§ 3. Arbeidsongeschiktheidsuitkering in aansluiting op uitkering ingevolge de Ongevallenwet 1921, de Land- en Tuinbouwongevallenwet 1922 of de Zeeongevallenwet 1919
Degene, die op de dag, voorafgaande aan die, waarop artikel 19 van de Wet in werking treedt, recht heeft op een uitkering als bedoeld in artikel 16 van de Ongevallenwet 1921, artikel 37 van de Land- en Tuinbouwongevallenwet 1922 of artikel 2, eerste lid, onder a, van de Zeeongevallenwet 1919 en die op laatstbedoelde dag dat recht zou hebben behouden indien die wetten niet zouden zijn ingetrokken, heeft, tenzij het recht op die uitkering overeenkomstig het bepaalde in artikel 5 van de Liquidatiewet ongevallenwetten blijft behouden dan wel overeenkomstig het bepaalde in artikel 17 van die wet wordt afgekocht, recht op toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering.
Degene, die overeenkomstig het bepaalde in artikel 7 van de Liquidatiewet ongevallenwetten recht heeft op een uitkering als bedoeld in artikel 16 van de Ongevallenwet 1921, artikel 37 van de Land- en Tuinbouwongevallenwet 1922 of artikel 2, eerste lid, onder a, van de Zeeongevallenwet 1919 heeft, tenzij het recht op die uitkering overeenkomstig het bepaalde in artikel 17 van de Liquidatiewet ongevallenwetten wordt afgekocht, recht op toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering.
1 Het in artikel 16, eerste en tweede lid, eerstbedoelde dagloon wordt, indien het ongeval ter zake waarvan recht op uitkering werd ontleend aan artikel 16 van de Ongevallenwet 1921, artikel 37 van de Land- en Tuinbouwongevallenwet 1922 of artikel 2, eerste lid, onder a, van de Zeeongevallenwet 1919, onderscheidenlijk aan artikel 4, 5, 6 of 7 van de Liquidatiewet ongevallenwetten, plaatsvond in een van de hierna genoemde tijdvakken, verhoogd tot het percentage van dat dagloon, hetwelk achter dat tijdvak is vermeld:
vóór 1 januari 1932
|
603
|
1 januari 1932 tot 1 januari 1941
|
685
|
1 januari 1941 tot 1 januari 1943
|
584
|
1 januari 1943 tot 1 januari 1945
|
531
|
1 januari 1945 tot 1 januari 1946
|
445
|
1 januari 1946 tot 1 januari 1947
|
383
|
1 januari 1947 tot 1 januari 1949
|
349
|
1 januari 1949 tot 1 januari 1951
|
318
|
1 januari 1951 tot 1 januari 1952
|
283
|
1 januari 1952 tot 1 januari 1954
|
274
|
1 januari 1954 tot 1 april 1954
|
266
|
1 april 1954 tot 1 juli 1954
|
260
|
1 juli 1954 tot 1 oktober 1954
|
252
|
1 oktober 1954 tot 1 januari 1955
|
242
|
1 januari 1955 tot 1 oktober 1956
|
227
|
1 oktober 1956 tot 1 april 1957
|
214
|
1 april 1957 tot 1 juli 1957
|
205
|
1 juli 1957 tot 1 oktober 1957
|
199
|
1 oktober 1957 tot 1 januari 1958
|
195
|
1 januari 1958 tot 1 april 1960
|
185
|
1 april 1960 tot 1 juli 1960
|
183
|
1 juli 1960 tot 1 oktober 1960
|
177
|
1 oktober 1960 tot 1 januari 1961
|
173
|
1 januari 1961 tot 1 januari 1962
|
166
|
1 januari 1962 tot 1 januari 1963
|
159
|
1 januari 1963 tot 1 april 1963
|
154
|
1 april 1963 tot 1 juli 1963
|
151
|
1 juli 1963 tot 1 oktober 1963
|
148
|
1 oktober 1963 tot 1 maart 1964
|
146
|
1 maart 1964 tot 1 mei 1964
|
143
|
1 mei 1964 tot 1 juli 1964
|
140
|
1 juli 1964 tot 1 september 1964
|
136
|
1 september 1964 tot 1 oktober 1964
|
131
|
1 oktober 1964 tot 1 november 1964
|
128
|
1 november 1964 tot 1 december 1964
|
126
|
1 december 1964 tot 1 februari 1965
|
123
|
1 februari 1965 tot 1 april 1965
|
121
|
1 april 1965 tot 1 juli 1965
|
119
|
1 juli 1965 tot 1 november 1965
|
116
|
1 november 1965 tot 1 januari 1966
|
114
|
1 januari 1966 tot 1 april 1966
|
112
|
1 april 1966 tot 1 juli 1966
|
110
|
1 juli 1966 tot 1 oktober 1966
|
108
|
1 oktober 1966 tot 1 januari 1967
|
106
|
1 januari 1967 tot 1 april 1967
|
104
|
1 april 1967 tot 1 juli 1967
|
102
|
2 In de gevallen, waarin het dagloon, waarnaar de uitkering, welke werd ontleend aan artikel 16 van de Ongevallenwet 1921, artikel 37 van de Land- en Tuinbouwongevallenwet 1922 of artikel 2, eerste lid, onder a, van de Zeeongevallenwet 1919, onderscheidenlijk aan artikel 4, 5, 6 of 7 van de Liquidatiewet ongevallenwetten, was berekend, werd vastgesteld met toepassing van het bepaalde bij artikel 7, lid 1a, van de Ongevallenwet 1921, artikel 7, lid 1a, van de Land- en Tuinbouwongevallenwet 1922, onderscheidenlijk artikel 2, zevende lid, tweede alinea, van de Zeeongevallenwet 1919, wordt voor de toepassing van het vorige lid het ongeval geacht te hebben plaatsgevonden op de dag, welke krachtens vorengenoemde bepalingen in aanmerking werd genomen als de dag, waarop de gevolgen van het ongeval zich opnieuw hebben geopenbaard.
Indien met ingang van een dag, gelegen na 1 oktober 1966, doch vóór de dag, waarop artikel 19 van de Wet in werking treedt, de wettelijke bijslagen op renten bedoeld in artikel 16 van de Ongevallenwet 1921 of artikel 37 van de Land- en Tuinbouwongevallenwet 1922 of op uitkeringen, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a, van de Zeeongevallenwet 1919, worden gewijzigd in verband met wijziging van het loonpeil, worden de in artikel 17, eerste lid, genoemde percentages bij algemene maatregel van bestuur dienovereenkomstig gewijzigd.
Indien het in artikel 16, eerste en tweede lid, eerstbedoelde dagloon, eventueel verhoogd ingevolge de artikelen 17 en 18, minder bedraagt dan het bedrag, dat als dagloon zou gelden, indien ten aanzien van de betrokkene het bepaalde bij artikel 5, eerste of tweede lid, toepassing zou vinden, wordt het dagloon verhoogd tot laatstbedoeld bedrag. Het bepaalde in de vorige volzin blijft buiten toepassing ten aanzien van de vrouw, die bij het in werking treden van artikel 19 van de Wet gehuwd is.
2 Met inachtneming zoveel mogelijk van het beginsel der wederkerigheid kan bij algemene maatregel van bestuur worden bepaald, dat het in het eerste lid, onder a, bepaalde geen toepassing vindt ten aanzien van bij die maatregel aan te wijzen personen, die op de dag, waarop artikel 19 van de Wet in werking treedt, op het grondgebied van een andere Mogendheid wonen.
3 Indien een persoon, bedoeld in het eerste lid, onder a, op de dag, voorafgaande aan die, waarop artikel 19 van de Wet in werking treedt, ingevolge het bepaalde bij of krachtens de Wet compensatie premie Algemene Ouderdomswet ongevallenrentetrekkers aanspraak heeft op een bijslag op een uitkering als bedoeld in artikel 16 van de Ongevallenwet 1921, artikel 37 van de Land- en Tuinbouwongevallenwet 1922 of artikel 2, eerste lid, onder a, van de Zeeongevallenwet 1919, wordt het in artikel 16, eerste en tweede lid, eerstbedoelde dagloon verhoogd met het voor die bijslag geldende percentage.
§ 4. Bepalingen aan meer dan één van de in de paragrafen 1, 2 en 3 bedoelde arbeidsongeschiktheidsuitkeringen gemeen, alsmede garantiebepalingen
Toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van het bepaalde in de paragrafen 1, 2 en 3 geschiedt voor zoveel nodig in afwijking van het bepaalde in artikel 20 van de Wet.
Indien op grond van de regelen inzake dagloon, gesteld bij of krachtens deze wet dan wel bij of krachtens de Wet, meer dan één dagloon in aanmerking komt om aan een arbeidsongeschiktheidsuitkering ten grondslag te worden gelegd, wordt daaraan ten grondslag gelegd het hoogste van die daglonen.
1 Indien met ingang van de dag, waarop artikel 19 van de Wet in werking treedt, ingevolge het bepaalde in artikel 6, tweede of derde lid, van de Interimwet invaliditeitsrentetrekkers herziening van de in die leden bedoelde bedragen zou hebben plaatsgevonden, indien laatstgenoemde wet niet zou zijn ingetrokken, worden de overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens de artikelen 5, eerste en derde lid, 16, 17, 18 en 19 vastgestelde daglonen bij algemene maatregel van bestuur met ingang van vorenbedoelde dag herzien.
2 Bij de in het vorige lid bedoelde herziening worden de overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens de artikelen 5, eerste en derde lid, 16, 17, 18 en 19 vastgestelde daglonen verhoogd of verlaagd met hetzelfde percentage als waarmede het indexcijfer der lonen op de laatste dag van de maand, voorafgaande aan die, waarin artikel 19 van de Wet in werking treedt, afwijkt van het indexcijfer, waarop de laatstelijk vastgestelde bedragen als bedoeld in artikel 5 van de Interimwet invaliditeitsrentetrekkers zijn gebaseerd.
Indien het bepaalde in het eerste lid van het vorige artikel geen toepassing vindt, wordt voor de eerste maal, dat artikel 15 van de Wet, anders dan op grond van het bepaalde in het zevende lid van dat artikel, wordt toegepast, in het vierde lid van artikel 15 van de Wet met betrekking tot herziening van de overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens de artikelen 5, eerste en derde lid, 16, 17, 18 en 19 vastgestelde daglonen in plaats van "het indexcijfer op de laatste dag van de maand, voorafgaande aan die, waarin artikel 19 in werking is getreden, onderscheidenlijk van het indexcijfer, waarop de laatste herziening is gebaseerd" gelezen: het indexcijfer, waarop de laatstelijk vastgestelde bedragen als bedoeld in artikel 5 van de Interimwet invaliditeitsrentetrekkers zijn gebaseerd.
1 Indien met ingang van de dag, waarop artikel 19 van de Wet in werking treedt, artikel 15, zevende lid, van de Wet wordt toegepast, wordt met betrekking tot de herziening van de overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens de artikelen 5, eerste en derde lid, 16, 17, 18 en 19 vastgestelde daglonen in het achtste lid van artikel 15 van de Wet in plaats van "het indexcijfer op de laatste dag van de maand, voorafgaande aan die, waarin artikel 19 in werking is getreden, onderscheidenlijk van het indexcijfer, waarop de laatste herziening is gebaseerd" gelezen: het indexcijfer, waarop de laatstelijk vastgestelde bedragen als bedoeld in artikel 5 van de Interimwet invaliditeitsrentetrekkers zijn gebaseerd.
Artikel 26
[Vervallen per 01-01-1972]
Bij toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van het bepaalde in artikel 4, onderscheidenlijk in de artikelen 14 of 15, dan wel terwijl artikel 11, eerste lid, van de Liquidatiewet ongevallenwetten van toepassing is, vindt het bepaalde bij of krachtens de artikelen 23, 24 en 25 van deze wet en artikel 15 van de Wet voor zoveel deze artikelen toepassing hebben gevonden met ingang van een tijdstip, gelegen vóór de dag, met ingang waarvan vorenbedoelde uitkering wordt toegekend, overeenkomstige toepassing met betrekking tot het ingevolge het bepaalde bij of krachtens artikel 5, onderscheidenlijk de artikelen 16, tweede lid, 17, 18 en 19, aan die uitkering ten grondslag te leggen dagloon.
Bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van degene, die aan deze wet arbeidsongeschiktheidsuitkering ontleent, wordt zolang de betrokkene tevens op grond van het bepaalde in artikel 4, eerste of tweede lid, of artikel 6, eerste lid, van de Liquidatiewet ongevallenwetten recht heeft op een uitkering als bedoeld in artikel 15 van de Ongevallenwet 1921 of artikel 36 van de Land- en Tuinbouwongevallenwet 1922, de mate van arbeidsongeschiktheid, ter zake waarvan hij recht op laatstgenoemde uitkering heeft, buiten aanmerking gelaten. Voor de toepassing van het bepaalde in de vorige volzin wordt de betrokkene geacht recht te hebben op de in die volzin laatstbedoelde uitkering, indien door zijn toedoen die uitkering niet wordt uitbetaald.
1 De arbeidsongeschiktheidsuitkering van degene, ten aanzien van wie artikel 6, vierde lid, artikel 7, tweede lid, of artikel 11, eerste lid, van de Liquidatiewet ongevallenwetten toepassing vindt, wordt, zo nodig in afwijking van het bepaalde in de artikelen 37, 38, 39 en 39c van de Wet, zo nodig herzien met ingang van de dag, met ingang waarvan het in aanmerking komende van de eerstgenoemde artikelen toepassing vindt.
2 Bij herziening van een arbeidsongeschiktheidsuitkering in verband met het bepaalde in het vorige lid wordt daaraan ten grondslag gelegd een dagloon ter hoogte van 6/5 maal het dagloon, dat aan de uitkering, waarop degene, ten aanzien van wie artikel 6, vierde lid, of artikel 7, tweede lid, van de Liquidatiewet ongevallenwetten toepassing vindt, op grond van het bepaalde in dat artikel recht zou hebben gehad, indien genoemd vierde lid of genoemd tweede lid niet op hem van toepassing zou zijn geweest, onderscheidenlijk dat aan de uitkering, ten aanzien waarvan artikel 11, eerste lid, van genoemde wet toepassing vindt, ingevolge die wet ten grondslag zou zijn gelegd zonder toepassing van artikel 8, vijfde lid, van die wet. Het bepaalde bij of krachtens de artikelen 17, 18, 19, 20, 23, 24 en 25 van deze wet en artikel 15 van de Wet vindt met betrekking tot het in de vorige volzin eerstbedoelde dagloon overeenkomstige toepassing. Het bepaalde in de vorige twee volzinnen vindt slechts toepassing, indien dat leidt tot een hoger dagloon dan het dagloon, dat laatstelijk aan de arbeidsongeschiktheidsuitkering ten grondslag werd gelegd.
1 Bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van degene, die uitsluitend aan artikel 13, 14 of 15 arbeidsongeschiktheidsuitkering ontleent, wordt, indien de betrokkene op en sedert de dag, met ingang waarvan hij recht op genoemde uitkering heeft, aanspraak heeft op ziekengeld krachtens de Ziektewet en dat ziekengeld binnen een maand na genoemde dag eindigt, de mate van arbeidsongeschiktheid, ter zake waarvan hij aanspraak heeft op ziekengeld, buiten aanmerking gelaten.
Aan de arbeidsongeschiktheidsuitkering van degene, ten aanzien van wie artikel 12, vierde lid, toepassing vindt, wordt met ingang van de dag, met ingang van welke dat lid toepassing vindt, ten grondslag gelegd het dagloon, dat ten grondslag zou zijn gelegd aan de arbeidsongeschiktheidsuitkering, waarop hij recht zou hebben gehad, indien artikel 12, eerste lid, op hem van toepassing zou zijn geweest, doch slechts indien laatstbedoeld dagloon hoger is dan het dagloon, dat laatstelijk aan eerstbedoelde uitkering ten grondslag werd gelegd.
1 Het bedrag van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, welke is ontleend dan wel mede is ontleend aan artikel 13, wordt, zolang de uitkering als bedoeld in artikel 16 van de Ongevallenwet 1921, artikel 37 van de Land- en Tuinbouwongevallenwet 1922, of artikel 2, eerste lid, onder a, van de Zeeongevallenwet 1919, waarop de betrokkene op de dag, voorafgaande aan die, waarop genoemde wetten werden ingetrokken, recht had, niet in verband met verandering in zijn toestand zou zijn verlaagd, indien genoemde wetten niet zouden zijn ingetrokken, niet lager gesteld dan het bedrag van laatstgenoemde uitkering, verhoogd met de bijslagen, welke daarop krachtens de wettelijke regelingen inzake het verlenen van bijslagen op de uitkeringen ingevolge eerstgenoemde wetten zijn verleend.
2 Indien op de dag, voorafgaande aan die, waarop de Ongevallenwet 1921, de Land- en Tuinbouwongevallenwet 1922 en de Zeeongevallenwet 1919 werden ingetrokken, de termijn van 312 dagen, bedoeld in artikel 16, tweede lid, onder a, in verbinding met het derde lid, van de Ongevallenwet 1921, artikel 37, derde lid, onder a, in verbinding met het bepaalde onder c en d, van de Land- en Tuinbouwongevallenwet 1922, onderscheidenlijk artikel 2, eerste lid, onder a, sub I, van de Zeeongevallenwet 1919, nog niet was verstreken, geldt met ingang van de eerste dag, liggende na die termijn, voor de toepassing van het bepaalde in het vorige lid als bedrag van de uitkering, waarop de betrokkene op de dag, voorafgaande aan die, waarop genoemde wetten werden ingetrokken, recht had, verhoogd met de bijslagen, welke daarop zijn verleend, het bedrag van de uitkering, waarop de betrokkene, ingeval genoemde wetten niet zouden zijn ingetrokken, op de eerste dag na genoemde termijn recht zou hebben gehad, verhoogd met de bijslagen, welke daarop krachtens de wettelijke regelingen inzake het verlenen van bijslagen op de uitkeringen ingevolge genoemde wetten, zo die regelingen niet waren ingetrokken, zouden zijn verleend.
3 Onder verandering in de toestand van de betrokkene als in het eerste lid bedoeld wordt aangemerkt hetgeen daaronder in artikel 75, eerste lid, van de Ongevallenwet 1921, artikel 72 van de Land- en Tuinbouwongevallenwet 1922 en artikel 6 van het Reglement der Zeeongevallenregeling als bedoeld in artikel 2 van de statuten van de Vereeniging "Zee-Risico", zoals dat Reglement luidde op de dag, voorafgaande aan die, waarop de Zeeongevallenwet 1919 werd ingetrokken, werd verstaan of mede begrepen, met dien verstande, dat onder het verwerven van nieuwe bekwaamheden ten gevolge van een opleiding mede wordt begrepen het verwerven van nieuwe bekwaamheden ten gevolge van een opleiding, welke is gegeven op de voet van het bepaalde in § 3 van hoofdstuk II van de Wet. In afwijking van het bepaalde in de vorige volzin wordt als verandering in de toestand van de betrokkene niet beschouwd de wijziging van de omstandigheden als bedoeld in artikel 17 van de Ongevallenwet 1921, artikel 38 van de Land- en Tuinbouwongevallenwet 1922 en artikel 2, eerste lid, onder c, van de Zeeongevallenwet 1919.
4 Indien de uitkering als bedoeld in het eerste lid, waarop de betrokkene op de dag, voorafgaande aan die, waarop de Ongevallenwet 1921, de Land- en Tuinbouwongevallenwet 1922 en de Zeeongevallenwet 1919 werden ingetrokken, recht had, na die dag uitsluitend in verband met de wijziging van de omstandigheden als in de laatste volzin van het vorige lid bedoeld zou zijn verlaagd ingeval genoemde wetten niet zouden zijn ingetrokken, geldt met ingang van de dag, waarop die verlaging zou zijn ingegaan, voor de toepassing van het bepaalde in het eerste lid als bedrag van de uitkering, waarop de betrokkene op de dag, voorafgaande aan die, waarop genoemde wetten werden ingetrokken, recht had, verhoogd met de bijslagen, welke daarop zijn verleend, het bedrag van de uitkering, waarop de betrokkene, ingeval genoemde wetten niet zouden zijn ingetrokken, met ingang van de dag, waarop bedoelde verlaging zou zijn ingegaan, recht zou hebben gehad, verhoogd met de bijslagen, welke daarop krachtens de wettelijke regelingen inzake het verlenen van bijslagen op uitkeringen ingevolge genoemde wetten, zo die regelingen niet waren ingetrokken, zouden zijn verleend.
Indien artikel 32 van toepassing is ten aanzien van een persoon, die recht had op meer dan één uitkering als bedoeld in artikel 16 van de Ongevallenwet 1921, artikel 37 van de Land- en Tuinbouwongevallenwet 1922 of artikel 2, eerste lid, onder a, van de Zeeongevallenwet 1919 op de dag, voorafgaande aan die, waarop genoemde wetten werden ingetrokken, geldt de garantie, vervat in artikel 32, zolang geen van die uitkeringen in verband met verandering in de toestand als in dat artikel bedoeld, zou zijn verlaagd, indien genoemde wetten niet zouden zijn ingetrokken, tot de som van die uitkeringen en de in dat artikel bedoelde bijslagen.
1 Het bedrag van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, welke is ontleend dan wel mede is ontleend aan artikel 14 of 15, onderscheidenlijk het bedrag van de arbeidsongeschiktheidsuitkering van degene, ten aanzien van wie artikel 6, vierde lid, artikel 7, tweede lid, of artikel 11, eerste lid, van de Liquidatiewet ongevallenwetten toepassing vindt, wordt, zolang de uitkering als bedoeld in artikel 4, 5, 6 of 7 van die wet, waarop de betrokkene op de dag, met ingang van welke artikel 10, eerste of tweede lid, onderscheidenlijk artikel 6, vierde lid, artikel 7, tweede lid, of artikel 11, eerste lid, van die wet toepassing vindt, recht zou hebben gehad, indien dat artikel niet van toepassing zou zijn geweest, niet in verband met verandering in zijn toestand zou zijn verlaagd, niet lager gesteld dan het bedrag van die uitkering.
2 Indien op de dag, met ingang van welke artikel 10, eerste of tweede lid, onderscheidenlijk artikel 6, vierde lid, artikel 7, tweede lid, of artikel 11, eerste lid, van de Liquidatiewet ongevallenwetten toepassing vindt, de termijn, bedoeld in artikel 32, tweede lid, nog niet is verstreken, geldt met ingang van de eerste dag, liggende na die termijn, voor de toepassing van het bepaalde in het vorige lid als bedrag van de uitkering, waarop de betrokkene op eerstgenoemde dag recht zou hebben gehad, indien artikel 10, eerste of tweede lid, onderscheidenlijk artikel 6, vierde lid, artikel 7, tweede lid, of artikel 11, eerste lid, van de Liquidatiewet ongevallenwetten niet van toepassing zou zijn geweest, het bedrag, waarop de betrokkene, indien dat artikel niet op hem van toepassing zou zijn geweest, op de eerste dag na genoemde termijn recht zou hebben gehad.
4 Indien de uitkering als bedoeld in het eerste lid, waarop de betrokkene op de dag, met ingang van welke artikel 10, eerste of tweede lid, onderscheidenlijk artikel 6, vierde lid, artikel 7, tweede lid, of artikel 11, eerste lid, van de Liquidatiewet ongevallenwetten toepassing vindt, recht zou hebben gehad, indien dat artikel niet van toepassing zou zijn geweest, na die dag uitsluitend in verband met de wijziging van de omstandigheden als in de laatste volzin van het derde lid van artikel 32 bedoeld zou zijn verlaagd, indien artikel 10, eerste of tweede lid, onderscheidenlijk artikel 6, vierde lid, artikel 7, tweede lid, of artikel 11, eerste lid, van de Liquidatiewet ongevallenwetten niet van toepassing zou zijn geweest, geldt met ingang van de dag, waarop die verlaging zou zijn ingegaan, voor de toepassing van het bepaalde in het eerste lid als bedrag van de uitkering, waarop de betrokkene op de dag, met ingang van welke artikel 10, eerste of tweede lid, onderscheidenlijk artikel 6, vierde lid, artikel 7, tweede lid, of artikel 11, eerste lid, van de Liquidatiewet ongevallenwetten toepassing vindt, recht zou hebben gehad, indien dat artikel niet van toepassing zou zijn geweest, het bedrag van de uitkering, waarop de betrokkene, indien dat artikel niet van toepassing zou zijn geweest, met ingang van de dag, waarop bedoelde verlaging zou zijn ingegaan, op grond van het bepaalde in artikel 4, 5, 6 of 7 van genoemde wet recht zou hebben gehad.
Indien artikel 34 van toepassing is ten aanzien van een persoon, die op de dag, met ingang van welke artikel 6, vierde lid, 7, tweede lid, 10, eerste of tweede lid, of 11, eerste lid, van de Liquidatiewet ongevallenwetten toepassing vindt, indien geen van laatstgenoemde artikelen ten aanzien van hem toepassing zou hebben gevonden, recht op meer dan één uitkering als bedoeld in artikel 4, 5, 6 of 7 van die wet zou hebben gehad, geldt de garantie, vervat in artikel 34, zolang geen van die uitkeringen in verband met verandering in de toestand als in dat artikel bedoeld, zou zijn verlaagd, indien geen van de artikelen 6, vierde lid, 7, tweede lid, 10, eerste of tweede lid, en 11, eerste lid, van de Liquidatiewet ongevallenwetten ten aanzien van hem toepassing zou hebben gevonden, tot de som van die uitkeringen.
1 Indien zowel artikel 32, al dan niet in verbinding met artikel 33, als artikel 34, al dan niet in verbinding met artikel 35, van toepassing zijn, gelden de garanties, vervat in die artikelen, met ingang van de dag, met ingang van welke genoemde artikelen gelijktijdig van toepassing zijn en zolang geen van de aldaar bedoelde uitkeringen in verband met verandering in de toestand als in artikel 32 onderscheidenlijk artikel 34 bedoeld zou zijn verlaagd, indien de Ongevallenwet 1921, de Land- en Tuinbouwongevallenwet 1922 of de Zeeongevallenwet 1919 niet zouden zijn ingetrokken, onderscheidenlijk indien artikel 10, eerste of tweede lid, dan wel artikel 6, vierde lid, artikel 7, tweede lid, of artikel 11, eerste lid, van de Liquidatiewet ongevallenwetten niet van toepassing zou zijn geweest, tot de som van de in artikel 32 bedoelde uitkering(en) en bijslagen en de in artikel 34 bedoelde uitkering(en).
1 Indien een persoon, ten aanzien van wie artikel 32, 33, 34, 35 of 36 van toepassing is, arbeidsongeschiktheidsuitkering ontleent of mede ontleent aan artikel 3 of 4, dan wel arbeidsongeschiktheidsuitkering aan laatstgenoemd artikel zou hebben ontleend of mede zou hebben ontleend, indien het tweede lid van dat artikel niet op hem van toepassing zou zijn geweest, wordt, indien ten aanzien van hem het bepaalde in artikel 53 van de Liquidatiewet invaliditeitswetten van toepassing is, het in artikel 32, 33, 34, 35 of 36 gegarandeerde bedrag verhoogd met 1/260 van het jaarbedrag van de invaliditeitsrente, vrije invaliditeitsrente of invaliditeitsuitkering als bedoeld in artikel 53 van laatstgenoemde wet, zolang de arbeidsongeschiktheid sedert de dag, waarop de arbeidsongeschiktheidsuitkering is ingegaan, ten minste 65% bedraagt.
2 Indien een fonds, als bedoeld in artikel 54, tweede lid, van de Liquidatiewet invaliditeitswetten, gebruik maakt van de in dat lid gegeven bevoegdheid, vindt de garantie, vervat in het vorige lid, ten aanzien van arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, toegekend aan personen als bedoeld in artikel 54, tweede lid, van de Liquidatiewet invaliditeitswetten, overeenkomstige toepassing tot 1/260 van het jaarbedrag van de in laatstgenoemd lid bedoelde invaliditeitsuitkeringen, onderscheidenlijk invaliditeitsrenten.
3 Indien ten aanzien van degene, op wie het bepaalde in het eerste of het tweede lid van toepassing is, op de dag, voorafgaande aan die, met ingang van welke de Interimwet invaliditeitsrentetrekkers werd ingetrokken, het bepaalde in artikel 52, zesde lid, van die wet toepassing vond, wordt het in de vorige leden gegarandeerde bedrag verhoogd met 1/260 van het jaarbedrag, waarop de betrokkene ingevolge laatstbedoelde bepaling aanspraak zou hebben gehad, indien de Interimwet invaliditeitsrentetrekkers niet zou zijn ingetrokken.
1 Indien het bepaalde bij artikel 6 of 7 van deze wet, dan wel het bepaalde bij of krachtens artikel 45, 46, 46a , 46b of 52 van de Wet toepassing vindt, wordt van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, toegekend aan een persoon ten aanzien van wie het bepaalde in artikel 53 van de Liquidatiewet invaliditeitswetten van toepassing is, zolang de arbeidsongeschiktheid sedert de dag, waarop de arbeidsongeschiktheidsuitkering is ingegaan, ten minste 65% bedraagt, de uitbetaling niet verder beperkt dan tot 1/260 van het jaarbedrag van de invaliditeitsrente, vrije invaliditeitsrente of invaliditeitsuitkering als bedoeld in laatstgenoemd artikel.
1 Indien het bepaalde bij of krachtens artikel 46 van de Wet toepassing vindt, wordt van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, ontleend of mede ontleend aan artikel 3, zolang de arbeidsongeschiktheid sedert de dag, waarop de arbeidsongeschiktheidsuitkering is ingegaan, ten minste 45% bedraagt en de betrokkene op en sedert die dag is opgenomen in een sociale werkvoorzieningsregeling als bedoeld in artikel 46 van de Wet, de uitbetaling niet verder beperkt dan tot 1/260 van het jaarbedrag, waarop de betrokkene laatstelijk ingevolge het bepaalde bij of krachtens artikel 23 van de Interimwet invaliditeitsrentetrekkers aan bijslag en invaliditeitsrente tezamen aanspraak had.
2 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen is bevoegd om, zolang de belangen van de betrokkene daardoor niet worden geschaad, indeling in een der in artikel 21 van de Wet genoemde invaliditeitsklassen achterwege te laten ten aanzien van degene, die arbeidsongeschiktheidsuitkering ontleent aan artikel 3 en die op en sedert de dag, waarop artikel 19 van de Wet in werking treedt, is opgenomen in een sociale werkvoorzieningsregeling als bedoeld in artikel 46 van de Wet.
1 Indien het bepaalde bij artikel 6 of 7 van deze wet, dan wel het bepaalde bij of krachtens artikel 45, 46a, 46b of 52 van de Wet toepassing vindt, wordt van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, ontleend of mede ontleend aan artikel 13, 14 of 15 van deze wet, onderscheidenlijk van de arbeidsongeschiktheidsuitkering van degene, ten aanzien van wie artikel 6, vierde lid, artikel 7, tweede lid, of artikel 11, eerste lid, van de Liquidatiewet ongevallenwetten toepassing vindt, de uitbetaling niet verder beperkt dan tot het bedrag, waarop de betrokkene krachtens het bepaalde bij artikel 32, 33, 34, 35 of 36 aanspraak zou hebben, indien het bepaalde bij artikel 6 of 7 van deze wet, dan wel het bepaalde bij artikel 45, 46a, 46b of 52 van de Wet niet van toepassing zou zijn.
1 Indien het bepaalde bij of krachtens artikel 46 van de Wet toepassing vindt, wordt van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, ontleend of mede ontleend aan artikel 13, 14 of 15 van deze wet, onderscheidenlijk van de arbeidsongeschiktheidsuitkering van degene, ten aanzien van wie artikel 6, vierde lid, artikel 7, tweede lid, of artikel 11, eerste lid, van de Liquidatiewet ongevallenwetten toepassing vindt, indien de betrokkene op en sedert de dag, met ingang van welke de arbeidsongeschiktheidsuitkering is ingegaan, is opgenomen in een sociale werkvoorzieningsregeling als bedoeld in artikel 46 van de Wet, de uitbetaling niet verder beperkt dan tot het bedrag, waarop hij krachtens het bepaalde bij artikel 32, 33, 34, 35 of 36 aanspraak zou hebben, indien het bepaalde bij artikel 46 van de Wet niet van toepassing zou zijn.
Onze Minister kan ten aanzien van het bepaalde bij de artikelen 37, 38 en 40 nadere regelen stellen. Daarbij kan tevens worden geregeld, dat personen, wier arbeidsongeschiktheidsuitkering aansluit aan een uitkering ingevolge de Invaliditeitswet of een daarmede gelijk te stellen uitkering, aan een uitkering ingevolge de Interimwet invaliditeitsrentetrekkers, ingevolge de in artikel 3, eerste lid, onder a, b, c, d, e, f of g, van de Liquidatiewet ongevallenwetten genoemde wetten, dan wel ingevolge de Liquidatiewet ongevallenwetten, indien die arbeidsongeschiktheidsuitkering of het van deze uitkering uit te betalen bedrag op een lager bedrag wordt vastgesteld dan het bedrag van de vorenbedoelde uitkering(en), waarop de arbeidsongeschiktheidsuitkering aansluit, voor een hoger bedrag aan arbeidsongeschiktheidsuitkering in aanmerking komen.