe te kennen te geven
aan een autoriteit als bedoeld in artikel 21 van de Rijkswet op het Nederlanderschap.
-
2 De niet-Nederlandse vrouw of man, die de echtgenote of echtgenoot is van een persoon
aan wie de behandeling als Nederlander wordt verleend krachtens artikel 3 verkrijgt, indien zij of hij de behandeling als Nederlander niet reeds uit eigen
hoofde bezit, die behandeling door haar of zijn wil daartoe te kennen te geven aan
de burgemeester van haar of zijn woonplaats.
Deze wet kan worden aangehaald als "Wet betreffende de positie van Molukkers" en treedt
in werking op een door Ons te bepalen tijdstip.