Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is een nieuwe regeling vast te stellen betreffende het vorderen van zaken door de landsoverheid;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De toepasselijkheid van deze wet wordt beperkt door de in het volkenrecht erkende uitzonderingen.
3 Wordt het voorstel van wet door de Staten-Generaal verworpen, dan wordt bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, de bepaling die ingevolge het eerste lid in werking is gesteld, onverwijld buiten werking gesteld.
4 Bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, wordt de bepaling die ingevolge het eerste lid in werking is gesteld, buiten werking gesteld, zodra de omstandigheden dit naar Ons oordeel toelaten.
5 Het besluit, bedoeld in het eerste, derde en vierde lid, wordt op de daarin te bepalen wijze bekendgemaakt. Het treedt in werking terstond na de bekendmaking.
6 Het besluit, bedoeld in het eerste, derde en vierde lid, wordt in ieder geval geplaatst in het Staatsblad.
[Red: Dit artikel is nog niet in werking getreden; ingeval buitengewone omstandigheden dit noodzakelijk maken kan bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, dit artikel in werking treden.]
Al Onze Ministers zijn bevoegd, indien dit noodzakelijk is met het oog op de behartiging van belangen van tot hun zorg behorende aangelegenheden, ten behoeve van de Staat, andere lichamen of personen het eigendomsrecht op of een recht tot gebruik van zaken te vorderen.
De bekendmaking van een beschikking waarbij een Onzer Ministers machtiging verleent namens hem vorderingsbeschikkingen te ondertekenen, geschiedt door toezending of uitreiking aan de gemachtigde dan wel door plaatsing in de Staatscourant.
2 Alvorens een beslissing omtrent vorderingen te nemen pleegt Onze Minister van Economische Zaken overleg met Onze Ministers, tot wier zorg belangen, die door de vorderingen kunnen worden geraakt, behoren, tenzij de vereiste spoed dit niet toelaat.
In vorderingsbeschikkingen kan aan daarbij aangewezen personen de verplichting worden opgelegd, om, voor zover hun dat feitelijk en rechtens mogelijk is, op de daarbij aangegeven plaats en tijd aan degene, te wiens behoeve de vordering geschiedt, de feitelijke mogelijkheid tot uitoefening van het gevorderde recht te verschaffen.
In beschikkingen tot vordering van een recht tot gebruik van een zaak wordt de inhoud van dat recht omschreven.
2 Het niet inachtnemen van het eerste lid brengt nietigheid van de beschikking mede indien op deze nietigheid binnen één maand nadat de vordering is gedaan, een beroep wordt gedaan. Zodanig beroep kan niet worden gedaan door de Staat, noch door degene, te wiens behoeve de vordering is geschied.
3 Ingeval van vordering van het eigendomsrecht op of een recht tot gebruik van tot een zelfde groep behorende zaken, die bij verscheidene personen aanwezig zijn, kunnen de bekendmaking en de mededeling overeenkomstig het eerste en tweede lid worden vervangen door een algemene bekendmaking de beschikking. De beschikking wordt dan tevens zo spoedig mogelijk in de Staatscourant geplaatst.
1 Ingeval het eigendomsrecht op een zaak is gevorderd, gaat dit op degene, te wiens behoeve de vordering is geschied, over op het tijdstip, waarop hij de feitelijke mogelijkheid tot uitoefening van dat recht verkrijgt, of, zo hij deze reeds heeft, op het voor dat geval in de vorderingsbeschikking te bepalen tijdstip.
2 De in artikel 60 der Onteigeningswet (Stb. 1851, 125) bedoelde lasten en belastingen, waarmede de zaak is bezwaard, gaan bij de eigendomsovergang over op degene, te wiens behoeve de vordering is geschied. Overigens gaat de eigendom over, vrij van alle met betrekking tot de zaak bestaande lasten en rechten, tenzij in de vorderingsbeschikking anders is bepaald.
Ingeval een recht tot gebruik van een zaak is gevorderd, ontstaat dit recht voor degene, te wiens behoeve de vordering is geschied, op het tijdstip, waarop hij de feitelijke mogelijkheid tot uitoefening van dat recht verkrijgt, of, zo hij deze reeds heeft, op het voor dat geval in de vorderingsbeschikking te bepalen tijdstip.
1 Zodra als gevolg van een vordering het eigendomsrecht is overgegaan of een recht tot gebruik is ontstaan, wordt daarvan door Onze Minister, die de vordering heeft gedaan, zo spoedig mogelijk een bewijsstuk opgemaakt.
2 Het bewijsstuk verwijst naar de vorderingsbeschikking en bevat zo nodig de gegevens vereist met betrekking tot de inschrijving van stukken in de betrokken openbare registers, voor zover deze niet in de beschikking staan. Indien de feitelijke mogelijkheid tot uitoefening van het gevorderde recht is verschaft met toepassing van artikel 10, wordt hiervan in het bewijsstuk melding gemaakt.
3 Een exemplaar van het bewijsstuk, mede ondertekend door degene, te wiens behoeve de vordering is geschied, wordt, zo mogelijk, verstrekt aan ieder dergenen, aan wie een exemplaar van de vorderingsbeschikking is verstrekt. Van bewijsstukken, die niet door Onze Minister van Economische Zaken zijn opgemaakt, wordt aan deze afschrift gezonden.
1 Ingeval een registergoed of een recht waarvan de overdracht slechts na inschrijving in openbare registers tegen derden werkt, is gevorderd, doet Onze Minister, die de vordering heeft gedaan, de vorderingsbeschikking en het krachtens artikel 13 opgemaakte bewijsstuk zo spoedig mogelijk in de betrokken openbare registers inschrijven.
1 Degene te wiens behoeve de vordering is geschied, is gehouden de eigenaar, de beperkt gerechtigde, de pachter, de huurder, de huurkoper en de beslaglegger voor zover zij schade lijden, schadeloos te stellen. Het recht op schadeloosstelling van de pand- of hypotheekhouder en van de beslaglegger wordt echter uitgeoefend overeenkomstig de hun in artikel 229 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek en de artikelen 455a en 507a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering toegekende rechten.
2 De schadeloosstelling wordt, ingeval het eigendomsrecht op een zaak is gevorderd, vastgesteld met overeenkomstige toepassing, voor zover uit deze wet niet anders voortvloeit, van de artikelen 40-45 van de Onteigeningswet en, ingeval het een roerende zaak betreft, tevens overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur daaromtrent te stellen aanvullende regelen. Zij wordt, ingeval een recht tot gebruik van een zaak is gevorderd, vastgesteld overeenkomstig bij zodanige maatregel daaromtrent te stellen regelen.
1 Het bedrag van de aan iedere rechthebbende te betalen schadeloosstelling wordt, zo mogelijk, door Onze Minister, die de vordering heeft gedaan, degene, te wiens behoeve de vordering is geschied, en de rechthebbende in onderling overleg vastgesteld.
2 Nadat overeenstemming is bereikt, wordt een bewijsstuk, waarin het overeengekomene wordt vastgelegd, opgemaakt en door degenen, die aan het overleg hebben deelgenomen, ondertekend. Van dit bewijsstuk ontvangt elk een exemplaar.
2 Indien de betrokken onroerende zaak in het rechtsgebied van meer dan één rechtbank of kantonrechter is gelegen, geschiedt de vaststelling van het bedrag van de schadeloosstelling door een dier rechtbanken of kantonrechters, ter keuze van de meest gerede partij.
1 Het bedrag van de in artikel 17 bedoelde schadeloosstelling wordt door de rechter vastgesteld op verzoek van de rechthebbende, van degene, te wiens behoeve de vordering is geschied of van Onze Minister, die de vordering heeft gedaan. Het geding wordt door de verzoeker aanhangig gemaakt bij een in drievoud ingediend verzoekschrift, waarin de namen en adressen van de overige in dit lid bedoelde partijen zijn vermeld, alsmede het bedrag van de schadeloosstelling, waarvan vaststelling wordt verlangd.
2 Indien het verzoekschrift aan de kantonrechter is gericht, bepaalt deze de dag en het uur waarop de zaak ter terechtzitting zal dienen; indien het aan de rechtbank is gericht, bepaalt de rechtbank de dag waarop de zaak ter rolle zal worden uitgeroepen. Bedoelde dag zal niet later mogen worden gesteld dan drie weken na die, waarop het verzoekschrift ter griffie is ontvangen.
3 De griffier geeft bij aangetekende brief van deze dagbepaling kennis aan de verzoeker en aan de overige partijen. Tussen de dag, waarop deze kennisgeving is verzonden en de in het tweede lid bedoelde dag moeten tenminste veertien dagen verlopen. Bij de kennisgeving aan de overige partijen wordt een afschrift van het verzoekschrift gevoegd.
1 Degene, die als gevolg van een vordering het eigendomsrecht op een zaak of een beperkt recht, waaraan een zaak is onderworpen, heeft verkregen, mag die zaak of dat recht, zo de betrokken zaak onroerend is, binnen tien en anders binnen drie jaren daarna niet vervreemden alvorens die zaak of dat recht aan degene, die deze zaak of dat recht door de vordering heeft verloren, te koop te hebben aangeboden tegen een prijs, te bepalen in onderling overleg, dan wel bij gebreke van overeenstemming door de in artikel 17 bedoelde rechter.
3 Indien bij een vorderingsbeschikking is vermeld, dat de vordering mede beoogt degene, te wiens behoeve gevorderd wordt, in de gelegenheid te stellen de zaak of het recht te vervreemden, is het eerste lid niet van toepassing.
1 Onze Minister, wie het rechtstreeks aangaat, kan een als gevolg van een vordering ontstaan recht tot gebruik van een zaak, waarvan de duur in de vorderingsbeschikking niet aan een termijn is gebonden, met een termijn van zes maanden beëindigen.
2 Hij kan een als gevolg van een vordering ontstaan recht tot gebruik van een zaak zonder inachtneming van enige termijn beëindigen, indien gebleken is, dat degene, voor wie het recht is ontstaan, en de eigenaar van de zaak daartegen geen bedenkingen hebben.
Een als gevolg van een vordering ontstaan recht tot gebruik van een zaak, dat nog bestaat bij het vervallen van de bevoegdheid, krachtens welke die vordering is gedaan, blijft bestaan tot zes maanden nadat vorenbedoelde bevoegdheid is vervallen, tenzij het eerder een einde neemt door het verstrijken van de termijn, waaraan zijn duur in de vorderingsbeschikking was gebonden of als gevolg van toepassing van artikel 20.
1 In alle gevallen, waarin een recht tot gebruik van een zaak is geëindigd, is degene, voor wie dat recht als gevolg van de vordering was ontstaan, verplicht aan de eigenaar van de zaak onverwijld de feitelijke mogelijkheid tot uitoefening van het recht te verschaffen.
1 Zolang niet een krachtens artikel 3, eerste lid, vastgesteld besluit in werking is, kan bij koninklijk besluit aan Onze Minister van Defensie de bevoegdheid worden verleend in het belang van de uitvoering van de militaire taak, ten behoeve van de Staat of van andere met de behartiging van openbare belangen belaste lichamen het eigendomsrecht op of een recht tot gebruik van een of meer bij Ons besluit aangewezen onroerende zaken te vorderen.
2 Zolang niet een krachtens artikel 3, eerste lid, vastgesteld besluit in werking is, kan bij koninklijk besluit aan Onze Minister van Binnenlandse Zaken de bevoegdheid worden verleend in het belang van de bestrijding van rampen en zware ongevallen in buitengewone omstandigheden als bedoeld in paragraaf 12 van de Wet veiligheidsregio’s, van de beperking van de onmiddellijke gevolgen daarvan, ten behoeve van de Staat of van andere met de behartiging van openbare belangen belaste lichamen het eigendomsrecht op of een recht tot gebruik van een of meer bij Ons besluit aangewezen onroerende zaken te vorderen.
4 De voordracht tot vaststelling van een besluit krachtens het eerste lid wordt Ons gedaan door Onze Minister van Defensie, tezamen met Onze Minister van Economische Zaken, en de voordracht tot vaststelling van een besluit krachtens het tweede lid wordt Ons gedaan door Onze Minister van Binnenlandse Zaken, tezamen met Onze Minister van Economische Zaken. Onze Minister van Economische Zaken pleegt, alvorens de voordracht mede te ondertekenen, overleg met Onze Ministers, tot wier zorg belangen, die door de vordering kunnen worden geraakt, behoren.
In krachtens artikel 23 vastgestelde vorderingsbeschikkingen kan aan daarbij aangewezen personen de verplichting worden opgelegd, om, voor zover hun dat feitelijk en rechtens mogelijk is, op het tijdstip, waarop het gevorderde recht op de zaak zal overgaan of ontstaan, aan degene, te wiens behoeve de vordering geschiedt, de feitelijke mogelijkheid tot uitoefening van dat recht te verschaffen.
2 Door de inschrijving van de beschikking gaat het eigendomsrecht op de zaak over op degene, te wiens behoeve de vordering is geschied. Artikel 11, tweede lid, is van toepassing.
Ingeval krachtens artikel 23 een recht tot gebruik van een onroerende zaak is gevorderd, ontstaat dit recht voor degene, te wiens behoeve de vordering is geschied, op het daarvoor in de vorderingsbeschikking te bepalen tijdstip.
[Red: Dit artikel is niet gepubliceerd.]
1 Onze Ministers, aan wie krachtens artikel 3 of 23 vorderingsbevoegdheid is verleend, kunnen van een ieder inlichtingen en inzage van zakelijke gegevens en bescheiden vorderen, voor zover zij die voor een goede uitvoering van deze wet nodig achten.
2 Een bij of krachtens deze wet opgelegde verplichting die niet voortvloeit uit de uitoefening van buitengewone bevoegdheden ten behoeve van de uitvoering van de militaire taak, vervalt eveneens van rechtswege voorzover het voldoen hieraan zou meebrengen dat niet kan worden voldaan aan een verplichting die bij of krachtens deze of een andere wet is opgelegd in het belang van de bestrijding van een ramp, een zwaar ongeval of van een verstoring van de openbare orde of van ernstige vrees voor het ontstaan daarvan.
1 Hij die opzettelijk niet voldoet aan een hem bij of krachtens artikel 6, 22 of 24 opgelegde verplichting, dan wel opzettelijk bewerkt, dat aan zodanige, een ander opgelegde verplichting niet wordt voldaan, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vierde categorie.
2 Hij aan wiens schuld te wijten is, dat aan een verplichting als in het vorige lid bedoeld niet wordt voldaan, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.
3 Hij die de krachtens artikel 29 van hem verlangde inlichtingen niet, niet volledig of niet naar waarheid verstrekt of niet inzage verleent van de zakelijke gegevens en bescheiden, waarvan krachtens dat artikel inzage is gevorderd, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.
1 Met de opsporing van de bij deze wet strafbaar gestelde feiten zijn, onverminderd artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering, belast de door Onze Minister van Veiligheid en Justitie in overeenstemming met Onze andere Ministers, wie het aangaat, daartoe aangewezen ambtenaren. Deze ambtenaren zijn tevens belast met de opsporing van feiten, strafbaar gesteld in de artikelen 179 tot en met 182 en 184 van het Wetboek van Strafrecht, voor zover deze feiten betrekking hebben op een bevel, vordering of handeling, gedaan of ondernomen door henzelf.
3 De in het eerste lid bedoelde ambtenaren zijn bevoegd bij het opsporen van de bij deze wet strafbaar gestelde feiten, met medeneming van de benodigde apparatuur, een woning binnen te treden zonder toestemming van de bewoner.
Artikel 34
[Vervallen per 01-01-1994]
Ten aanzien van op grond van de Algemene Vorderingswet 1939 en het Algemeen Vorderingsbesluit 1940 gedane vorderingen blijft het bij en krachtens de artikelen 10 en 11 van die wet onderscheidenlijk de artikelen 9, 10 en 11 van dat besluit bepaalde van toepassing, behoudens dat met overeenkomstige toepassing van artikel 17 van deze wet de rechter in de plaats treedt van de krachtens die regelingen ingestelde commissies.
1 Een recht tot gebruik van een zaak of vermogensrecht, ontstaan als gevolg van een op grond van de Algemene Vorderingswet 1939 of het Algemeen Vorderingsbesluit 1940 gedane vordering en nog bestaande bij het in werking treden van deze wet, blijft bestaan tot het tijdstip, waarop het krachtens de wettelijke regeling, op grond waarvan de vordering is gedaan, een einde zou hebben genomen, of, indien geen zodanig tijdstip is bepaald, tot zes maanden na het in werking treden van deze wet. Onze Minister, wie het rechtstreeks aangaat, kan laatstbedoelde termijn eenmaal met ten hoogste zes maanden verlengen.
Deze wet wordt aangehaald als: Vorderingswet.
Deze wet treedt in werking op een door Ons te bepalen tijdstip.
Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.