Commissie herziening wettelijke positie akademies van bouwkunst

[Regeling vervallen per 31-12-2004.]
Geraadpleegd op 07-12-2023.
Geldend van 06-03-1972 t/m 30-12-2004

Commissie herziening wettelijke positie akademies van bouwkunst

De Minister van Onderwijs en Wetenschappen, en de Minister zonder Portefeuille, belast met de aangelegenheden betreffende het wetenschapsbeleid en het wetenschappelijk onderwijs,

Overwegende dat het wenselijk is de positie van de akademies van bouwkunst ten opzichte van het wetenschappelijk onderwijs nader in beschouwing te nemen,

Besluiten:

[Regeling vervallen per 31-12-2004]

  • I een commissie in te stellen teneinde van advies te dienen over de plaats van de akademies van bouwkunst in het onderwijsbestel en in verband daarmede te adviseren over de meest gewenste structuur van de opleiding tot architect en stedebouwkundige;

  • II in deze commissie te benoemen:

    • a. tot lid en voorzitter: prof. ir. J. van Tol, hoogleraar in de stedebouwkunde (ontwerpen) aan de Technische Hogeschool te Delft;

    • b. tot lid:

      • 1. prof. D. C. Apon, hoogleraar in het architectonisch ontwerpen aan de Technische Hogeschool te Eindhoven;

      • 2. J. H. ten Have, lid van de opleidingsraad van de Bond van Nederlandse Architecten te Amsterdam;

      • 3. E. Haug, lid van de Kring Hoger Bouwkunst Onderricht te Amsterdam;

      • 4. ir. E. E. Laddé, bestuurslid Centrale Raad voor de Akademies van Bouwkunst te Amsterdam;

      • 5. H. van Leeuwen, lector in de leer van de woning en haar bewoning aan de Landbouwhogeschool te Wageningen;

      • 6. prof. ir. C. J. M. Weeber, hoogleraar in het architectonisch ontwerpen aan de Technische Hogeschool te Delft;

      • 7. prof. dr. G. A. Wissink, hoogleraar in de planologie aan de Katholieke Universiteit te Nijmegen;

      • 8. ir. F. J. Zandvoort, bestuurslid van de Bond van Nederlandse Stedebouwkundigen te Delft;

    • c. tot adviserend lid:

      • 1. mr. Th. E. H. Arriëns, chef van de afdeling Juridische Zaken Wetenschappen te 's-Gravenhage;

      • 2. drs. W. A. Keuzenkamp, inspecteur voor het kunstonderwijs en beeldende vormgeving, te 's-Gravenhage;

      • 3. mr. J. Nittel, raadadviseur voor de wetenschappen, te 's-Gravenhage;

      • 4. mr. A. G. de Vries, plaatsvervangend directeur-generaal voor het onderwijs, te 's-Gravenhage;

    • d. tot secretaris;

      drs. H. van der Esch, medewerker afdeling Algemene Zaken Wetenschappelijk onderwijs te 's-Gravenhage;

  • III aan de commissie de bevoegdheid te verlenen andere personen en instanties te horen, sub-commissies in te stellen en niet leden in de commissie voor deelneming aan de werkzaamheden van die sub-commissies aan te wijzen;

  • IV de onder 1 genoemde commissie aan te duiden als;

    Commissie herziening wettelijke positie akademies van bouwkunst;

  • V te bepalen dat deze beschikking in de Staatscourant zal worden geplaatst en een uittreksel van deze beschikking gezonden zal worden aan

    • -

      de benoemden;

    • -

      de Minister van Landbouw en Visserij;

    • -

      de voorzitter van de Academische Raad;

    • -

      de voorzitter van de Onderwijsraad;

    • -

      de colleges van curatoren c.q. de besturen van de Nederlandse instellingen van wetenschappelijk onderwijs;

    • -

      de inspecteur-generaal voor het onderwijs;

    • -

      de voorzitter van de Stichting Centrale Raad voor de Academies van Bouwkunst;

    • -

      de voorzitter van de Koninklijke Maatschappij tot bevordering der bouwkunst/Bond van Nederlandse architecten;

    • -

      de voorzitter van de Bond van Nederlandse Stedebouwkundigen;

    • -

      de Minister van Financiën;

    • -

      de voorzitter van de Algemene Rekenkamer, en

    • -

      de Chef Voorlichtingsdienst van hun departement.

, 21 januari 1971

De

Minister

van Onderwijs en Wetenschappen,

C. van Veen

De

Minister

zonder portefeuille,

M. L. de Brauw

Naar boven