Uitvoeringsbesluit ex artikel 19 Archiefwet 1918

Geraadpleegd op 12-12-2024.
Geldend van 22-05-1929 t/m heden

Besluit van 19 april 1929, tot uitvoering van het eerste lid van artikel 19 der Archiefwet 1918 (Staatsblad n°. 378), gewijzigd bij de wet van 14 Mei 1928 (Staatsblad n°. 177) en van het vierde lid van dat artikel, voor zoover dit de archieven van de voormalige wees- en momboirkamers betreft

Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Op de voordracht van Onzen Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen van 12 Februari 1929, n°. 545/3, afdeeling Kunsten en Wetenschappen;

Overwegende, dat volgens het eerste lid van artikel 19 der Archiefwet 1918 (Staatsblad n°. 378), gewijzigd bij de wet van 14 Mei 1928 (Staatsblad n°. 177), bij algemeenen maatregel van bestuur moeten worden vastgesteld de regelen, waarnaar de archieven van de voormalige wees- en momboirkamers, van gemeenten, die geen eigen archivaris en geene doelmatige archiefbewaarplaats hebben, naar de Rijksarchiefbewaarplaatsen moeten worden overgebracht;

Overwegende voorts, dat overeenkomstig het vierde lid van bovengenoemd artikel 19 de voorwaarden, waarop archieven van voormalige wees- en momboirkamers, die in de Rijksarchiefbewaarplaatsen mochten berusten, aan gemeenten in bewaring kunnen worden gegeven, door Ons moeten worden geregeld;

Den Raad van State gehoord (advies van 26 Maart 1929, n°. 32);

Gelet op het nader rapport van Onzen Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, van 15 April 1929, n°. 1592, afdeeling Kunsten en Wetenschappen;

Hebben goedgevonden en verstaan:

te bepalen als volgt:

Artikel 1

  • 1 De archieven van de voormalige wees- en momboirkamers van gemeenten, die geen eigen archivaris en geene doelmatige archiefbewaarplaats hebben, worden overgebracht naar de Rijksarchiefbewaarplaatsen in de hoofdplaatsen van de provinciën, waarin de gemeenten gelegen zijn,

  • 2 Indien eene wees- en momboirkamer hare werkzaamheid binnen het grondgebied van meer dan eene provincie uitgeoefend heeft, is de Rijksarchiefbewaarplaats in de hoofdplaats van die provincie, waarbinnen de Kamer gezeteld heeft, tot bewaring van het archief bestemd.

  • 3 Ten aanzien van de provincie Zuidholland geschiedt deze overbrenging naar de Algemeene Rijksarchiefbewaarplaats te 's-Gravenhage.

Artikel 2

De in artikel 1 genoemde archieven worden gesteld onder den Rijksarchivaris, die belast is met het beheer van de Rijksarchiefbewaarplaats, waarheen die archieven zullen zijn overgebracht.

Artikel 3

  • 1 De overbrenging van de in artikel 1 genoemde archieven geschiedt op de wijze en op het tijdstip, tusschen burgemeester en wethouders der gemeente, in wier archiefbewaarplaats zij berusten, en den Rijksarchivaris van de Rijksarchiefbewaarplaats, waarheen zij worden overgebracht, in gemeen overleg te bepalen.

  • 2 Indien het overleg tusschen het gemeentebestuur en den Rijksarchivaris niet tot eenstemmigheid leidt, beslist de Algemeene Rijksarchivaris.

Artikel 4

Van de in artikel 1 genoemde archieven, die van eene gemeentelijke archiefbewaarplaats naar eene Rijksarchiefbewaarplaats worden overgebracht, wordt door den Rijksarchivaris van die Rijksarchiefbewaarplaats een inventaris in duplo opgemaakt, die van een verklaring aangaande die overbrenging wordt voorzien. Beide exemplaren worden door het gemeentebestuur, dat die archieven heeft afgegeven, en den Rijksarchivaris onderteekend. Een exemplaar wordt in de gemeentelijke archiefbewaarplaats, het andere in de Rijksarchiefbewaarplaats bewaard.

Artikel 5

De kosten van overbrenging uit de gemeentelijke archiefbewaarplaatsen naar de Rijksarchiefbewaarplaatsen worden uit de ten behoeve van die Rijksarchiefbewaarplaatsen op de Rijksbegrooting uitgetrokken gelden geleden.

Artikel 6

Wanneer stukken, behoorende tot de archieven van wees- en momboirkamers van eene gemeente, die een eigen archivaris en eene doelmatige archiefbewaarplaats heeft, in Rijksarchiefbewaarplaatsen mochten berusten, is Onze Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen gemachtigd aan de Rijksarchivarissen op te dragen, die stukken aan de gemeente, tot het archief van welker wees- of momboirkamer zij behooren, tot wederopzeggens in bewaring te geven, onder voorwaarde, dat het gemeentebestuur zich verbinde:

  • a. de stukken in den inventaris van het archief der wees- of momboirkamer, zoo deze bestaat, te doen bijschrijven, of anders het archief der wees- of momboirkamer zoo spoedig mogelijk, en in elk geval binnen den tijd van vijf jaren, te doen inventariseeren naar een door Onzen voornoemden Minister goed te keuren plan;

  • b. in een reglement voor de gemeentelijke archiefbewaarplaats en eene instructie voor den gemeentearchivaris op die stukken toepasselijk te verklaren de voor de Rijksarchiefbewaarplaatsen geldende of nader vast te stellen bepalingen omtrent de toegankelijkheid en het gebruik van archieven;

  • c. te allen tijde aan Onzen voornoemden Mimister, den Algemeenen Rijksarchivaris en de Rijksarchivarissen in de provinciën desverlangd eenige dier stukken tijdelijk af te staan of kosteloos de ten behoeve van het Rijk verlangde afschriften te verstrekken;

  • d. aan den Algemeenen Rijksarchivaris en aan den Rijksarchivaris in de provincie, waartoe de gemeente behoort, steeds toegang tot de bewaarplaats van die stukken te verleenen.

Onze Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen is belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State en de Algemeene Rekenkamer.

Het Loo, den 19den April 1929.

WILHELMINA.

De Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen,

Waszink.

Uitgegeven den tweeden Mei 1929.

De Minister van Justitie,

J. Donner.