Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, salut! doen te weten:
Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het noodzakelijk is in verband met de huidige omstandigheden gewijzigde wettelijke voorschriften vast te stellen ter bevordering van de goede hoedanigheid van waren, en regelen vast te stellen betreffende de aanduiding van waren;
Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
2 Deze wet is niet van toepassing ten aanzien van hetgeen geschiedt in de sfeer van de particuliere huishouding of van een daarmee bij algemene maatregel van bestuur gelijkgestelde andere huishouding, met dien verstande dat bij algemene maatregel van bestuur ten aanzien van technische voortbrengselen anders kan worden bepaald.
3 Deze wet is ten aanzien van het voorhanden of in voorraad hebben van een waar niet van toepassing indien aannemelijk kan worden gemaakt dat de waar niet voor aflevering en indien het een technisch voortbrengsel betreft, tevens niet voor gebruik bestemd is. Voorts is deze wet ten aanzien van het afleveren van een waar niet van toepassing indien aannemelijk kan worden gemaakt dat het afleveren geschiedt ter vernietiging van de waar of om de waar in overeenstemming te brengen met regels, bij of krachtens deze wet met betrekking tot die waar gesteld.
5 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen voorts bij of krachtens deze wet gestelde regels, bij de maatregel aangegeven, ten aanzien van waren, behorende tot een bij de maatregel aangewezen categorie, of voor bij de maatregel omschreven categorieën van gevallen geheel of gedeeltelijk buiten toepassing worden verklaard.
Artikel 1a
[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]
Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen
3 Wordt het voorstel van wet door de Staten-Generaal verworpen, dan wordt bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, de bepaling die ingevolge het eerste lid in werking is gesteld, onverwijld buiten werking gesteld.
4 Bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, wordt de bepaling die ingevolge het eerste lid in werking is gesteld, buiten werking gesteld, zodra de omstandigheden dit naar Ons oordeel toelaten.
5 Het besluit, bedoeld in het eerste, derde en vierde lid, wordt op de daarin te bepalen wijze bekendgemaakt. Het treedt in werking terstond na de bekendmaking.
6 Het besluit, bedoeld in het eerste, derde en vierde lid, wordt in ieder geval geplaatst in het Staatsblad.
Artikel 2a
[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]
Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen
Met betrekking tot waren kunnen ter uitvoering van de artikelen 1a en 4 tot en met 9, regels worden gesteld:
a. in het belang van de volksgezondheid, van de veiligheid, van de eerlijkheid in de handel of van goede voorlichting omtrent waren, en
b. indien het technische voortbrengselen betreft, tevens in het belang van de gezondheid van de mens of van de veiligheid van zaken.
1 Ten behoeve van het weren van waren
a. die bij aanwending overeenkomstig redelijkerwijze te verwachten gebruik uit het oogpunt van gezondheid of veiligheid schadelijk kunnen zijn,
b. die, indien het technische voortbrengselen betreft, een gevaar kunnen opleveren voor de gezondheid van de mens of de veiligheid van zaken, of
c. waarvan bij zodanige aanwending de voedings- of gebruikswaarde geringer is dan in redelijkheid ten minste mag worden verlangd,
kan bij algemene maatregel van bestuur worden verboden waren, behorende tot een bij de maatregel aangewezen categorie, te bereiden, te vervaardigen, te verhandelen of voor een bij het verbod aangegeven doel te verwerken of te bezigen, die niet voldoen aan de eisen, bij de maatregel gesteld met betrekking tot hun samenstelling of uitvoering of met betrekking tot hun hoedanigheid of eigenschappen.
4 Met betrekking tot eet- of drinkwaren die een wezenlijk onderdeel van het gangbare voedingspakket uitmaken, kan bij algemene maatregel van bestuur aan het eerste lid overeenkomstige toepassing worden gegeven ter bevordering van de aanwezigheid in die waren van uit het oogpunt van gezondheid belangrijke voedingsstoffen. Bij zodanige maatregel wordt tevens voorzien in een vrijstelling voor de betrokken eet- of drinkwaren waarin de desbetreffende voedingsstoffen niet of in geringere mate aanwezig zijn, onder de voorwaarde dat wordt voldaan aan bij die maatregel gestelde voorschriften met betrekking tot het bezigen van vermeldingen of voorstellingen betreffende de afwezigheid of de geringere mate van aanwezigheid van de desbetreffende voedingsstoffen.
5 In de gevallen waarin ter zake van het verwerken of bezigen van een waar een krachtens het eerste of vierde lid gesteld verbod geldt, is het tevens verboden die waar voorhanden of in voorraad te hebben. Het in de vorige volzin bepaalde geldt niet indien aannemelijk kan worden gemaakt dat de waar niet voor een met het gestelde verbod stijdige toepassing bestemd is.
6 Het ontwerp van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het vierde lid, wordt alvorens de voordracht wordt gedaan, aan beide Kamers der Staten-Generaal overgelegd. Binnen 30 dagen vanaf de dag, waarop de overlegging is geschied kan door een der Kamers of door ten minste een vijfde van het grondwettelijk aantal leden van een der Kamers de wens worden te kennen gegeven dat het in het ontwerp te regelen onderwerp bij de wet wordt geregeld. Alsdan wordt een daartoe strekkend wetsvoorstel zo spoedig mogelijk ingediend.
1 Voor de doeleinden, omschreven in artikel 4, eerste lid, onder a, b en c, en vierde lid, kan voorts bij algemene maatregel van bestuur worden verboden waren, behorende tot een bij de algemene maatregel aangewezen categorie, te bereiden, te vervaardigen, te behandelen, te bewerken, te verwerken, te verpakken, te bewaren of te vervoeren:
a. anders dan met inachtneming van daaromtrent bij de maatregel gestelde voorschriften,
1°. betrekking hebbende op de wijze waarop bedoelde handelingen worden verricht, op voorwerpen, gereedschappen of materialen die bij het verrichten van bedoelde handelingen worden gebezigd, of op de - al dan niet besloten - ruimten waarin bedoelde handelingen plaatshebben, en hetgeen in of bij die ruimten aanwezig is, of
2°. bevattende de eisen van hygiëne, geldende ten aanzien van personen die bij het verrichten van bedoelde handelingen betrokken zijn;
b. zonder vergunning, verleend door Onze Minister of door een bij de maatregel aangewezen bestuursorgaan;
c. voordat Onze Minister of een bij de maatregel aangewezen bestuursorgaan op de hoogte is gesteld van bij de maatregel aangewezen gegevens betreffende de samenstelling van de waar.
2 Voor de doeleinden, omschreven in artikel 4, eerste lid, onder a en b, kan ten aanzien van bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen technische voortbrengselen, tevens bij algemene maatregel van bestuur worden verboden die technische voortbrengselen te gebruiken, te installeren, te monteren, te herstellen, te onderhouden, na te zien of ten toon te stellen:
a. anders dan met inachtneming van daaromtrent bij algemene maatregel van bestuur gestelde voorschriften,
1°. bevattende eisen van deskundigheid, geldende ten aanzien van personen die bij het verrichten van bedoelde handelingen betrokken zijn;
2°. betrekking hebbende op het voorhanden zijn en bijhouden van documenten, zoals certificaten, logboeken of gebruiksaanwijzingen;
3°. betrekking hebbende op het stilzetten, het afsluiten, het voorzien van opschriften, het merk van afkeuring of het niet bestemd zijn voor gebruik.
b. zonder vergunning, verleend door Onze Minister of door een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bestuursorgaan.
3 Onze Minister kan in gevallen waarin bij toepassing van het eerste lid, onder b, de bevoegdheid tot verlening van vergunning is toegekend aan een ander bestuursorgaan, niet zijnde een of meer van Onze Ministers, ten aanzien van de uitoefening van die bevoegdheid regels stellen.
4 Een vergunning als bedoeld in het eerste en tweede lid, kan slechts worden geweigerd indien gegronde vrees bestaat dat de uitoefening van de werkzaamheid waarvoor zij is gevraagd, niet zal voldoen aan hetgeen met betrekking tot de onderwerpen, in het eerste lid, onder a, en het tweede lid, omschreven, voor de in de aanhef van die leden bedoelde doeleinden moet worden verlangd. Een vergunning kan onder beperkingen worden verleend. Aan een vergunning kunnen voorschriften worden verbonden, betrekking hebbende op de in de eerste volzin bedoelde onderwerpen. Voor zover zulks bij algemene maatregel van bestuur is bepaald, kan een verleende vergunning worden gewijzigd of ingetrokken.
5 Bij toepassing van het eerste lid, onder b, worden bij algemene maatregel van bestuur regels gesteld betreffende de wijze waarop de aanvrage om een vergunning dient te geschieden, en de gegevens die van de aanvrager kunnen worden verlangd.
6 In gevallen waarin toepassing is gegeven aan het eerste of het tweede lid, kan bij algemene maatregel van bestuur tevens worden verboden waren te verhandelen, met betrekking tot welke in afwijking van de bij of krachtens de voorgaande leden gestelde voorschriften is gehandeld.
Voor de doeleinden, omschreven in artikel 4, eerste lid, onder a en b, en tweede lid, kan eveneens bij algemene maatregel van bestuur worden verboden:
a. waren, behorende tot een bij de maatregel aangewezen categorie, te verhandelen of voor wat betreft technische voortbrengselen, tevens te gebruiken, die in een toestand verkeren, welke niet voldoet aan de daaromtrent bij de maatregel gestelde eisen;
b. waren, behorende tot een bij de maatregel aangewezen categorie, te bereiden, te vervaardigen of te verhandelen, die niet voldoen aan de eisen, bij de maatregel gesteld met betrekking tot hun houdbaarheid;
c. waren, behorende tot een bij de maatregel aangewezen categorie, te verhandelen of voor wat betreft technische voortbrengselen, tevens te gebruiken na het verstrijken van een bij de maatregel met het oog op hun houdbaarheid gestelde termijn;
d. waren, behorende tot een bij de maatregel aangewezen categorie, te verhandelen anders dan in een verpakking, dan wel zodanige waren te verhandelen in verpakkingen die niet voldoen aan de daaromtrent bij de maatregel gestelde eisen.
Voor de doeleinden, omschreven in artikel 4, kan bij algemene maatregel van bestuur worden verboden technische voortbrengselen, behorende tot een bij de maatregel aangewezen categorie, te verhandelen of te gebruiken, indien ten aanzien van die technische voortbrengselen bij of krachtens die maatregel voorgeschreven keurings- of beoordelingsprocedures niet in acht zijn genomen.
1 Onze Minister wijst op aanvraag een of meerdere instellingen aan, die met betrekking tot door hem te bepalen technische voortbrengselen bevoegd zijn tot het uitvoeren van de door hem aan te wijzen werkzaamheden in de voor die technische voortbrengselen voorgeschreven keurings- of beoordelingsprocedures.
Onze Minister ziet toe op de rechtmatige en doeltreffende uitvoering van het bepaalde bij of krachtens deze wet door een krachtens artikel 7a aangewezen instelling.
2 Een krachtens artikel 7a aangewezen instelling zendt Onze Minister jaarlijks een verslag betreffende de door de instelling krachtens de aanwijzing uitgevoerde werkzaamheden, de rechtmatigheid en doeltreffendheid van die werkzaamheden en de werkwijze in het afgelopen jaar. Onze Minister kan met betrekking tot dit verslag nadere regels stellen.
1 Indien naar het oordeel van Onze Minister een krachtens artikel 7a aangewezen instelling de werkzaamheden, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, niet of niet naar behoren vervult, kan Onze Minister de noodzakelijke voorzieningen treffen.
2 De voorzieningen, bedoeld in het eerste lid, worden spoedeisende gevallen uitgezonderd, niet eerder getroffen dan nadat de instelling in de gelegenheid is gesteld om binnen een door Onze Minister te stellen termijn alsnog haar werkzaamheden naar behoren uit te voeren.
2 Het verbod, bedoeld in het eerste lid, onder c, kan zich tevens uitstrekken tot het gebruik van technische voortbrengselen.
De krachtens de artikelen 1a en 4 tot en met 9 ten aanzien van waren, behorende tot een bij de maatregel aangewezen categorie, gestelde eisen of voorschriften kunnen betrekking hebben op een bij die maatregel omschreven groep van waren.
1 Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat degenen die zich bezighouden met het verhandelen van waren, behorende tot een daartoe bij de maatregel aangewezen categorie, verplicht zijn de daarbij omschreven maatregelen te treffen, strekkende ter bevordering van een goede naleving van het ten aanzien van die waren bij of krachtens deze wet bepaalde. Tot deze maatregelen kunnen behoren het onderwerpen van waren aan een onderzoek, het toetsen van waren aan de hand van een onderzoek van uit die waren genomen steekproeven, al dan niet met toepassing van een erkend bedrijfscontrole-systeem, het voeren van een administratie en het aanbrengen of het aangebracht houden van kentekens of vermeldingen ten behoeve van een doelmatig toezicht op bedoelde naleving, een en ander overeenkomstig de voorschriften, bij algemene maatregel van bestuur daaromtrent gesteld.
2 Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat het degene voor wie een krachtens het eerste lid gestelde verplichting geldt, verboden is waren te verhandelen, ten aanzien waarvan de vereiste maatregelen niet zijn genomen.
3 Bij algemene maatregel van bestuur kan voorts worden bepaald, dat het degene voor wie krachtens het eerste lid de verplichting geldt tot het toetsen van waren aan de hand van een onderzoek van een uit die waren genomen steekproef, is verboden waren met betrekking waartoe bij zodanige toetsing een ongunstig resultaat wordt verkregen, te verhandelen, dan wel te verhandelen alvorens ten aanzien van die waren de maatregelen zijn genomen die bij die algemene maatregel van bestuur zijn voorgeschreven.
4 Bij een algemene maatregel van bestuur, waarbij met toepassing van het eerste lid de verplichting is opgelegd tot het toetsen van waren met toepassing van een erkend bedrijfscontrolesysteem, worden regelen gesteld omtrent de aanvrage tot erkenning van een zodanig systeem, de hoogte van het bedrag dat voor de werkzaamheden, voortvloeiende uit de behandeling van de aanvrage, is verschuldigd, de betaling van dat bedrag, de wijze van mededeling van een besluit inzake erkenning en omtrent de weigering of intrekking van een erkenning. Bij een zodanige maatregel kan aan Onze Minister de bevoegdheid of de verplichting worden opgelegd de instantie aan te wijzen die de erkenning van een bedrijfscontrolesysteem kan verlenen en intrekken.
5 Bij een algemene maatregel van bestuur waarbij met toepassing van het eerste lid de verplichting is opgelegd tot het aanbrengen of het aangebracht houden van kentekens of vermeldingen, kan worden bepaald dat het verboden is waren die niet behoren tot de categorie waarop de kentekens of vermeldingen moeten zijn aangebracht, te verhandelen met gebruikmaking van die - of daarop gelijkende - kentekens of vermeldingen.
Bij algemene maatregel van bestuur kan worden voorgeschreven dat de eigenaar of houder van bij de maatregel aangewezen technische voortbrengselen, verplicht is aangifte te doen van elke aanleg, opbouw of plaatsing van die technische voortbrengselen bij Onze Minister dan wel bij een door Onze Minister aangewezen instelling, met inachtneming van de bij die algemene maatregel van bestuur bepaalde termijnen.
Bij algemene maatregel van bestuur kan een daartoe omschreven methode van onderzoek worden aangewezen, die bij uitsluiting beslissend is voor de vaststelling of met betrekking tot een waar, behorende tot een bij de maatregel aangewezen categorie, al dan niet is voldaan aan bij of krachtens deze wet gestelde regels, bij de maatregel aangegeven.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen voorts regels worden gesteld ter uitvoering van een met betrekking tot waren tot stand gekomen bindend besluit van de Raad van de Europese Unie, van het Europees Parlement en de Raad gezamenlijk of van de Commissie van de Europese Gemeenschappen dat betreft:
1 Ter uitvoering van een krachtens het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap met betrekking tot waren tot stand gekomen bindend besluit inzake de toelating van eet- of drinkwaren, kan Onze Minister, voor zover van toepassing in overeenstemming met Onze Ministers wie het mede aangaat, op aanvraag een instantie aanwijzen die belast zal zijn met:
Bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 1a of de artikelen 4 tot en met 13a kan worden bepaald dat Onze Minister, met betrekking tot onderwerpen die in de maatregel zijn geregeld, nadere regels kan dan wel moet stellen. Bij de maatregel kan worden bepaald dat het stellen van zodanige regels geschiedt in overeenstemming met een of meer van Onze daarbij aangewezen andere Ministers, dan wel door Onze daarbij aangewezen Ministers gezamenlijk.
1 In gevallen waarin een spoedige voorziening krachtens de artikelen 1 of 1a, dan wel krachtens de artikelen 4 tot en met 14 in het belang van de volksgezondheid of de veiligheid en indien het technische voortbrengselen betreft tevens in het belang van de gezondheid van de mens of de veiligheid van zaken, dan wel op grond van een regeling als bedoeld in artikel 13 zo dringend geboden is dat de totstandkoming van een daartoe strekkende algemene maatregel van bestuur niet kan worden afgewacht, kan Onze Minister ter zake bij ministeriële regeling voorlopig geldende regels stellen en daarbij bepalingen van op die artikelen berustende algemene maatregelen van bestuur zo nodig buiten toepassing verklaren. Onze Minister treft een ministeriële regeling als bedoeld in de eerste volzin in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken en, ingeval het betrekking heeft op producten van de landbouw of de visserij, Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. De laatste volzin geldt niet voor een besluit of een onderwerp als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c, 2o.
2 Het besluit vervalt een jaar nadat het in werking is getreden, of, indien binnen die termijn een algemene maatregel van bestuur ter vervanging van dat besluit in werking is getreden, op het tijdstip waarop de maatregel in werking treedt. De termijn kan door Onze Minister eenmaal met ten hoogste een jaar worden verlengd. Hij verlengt de termijn in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken en, ingeval het besluit betrekking heeft op producten van de landbouw of de visserij, in overeenstemming met Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, tenzij het besluit betrekking heeft op een in artikel 1, eerste lid, onder c, 2o, bedoeld onderwerp.
1 Onze Minister kan met betrekking tot waren, behorende tot een bij zijn besluit aangewezen categorie, van regels, geldende ingevolge toepassing van artikel 1a of van de artikelen 4 tot en met 15, vrijstelling verlenen.
2 Door Onze Minister kan voorts met betrekking tot waren, behorende tot een bij het desbetreffende besluit aangewezen categorie, van zodanige regels op aanvrage ontheffing worden verleend. Bij algemene maatregel van bestuur kan de bevoegdheid tot verlening van ontheffing in bij de maatregel omschreven categorieën van gevallen aan een ander bestuursorgaan worden overgedragen. Onze Minister kan ten aanzien van de uitoefening van een aldus overgedragen bevoegdheid regels stellen.
3 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld inzake het verlenen van vrijstellingen of ontheffingen als bedoeld in het eerste onderscheidenlijk tweede lid. Daarbij kan worden bepaald dat bij het indienen van een aanvrage om een ontheffing een bedrag moet worden betaald, waarvan de hoogte bij die maatregel wordt vastgesteld. Onze Minister kan regels stellen omtrent de wijze van betaling.
5 Tot de voorschriften die aan een ontheffing worden verbonden, kan een voorschrift behoren, inhoudende dat de houder van de ontheffing verplicht is bij het verhandelen van waren waarvoor de ontheffing geldt, op of bij de waar of op haar verpakking ten behoeve van degenen die haar verder verhandelen, aanwijzingen op te nemen met betrekking tot het bewaren, vervoeren of behandelen van de waar.
6 Onze Minister neemt een besluit als bedoeld in het eerste, tweede of vierde lid in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken en, ingeval het betrekking heeft op produkten van de landbouw of visserij, Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. De vorige volzin geldt niet voor een besluit of een onderwerp als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c, 2o.
1 De houder van een ontheffing als bedoeld in artikel 16, tweede lid, is verplicht bij het verhandelen van waren waarvoor de ontheffing geldt, op of bij de waar of op haar verpakking een vermelding met betrekking tot het besluit waarbij de ontheffing werd verleend, te plaatsen. Ingeval bij het verlenen van de ontheffing toepassing is gegeven aan artikel 16, vijfde lid, is hij voorts verplicht zulks bij de aldaar bedoelde aanwijzingen te vermelden.
2 Voor degenen die waren waarvoor een ontheffing is verleend als bedoeld in artikel 16, verder verhandelen, geldt met betrekking tot die waren vrijstelling van de voorschriften waarvan de ontheffing is verleend.
3 Degenen die waren waarvoor een ontheffing is verleend, verder verhandelen, zijn verplicht ervoor zorg te dragen dat op of bij zodanige waren of op haar verpakking een vermelding met betrekking tot het besluit waarbij de ontheffing werd verleend, is geplaatst. Ingeval bij het verlenen van de ontheffing toepassing is gegeven aan artikel 16, vijfde lid, zijn zij voorts verplicht de aldaar bedoelde aanwijzingen in acht te nemen.
4 Onze Minister kan regels stellen met betrekking tot de in het eerste en derde lid bedoelde vermeldingen. Hij stelt deze regels in overeenstemming met onze Ministers van Economische Zaken en van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, tenzij deze betrekking hebben op de in artikel 1, eerste lid, onder c, 2o, bedoelde onderwerpen.
Onverminderd het bij of krachtens de voorgaande artikelen bepaalde is het verboden:
a. eet- of drinkwaren te verhandelen die door hun ondeugdelijkheid de gezondheid of veiligheid van de mens in gevaar kunnen brengen;
b. eet- of drinkwaren te bereiden met gebruikmaking van grondstoffen waarvan de verwerking in de waren tot gevolg heeft dat de waren door hun ondeugdelijkheid de gezondheid of veiligheid van de mens in gevaar kunnen brengen;
c. waren, niet zijnde eet en drinkwaren, te verhandelen waarvan degene die deze waren verhandelt, weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat zij bij het gezien hun bestemming te verwachten gebruik bijzondere gevaren kunnen opleveren voor de veiligheid of gezondheid van de mens, of indien het technische voortbrengselen betreft, tevens voor de veiligheid van zaken.
d. eet- of drinkwaren te verhandelen die ongeschikt zijn voor gebruik;
e. eet- of drinkwaren, dan wel waren, behorende tot een hiertoe bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie, te verhandelen, waarvan degene die de waren verhandelt, weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat hun samenstelling, uitvoering, hoedanigheid, eigenschappen of toestand in ernstige mate minder is dan wat in redelijkheid mag worden verlangd.
2 Onverminderd het eerste lid, onder b, is het verboden technische voortbrengselen te verhandelen met gebruikmaking van vermeldingen of voorstellingen met betrekking tot de uitwerking van het technisch voortbrengsel op de veiligheid van zaken die, doordat zij onjuist zijn of een onjuiste indruk wekken, tot gevolg kunnen hebben dat die veiligheid in gevaar wordt gebracht.
4 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen vermeldingen of voorstellingen worden aangewezen, die in elk geval worden beschouwd als vermeldingen of voorstellingen, bedoeld in het eerste en tweede lid.
1 Het is een ieder verboden in de uitoefening van een beroep of bedrijf een waar aan te prijzen op een wijze waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat zij strijdig is met het ter zake van het verhandelen van die waar, met betrekking tot het daarbij bezigen van aanduidingen, vermeldingen of voorstellingen, krachtens artikel 8, onder a tot en met e, bepaalde.
3 Onverminderd het tweede lid, onder b, is het verboden in de uitoefening van een beroep of bedrijf technische voortbrengselen aan te prijzen met gebruikmaking van vermeldingen of voorstellingen met betrekking tot de uitwerking van het technisch voortbrengsel op de veiligheid van zaken, waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden, dat zij, doordat zij onjuist zijn of een onjuiste indruk wekken, tot gevolg kunnen hebben dat die veiligheid in gevaar wordt gebracht.
6 Ten behoeve van de bescherming van de gezondheid en de veiligheid van de mens, alsmede ter uitvoering van internationale verplichtingen kan bij algemene maatregel van bestuur worden verboden waren, behorende tot een bij de maatregel aangewezen categorie, met betrekking waartoe krachtens artikel 8, onder a tot en met e, voorschriften zijn gegeven, in de uitoefening van een beroep of bedrijf op een bij de maatregel aangewezen wijze aan te prijzen, anders dan met gebruikmaking van bij de maatregel aangewezen aanduidingen, vermeldingen of voorstellingen.
1 Indien waren naar het oordeel van Onze Minister gevaar opleveren voor de veiligheid of de gezondheid van de mens, of indien het technische voortbrengselen betreft, tevens gevaar opleveren voor de veiligheid van zaken, kan hij met het oog op de bescherming van die belangen degene die de waar of het voortbrengsel verhandelt of heeft verhandeld, gelasten om de houders dan wel de vermoedelijke houders van die waar onverwijld en op doeltreffende wijze op de hoogte te stellen van het gevaar.
2 Een krachtens toepassing van het vorige lid vastgestelde verordening behoeft de goedkeuring van Onze Minister. Krachtens de verordening vastgestelde nadere voorschriften en genomen besluiten behoeven eveneens zodanige goedkeuring voor zover zulks bij de betrokken algemene maatregel van bestuur is bepaald. Onze Minister neemt een besluit over de goedkeuring in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken en, ingeval de verordening betrekking heeft op produkten van de landbouw of de visserij, Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.
4 In een algemene maatregel van bestuur waarbij toepassing wordt gegeven aan het eerste lid, onder a, kan artikel 16, eerste tot en met vijfde lid, met betrekking tot nadere regels die krachtens die maatregel worden gesteld, van overeenkomstige toepassing worden verklaard, met dien verstande dat de bevoegdheid tot verlening van vrijstelling of ontheffing, als in dat artikel bedoeld, met betrekking tot zodanige regels komt te berusten bij een bestuursorgaan, daartoe bij de maatregel aangewezen.
Artikel 24
[Vervallen per 21-02-1997]
2 Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens verordeningen van een bedrijfslichaam als bedoeld in artikel 66, vierde lid, van de Wet op de bedrijfsorganisatie, als bedoeld in artikel 93 van de Wet op de Bedrijfsorganisatie, voor zover deze betrekking hebben op waren, zijn belast de ingevolge het eerste lid, onder a, door Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aangewezen ambtenaren en de ambtenaren, bedoeld in het eerste lid, onder b.
2 Onze Minister kan in overeenstemming met Onze Ministers van Economische Zaken en van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij ten aanzien van het bepaalde in artikel 5:18 van de Algemene wet bestuursrecht, voor zover van belang voor deze wet, en ten aanzien van het bepaalde in het eerste lid regels stellen.
1 De in artikel 25 bedoelde ambtenaren zijn bevoegd technische voortbrengselen te beproeven of te onderzoeken, te doen beproeven of te doen onderzoeken, dan wel schriftelijk herstelling of behandeling binnen een daarbij vast te stellen termijn te eisen, alsmede technische voortbrengselen, waarvan bij een beproeving of onderzoek blijkt, dat zij niet aan de krachtens deze wet gestelde regels voldoen, ten bewijze daarvan te voorzien van een merk van afkeuring. Door het aanbrengen van een merk van afkeuring op een technisch voortbrengsel verliest een voor dat voortbrengsel afgegeven certificaat van goedkeuring of overeenstemming of een op dat voortbrengsel aangebracht merk van goedkeuring of overeenstemming van rechtswege zijn geldigheid. Een krachtens de eerste zin gestelde eis moet worden nageleefd door degene aan wie hij is gesteld.
De in artikel 25 bedoelde ambtenaren zijn, behoudens tegenover hen aan wier gezag zij uit kracht van hun ambt zijn onderworpen, verplicht tot geheimhouding van de namen der personen door wie een klacht is ingediend of aangifte is gedaan van een overtreding van het bij of krachtens deze wet bepaalde, behoudens wanneer deze personen schriftelijk hebben verklaard tegen de mededeling van hun namen geen bedenkingen te hebben.
De in artikel 25 bedoelde ambtenaren zijn bevoegd, met medeneming van de benodigde apparatuur, een woning binnen te treden zonder toestemming van de bewoner, voor zover deze bevoegdheid strekt tot het zich begeven naar en het betreden van in de woning aanwezige bedrijfsruimten.
De in artikel 25 bedoelde ambtenaren zijn bevoegd een technisch voortbrengsel te verzegelen, indien naar hun oordeel het gebruik daarvan gevaar oplevert of indien de op grond van artikel 7 voorgeschreven keurings- of beoordelingsprocedures niet in acht zijn genomen. De verzegeling wordt opgeheven zodra de reden, waartoe de verzegeling aanleiding gaf, is opgeheven of ongegrond is gebleken.
1 Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald, dat, ingeval aan artikel 10 toepassing is gegeven of in andere bij die maatregel aangewezen categorieën van gevallen, de krachtens artikel 25 aangewezen ambtenaren volgens bij of krachtens die maatregel gestelde regels aan de hand van een onderzoek van een deel, dat als steekproef is genomen uit een bij die maatregel omschreven groep of partij waren, kunnen vaststellen of die groep of partij voldoet aan de bij die maatregel aangewezen eisen of voorschriften, gesteld krachtens de artikelen 1a en 4 tot en met 9.
2 Bij een maatregel als bedoeld in het eerste lid worden in ieder geval regels gegeven omtrent de grootte van de steekproef, de maatstaven aan de hand waarvan de uitslag van het onderzoek van de steekproef als gunstig of ongunstig voor de betrokken groep of partij wordt aangemerkt, en omtrent de mededeling van de voor de betrokken groep of partij vastgestelde uitslag van het onderzoek dat met toepassing van het krachtens het eerste lid bepaalde is verricht, aan degene die bij het nemen van de steekproef alle tot die steekproef behorende waren onder zich had, en omtrent de wijze waarop die mededeling wordt gedaan.
4 Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald, dat, ingeval met toepassing van het krachtens het eerste lid bepaalde wordt vastgesteld, dat de betrokken groep of partij waren niet aan de bij die maatregel aangewezen eisen of voorschriften, bedoeld in het eerste lid voldoet:
a. volgens bij die maatregel gestelde regels aan de betrokkene of betrokkenen de gelegenheid wordt geboden om tegenbewijs te leveren;
b. de desbetreffende groep, partij of een deel van die groep of partij niet mag worden verhandeld, dan wel niet mag worden verhandeld alvorens ten aanzien van die groep of partij of dat deel van die groep of partij de maatregelen zijn genomen die bij algemene maatregel van bestuur zijn voorgeschreven.
5 De bevoegdheid tot het opleggen van een boete vervalt indien ter zake van de overtreding op grond waarvan de boete kan worden opgelegd, tegen de overtreder een strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen, dan wel het recht tot strafvervolging is vervallen ingevolge artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht.
De ingevolge artikel 25 aangewezen ambtenaren zijn bevoegd ten dienste van het onderzoek een ieder staande te houden en te vorderen, dat hij zijn naam, voornamen, geboortedatum, geboortejaar, geboorteplaats en adres opgeeft.
Degene jegens wie een handeling is verricht waaraan hij in redelijkheid de gevolgtrekking kan verbinden dat hem wegens een overtreding een boete zal worden opgelegd, is niet verplicht ter zake daarvan enige verklaring af te leggen. Hij wordt hiervan in kennis gesteld alvorens hem mondeling om informatie wordt gevraagd.
1 Indien Onze Minister voornemens is een boete op te leggen, geeft hij de persoon, bedoeld in artikel 32a, eerste lid, daarvan kennis onder vermelding van de gronden waarop het voornemen berust.
4 Indien de persoon zijn zienswijze mondeling naar voren wil brengen en de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, draagt Onze Minister op zijn verzoek zorg voor benoeming van een tolk die hem kan bijstaan, tenzij redelijkerwijs kan worden aangenomen dat daaraan geen behoefte bestaat.
5 Op verzoek van de persoon, bedoeld in artikel 32a, eerste lid, die het rapport wegens zijn gebrekkige kennis van de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, draagt Onze Minister er zoveel mogelijk zorg voor dat de inhoud van het rapport aan die persoon wordt medegedeeld in een voor hem begrijpelijke taal.
3 Op verzoek van de persoon bedoeld in artikel 32a, eerste lid, die de beschikking wegens zijn gebrekkige kennis van de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, draagt Onze Minister er zoveel mogelijk zorg voor dat de inhoud van de beschikking aan die persoon wordt medegedeeld in een voor hem begrijpelijke taal.
De werking van een beschikking als bedoeld in artikel 32g wordt opgeschort totdat de beroepstermijn is verstreken of, indien beroep is ingesteld, op het beroep is beslist.
3 Indien niet is betaald binnen de in het eerste lid genoemde termijn, wordt degene aan wie de boete is opgelegd schriftelijk bevolen binnen twee weken alsnog het bedrag van de boete, verhoogd met de kosten van de aanmaning, te betalen.
4 Bij gebreke van betaling binnen de in het derde lid genoemde termijn, kan Onze Minister de verschuldigde boete, verhoogd met de op de aanmaning en invordering betrekking hebbende kosten, bij dwangbevel invorderen.
1 Bij regeling van Onze Minister kan de verhandeling van bepaalde eet- en drinkwaren alsmede andere roerende zaken welke naar hun aard bestemd of geschikt zijn om in de particuliere sfeer te worden gebruikt, ten aanzien waarvan gerede aanwijzingen bestaan dat zij gevaar opleveren voor de veiligheid of de gezondheid van de mens, tijdelijk worden verboden totdat het onderzoek bedoeld in artikel 5:18 van de Algemene wet bestuursrecht met betrekking tot deze waren is afgerond.
2 Bij regeling van Onze Minister kan de bereiding, de vervaardiging, de behandeling, de bewerking, de verwerking, de verpakking of het vervoer van de in het eerste lid bedoelde waren tijdelijk worden verboden, zodat deze waren het onderzoek bedoeld in artikel 5:18 van de Algemene wet bestuursrecht kunnen ondergaan.
3 Bij een in het eerste lid bedoelde algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat Onze Minister, in overeenstemming met Onze Ministers wie het mede aangaat, met het oog op de goede uitvoering van in die maatregel geregelde onderwerpen bij ministeriële regeling nadere regels vaststelt of kan vaststellen.
1 De voordracht voor een algemene maatregel van bestuur krachtens deze wet wordt Ons gedaan door Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken. Indien zodanige maatregel evenwel geheel of grotendeels regels inhoudt in het belang van de eerlijkheid in de handel of de goede voorlichting omtrent waren, wordt de voordracht Ons gedaan door Onze Minister en Onze Minister van Economische Zaken gezamenlijk. De in de eerste volzin bedoelde voordracht wordt uitsluitend gedaan door Onze Minister, indien de voordracht betrekking heeft op een in artikel 1, eerste lid, onder c, 2o, bedoeld onderwerp.
Onze Minister zendt binnen vijf jaar na inwerkingtreding van dit artikel en vervolgens telkens na vier jaar, aan de Staten-Generaal een verslag over de rechtmatigheid en de doeltreffendheid van het functioneren van de krachtens artikel 7a aangewezen instellingen.
Wij stellen vast op welk tijdstip deze wet in werking treedt. Op dat tijdstip vervalt de Warenwet (Stb. 1919, 581), zoals die wet is gewijzigd bij de wet van 29 juni 1925 (Stb. 308).
Deze wet kan worden aangehaald als: Warenwet.