Besluit op de uitheemse dieren

[Regeling vervallen per 01-07-2014.]
Geraadpleegd op 05-10-2024.
Geldend van 20-04-2012 t/m 30-06-2014

Besluit van 24 mei 1972, ter uitvoering van artikel 3 van de Wet op de dierenbescherming

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk van 5 januari 1972, nr. 6416, hoofdafdeling Natuur- en Landschapsbescherming;

Gelet op artikel 3 van de Wet op de dierenbescherming (Stb. 1961, 19);

De Raad van State gehoord (advies van 9 februari 1972, nr. 15);

Gezien het nader rapport van de voornoemde Staatssecretaris van 16 mei 1972, nr. 7224, hoofdafdeling Natuur- en Landschapsbescherming;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

[Regeling vervallen per 01-07-2014]

Voor de toepassing van het bij dit besluit bepaalde wordt verstaan onder "wet": Wet op de dierenbescherming.

Artikel 2

[Regeling vervallen per 01-07-2014]

  • 1 Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de wet worden aangewezen:

    • a. de zoogdiersoorten, die in Nederland niet in het wild leven;

    • b. de vogelsoorten, die in Nederland niet in het wild leven en buiten de werking vallen van de Vogelwet 1936;

    • c. alle soorten reptielen, amfibieën en vissen die in Nederland niet in het wild leven.

  • 2 Van de aanwijzing, bedoeld onder a en b van het voorgaande lid, zijn uitgezonderd honden, katten en soorten van dieren, welke in Nederland plegen te worden gehouden met het oog op een door het dier te leveren of daarvan afkomstig goed of in verband met de trekkracht van het dier.

Artikel 3

[Regeling vervallen per 01-07-2014]

Ingevolge artikel 3, tweede lid, van de wet wordt ontheffing verleend ten aanzien van:

  • a. inrichtingen, gehouden door of vanwege een publiekrechtelijk lichaam, waarin dieren van in artikel 2 aangewezen soorten om niet worden tentoongesteld of vertoond;

  • b. inrichtingen, waarin dieren van in artikel 2 aangewezen soorten voorradig plegen te worden gehouden ten verkoop aan particulieren, tenzij de inrichting zodanige dieren tevens heeft ingevoerd of te haren behoeve heeft doen invoeren;

  • c. inrichtingen waarin dieren van in artikel 2 aangewezen soorten worden vertoond, afgericht of ten verkoop voorradig worden gehouden.

Artikel 4

[Regeling vervallen per 01-07-2014]

  • 1 Hij, die op de dag van inwerkingtreding van dit besluit een inrichting houdt, waarvoor ingevolge het bij en krachtens artikel 3 van de wet bepaalde een vergunning vereist is, wordt geacht die inrichting met vergunning van of vanwege Onze Minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk te houden tot zes maanden na die dag.

  • 2 Indien tijdens de in het vorige lid genoemde termijn een vergunning wordt aangevraagd, loopt deze termijn door tot de eerste dag van de derde maand na die, waarin de beslissing op de aanvrage onherroepelijk is geworden.

Artikel 5

[Regeling vervallen per 01-07-2014]

Dit besluit, dat kan worden aangehaald als Besluit op de uitheemse dieren, treedt in werking op de tweede dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad, waarin het wordt geplaatst.

Onze Minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk is belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State.

Soestdijk, 24 mei 1972

JULIANA.

De Staatssecretaris van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk,

VONHOFF.

Uitgegeven de negenentwintigste juni 1972.

De Minister van Justitie,

VAN AGT.