Besluit instelling erepenning menslievend hulpbetoon

Geraadpleegd op 14-10-2024.
Geldend van 30-11-2013 t/m heden

Besluit van 2 augustus 1946, houdende nieuwe regelen betreffende de instelling van een Eerepenning voor menschlievend hulpbetoon

Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Op de voordracht van Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken van 23 Juli 1946, no. U 19203, Afdeeling Wetgeving;

Overwegende, dat de bij het Koninklijk besluit van 19 Juni 1822, no 92, ingestelde Eerepenning voor Menschlievend Hulpbetoon bijzonder geschikt is gebleken tot belooning van menschlievende daden, die het kenmerk dragen van moed, beleid en zelfopoffering, doch dat het noodzakelijk is gebleken dit besluit, met handhaving van zijn beginselen, te herzien;

Hebben goedgevonden en verstaan: Onder intrekking van het Koninklijk besluit van 19 Juni 1822, no. 92, zooals dit laatstelijk is gewijzigd bij Ons besluit van 11 Februari 1918, no. 37, te bepalen:

Artikel 1

  • 1 Aan hen, die een menschlievende daad hebben verricht, welke kenmerken draagt van moed, beleid en zelfopoffering, kan door Ons een belooning worden toegekend, bestaande in een penning.

  • 2 Deze penning heeft den naam van:

    Eerepenning voor menschlievend hulpbetoon.

Artikel 2

  • 1 Deze eerepenning bestaat uit een Koninklijke kroon, waaraan bevestigd een ovale draagpenning, metende een totale hoogte van 6 centimeter, op welks voorzijde voorkomt het beeld der Naastenliefde en de woorden: "Voor Menschlievend Hulpbetoon" en aan de keerzijde de woorden: "De Koning aan", waaronder telkens de naam van den begiftigde zal worden gesteld, een en ander overeenkomstig de bij Ons besluit van 11 April 1912, no. 4, gevoegde teekening.

  • 2 De eerepenning wordt op de linkerborst gedragen, aan een oranje-moiré lint van 3 centimeter breedte, hebbende in het midden een roode bies ter breedte van 0,7 centimeter.

  • 3 De eerepenning wordt door officieren gedragen op het lint, in welk geval dit een breedte zal hebben van 2,5 centimeter.

Artikel 3

  • 1 De erepenning wordt verleend in brons, zilver of goud.

  • 2 Aan de begiftigde wordt een oorkonde uitgereikt, waarin melding wordt gemaakt van de verrichte menslievende daad.

Artikel 4

  • 1 Het is den begiftigde vergund de eerepenning in verkleinden vorm te dragen.

  • 2 Indien alleen het lint wordt gedragen, zullen de zilveren en gouden eerepenning worden aangegeven door een zilveren of gouden kroon op het lint.

Artikel 4a

Een voordracht tot toekenning van een erepenning wordt gedaan door:

  • a Onze Minister van Defensie, indien de menslievende daad is verricht door een militair dan wel door een burgerambtenaar in dienst van het Ministerie van Defensie;

  • b Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, in andere gevallen dan bedoeld onder a.

Artikel 5

  • 1 In bijzondere gevallen, te Onzer beoordeeling, kan de Eerepenning voor menschlievend hulpbetoon tijdelijk of blijvend worden ontnomen aan hen, die zich dit eereteeken niet langer waardig toonen.

  • 2 Een voordracht tot het ontnemen van een verleende erepenning wordt gedaan door Onze Minister die het aangaat.

Artikel 6

Dit besluit treedt in werking met ingang van den tweeden dag na dien der dagteekening van het Staatsblad, waarin het is geplaatst.

Onze Minister van Binnenlandsche Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Kanselarij der Nederlandsche Orden.

Het Loo, den 2den Augustus 1946

WILHELMINA.

De Minister van Binnenlandsche Zaken,

BEEL.

Uitgegeven den dertienden Augustus 1946.

De Minister van Justitie,

J. H. VAN MAARSEVEEN.