Wet immunisatie militairen

Geraadpleegd op 16-10-2024.
Geldend van 01-01-1998 t/m heden

Wet van 7 augustus 1953, houdende voorzieningen met betrekking tot de immunisatie van militairen

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is wettelijke voorzieningen te treffen met betrekking tot de immunisatie van militairen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel 1

Deze wet verstaat onder:

"Onze Minister": Onze Minister van Defensie;

"Immunisatie": zowel vaccinatie en revaccinatie tegen pokken als iedere andere inenting en herinenting.

Artikel 2

Onze Minister is tot 1 januari 1984 bevoegd militairen de verplichting op te leggen zich aan vaccinatie voor de eerste maal tegen pokken te onderwerpen.

Artikel 3

  • 1 Onze Minister is bevoegd militairen de verplichting op te leggen zich, ter voorkoming van optreden of verspreiding van ziekten in de strijdkrachten, aan revaccinatie tegen pokken en aan iedere door hem nodig geoordeelde inenting en herinenting tegen andere ziekten, te onderwerpen.

  • 2 Alvorens een verplichting als bedoeld in het eerste lid, wordt opgelegd, kan Onze Minister advies vragen aan een door hem ingesteld commissie van deskundigen.

Artikel 4

De in de artikelen 2 en 3 bedoelde maatregelen vinden niet plaats dan met inachtneming van de door Onze Minister ter uitvoering van de wet gestelde regelen.

Artikel 5

  • 1 De militair, alsmede, indien de militair minderjarig is, degene die het ouderlijk gezag of de voogdij over hem uitoefent, die op gronden ontleend aan zijn of haar godsdienst, levensbeschouwing of zedelijke overtuiging gewetensbezwaren heeft tegen immunisatie, kan zich met een met redenen omkleed verzoekschrift tot het verkrijgen van vrijstelling van de aan hem of de onder zijn of haar ouderlijk gezag of voogdij staande militair opgelegde verplichting tot Onze Minister wenden.

  • 2 Onze Minister beslist op dit verzoekschrift, na advies van een door hem ingestelde commissie.

  • 3 Bij erkenning van de gewetensbezwaren door Onze Minister wordt de militair blijvend van de immunisatie vrijgesteld. Van de dag af, waarop het verzoekschrift is ingediend, tot de dag, waarop de beslissing door Onze Minister is genomen, wordt de immunisatie achterwege gelaten.

Artikel 6

  • 1 De militair, voor wie op geneeskundige gronden een bijzonder gevaar van de immunisatie is te duchten, wordt, op de wijze door Onze Minister bepaald, tijdelijk of blijvend van één of meer immunisatiemaatregelen vrijgesteld.

  • 2 De militair, die van mening is, dat zijn gezondheidstoestand daartoe aanleiding geeft, kan onder overlegging van een verklaring van een geneeskundige een verzoek om vrijstelling, als in het voorgaand lid bedoeld, indienen.

  • 3 Onze Minister kan op dit verzoekschrift slechts afwijzend beslissen in overeenstemming met het advies van een door hem ingestelde commissie van geneeskundigen.

  • 4 Vanaf de dag, waarop het verzoekschrift is ingediend, tot de dag, waarop de beslissing door Onze Minister is genomen, wordt de immunisatie achterwege gelaten.

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven ten Paleize Soestdijk, 7 Augustus 1953

JULIANA.

De Minister van Oorlog,

C. STAF.

De Minister van Marine,

C. STAF.

De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid,

J. G. SUURHOFF.

Uitgegeven de acht en twintigste Augustus 1953.

De Minister van Justitie,

L. A. DONKER.