Besluit kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen

Geraadpleegd op 18-01-2025.
Geldend van 01-01-2025 t/m heden

Besluit van 4 september 1969, tot uitvoering van de artikelen 16, 17, 19, eerste lid, en 21 van de Kernenergiewet

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Op de voordracht van Onze Ministers van Economische Zaken en van Sociale Zaken en Volksgezondheid van 8 mei 1968, no. 668/372 W.J.A., gedaan in overeenstemming met Onze Minister van Verkeer en Waterstaat, de Centrale Raad voor de Kernenergie gehoord;

Gelet op de artikelen 16, 17, 19, eerste lid, 21, 26, 73 en 76, eerste lid, van de Kernenergiewet (Stb. 1963, 82);

De Raad van State gehoord (advies van 10 juli 1968, no. 42);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Economische Zaken en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Volksgezondheid van 3 september 1969, no. 669/609 W.J.A., uitgebracht in overeenstemming met Onze Minister van Verkeer en Waterstaat;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk I. Inleidende bepalingen

Artikel 1

  • 1 In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • beheer van verbruikte splijtstoffen:

      alle activiteiten die te maken hebben met het hanteren, de voorbehandeling, de behandeling, het conditioneren, de opslag, de opwerking of de eindberging van verbruikte splijtstoffen, met uitzondering van het vervoer buiten het terrein van de faciliteit;

    • bron:

      splijtstof of erts;

    • buiten-ontwerpongeval:

      ongeval waarvan de kans dat het zich voordoet geringer is dan elk van de gepostuleerde begin-gebeurtenissen en waarbij niet is uit te sluiten dat door het vrijkomen van splijtstoffen of radioactieve stoffen de bij artikel 18 vastgestelde limietwaarden voor de gepostuleerde begin-gebeurtenissen worden overschreden;

    • categorie I-, II- of III-materiaal:

      met het oog op beveiliging op grond van artikel 22, zevende of achtste lid, als categorie I-, II- of III- materiaal aangewezen splijtstoffen of ertsen als genoemd in bijlage 1;

    • compenserende maatregelen:

      maatregelen van tijdelijke aard die het niet-beschikbaar zijn van structurele maatregelen volledig compenseren;

    • gehalte:

      massagehalte van de elementen uranium, thorium en plutonium in splijtstoffen;

    • gepostuleerde begin-gebeurtenissen:

      redelijkerwijs mogelijk te achten voorvallen die bij juist functioneren van de daartoe speciaal ontworpen veiligheidssystemen tot voorzienbare bedrijfsgevolgen of ongevalsomstandigheden leiden die een besmetting of een blootstelling van de omgeving kunnen veroorzaken;

    • gevaarlijke stof:

      gevaarlijke stof als bedoeld in artikel 3, tiende lid, van de Seveso-richtlijn;

    • handeling:

      handeling als genoemd in artikel 15 van de wet, niet zijnde het vervoeren van, het voorhanden hebben bij opslag in verband met vervoer, of het binnen of buiten Nederlands grondgebied brengen of doen brengen van splijtstoffen of ertsen, uitgezonderd bij een interventie, een ongeval of een radiologische noodsituatie;

    • hoogactieve bron:

      hoogactieve bron als bedoeld in artikel 1.2 in samenhang met bijlage 1 van het Besluit basisveiligheidsnormen stralingsbescherming;

    • ingekapselde bron:

      splijtstoffen of ertsen welke permanent in een omhulsel zijn ingekapseld, dan wel gebonden zijn in vaste vorm teneinde onder normale gebruiksomstandigheden iedere verspreiding van splijtstoffen of ertsen te voorkomen;

    • lid van de bevolking:

      een persoon uit de bevolking binnen of buiten een locatie, niet zijnde een werknemer gedurende zijn werktijd of een persoon die een medische blootstelling ondergaat;

    • locatie:

      inrichting of uitrusting als bedoeld in artikel 15, onder b of c, van de wet, locatie waarop een milieubelastende activiteit die is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving wordt verricht of plaats waar een handeling wordt verricht;

    • natuurlijk uranium:

      door een chemisch scheidingsproces verkregen uranium waarin de uraniumisotopen zich in de natuurlijke verhouding bevinden;

    • nucleaire drukapparatuur:

      speciaal voor nucleair gebruik in inrichtingen als bedoeld in artikel 15, onder b, van de wet ontworpen drukapparatuur die bij defecten de verspreiding van radioactiviteit kan veroorzaken, met uitzondering van splijtstofstaven en opslag- en transportverpakkingen;

    • Nuclear Security Recommendations on Physical Protection of Nuclear Material and Nuclear Facilities:

      Nuclear Security Recommendations on Physical Protection of Nuclear Material and Nuclear Facilities (INFCIRC/225/revision 5, Nuclear Security Series-13, http://www.pub.iaea.org/MTCD/publications/PDF/Pub1481_web.pdf), International Atomic Energy Agency, Vienna, 2011, of een bij verordening van de Autoriteit aangewezen revisie daarvan, met de ingangsdatum;

    • ondernemer:

      natuurlijke persoon, rechtspersoon of bestuursorgaan onder wiens verantwoordelijkheid een handeling wordt verricht of maatregel wordt uitgevoerd;

    • ontmantelingsplan:

      plan met een beschrijving van de wijze waarop een inrichting als bedoeld in artikel 15, onder b, van de wet buiten gebruik wordt gesteld en ontmanteld;

    • Onze Minister:

      Onze Minister van Infrastructuur en Milieu;

    • referentiedreiging:

      langetermijnanalyse van dreigingen van diefstal of sabotage van de in bijlage 1 genoemde splijtstoffen of ertsen, of sabotage van inrichtingen als bedoeld in artikel 15, onder b, van de wet, met inbegrip van de op die splijtstoffen of ertsen dan wel inrichtingen betrekking hebbende informatie en processen;

    • schade:

      nadelige gevolgen van ioniserende straling voor mensen, dieren, planten en goederen;

    • Seveso-richtlijn:

      Richtlijn 2012/18/EU van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken, houdende wijziging en vervolgens intrekking van Richtlijn 96/82/EG van de Raad (PbEU 2012, L 197);

    • splijtstof of erts bevattende afvalstof:

      splijtstof die, of erts dat krachtens artikel 19 van dit besluit in samenhang met artikel 10.7, eerste en tweede lid, van het Besluit basisveiligheidsnormen stralingsbescherming als zodanig is aangemerkt en niet wordt geloosd;

    • verbruikte splijtstof:

      kernsplijtstof die bestraald is en permanent uit een reactorkern is verwijderd;

    • verrijkingsgraad:

      massagehalte van uranium-235 en uranium-233 tezamen in verrijkt uranium;

    • verrijkt uranium:

      uranium met een hoger massapercentage uranium-235 dan in natuurlijk uranium;

    • wet:

      Kernenergiewet.

  • 2 In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt onder «activiteit», «blootstelling», «deskundige», «effectieve dosis» «eindberging», «equivalente dosis», «gezondheidsschade», «omgevingsdosisequivalent», «radiotoxiciteitsequivalent», »richtlijn 2011/77/Euratom» en «wet» verstaan hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.2 in samenhang met bijlage 1 van het Besluit basisveiligheidsnormen stralingsbescherming.

  • 3 In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt onder «besmetting», «lozing in de lucht», «lozing in het openbare riool» en «lozing in het oppervlaktewater» verstaan hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.2 in samenhang met bijlage 1 van het Besluit basisveiligheidsnormen stralingsbescherming, met dien verstande dat in plaats van «radioactieve stoffen» telkens «splijtstoffen of ertsen» wordt gelezen.

  • 4 [Red: Vervallen.]

  • 5 In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt onder «voorhanden hebben» mede verstaan: in bezit hebben, beheren, bewaren of anderszins feitelijk onder zich hebben, of het vervaardigen, bewerken, hanteren en opslaan, met uitzondering van het voorhanden hebben bij de opslag in verband met vervoer.

  • 6 In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt onder drukvaten, installatieleidingen, veiligheidsappendages en onder druk staande appendages verstaan hetgeen daaronder wordt verstaan in het Warenwetbesluit drukapparatuur.

Artikel 1a

Het in artikel 1, eerste lid, onder b, van de wet bedoelde percentage van in splijtstoffen aanwezig uranium, plutonium of thorium is onderscheidenlijk een tiende, een tiende en drie, gerekend naar het gewicht.

Artikel 2

Dit besluit is niet van toepassing op het vervoeren, het voorhanden hebben bij opslag in verband met het vervoer en het binnen of buiten Nederlands grondgebied brengen of doen brengen van splijtstoffen of ertsen.

Hoofdstuk II. Aanvragen om vergunningen

§ 1. Algemene bepalingen

Artikel 3

  • 2 Een aanvraag als bedoeld in het eerste lid betreft niet de handelingen die worden verricht door een persoon die in het bezit is van een vergunning voor het op steeds wisselende plaatsen verrichten van zodanige handelingen.

  • 3 De aanvraag bevat:

    • a. naam en adres van de aanvrager;

    • b. een feitelijke omschrijving van hetgeen de aanvrager met de betrokken splijtstoffen of ertsen wenst te doen onderscheidenlijk een aanduiding van de betrokken inrichting, uitrusting of locatie, onder vermelding van het gebruik, dat de aanvrager van die inrichting, uitrusting of locatie wenst te maken;

    • c. voor zover een of meer der in de artikelen 4 tot en met 11 vervatte bepalingen op de betrokken aanvraag van toepassing zijn, de gegevens, welke de aanvraag uit dien hoofde in het bijzonder dient te bevatten dan wel, ingeval zodanige gegevens in een bij de aanvraag behorende bijlage zijn vermeld, een korte aanduiding van de aard en de inhoud dezer gegevens met verwijzing naar de betrokken bijlage;

    • d. een opgave van de tijdsduur, waarvoor de vergunning wordt verlangd;

    • e. indien een vergunning wordt aangevraagd voor een handeling die in de krachtens artikel 19 in samenhang met artikel 2.3 van het Besluit basisveiligheidsnormen stralingsbescherming geldende regeling, als gerechtvaardigd is bekendgemaakt, een verwijzing naar die bekendmaking;

    • f. indien een vergunning wordt aangevraagd voor een handeling die niet of als niet-gerechtvaardigd is bekendgemaakt in de krachtens artikel 19 in samenhang met artikel 2.3 van het Besluit basisveiligheidsnormen stralingsbescherming geldende regeling, een verzoek om rechtvaardiging van die handeling en tevens de gegevens met betrekking tot de economische, sociale en andere voordelen van de betrokken handeling en met betrekking tot de gezondheidsschade die erdoor kan worden toegebracht, die nodig zijn met het oog op de beoordeling van de gerechtvaardigdheid van de handeling.

  • 4 Aanvragen om een vergunning, welke vallen onder verschillende bepalingen van de paragrafen 2 en 3, kunnen, voor zover die aanvragen betrekking hebben op dezelfde inrichting, uitrusting of locatie dan wel op inrichtingen, uitrustingen of locaties, die tezamen een geheel vormen en die in elkaars onmiddellijke nabijheid zijn gelegen, in de vorm van een enkele, samengestelde aanvraag worden ingediend. Op zodanige aanvraag zijn alle bepalingen van toepassing, welke betrekking hebben op de afzonderlijke aanvragen, waaruit zij is samengesteld, met dien verstande dat in gevallen, waarin onverkorte toepassing dezer bepalingen zou leiden tot meervoudige vermelding van eenzelfde gegeven, met een enkelvoudige vermelding kan worden volstaan.

  • 5 Indien een aanvraag om een vergunning betrekking heeft op een inrichting, uitrusting of locatie, ten aanzien waarvan reeds eerder een aanvraag is ingediend, kan, voor zover bepaalde gegevens reeds bij de eerdere aanvraag zijn verstrekt en geen wijziging hebben ondergaan, naar die eerdere aanvraag worden verwezen.

  • 6 De Autoriteit kan de indiening van verdere afschriften van de aanvraag of van daarbij behorende bijlagen verlangen.

Artikel 3a

§ 2. Aanvragen om een vergunning voor het voorhanden hebben of het zich ontdoen van splijtstoffen of ertsen

Artikel 4

  • 1 De aanvraag om een vergunning voor het voorhanden hebben van splijtstoffen bevat in ieder geval:

    • a. een opgave van de hoeveelheden, de chemische en fysische toestand, de vorm, het gehalte en de verrijkingsgraad, zomede, voor wat bestraalde splijtstoffen betreft, een zo nauwkeurig mogelijke opgave van de activiteit der splijtstoffen;

    • b. een opgave van het doel, waarvoor de aanvrager de splijtstoffen voorhanden wenst te hebben;

    • c. een opgave en beschrijving van de plaats, waar de splijtstoffen voorhanden worden gehouden, dan wel, indien ten aanzien van de inrichting of uitrusting, waarin de splijtstoffen voorhanden worden gehouden, een vergunning als bedoeld in artikel 15, onder b of c, van de wet is vereist, een opgave van die inrichting of uitrusting, onder verwijzing naar de ten aanzien daarvan verleende vergunning, dan wel naar de aanvraag om een zodanige vergunning;

    • d. een beschrijving van de maatregelen die door of vanwege de aanvrager zullen worden getroffen ter voorkoming van schade;

    • e. een risicoanalyse van de schade van het voorhanden hebben van de onder a bedoelde splijtstoffen buiten de onder c bedoelde plaats, inrichting of uitrusting;

    • f. een opgave van alle handelingen met splijtstoffen, ertsen, radioactieve stoffen en toestellen binnen de locatie die kennisgevingsplichtig, registratieplichtig of vergunningplichtig zijn krachtens dit besluit, het Besluit basisveiligheidsnormen stralingsbescherming of het Besluit vervoer splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen.

  • 2 Indien de aanvraag betrekking heeft op een ingekapselde bron, bevat zij voorts een opgave van de chemische en fysische toestand en vorm waardoor deze splijtstoffen een ingekapselde bron vormen alsmede een aanduiding van de constructie en de kwaliteit van de bron.

  • 3 De aanvraag om een vergunning voor het voorhanden hebben van ertsen bevat in ieder geval:

    • a. een opgave van de aard, de hoeveelheid en het gemiddelde uranium- of thoriumgehalte der ertsen;

    • b. een opgave van het doel, waarvoor de aanvrager de ertsen voorhanden wenst te hebben;

    • c. een opgave en beschrijving van de plaats, waar de ertsen voorhanden zullen worden gehouden;

    • d. een beschrijving van de maatregelen, die door of vanwege de aanvrager zullen worden getroffen ter voorkoming van schade;

    • e. een risicoanalyse van de schade van het voorhanden hebben van ertsen buiten de onder c bedoelde plaats;

    • f. een opgave van alle handelingen met splijtstoffen, ertsen, radioactieve stoffen en toestellen binnen de locatie die kennisgevingsplichtig, registratieplichtig of vergunningplichtig zijn krachtens dit besluit, het Besluit basisveiligheidsnormen stralingsbescherming of het Besluit vervoer splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen.

Artikel 5

  • 1 De aanvraag om een vergunning voor het zich ontdoen van splijtstoffen bevat in ieder geval:

    • a. een opgave van de hoeveelheden, de chemische en fysische toestand, de vorm, het gehalte en de verrijkingsgraad, zomede een zo nauwkeurig mogelijke opgave van de activiteit der splijtstoffen;

    • b. een opgave en beschrijving van de plaats, waar en de wijze, waarop de aanvrager zich van de splijtstoffen wenst te ontdoen;

    • c. een beschrijving van de maatregelen, welke door of vanwege de aanvrager zullen worden getroffen ter voorkoming van schade;

    • d. een risicoanalyse van de schade buiten de onder b bedoelde plaats als gevolg van de handeling waarvoor vergunning wordt gevraagd;

    • e. een opgave van alle handelingen met splijtstoffen, ertsen, radioactieve stoffen en toestellen binnen de locatie die kennisgevingsplichtig, registratieplichtig of vergunningplichtig zijn krachtens dit besluit, het Besluit basisveiligheidsnormen stralingsbescherming of het Besluit vervoer splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen.

  • 2 De aanvraag om een vergunning voor het zich ontdoen van ertsen bevat in ieder geval:

    • a. een opgave van de aard, de hoeveelheid en het gemiddelde uranium- of thoriumgehalte der ertsen;

    • b. een opgave en beschrijving van de plaats, waar en de wijze, waarop de aanvrager zich van de ertsen wenst te ontdoen;

    • c. een beschrijving van de maatregelen, welke door of vanwege de aanvrager zullen worden getroffen ter voorkoming van schade;

    • d. een risicoanalyse van de schade buiten de onder b bedoelde plaats als gevolg van de handeling waarvoor vergunning wordt gevraagd;

    • e. een opgave van alle handelingen met splijtstoffen, ertsen, radioactieve stoffen en toestellen binnen de locatie die kennisgevingsplichtig, registratieplichtig of vergunningplichtig zijn krachtens dit besluit, het Besluit basisveiligheidsnormen stralingsbescherming of het Besluit vervoer splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen.

§ 3. Aanvragen om een vergunning ten aanzien van een inrichting als bedoeld in artikel 15, onder b, van de wet

Artikel 6

  • 1 De aanvraag om een vergunning voor het oprichten van een inrichting, waarin kernenergie kan worden vrijgemaakt, bevat in ieder geval:

    • a. een opgave en beschrijving van de plaats, waar de inrichting zal worden gevestigd, onder vermelding van alle terzake doende omstandigheden van geografische, geologische, klimatologische, demografische, hydrologische, ecologische en andere aard;

    • b. een beschrijving van de inrichting met inbegrip van de daarin te bezigen installaties, alsmede van de werking van die inrichting en installaties, met opgave van de leveranciers van die onderdelen, welke voor de beoordeling van de veiligheid van belang zijn, en onder vermelding van het hoogste vermogen, waarop de inrichting zal werken;

    • c. een opgave van de chemische en fysische toestand, de vorm, het gehalte en de verrijkingsgraad der splijtstoffen, welke in de inrichting zullen worden gebruikt, onder vermelding van de hoeveelheid der onderscheidene splijtstoffen, welke ten hoogste te eniger tijd in de inrichting aanwezig zal zijn;

    • d. een beschrijving van de wijze, waarop de onder c bedoelde splijtstoffen in de inrichting zullen worden gebruikt, en van de wijze, waarop de splijtstoffen voor en na het gebruik zullen worden bewaard;

    • e. een globale opgave van het totaal aantal personen, dat bij normaal bedrijf in de inrichting werkzaam zal zijn, alsmede een opgave van het aantal deskundigen en het aantal andere leden van het personeel, dat rechtstreeks bij het vrijmaken van kernenergie betrokken zal zijn, en van de onderlinge taakverdeling tussen die personeelsleden, zomede - voor wat betreft toezichthoudend personeel - van de gronden, waarop zij geacht kunnen worden voldoende deskundigheid voor het verrichten van hun taak te bezitten;

    • f. een beschrijving van de wijze, waarop de aanvrager voornemens is zich na gebruik te ontdoen van de onder c bedoelde splijtstoffen;

    • g. een beschrijving van de wijze, waarop de aanvrager voornemens is zich te ontdoen van radioactieve stoffen, welke tijdens het gebruik van de onder c bedoelde splijtstoffen zullen ontstaan;

    • h. een veiligheidsrapport, inhoudende een beschrijving van de maatregelen, die door of vanwege de aanvrager zullen worden getroffen ter voorkoming van schade, of ter beperking van de kans op schade, waaronder begrepen de maatregelen ter voorkoming van schade buiten de inrichting, tijdens normaal bedrijf, en ter voorkoming van schade voortvloeiende uit de in die beschrijving te vermelden gepostuleerde begin-gebeurtenissen, alsmede een risicoanalyse van de schade buiten de inrichting als gevolg van die gebeurtenissen;

    • i. een risicoanalyse van de schade buiten de inrichting als gevolg van buiten-ontwerpongevallen;

    • j. een opgave van de verzekering of andere financiële zekerheid, welke de aanvrager ter voldoening aan de Wet aansprakelijkheid kernongevallen zal hebben en in stand houden, onder vermelding van alle ter zake doende gegevens.

  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op een aanvraag om een vergunning voor het in werking brengen of in werking houden van een inrichting als in dat lid bedoeld.

Artikel 7

  • 1 De aanvraag om een vergunning voor het oprichten van een inrichting, waarin splijtstoffen, welke plutonium of verrijkt uranium bevatten, of bestraalde splijtstoffen kunnen worden vervaardigd, bewerkt of verwerkt, bevat in ieder geval de gegevens, bedoeld in artikel 6, eerste lid, met dien verstande dat:

    • a. onder b in plaats van "het hoogste vermogen, waarop de inrichting zal werken" wordt gelezen: "de grootste hoeveelheid der onderscheidene splijtstoffen, welke in een bepaald tijdvak in de inrichting kan worden vervaardigd, bewerkt of verwerkt";

    • b. telkens in plaats van "gebruikt" onderscheidenlijk "het gebruik" of "het vrijmaken van kernenergie" wordt gelezen: "vervaardigd, bewerkt of verwerkt" onderscheidenlijk "de vervaardiging, bewerking of verwerking".

  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op een aanvraag om een vergunning voor het in werking brengen of in werking houden van een inrichting als in dat lid bedoeld.

Artikel 8

  • 1 De aanvraag om een vergunning voor het oprichten van een inrichting, waarin splijtstoffen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, worden opgeslagen, bevat in ieder geval:

    • a. een opgave en beschrijving van de plaats, waar de inrichting zal worden gevestigd, onder vermelding van alle terzake doende omstandigheden van geografische, geologische, klimatologische, demografische, hydrologische, ecologische en andere aard;

    • b. een opgave van de chemische en fysische toestand, de vorm, het gehalte en de verrijkingsgraad, zomede, voor wat bestraalde splijtstoffen betreft, een zo nauwkeurig mogelijke opgave van de activiteit der splijtstoffen, onder vermelding van de hoeveelheid der onderscheidene splijtstoffen, welke ten hoogste te eniger tijd in de inrichting aanwezig zal zijn;

    • c. een globale opgave van het totaal aantal personen, dat bij normaal bedrijf in de inrichting werkzaam zal zijn, alsmede een opgave van het aantal leden van het personeel, dat rechtstreeks bij de opslag van splijtstoffen betrokken zal zijn, en van de onderlinge taakverdeling tussen die personeelsleden, zomede - voor wat betreft het toezichthoudend personeel - van de gronden, waarop zij geacht kunnen worden voldoende deskundigheid voor het verrichten van hun taak te bezitten;

    • d. een veiligheidsrapport als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder h;

    • e. een risicoanalyse als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder i;

    • f. een opgave van de verzekering of andere financiële zekerheid als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder j.

  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op een aanvraag om een vergunning voor het in werking brengen of in werking houden van een inrichting als in dat lid bedoeld.

Artikel 9

  • 1 De aanvraag om een vergunning voor het oprichten van een inrichting, waarin onbestraalde splijtstoffen, welke geen plutonium of verrijkt uranium bevatten, kunnen worden vervaardigd, bewerkt of verwerkt, bevat in ieder geval:

    • a. een opgave en beschrijving van de plaats, waar de inrichting zal worden gevestigd;

    • b. een beschrijving van de inrichting;

    • c. een opgave van de chemische en fysische toestand, de vorm en het gehalte der splijtstoffen, onder vermelding van de hoeveelheid der onderscheidene splijtstoffen, welke ten hoogste te eniger tijd in de inrichting aanwezig zal zijn;

    • d. een opgave van het aantal personeelsleden, dat verantwoordelijk zal zijn voor het op deskundige wijze vervaardigen, bewerken, of verwerken van splijtstoffen, met vermelding van de gronden, waarop zij geacht kunnen worden voldoende deskundigheid te bezitten;

    • e. een beschrijving van de maatregelen, welke door of vanwege de aanvrager zullen worden getroffen ter voorkoming van schade, waaronder begrepen de maatregelen ter voorkoming van schade buiten de inrichting;

    • f. een risicoanalyse van de schade buiten de inrichting, welke is verbonden aan het vervaardigen, bewerken of verwerken in de inrichting van de onder c bedoelde splijtstoffen.

  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op een aanvraag om een vergunning voor het in werking brengen of in werking houden van een inrichting als in dat lid bedoeld.

Artikel 10

  • 1 Indien een aanvraag om een vergunning tot wijziging van een inrichting als bedoeld in de artikelen 6, 7, 8 of 9 mede strekt tot het buiten gebruik stellen of ontmantelen van de inrichting of een deel daarvan, bevat de aanvraag in ieder geval:

    • a. een opgave van de vergunning krachtens welke de betrokken inrichting is opgericht dan wel in werking gebracht of gehouden;

    • b. een ontmantelingsplan.

  • 3 De aanvraag voor het wijzigen van een vergunning als bedoeld in het eerste lid, bevat in ieder geval:

    • a. een opgave van de vergunning krachtens welke de betrokken inrichting buiten gebruik is gesteld of wordt ontmanteld;

    • b. een beschrijving van de voorgenomen wijziging;

    • c. indien de voorgenomen wijziging van invloed is op een of meer gegevens als vermeld in het ontmantelingsplan genoemd in het eerste lid, onder b, een desbetreffende aanvulling van dat plan.

  • 4 Gelijktijdig met de aanvraag om een vergunning voor het buiten gebruik stellen van een inrichting als bedoeld in het eerste lid, wordt een aanvraag ingediend om een vergunning voor het ontmantelen van die inrichting.

Artikel 11

  • 1 De aanvraag om een vergunning voor het wijzigen van een inrichting als bedoeld in artikel 6, 7, 8 of 9 bevat in ieder geval:

    • a. een opgave van de vergunning, krachtens welke de betrokken inrichting is opgericht dan wel in werking gebracht of gehouden;

    • b. een beschrijving van de voorgenomen wijziging;

    • c. indien de aanvraag betrekking heeft op een inrichting als bedoeld in artikel 6, 7 of 8 en de voorgenomen wijziging van invloed is op een of meer gegevens als vermeld in het ter verkrijging van de onder a bedoelde vergunning overgelegde veiligheidsrapport of de risicoanalyse, bedoeld in artikel 6, onder h, een desbetreffende aanvulling hiervan;

    • d. indien de aanvraag betrekking heeft op een inrichting als bedoeld in artikel 6, 7 of 8 en de voorgenomen wijziging van invloed is op een of meer gegevens als vermeld in de ter verkrijging van de onder a bedoelde vergunning overgelegde risicoanalyse, bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder i, een desbetreffende aanvulling van die risicoanalyse;

    • e. indien de aanvraag betrekking heeft op een inrichting als bedoeld in artikel 9 en de voorgenomen wijziging van invloed is op een of meer gegevens als vermeld in de ter verkrijging van de onder a bedoelde vergunning overgelegde risicoanalyse als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder f, een desbetreffende aanvulling van die risicoanalyse.

  • 2 Indien de vergunning met betrekking tot een inrichting als bedoeld in artikel 6, 7 of 8 is verkregen op een tijdstip waarop ter verkrijging van die vergunning geen risicoanalyse als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder i, behoefde te worden overgelegd, wordt bij de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, indien de voorgenomen wijziging van invloed is op een of meer van de gegevens die doorgaans worden vermeld in een zodanige risicoanalyse, een risicoanalyse als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder i, gevoegd, die niet alleen betrekking heeft op de wijziging, maar ook op het in werking zijn van de inrichting.

  • 3 Dit artikel is niet van toepassing op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 10.

Artikel 11a

In gevallen waarin de vergunning betrekking heeft op het oprichten of wijzigen van een inrichting als bedoeld in artikel 15, onder b, van de wet, dat tevens is aan te merken als een omgevingsplanactiviteit als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet, bestaande uit een bouwactiviteit of het in stand houden van een bouwwerk, of een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet, verstrekt de aanvrager:

  • a. indien de aanvraag om die omgevingsvergunning tegelijk met de aanvraag om de vergunning krachtens de wet is ingediend, een afschrift van die aanvraag bij zijn aanvraag;

  • b. indien de aanvraag om die omgevingsvergunning niet tegelijk met de aanvraag om de vergunning krachtens de wet is ingediend, een afschrift van die aanvraag aan het bevoegd gezag gelijktijdig met de indiening van die aanvraag.

Hoofdstuk III. Bepalingen betreffende beschikkingen ter zake van vergunningen als bedoeld in hoofdstuk II

§ 1. Beschikkingen op de voorbereiding waarvan afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is

Artikel 15

Bij de voorbereiding van beschikkingen met betrekking waartoe op grond van artikel 17 of 20, eerste lid, van de wet afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is, worden – anders dan als adviseurs – betrokken:

  • a. in gevallen waarin de beschikking een inrichting als bedoeld in artikel 6 betreft, voor zover die inrichting is bestemd voor de productie van elektriciteit:

    • 1°. het college van gedeputeerde staten van de provincie, het bestuur van de veiligheidsregio en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar de inrichting geheel of in hoofdzaak is of zal zijn gelegen;

    • 2°. de colleges van gedeputeerde staten van de provincies, de besturen van de veiligheidsregio’s en de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten waarvan het gebied is gelegen op minder dan twintig kilometer van de plaats waar de inrichting gelegen is of zal zijn, en

    • 3°. de bestuursorganen die belast zijn met het waterkwaliteitsbeheer van een oppervlaktewaterlichaam als bedoeld in de bijlage bij de Omgevingswet dat gelegen is op minder dan twintig kilometer van de plaats waar de inrichting gelegen is of zal zijn;

  • b. in gevallen waarin de beschikking een inrichting betreft als bedoeld in artikel 6, voor zover die inrichting niet is bestemd voor de productie van elektriciteit, of als bedoeld in artikel 7 of 8:

    • 1°. het college van gedeputeerde staten van de provincie, het bestuur van de veiligheidsregio en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar de inrichting geheel of in hoofdzaak is of zal zijn gelegen;

    • 2°. de colleges van gedeputeerde staten van de provincies, de besturen van de veiligheidsregio’s en de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten waarvan het gebied is gelegen op minder dan tien kilometer van de plaats waar de inrichting gelegen is of zal zijn, en

    • 3°. de bestuursorganen die belast zijn met het waterkwaliteitsbeheer van een oppervlaktewaterlichaam als bedoeld in de bijlage bij de Omgevingswet dat gelegen is op minder dan tien kilometer van de plaats waar de inrichting gelegen is of zal zijn;

  • c. in gevallen waarin de beschikking een inrichting als bedoeld in artikel 9 betreft: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente of gemeenten, waar de inrichting gelegen is of zal zijn.

§ 2. Beschikkingen op de voorbereiding waarvan afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht alsmede afdeling 13.2 van de Wet milieubeheer niet van toepassing zijn

Artikel 16

Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht alsmede afdeling 13.2 van de Wet milieubeheer zijn niet van toepassing op de voorbereiding van beschikkingen ter zake van het voorhanden hebben of het zich ontdoen van splijtstoffen:

  • a. indien het betreft plutonium met een maximale activiteit van 37 gigabecquerel, mits dit plutonium op zodanige wijze is opgenomen in een omhulsel dat daardoor redelijkerwijze voldoende weerstand wordt geboden om elke verspreiding van of besmetting met dit plutonium te voorkomen;

  • b. indien het betreft verarmd uranium, natuurlijk uranium of natuurlijk thorium.

Artikel 17

Van het geven van een beschikking op de voorbereiding waarvan afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht alsmede afdeling 13.2 van de Wet milieubeheer niet van toepassing zijn, wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.

§ 3. Weigering van vergunningen

Artikel 18

  • 2 Een vergunning als bedoeld in artikel 15, onder b, van de wet wordt geweigerd, indien:

    • a. de waarden van de gegevens in de risicoanalyse, bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder h, niet voldoen aan de in onderstaande tabel opgenomen grenswaarden;

      Gebeurtenisfrequentie F per jaar

      Maximaal toegestane effectieve dosis

      personen vanaf 16 jaar

      personen tot 16 jaar

      F ≥ 10–1

      0,1 mSv

      0,04 mSv

      10–1 > F ≥ 10–2

      1 mSv

      0,4 mSv

      10–2 > F ≥ 10–4

      10 mSv

      4 mSv

      F < 10–4

      100 mSv

      40 mSv

    • b. dan wel uit die risico-analyse blijkt dat de effectieve schildklierdosis niet beperkt blijft tot 500 mSv.

  • 3 Een vergunning voor het oprichten, in werking brengen of houden of wijzigen van een inrichting, waarin kernenergie kan worden vrijgemaakt, kan worden geweigerd, indien de waarden in de krachtens artikel 6, eerste lid, onder i, verrichte risicoanalyse een van de volgende waarden overschrijden:

    • a. een kans van 10–6 per jaar dat een persoon, die zich permanent en onbeschermd buiten de desbetreffende inrichting zou bevinden, overlijdt als gevolg van een buiten-ontwerpongeval;

    • b. een kans van 10–5 per jaar dat buiten de desbetreffende inrichting een groep van ten minste 10 personen direct dodelijk slachtoffer is van een buiten-ontwerpongeval, of voor n maal meer direct dodelijke slachtoffers een kans die n2 maal kleiner is.

Hoofdstuk IIIa. Algemene regels

§ 1. Algemene bepalingen

Artikel 19

Artikel 20

Onze Minister en Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kunnen ten aanzien van inrichtingen als bedoeld in artikel 15, onder b, van de wet regels stellen waaraan het ontwerp en de bedrijfsvoering in verband met de voorkoming van schade moeten voldoen.

§ 2. Nucleaire drukapparatuur

Artikel 21

  • 1 Het is verboden in een inrichting als bedoeld in artikel 15, onder b, van de wet, nucleaire drukapparatuur te gebruiken die niet is goedgekeurd door een daartoe door de Autoriteit aangewezen instelling.

  • 2 De Autoriteit stelt in het belang van de veilige werking van nucleaire drukapparatuur in een inrichting als bedoeld in artikel 15, onder b, van de wet, bij verordening de voorschriften vast waaraan die apparatuur moet voldoen.

  • 3 De Autoriteit stelt bij verordening regels met betrekking tot het aanwijzen van de in het eerste lid bedoelde instellingen, de eisen waar deze instellingen aan moeten voldoen met het oog op de aanwijzing en de duur van de aanwijzing.

  • 4 De houder van een vergunning voor een inrichting als bedoeld in artikel 15, onder b, van de wet:

    • a. laat voor de ingebruikneming van de nucleaire drukapparatuur in die inrichting verrichten:

      • 1°. een beoordeling van het ontwerp van de nucleaire drukapparatuur;

      • 2°. een keuring van de fabricage van de nucleaire drukapparatuur;

      • 3°. een keuring voor de ingebruikneming van de nucleaire drukapparatuur;

    • b. laat nucleaire drukapparatuur gedurende het gebruik keuren overeenkomstig een door de Autoriteit goedgekeurd keuringsprogramma.

  • 5 De Autoriteit stelt bij verordening regels vast met betrekking tot de wijze waarop de beoordelingen en keuringen, bedoeld in het vierde lid, worden verricht en goedkeuringen worden verleend.

  • 6 Bij regeling van Onze Minister kan worden bepaald dat het in het eerste lid gestelde verbod mede geldt voor gebruik in een inrichting als bedoeld in artikel 15, onder b, van de wet, van bij of krachtens die regeling aangewezen andere drukapparatuur die bij defecten de verspreiding van radioactiviteit kan veroorzaken. Het tweede tot en met achtste lid zijn van overeenkomstige toepassing voor zover dat bij of krachtens die regeling is bepaald.

  • 7 De houder van een vergunning voor een inrichting als bedoeld in artikel 15, onder b, van de wet houdt met betrekking tot nucleaire drukapparatuur, die in zijn inrichting wordt of is geïnstalleerd, een administratie bij volgens bij verordening van de Autoriteit te stellen regels.

  • 8 Goedkeuring van nucleaire drukapparatuur, die voor het in werking treden van dit artikel is verleend aan de hand van een keuring overeenkomstig het Stoombesluit, wordt gelijkgesteld met goedkeuring, verleend na een keuring overeenkomstig de krachtens het tweede lid bij verordening vastgestelde voorschriften.

§ 3. De beveiliging van het voorhanden hebben en het zich ontdoen van splijtstoffen of ertsen en de beveiliging van inrichtingen als bedoeld in artikel 15, onder b, van de wet

Artikel 22

  • 1 Een referentiedreiging of wijziging daarvan wordt door Onze Minister vastgesteld.

  • 2 Een referentiedreiging wordt na vaststelling medegedeeld aan de houders van een vergunning voor een inrichting als bedoeld in artikel 15, onder b, van de wet.

  • 3 De houder van een vergunning voor een inrichting als bedoeld in artikel 15, onder b, van de wet:

    • a. treft de beveiligingsmaatregelen die redelijkerwijs nodig zijn om de inrichting of de in bijlage 1 genoemde splijtstoffen of ertsen, die krachtens het zevende of achtste lid zijn aangewezen als categorie I-, II- of III-materiaal, te beveiligen tegen de dreigingen zoals omschreven in de referentiedreiging. Daarbij handelt de vergunninghouder overeenkomstig het goedgekeurde beveiligingspakket, bedoeld in artikel 22a;

    • b. treft in ieder geval de beveiligingsmaatregelen die nodig zijn om te voorkomen dat de in bijlage 2 genoemde maximale waarde voor de hoeveelheid radioactiviteit geëmitteerd naar de lucht, bepaald overeenkomstig die bijlage, of de maximale waarden voor de effectieve dosis ontvangen door een lid van de bevolking of een werknemer als bedoeld in artikel 1.2 juncto bijlage 1 van het Besluit basisveiligheidsnormen stralingsbescherming, bepaald overeenkomstig bijlage 2 van dit besluit, worden overschreden.

  • 4 De houder van een vergunning voor een inrichting als bedoeld in artikel 15, onder b, van de wet, stemt de combinatie en het niveau van de beveiligingsmaatregelen af op:

    • 1°. de aard van het materiaal, bedoeld in het derde lid, onder a, en de inrichting, en

    • 2°. de omvang van de mogelijke gevolgen door blootstelling aan straling van mensen, dieren, planten en goederen in het geval van diefstal of sabotage van categorie I-, II- of III-materiaal of sabotage van de inrichting.

  • 5 De beveiligingsmaatregelen en nucleaire veiligheidsmaatregelen worden door de houder van een vergunning voor een inrichting als bedoeld in artikel 15, onder b, van de wet, zodanig ontworpen en uitgevoerd dat deze elkaar complementeren en niet belemmeren. Hij treft zodanige maatregelen dat het ontstaan van mogelijke conflicten tussen de beveiligingsmaatregelen en nucleaire veiligheidsmaatregelen zoveel mogelijk wordt tegengegaan of, waar deze conflicten zich toch zouden voordoen, deze zo spoedig mogelijk worden opgeheven.

  • 6 De houder van een vergunning als bedoeld in artikel 15, onder b, van de wet, treft de organisatorische, bouwkundige, elektronische en informatiebeveiligingsmaatregelen die in samenhang ten minste weerstand bieden tegen de dreigingen uit de referentiedreiging en die zorgdragen voor een tijdige respons.

  • 7 Bij verordening van de Autoriteit worden met het oog op de te treffen beveiligingsmaatregelen de in bijlage 1 genoemde splijtstoffen of ertsen aangewezen als categorie I-, II- of III-materiaal, overeenkomstig de Table of Categorization of nuclear material behorend bij de Nuclear Security Recommendations on Physical Protection of Nuclear Material and Nuclear Facilities.

  • 8 De Autoriteit kan, in afwijking van de aanwijzing, bedoeld in het zevende lid, overeenkomstig de afwijkingsmogelijkheden zoals opgenomen in de Table of Categorization of nuclear material, bij verordening of besluit het daarbij aangewezen materiaal indelen in een andere categorie.

  • 9 Bij verordening van de Autoriteit worden nadere regels gesteld met betrekking tot de uitvoering van het derde tot en met zesde lid.

Artikel 22a

  • 1 De houder van een vergunning voor een inrichting als bedoeld in artikel 15, onder b, van de wet, beschikt over een overeenkomstig artikel 22b goedgekeurd beveiligingspakket met een beschrijving van de wijze waarop de inrichting of het categorie I-, II- en III-materiaal wordt beveiligd. Het beveiligingspakket bevat ten minste:

    • a. de aanwijzing van een beveiligingsdeskundige en diens plaatsvervanger die belast zijn met de uitvoering en naleving van de beveiligingsmaatregelen en die voldoen aan bij verordening van de Autoriteit gestelde opleidingseisen;

    • b. de aanwijzing van vertrouwensfuncties als bedoeld in artikel 1 van de Wet veiligheidsonderzoeken;

    • c. een plan interne beveiligingsorganisatie dat ten minste een omschrijving bevat van de interne beveiligingsorganisatie en de daarmee verband houdende verantwoordelijkheden, taken en bevoegdheden, de getroffen beveiligingsmaatregelen voor daarbij genoemde gebeurtenissen en situaties, de aansluiting op een plan externe beveiligingsorganisatie en de eisen aan het management of managementsysteem;

    • d. een omschrijving van de getroffen en te nemen beveiligingsmaatregelen;

    • e. de aanwijzing van een alarmcentrale die de elektronische signaleringen ontvangt en beoordeelt en indien nodig assistentie vraagt aan de externe beveiligingsorganisatie, en de beveiliging daarvan;

    • f. de aanwijzing van een bedrijfsbeveiligingsdienst;

    • g. een evaluatieprogramma bestaande uit testen, controles, audits en oefeningen om de doeltreffendheid van de beveiligingsmaatregelen te kunnen beoordelen;

    • h. een procedure voor de registratie van personen die toegang hebben of kunnen verlenen tot een daarbij aangewezen gebied.

  • 2 Tot de plannen en maatregelen, bedoeld in het eerste lid, behoort per onderdeel een tijdstip waarop zij zijn uitgevoerd, met een daarop gericht plan van aanpak.

  • 3 De houder van een vergunning voor een inrichting als bedoeld in artikel 15, onder b, van de wet:

    • a. treft de beveiligingsmaatregelen die redelijkerwijs nodig zijn om de alarmcentrale, bedoeld in het eerste lid, onderdeel e, te beveiligen tegen de dreigingen zoals omschreven in de referentiedreiging, bedoeld in artikel 22, eerste lid;

    • b. verdeelt bij het treffen van de beveiligingsmaatregelen het terrein waarop de inrichting en de daarbij behorende gebouwen zich bevinden, voor zover van toepassing, in een observatiegebied, een beveiligd gebied en een vitaal gebied met een omschrijving van de wijze van beveiliging van deze gebieden en treft beveiligingsmaatregelen voor deze gebieden en de gebouwen daarbinnen.

  • 4 Bij verordening van de Autoriteit worden nadere regels gesteld met betrekking tot het beveiligingspakket en de daarin opgenomen of op te nemen beveiligingsmaatregelen en het plan interne beveiligingsorganisatie.

Artikel 22b

  • 1 Het beveiligingspakket, bedoeld in artikel 22a, eerste lid, en wijzigingen daarvan die een negatief effect hebben of kunnen hebben op het niveau van de beveiliging, behoeven goedkeuring van de Autoriteit.

  • 2 Goedkeuring wordt in ieder geval geweigerd indien het beveiligingspakket niet voldoet aan de eisen die daaraan bij of krachtens dit besluit zijn gesteld.

  • 3 De Autoriteit kan aan de goedkeuring voorschriften verbinden.

  • 4 De Autoriteit kan de goedkeuring intrekken of de daaraan verbonden voorschriften intrekken of wijzigen, indien het beveiligingspakket niet meer voldoet aan de eisen die daaraan bij of krachtens dit besluit zijn gesteld.

  • 5 Goedgekeurde wijzigingen worden geregistreerd en opgenomen in het beveiligingspakket.

  • 6 Indien een aanvraag om goedkeuring betrekking heeft op een wijziging van het beveiligingspakket en voorafgaand aan die aanvraag reeds meerdere wijzigingen van dat pakket zijn goedgekeurd, kan de Autoriteit bepalen dat in plaats van die aanvraag een aanvraag om goedkeuring van een daarbij te overleggen, volledig herzien beveiligingspakket wordt ingediend.

Artikel 22c

  • 1 De houder van een vergunning voor een inrichting als bedoeld in artikel 15, onder b, van de wet, wijzigt het beveiligingspakket, bedoeld in artikel 22a, nadat de referentiedreiging is gewijzigd, of wanneer de Autoriteit dit nodig acht en dit schriftelijk heeft medegedeeld aan de vergunninghouder, waarbij in de kennisgeving is aangegeven wat de aard is van de aan te brengen wijzigingen.

  • 2 De houder van een vergunning voor een inrichting als bedoeld in artikel 15, onder b, van de wet dient binnen een jaar nadat de referentiedreiging is gewijzigd, respectievelijk binnen een jaar nadat de Autoriteit kenbaar heeft gemaakt wijziging van het beveiligingspakket nodig te achten, een aanvraag om goedkeuring van het in overeenstemming met de referentiedreiging, respectievelijk de kennisgeving van de Autoriteit, gewijzigde beveiligingspakket in.

  • 3 De termijnen, bedoeld in het tweede lid, kunnen door de Autoriteit worden gewijzigd indien:

    • a. de wijziging van de referentiedreiging, respectievelijk de door de Autoriteit nodig geachte wijzigingen van het beveiligingspakket, deze gewijzigde termijnen rechtvaardigen, en

    • b. de wijzigingen binnen de door de Autoriteit gestelde termijn door de houder van een vergunning van een inrichting als bedoeld in artikel 15, onder b, van de wet, redelijkerwijs mogelijk zijn.

Artikel 22d

  • 1 De houder van een vergunning voor een inrichting als bedoeld in artikel 15, onder b, van de wet, meldt gebeurtenissen die aan onverkorte toepassing van het beveiligingspakket in de weg staan, onmiddellijk aan de Autoriteit.

Artikel 22f

  • 2 De houder van een vergunning voor een inrichting als bedoeld in artikel 15, onder b, van de wet beoordeelt het beveiligingspakket jaarlijks op doeltreffendheid en meldt binnen een maand na die beoordeling de resultaten ervan aan de Autoriteit.

  • 3 De houder van een vergunning voor een inrichting als bedoeld in artikel 15, onder b, van de wet, wijzigt het beveiligingspakket voor zover de resultaten van de in het tweede lid bedoelde beoordeling daartoe aanleiding geven. Hij biedt de wijziging binnen een jaar na het ontstaan van de aanleiding tot wijziging ter goedkeuring aan de Autoriteit aan. Artikel 22c, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 22g

  • 1 De houder van een vergunning voor een inrichting als bedoeld in artikel 15, onder b, van de wet, beoordeelt elke tien jaar of het beveiligingspakket, bedoeld in artikel 22a, eerste lid, voldoet aan de stand van de techniek. Daartoe worden de getroffen beveiligingsmaatregelen vergeleken met de op dat moment meest doeltreffende technieken die economisch en technisch gezien redelijkerwijs haalbaar zijn voor het bereiken van een hoog niveau van beveiliging. Indien de houder van een vergunning voor een inrichting als bedoeld in artikel 15, onder b, van de wet op grond van de voorschriften in de vergunning een tienjaarlijkse evaluatie voor de nucleaire veiligheid en stralingsbescherming moet uitvoeren, dan wordt de beoordeling tegelijkertijd met deze evaluatie uitgevoerd.

  • 3 De Autoriteit kan de houder van een vergunning voor een inrichting als bedoeld in artikel 15, onder b, van de wet opdragen een of meer extra beoordelingen binnen het tijdvak van tien jaar te doen indien dat naar zijn oordeel met het oog op het niveau van beveiliging noodzakelijk is.

Artikel 22h

Met het oog op een goede uitvoering van de artikelen 22a tot en met 22g kunnen bij verordening van de Autoriteit nadere regels worden gesteld.

§ 4. Beveiliging van splijtstoffen of ertsen door de houder van een vergunning als bedoeld in artikel 15, onder a, van de wet

Artikel 22i

  • 1 De houder van een vergunning als bedoeld in artikel 15, onder a, van de wet, treft de beveiligingsmaatregelen die redelijkerwijs noodzakelijk nodig zijn om categorie I-, II- of III-materiaal en de daarop betrekking hebbende informatie en processen te beveiligen tegen diefstal en sabotage.

  • 2 De houder van een vergunning als bedoeld in artikel 15, onder a, van de wet, houdt op persoonlijke of elektronische wijze toezicht op het categorie I-, II- of III- materiaal.

  • 3 De beveiligingsmaatregelen, bedoeld in het eerste en tweede lid, worden afgestemd op:

    • a. de aard van het categorie I-, II-, of III-materiaal;

    • b. de manier waarop het categorie I-, II-, of III-materiaal wordt gebruikt of opgeslagen;

    • c. de verplaatsbaarheid van het categorie I-, II-, of III-materiaal;

    • d. de mogelijke gevolgen voor mensen, dieren, planten en goederen door blootstelling aan ioniserende straling of het vrijkomen van het categorie I-, II-, of III-materiaal in geval van diefstal of sabotage;

    • e. de maatregelen die zijn of worden getroffen om de nadelige gevolgen van ioniserende straling voor mensen, dieren, planten en goederen te voorkomen of te beperken.

Artikel 22j

  • 1 De houder van een vergunning als bedoeld in artikel 15, onder a, van de wet beschikt over een beveiligingsplan met een beschrijving van de wijze waarop het categorie I-, II- of III-materiaal wordt beveiligd. De eerste volzin geldt niet indien de vergunninghouder tevens houder van een vergunning voor een inrichting als bedoeld in artikel 15, onder b, van de wet is en voor de desbetreffende inrichting voldaan wordt aan paragraaf 3.

  • 2 Het beveiligingsplan bevat ten minste een beschrijving van:

    • a. de aanwijzing van een vakbekwame beveiligingsverantwoordelijke en diens plaatsvervanger,

    • b. de indeling van de te beveiligen splijtstoffen in categorie I-, II- of III-materiaal;

    • c. de manier waarop en de plaats waar het categorie I-, II- of III- materiaal wordt gebruikt of opgeslagen;

    • d. de getroffen en te treffen beveiligingsmaatregelen;

    • e. de organisatie van de beveiliging en het toezicht, waaronder taken en bevoegdheden, de te volgen procedures in geval van diefstal of sabotage van het categorie I-, II- of III- materiaal of een poging daartoe en afspraken met de politie of een particuliere beveiligingsdienst;

    • f. een evaluatieprogramma om de beveiligingsmaatregelen te beoordelen.

  • 4 De houder van een vergunning als bedoeld in artikel 15, onder a, van de wet draagt er zorg voor dat van het beveiligingsplan alleen personen kennis kunnen nemen voor wie dit noodzakelijk is voor het goed uitvoeren van hun functie en dat deze personen voorafgaand aan het kennisnemen een verklaring omtrent het gedrag of een verklaring als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de Wet veiligheidsonderzoeken overleggen.

  • 5 De houder van een vergunning als bedoeld in artikel 15, onder a, van de wet voert jaarlijks en na elke inbreuk op de beveiliging het evaluatieprogramma uit. Daarbij worden in ieder geval de beveiligingsmaatregelen gecontroleerd en getest en wordt het beveiligingsplan in een oefening toegepast. De vergunninghouder wijzigt het beveiligingsplan voor zover de resultaten van het evaluatieprogramma daartoe aanleiding geven.

  • 6 Bij verordening van de Autoriteit worden nadere regels gesteld met betrekking tot de uitvoering van artikel 22i en het eerste tot en met vijfde lid, waaronder in elk geval het beveiligingsplan en de beveiligingsmaatregelen.

§ 5. Toepassing van het Besluit zware ongevallen 2015

Artikel 23

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing met betrekking tot gevaarlijke stoffen die tevens radioactief zijn.

Artikel 24

Het veiligheidsrapport, bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder h, en het opgestelde preventiebeleid, bedoeld in artikel 4.10, eerste en tweede lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, dan wel het veiligheidsrapport, bedoeld in artikel 4.14, eerste en tweede lid, van dat besluit, kunnen tot één veiligheidsrapport worden gecombineerd.

§ 6. Ontmantelingsplan

Artikel 25

De houder van een vergunning voor het oprichten, het in werking brengen of het in werking houden van een inrichting als bedoeld in artikel 15, onder b, van de wet beschikt over een ontmantelingsplan.

Artikel 26

  • 1 Een ontmantelingsplan bevat in ieder geval een beschrijving van:

    • a. de periode waarin de buitengebruikstelling en de ontmanteling plaatsvinden;

    • b. de planning van de buitengebruikstelling en de ontmanteling, waarbij een onderscheid wordt gemaakt in de verschillende fasen waarin de buitengebruikstelling en de ontmanteling plaatsvinden;

    • c. de hoeveelheid en de activiteit van de splijtstoffen of radioactieve stoffen die zich in de verschillende fasen van de buitengebruikstelling en de ontmanteling in de inrichting zullen bevinden;

    • d. de bij de buitengebruikstelling en de ontmanteling betrokken medewerkers, hun deskundigheid en onderlinge taakverdeling;

    • e. de bij de buitengebruikstelling en de ontmanteling toe te passen technieken;

    • f. de relevante milieuaspecten, in het bijzonder het beheer van radioactieve afvalstoffen die bij de buitengebruikstelling en de ontmanteling vrijkomen.

  • 2 Het ontmantelingsplan is gebaseerd op een wijze van buitengebruikstelling en ontmanteling die voldoet aan de artikelen 30 en 30a en de krachtens artikel 30b gestelde regels.

  • 3 Bij regeling van Onze Minister en Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de inhoud van het ontmantelingsplan. Daarbij kan worden bepaald dat de gestelde regels slechts gelden in de aangegeven categorieën van gevallen.

Artikel 27

  • 1 Het ontmantelingsplan van de houder van een vergunning voor het oprichten, het in werking brengen of het in werking houden van een inrichting als bedoeld in artikel 15, onder b, van de wet en wijzigingen van dat plan behoeven goedkeuring van de Autoriteit.

  • 2 Goedkeuring wordt geweigerd indien het ontmantelingsplan niet voldoet aan de eisen die bij of krachtens dit besluit zijn gesteld.

  • 3 De Autoriteit beslist op de aanvraag om goedkeuring van het ontmantelingsplan binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag.

  • 4 De Autoriteit kan aan de goedkeuring voorschriften verbinden.

  • 5 De Autoriteit kan de goedkeuring intrekken indien het ontmantelingsplan niet meer voldoet aan de eisen die daaraan bij of krachtens dit besluit zijn gesteld.

Artikel 28

De houder van een vergunning voor het oprichten, het in werking brengen of het in werking houden van een inrichting als bedoeld in artikel 15, onder b, van de wet handelt overeenkomstig het laatst goedgekeurde ontmantelingsplan.

Artikel 29

  • 1 Vanaf het tijdstip waarop een vergunning voor het in werking brengen van een inrichting als bedoeld in artikel 15, onder b, van de wet is verleend totdat een vergunning voor het buiten gebruik stellen van die inrichting is verleend, actualiseert de houder van de vergunning voor het in werking brengen of het in werking houden van die inrichting het ontmantelingsplan ten minste elke vijf jaar, of wanneer de Autoriteit dit nodig acht.

  • 2 De actualisatie, bedoeld in het eerste lid, betreft in ieder geval:

    • a. de planning van de buitengebruikstelling en de ontmanteling;

    • b. de bij de buitengebruikstelling en de ontmanteling toe te passen technieken;

    • c. wijzigingen van de inrichting voor zover deze gevolgen kunnen hebben voor de buitengebruikstelling of de ontmanteling.

Artikel 30

  • 1 De houder van een vergunning voor een inrichting als bedoeld in artikel 15, onder b, van de wet vangt aan met de buitengebruikstelling en de ontmanteling van die inrichting onmiddellijk nadat de normale bedrijfsvoering is beëindigd.

  • 2 De Autoriteit kan in bijzondere omstandigheden toestaan dat op een later tijdstip met de buitengebruikstelling en de ontmanteling van de inrichting wordt aangevangen.

  • 3 De houder van een vergunning voor het buiten gebruik stellen en het ontmantelen van een inrichting als bedoeld in artikel 15, onder b, van de wet voltooit de buitengebruikstelling en de ontmanteling van die inrichting zo snel als redelijkerwijs mogelijk is.

Artikel 30a

  • 1 Bij de ontmanteling van een inrichting als bedoeld in artikel 15, onder b, van de wet worden de feitelijke beperkingen die in de weg staan aan de realisatie van elke volgende functie op het terrein waarop de inrichting was gevestigd, weggenomen voor zover die beperkingen het gevolg zijn van die inrichting.

  • 2 Bij een vergunning voor het buiten gebruik stellen en het ontmantelen van een inrichting als bedoeld in artikel 15, onder b, van de wet kan de Autoriteit in bijzondere omstandigheden toestaan dat wordt afgeweken van het eerste lid.

Artikel 30b

Onze Minister en Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kunnen regels stellen met betrekking tot de wijze waarop de buitengebruikstelling en de ontmanteling van een inrichting als bedoeld in artikel 15, onder b, van de wet plaatsvinden.

Artikel 30c

De Autoriteit beslist op een aanvraag tot het intrekken van een vergunning voor het ontmantelen van een inrichting als bedoeld in artikel 15, onder b, van de wet binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag.

Artikel 30d

  • 1 Bij de aanvraag tot het intrekken van een vergunning voor het ontmantelen van een inrichting als bedoeld in artikel 15, onder b, van de wet toont de houder van die vergunning ten genoegen van de Autoriteit aan dat de ontmanteling is voltooid. Hierbij toont hij in ieder geval aan dat aan artikel 30a is voldaan.

  • 2 De Autoriteit kan bij verordening regels stellen met betrekking tot de wijze waarop wordt aangetoond dat de ontmanteling is voltooid.

§ 7. Voorziening voor de opslag van splijtstof of erts bevattende afvalstoffen en radioactieve afvalstoffen

Artikel 30f

  • 2 De Autoriteit kan bij verordening regels stellen over de te treffen voorziening.

Artikel 30g

De vergunninghouder stelt de kosten die hij in rekening brengt voor het in werking houden van een inrichting waarin splijtstoffen worden opgeslagen als bedoeld in artikel 15, onder b, van de wet, die op grond van artikel 42, derde lid, onderdeel e, door de Autoriteit is aangewezen, vast op een transparante, objectieve en niet-discriminerende wijze. Tot de kosten behoren ook kosten die de vergunninghouder maakt voor onderzoek en ontwikkeling voor het beheer van verbruikte splijtstoffen, zoals dit in het nationaal programma, bedoeld in artikel 40a, is opgenomen.

Hoofdstuk IV. Regelen betreffende aan een vergunning als bedoeld in artikel 15 van de wet te verbinden voorschriften

§ 1. Voorkoming van schade.

Artikel 31

  • 1 Aan een vergunning als bedoeld in artikel 15 van de wet worden zodanige voorschriften verbonden, dat:

    • a. schade, zoveel als redelijkerwijs mogelijk is, wordt voorkomen;

    • b. in gevallen, waarin blootstelling of besmetting onvermijdelijk is, schade, zoveel als redelijkerwijs mogelijk is, wordt beperkt;

    • c. in gevallen, waarin blootstelling of besmetting onvermijdelijk is, het aantal aan ioniserende straling blootgestelde personen, met vermijding van een ontoelaatbaar te achten blootstelling of besmetting per persoon, zoveel als redelijkerwijs mogelijk is, wordt beperkt.

  • 2 Tot de in het eerste lid bedoelde voorschriften behoren voorschriften om te verzekeren dat de gebruikte installatie en alles wat daartoe behoort in goede staat van onderhoud verkeert.

Artikel 32

De houder van een vergunning voor een inrichting als bedoeld in artikel 15, onder b, van de wet, is verplicht de lozingen van radioactief materiaal te controleren en deze te rapporteren aan de Autoriteit overeenkomstig bij verordening van de Autoriteit gestelde regels.

Artikel 33

Ter voorkoming van schade of ter beperking van de kans op schade buiten de inrichting kunnen aan een vergunning als bedoeld in artikel 15, onder b, van de wet ook andere voorschriften worden verbonden dan bedoeld in artikel 31, eerste lid.

§ 2. Veiligheid van de staat

Artikel 35

  • 1 Aan een vergunning als bedoeld in artikel 15 van de wet worden voorschriften met het oog op de veiligheid van de staat verbonden, indien de vergunning uitsluitend of mede betrekking heeft op het doen van verrichtingen:

    • a. met gebruikmaking van gegevens, hulpmiddelen of materialen dan wel van een inrichting of een uitrusting, ten aanzien waarvan naar het oordeel van de Autoriteit het belang van de veiligheid van de staat het opleggen van een verplichting tot geheimhouding of een beperking ten aanzien van het gebruik vereist, of

    • b. waarbij onderzoekingen worden verricht of werkmethoden worden toegepast, ten aanzien waarvan naar het oordeel van de Autoriteit het belang van de veiligheid van de staat het opleggen van een verplichting tot geheimhouding vereist, of

    • c. welke blijkens een verklaring van de Autoriteit van vitaal belang zijn voor de militaire of civiele verdediging.

  • 2 Voorschriften als in het eerste lid bedoeld kunnen de verplichting inhouden:

    • a. ten aanzien van gegevens, hulpmiddelen, materialen, een inrichting of een uitrusting dan wel onderzoekingen of werkmethoden als in het eerste lid bedoeld de geheimhouding te verzekeren;

    • b. gegevens, hulpmiddelen of materialen dan wel een inrichting of uitrusting als in het eerste lid bedoeld met inachtneming van in het voorschrift aangegeven beperkingen te gebruiken;

    • c. terreinen, gebouwen en ruimten, waar verrichtingen als in het eerste lid bedoeld plaatsvinden dan wel gegevens, hulpmiddelen of materialen, met gebruikmaking waarvan zodanige verrichtingen plaatsvinden, worden bewaard, op een bij het voorschrift bepaalde wijze te beveiligen;

    • d. het gebruik van gegevens, hulpmiddelen of materialen dan wel van een inrichting of uitrusting als in het eerste lid bedoeld, alsmede het aanwenden van uit zodanig gebruik voortvloeiende kennis op een bij het voorschrift bepaalde wijze te regelen;

    • e. de Autoriteit of in het voorschrift aangewezen Nederlandse controle-organen tijdig in kennis te stellen van een voorgenomen vervanging van de met de leiding van de onderneming of instelling, waaraan de vergunning is verleend, belaste persoon of personen;

    • f. alle of bepaalde verrichtingen uitsluitend te laten plaatsvinden door personen, ten aanzien van wie de Autoriteit heeft verklaard, dat naar zijn oordeel voldoende waarborgen aanwezig kunnen worden geacht, dat zij de verplichting met betrekking tot de geheimhouding naar behoren zullen vervullen;

    • g. bij het voorschrift aangewezen organen, waaraan een taak is opgedragen terzake van de uitvoering van de wet, in het voorschrift omschreven inlichtingen te doen toekomen betreffende gegevens, hulpmiddelen of materialen, dan wel een inrichting of uitrusting als in het eerste lid bedoeld, alsmede een op het verstrekken van zodanige inlichtingen gerichte administratie te voeren, aan de hand waarvan de juistheid van de verstrekte inlichtingen op eenvoudige wijze kan worden aangetoond;

    • h. de Autoriteit of bij het voorschrift aangewezen Nederlandse controle-organen onverwijld in te lichten, indien ernstige inbreuken op de naleving van de met het oog op de veiligheid van de staat gegeven voorschriften dan wel spionage worden vermoed of ontdekt;

    • i. een aan de onderneming of instelling verbonden functionaris aan te wijzen, speciaal belast met het treffen van maatregelen ter uitvoering van de met het oog op de veiligheid van de staat aan de vergunning verbonden voorschriften, alsmede met het toezicht op de naleving van die maatregelen.

§ 3. Bewaring van splijtstoffen en ertsen

Artikel 36

  • 2 Voorschriften als bedoeld in het eerste lid kunnen de verplichting inhouden:

    • a. splijtstoffen of ertsen te bewaren op een zodanige bij het voorschrift aan te geven plaats en wijze, dat er geen schade kan optreden;

    • b. splijtstoffen of ertsen zodanig te bewaren, dat zij zo veel mogelijk zijn beveiligd tegen brand of het op andere wijze verloren gaan;

    • c. een of meer aan de onderneming of instelling verbonden functionarissen aan te wijzen, speciaal belast met het treffen van maatregelen ter uitvoering van de met het oog op de bewaring aan de vergunning verbonden voorschriften, alsmede met het toezicht op de naleving van die maatregelen.

§ 5. Het zeker stellen van de betaling van de vergoeding, aan derden toekomend voor schade, hun toegebracht

Artikel 39

Aan een vergunning als bedoeld in artikel 15, onder b of c, van de wet, welke uitsluitend of mede betrekking heeft op een inrichting of uitrusting, waarop de Wet aansprakelijkheid kernongevallen dan wel de wet van 24 oktober 1973, houdende regelen inzake wettelijke aansprakelijkheid van exploitanten van nucleaire schepen (Stb. 536), van toepassing is, wordt met het oog op het zeker stellen van de betaling van de vergoeding, aan derden toekomend voor schade, hun toegebracht, het voorschrift verbonden tot het hebben en in stand houden van een zodanige verzekering of andere financiële zekerheid als waartoe de houder van de vergunning ingevolge die wettelijke regeling gehouden is.

§ 6. Nakoming van internationale verplichtingen

Artikel 40

  • 1 Aan een vergunning als bedoeld in artikel 15 van de wet worden voorschriften met het oog op de nakoming van internationale verplichtingen verbonden, indien die vergunning uitsluitend of mede strekt tot het doen van verrichtingen met gebruikmaking van gegevens, hulpmiddelen of materialen dan wel van een inrichting of uitrusting ten aanzien waarvan internationale overeenkomsten of besluiten van volkenrechtelijke organisaties, welke voor Nederland verbindend zijn en geheel of gedeeltelijk betrekking hebben op het gebied van de kernenergie of van de ioniserende straling, de staat verplichtingen opleggen.

  • 2 Voorschriften als in het eerste lid bedoeld kunnen de verplichting inhouden:

    • a. ten aanzien van gegevens, hulpmiddelen of materialen dan wel een inrichting of uitrusting als in het eerste lid bedoeld de geheimhouding te verzekeren of deze met inachtneming van in het voorschrift aangegeven beperkingen te gebruiken;

    • b. aan bij het voorschrift aangewezen organen, waaraan een taak is opgedragen ter zake van de uitvoering van de in het eerste lid bedoelde overeenkomsten of besluiten, in het voorschrift omschreven inlichtingen te doen toekomen betreffende gegevens, hulpmiddelen of materialen dan wel een inrichting of uitrusting als in het eerste lid bedoeld, alsmede een op het verstrekken van zodanige inlichtingen gerichte administratie te voeren, aan de hand waarvan de juistheid van de verstrekte inlichtingen op eenvoudige wijze kan worden aangetoond.

Hoofdstuk IVa. Nationaal programma

Artikel 40a

  • 1 Onze Minister stelt een programma als bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel a, van richtlijn 2011/70/Euratom, vast voor het beheer van verbruikte splijtstoffen.

  • 2 Het programma bevat een uitwerking van de volgende uitgangspunten:

    • a. de beperking van het ontstaan van verbruikte splijtstoffen tot het praktisch haalbare minimum, zowel wat de activiteit als het volume betreft;

    • b. de onderlinge afhankelijkheden van alle stappen in het ontstaan en het beheer van verbruikte splijtstoffen;

    • c. het veilig beheer van verbruikte splijtstoffen;

    • d. voor de lange termijn passieve veiligheidsmaatregelen;

    • e. een graduele aanpak bij de uitvoering van de maatregelen;

    • f. de kosten voor het beheer van verbruikte splijtstoffen komen ten laste van degene die deze afvalstoffen hebben laten ontstaan;

    • g. een empirisch onderbouwd en gedocumenteerd besluitvormingsproces in alle stadia van het beheer van verbruikte splijtstoffen.

  • 3 Het programma bevat tevens:

    • a. de beleidsdoelstelling ten aanzien van het beheer van alle typen verbruikte splijtstoffen;

    • b. de mijlpalen die voor de uitvoering van het programma nodig zijn en het tijdpad voor het bereiken van deze mijlpalen;

    • c. een inventarisatie van alle verbruikte splijtstoffen en ramingen van toekomstige hoeveelheden;

    • d. concepten, plannen en technische oplossingen voor het beheer van verbruikte splijtstoffen, van ontstaan tot eindberging;

    • e. concepten of plannen voor de periode na de sluiting van een inrichting voor eindberging;

    • f. onderzoeks-, ontwikkelings- en demonstratieactiviteiten die nodig zijn om oplossingen voor het beheer van verbruikte splijtstoffen toe te passen;

    • g. de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van het programma en de essentiële prestatie-indicatoren voor toezicht op de voortgang van de uitvoering van het programma;

    • h. een beoordeling van de kosten van het nationale programma en de onderliggende basis en hypothesen voor deze beoordeling, met inbegrip van een tijdsprofiel;

    • i. de financieringsregelingen ter uitvoering van het programma;

    • j. het beleid ten aanzien van het verstrekken van informatie met betrekking tot het beheer van verbruikte splijtstoffen aan werknemers en het publiek;

    • k. een overzicht van met andere lidstaten en derde landen gesloten overeenkomsten over het beheer van verbruikte splijtstoffen.

Hoofdstuk V. Vrijstellingen van het in artikel 15 van de wet vervatte verbod

§ 1. Splijtstoffen en ertsen

Artikel 41

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing, indien:

    • a. splijtstoffen of ertsen worden toegediend aan personen en, voorzover het de bescherming van mensen tegen ioniserende straling betreft, aan dieren voor:

      • 1°. het stellen van medische of veterinaire diagnoses;

      • 2°. therapie of (bio)medisch onderzoek;

      • 3°. het toevoegen van splijtstoffen of ertsen aan consumentenproducten.

  • 4 Bij regeling van Onze Minister kan worden bepaald dat het eerste lid niet van toepassing is in daarbij aangewezen categorieën van gevallen, waarin sprake is van een te hoog risico van blootstelling van werknemers of leden van de bevolking.

  • 5 Het in artikel 15, onder a, van de wet vervatte verbod geldt niet voor het voorhanden hebben van splijtstoffen of ertsen voor bij regeling van Onze Minister aangewezen handelingen die een beperkt risico van blootstelling van mensen tot gevolg hebben.

Artikel 41a

Het in artikel 15, onder a, van de wet vervatte verbod geldt niet voor handelingen met apparaten die een ingekapselde bron bevatten waarbij de bij of krachtens artikel 3.17 van het Besluit basisveiligheidsnormen stralingsbescherming vastgestelde waarde voor de activiteit en de activiteitsconcentratie wordt overschreden, op voorwaarde dat:

  • 1°. het apparaat behoort tot een bij verordening of beschikking van de Autoriteit goedgekeurd type;

  • 2°. het apparaat onder normale bedrijfsomstandigheden op 0,1 m van enige bereikbare buitenzijde daarvan geen hoger omgevingsdosisequivalenttempo veroorzaakt dan 1 microsievert per uur, en

  • 3°. de Autoriteit voorwaarden voor recycling of verwijdering heeft vastgesteld.

Artikel 42

  • 3 Het in artikel 15, onder a, van de wet vervatte verbod geldt niet voor het zich ontdoen van splijtstoffen of ertsen voor product- of materiaalhergebruik of van splijtstoffen of ertsen bevattende afvalstoffen, indien het betreft:

    • a. ingekapselde bronnen die worden teruggenomen door degene die de bron heeft vervaardigd of geleverd;

    • b. een feitelijke levering van splijtstoffen of ertsen door enkele overgave aan een derde met het oog op:

      • 1°. gebruik, product- of materiaalhergebruik van splijtstoffen of ertsen,

      • 2°. inzameling van splijtstoffen of ertsen bevattende afvalstoffen;

    • c. een afgifte aan een krachtens artikel 22, vierde lid, van de wet aangewezen instelling voor ontvangst van in bezit genomen splijtstoffen of ertsen;

    • d. het zich ontdoen van splijtstoffen of ertsen bevattende afvalstoffen door afgifte aan een door de Autoriteit erkende ophaaldienst van splijtstoffen of ertsen bevattende afvalstoffen;

    • e. een afgifte aan een door de Autoriteit aangewezen instelling voor de ontvangst van splijtstoffen of ertsen bevattende afvalstoffen.

  • 4 Het derde lid geldt alleen indien de ondernemer zich ervan heeft vergewist dat de ontvanger in het bezit is van een vergunning voor de desbetreffende handeling of anderszins gerechtigd is de stoffen te ontvangen.

Artikel 43

  • 1 Het in artikel 15, onder a, van de wet vervatte verbod geldt niet voor het zich ontdoen van splijtstoffen of ertsen door middel van lozing in de lucht, in het openbare riool of in het oppervlaktewater, indien:

§ 2. Inrichtingen

Artikel 44

Het in artikel 15, onder b, van de wet vervatte verbod geldt niet voor het oprichten, in werking brengen, in werking houden of wijzigen van een inrichting, waarin splijtstoffen kunnen worden vervaardigd, bewerkt of verwerkt, dan wel splijtstoffen worden opgeslagen, in het geval, dat die inrichting niet is bestemd en niet wordt gebruikt voor een met de splijtstoffenkringloop verband houdend vervaardigingsproces of voor het voorhanden hebben van andere dan onbestraalde splijtstoffen en:

  • a. de voorhanden splijtstoffen geen plutonium of verrijkt uranium bevatten, dan wel

  • b. de grootste hoeveelheid splijtstoffen, die te eniger tijd in de inrichting voorhanden wordt gehouden, niet meer bevat dan 375 gram plutonium-239, plutonium-241 of uranium-233, dan wel niet meer dan 600 gram uranium-235, met dien verstande, dat bij aanwezigheid van meer dan een van deze nucliden de som van de breuken, verkregen door het aantal grammen van ieder dier nucliden te delen door de voor dat nuclide hiervoor vastgestelde maximale hoeveelheid, niet groter mag zijn dan 1.

Hoofdstuk Va. Aanvragen om goedkeuring van financiële zekerheid en aanwijzing van nucleaire inrichtingen zonder kernreactor als bedoeld in artikel 15f van de wet

Artikel 44a

  • 1 Een aanvraag om goedkeuring voor de wijze waarop financiële zekerheid wordt gesteld als bedoeld in artikel 15f, eerste lid, van de wet wordt ingediend bij Onze Minister met gelijktijdige toezending van een afschrift aan Onze Minister van Financiën.

  • 2 Een aanvraag om goedkeuring als bedoeld in het eerste lid bevat in elk geval de volgende gegevens:

    • a. een overzicht van de verschillende kostenposten voor de buitengebruikstelling en de ontmanteling van de betrokken inrichting, bedoeld in artikel 15, onder b, van de wet, waarbij wordt uitgegaan van het laatst door de Autoriteit goedgekeurde ontmantelingsplan en de voorschriften die op grond van artikel 27, vierde lid, aan de goedkeuring van het ontmantelingsplan zijn verbonden;

    • b. een berekening van de kosten behorende bij de onder a bedoelde kostenposten, bepaald aan de hand van een algemeen aanvaarde methode en op basis van het prijspeil op het moment van de indiening van de aanvraag;

    • c. een omrekening van de overeenkomstig onderdeel b bepaalde kosten naar de kosten op het moment van de buitengebruikstelling en de ontmanteling, bepaald aan de hand van een algemeen aanvaarde indexeringsmethode;

    • d. een overzicht waaruit blijkt dat het bedrag van de berekening van de kosten op het moment van de buitengebruikstelling en de ontmanteling is gedekt door financiële zekerheid.

  • 3 Onze Minister kan nadere regels stellen met betrekking tot de aanvraag om goedkeuring.

Artikel 44b

  • 1 De houder van een vergunning voor het in werking brengen of het in werking houden van een inrichting als bedoeld in artikel 15, onder b, van de wet actualiseert de wijze waarop financiële zekerheid is gesteld nadat het ontmantelingsplan of een wijziging daarvan door de Autoriteit is goedgekeurd of wanneer Onze Minister of Onze Minister van Financiën dit nodig acht.

  • 2 De vergunninghouder, bedoeld in het eerste lid, dient binnen zes maanden na goedkeuring van het ontmantelingsplan onderscheidenlijk binnen zes maanden nadat Onze Minister of Onze Minister van Financiën kenbaar heeft gemaakt actualisatie van de wijze waarop financiële zekerheid is gesteld, nodig te achten, een aanvraag om goedkeuring van de geactualiseerde financiële zekerheid in.

Artikel 44c

  • 1 Gelijktijdig met de aanvraag om een vergunning voor het buiten gebruik stellen en het ontmantelen van een inrichting als bedoeld in artikel 15, onder b, van de wet wordt een aanvraag ingediend om goedkeuring voor de wijze waarop financiële zekerheid wordt gesteld.

  • 2 Indien het eerste lid van toepassing is, wordt in afwijking van artikel 44a, tweede lid, onder a, bij het overzicht van de verschillende kostenposten voor de buitengebruikstelling en de ontmanteling uitgegaan van het ontmantelingsplan zoals dat is ingediend bij de aanvraag om een vergunning voor het buiten gebruik stellen en het ontmantelen van de inrichting.

Artikel 44d

  • 1 De houder van een vergunning voor het buiten gebruik stellen en het ontmantelen van een inrichting als bedoeld in artikel 15, onder b, van de wet actualiseert de wijze waarop financiële zekerheid is gesteld na wijziging van die vergunning, voor zover die wijziging betrekking heeft op het ontmantelingsplan.

  • 2 De vergunninghouder, bedoeld in het eerste lid, dient binnen zes maanden na wijziging van de vergunning een aanvraag om goedkeuring van de geactualiseerde financiële zekerheid in.

Artikel 44e

  • 2 Dit hoofdstuk is van overeenkomstige toepassing op de inrichting, bedoeld in het eerste lid.

Hoofdstuk VI. Slotbepalingen

Artikel 45

  • 1 Dit besluit kan worden aangehaald als: Besluit kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen.

  • 2 Het treedt in werking op een door Ons te bepalen tijdstip.

Onze Ministers van Economische Zaken en van Sociale Zaken en Volksgezondheid zijn belast met de uitvoering van dit besluit, dat met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State.

Soestdijk , 4 september 1969

JULIANA.

De Minister van Economische Zaken,

L. DE BLOCK.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Volksgezondheid,

R. J. H. KRUISINGA.

Uitgegeven de negende oktober 1969.

De Minister van Justitie,

C. H. F. POLAK.

Bijlage 1. behorende bij de artikelen 1 en 22, derde lid, onder a, van het Besluit kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen

Splijtstoffen en ertsen als bedoeld in artikel 22 zijn:

  • 1. Onbestraald plutonium in hoeveelheden van meer dan 15 gram, tenzij het isotoopgehalte aan plutonium-238 meer bedraagt dan 80%

  • 2. Onbestraald uranium, verrijkt tot 20% uranium-235 of meer, in hoeveelheden van meer dan 15 gram

  • 3. Onbestraald uranium, verrijkt tot 10% uranium-235 of meer, maar tot minder dan 20% uranium-235, in hoeveelheden van meer dan 1 kilogram

  • 4. Onbestraald uranium, verrijkt tot boven het natuurlijk gehalte, maar tot minder dan 10% uranium-235, in hoeveelheden van 10 kilogram of meer

  • 5. Onbestraald uranium-233 in hoeveelheden van meer dan 15 gram

  • 6. Bestraalde splijtstoffen

Bijlage 2. behorende bij artikel 22, derde lid, onder b, van het Besluit kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen

De maximale waarde voor de hoeveelheid radioactiviteit geëmitteerd naar de lucht bedraagt het radiologische equivalent van 10 terabecquerels I-131.

Dit radiologische equivalent wordt bepaald met behulp van onderstaande tabel. Hierbij wordt de activiteit van ieder geëmitteerd isotoop vermenigvuldigd met de daarbij in de tabel aangegeven factor. Vervolgens worden de aldus gevonden waarden gesommeerd.

Tabel met vermenigvuldigingsfactor per isotoop

Isotoop

Factor

Am-241

8000

Co-60

50

Cs-134

3

Cs-137

40

H-3

0,02

I-131

1

Ir-192

2

Mn-54

4

Mo-99

0,08

P-32

0,2

Pu-239

10000

Ru-106

6

Sr-90

20

Te-132

0,3

U-235(S)

1000

U-235(M)1

600

U-235(F)1

500

U-238(S)1

900

U-238(M)1

600

U-238(F)1

400

U nat

1000

Edelgassen

0

1 Long-absorptieklassen: S – langzaam; M – gemiddeld; F – snel. Bij onduidelijkheid wordt de meest conservatieve waarde gebruikt.

Maximale waarden voor de effectieve dosis ontvangen door een lid van de bevolking of een werknemer:

– een effectieve dosis, met een waarschijnlijk optreden van een dodelijk deterministisch effect voor 1 of meer leden van de bevolking of werknemers;

– een effectieve dosis met een waarschijnlijk optreden van een niet- dodelijke deterministisch effect voor 3 of meer leden van de bevolking of werknemers;

– een effectieve dosis van 200 mSv voor 10 of meer leden van de bevolking of werknemers;

– een effectieve dosis van 10 mSv voor 100 of meer leden van de bevolking;

– een effectieve dosis van 20 mSv voor 100 of meer werknemers.