Rijkswet van 24 december 1958, houdende goedkeuring van het op 1 maart 1954 te 's-Gravenhage
ondertekende verdrag betreffende de burgerlijke rechtsvordering
Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,
enz., enz., enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het op 1 maart 1954 te 's-Gravenhage ondertekende
verdrag betreffende de burgerlijke rechtsvordering, alvorens te kunnen worden bekrachtigd,
ingevolge artikel 60, lid 2, van de Grondwet de goedkeuring van de Staten-Generaal behoeft;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State van het Koninkrijk gehoord, en met gemeen overleg
der Staten-Generaal, de bepalingen van het Statuut voor het Koninkrijk in acht genomen
zijnde, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: