Tijdelijk besluit experimenten rechtspleging

[Regeling vervalt per 01-04-2038.]
Geraadpleegd op 19-06-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2024 en zichtdatum 23-05-2024.
Geldend van 01-04-2023 t/m heden

Besluit van 6 maart 2023 tot vaststelling van tijdelijke regels betreffende de opzet, inhoud en evaluatie van experimenten in de rechtspleging en het tijdstip van inwerkingtreding van Tijdelijke Experimentenwet rechtspleging (Tijdelijk besluit experimenten rechtspleging)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister voor Rechtsbescherming van 4 november 2021, directie Wetgeving en Juridische Zaken, nr. 3620704;

Gelet op de artikelen 2, tweede lid, en 8 Tijdelijke Experimentenwet rechtspleging;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 15 december 2021, nr. W16.21.0333/II);

Gezien het nader rapport van Onze Minister voor Rechtsbescherming, van 24 februari 2023, nr. 4492383;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk 1. Algemene bepaling

Artikel 1. – Definities

In dit besluit wordt verstaan onder:

Hoofdstuk 2. Opzet en inhoud

Artikel 2. – Opzet algemeen

  • 1 Voor het bepalen van het doel, het onderwerp en de inhoud van het experiment, wordt zo concreet en nauwkeurig mogelijk bepaald hoe het experiment naar verwachting bijdraagt aan de doelstelling van de wet.

  • 2 Overeenkomstig de artikelen 3 tot en met 12 wordt bepaald op welke wijze en onder welke voorwaarden wordt voldaan aan het eerste lid.

  • 4 Toegelicht wordt wat de verwachtingen zijn ten aanzien van ten minste:

    • a. het aantal zaken waarin het experiment zal worden toegepast;

    • b. eventuele neveneffecten.

  • 5 Toegelicht wordt hoe de experimentele procedure verloopt, hoe de afwijkingen van de wetten aansluiten op de onderdelen van de wetten die van toepassing blijven en wat de verschillen zijn tussen de experimentele procedure en de overeenkomstige procedure die wordt gevoerd op basis van de wetten. De verschillen worden artikelsgewijs in tabelvorm weergegeven.

Artikel 3. – Aard van het experiment

  • 1 Bepaald wordt of het experiment naar zijn aard dwingend, facultatief of vrijwillig is. Deze keuze wordt toegelicht.

  • 2 Een experiment is dwingend indien de algemene maatregel van bestuur een experimentele procedure dwingend van toepassing verklaart.

  • 3 Een experiment is facultatief indien de algemene maatregel van bestuur één of meer partijen die bij een zaak betrokken zijn, de keuze laat om gebruik te maken van een experimentele procedure. Bepaald wordt hoe een partij die gebruik wil maken van de experimentele procedure, die keuze kenbaar maakt. Komt deze keuze ook toe aan de gedaagde dan wel de verweerder, dan wordt bepaald hoe de overgang van de reguliere procedure naar de experimentele procedure en de overgang van de experimentele procedure naar de reguliere procedure verloopt.

  • 4 Een experiment is vrijwillig indien de algemene maatregel van bestuur een experimentele procedure met instemming van alle bij de procedure betrokken partijen van toepassing laat zijn. Bepaald wordt hoe partijen hun instemming kenbaar maken.

Artikel 4. – Duur

  • 1 De duur van het experiment is afhankelijk van de termijn die naar verwachting nodig is om voldoende informatie te kunnen vergaren teneinde de doeltreffendheid en de effecten van de afwijkingen van de wetten te kunnen vaststellen, maar is niet langer dan de termijn, genoemd in artikel 1, eerste lid, van de wet.

  • 2 De duur van het experiment wordt toegelicht.

Artikel 5. – Coördinatie

  • 1 Bij het vaststellen van het doel, het onderwerp en de inhoud van een experiment wordt ten minste rekening gehouden met lopende en reeds afgeronde experimenten en met eventuele andere tijdelijke procedures.

  • 2 Toegelicht wordt hoe het experiment zich verhoudt tot die lopende en reeds afgeronde experimenten en tot eventuele andere tijdelijke procedures.

Artikel 6. – Criteria voor vaststelling van de omvang van experimenten

  • 1 Bij de afbakening van het experiment, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel b, van de wet, wordt ten minste rekening gehouden met de volgende omstandigheden:

    • a. het doel van het experiment, bedoeld in artikel 2, eerste lid;

    • b. de informatie die nodig is om in de evaluatie de doeltreffendheid en de effecten van de afwijkingen van de wetten te kunnen vaststellen en welke omvang het experiment in dat verband zou moeten hebben; en

    • c. de uitvoerbaarheid en toepasbaarheid van het experiment voor rechtzoekenden, procespartijen, rechters, gerechtsambtenaren, rechtsbijstandverleners of anderen die beroepsmatig bij de experimentele procedures zullen zijn betrokken.

  • 2 Toegelicht wordt op welke wijze met de in het eerste lid opgesomde omstandigheden rekening is gehouden.

Artikel 7. – Criteria voor de vaststelling van de inhoud van experimenten

  • 1 Bij het bepalen van de regels die in afwijking van de wetten in de experimentele procedure gaan gelden, wordt ten behoeve van rechtzoekenden, procespartijen, rechters, gerechtsambtenaren, rechtsbijstandverleners of anderen die beroepsmatig bij de experimentele procedures zullen zijn betrokken, ten minste rekening gehouden met de toepasbaarheid en uitvoerbaarheid van die regels, waaronder:

    • a. de kennis en vaardigheden die nodig zijn in het kader van de naleving van die regels;

    • b. de financiële gevolgen van de toepassing van die regels;

    • c. de gevolgen van de toepassing van die regels voor de tijd die aan de zaken in het experiment moet worden besteed; en

    • d. de effecten van die regels op hun gedrag in de procedure.

  • 2 Toegelicht wordt op welke wijze met de omstandigheden, genoemd in het eerste lid, rekening is gehouden.

  • 3 Bij het bepalen van de regels die in afwijking van de wetten in de experimentele procedure gaan gelden, wordt tevens rekening gehouden met voorgenomen wijzigingen van die wetten, met het oog op de vergelijkbaarheid van de experimentele procedure met de parallelle reguliere procedure in de evaluatie van het experiment.

Artikel 8. – Criteria voor de keuze van de gerechten

  • 1 De keuze welk gerecht of welke gerechten aan het experiment deelnemen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel d, van de wet, wordt toegelicht, waarbij ten minste aandacht wordt besteed aan:

    • a. een evenwichtige verdeling van experimenten en andere tijdelijke procedures over de gerechten;

    • b. de ervaring die een gerecht heeft met eventuele andere tijdelijke procedures over hetzelfde onderwerp als het experiment; en

    • c. de aard van de zaken waarin het experiment zal worden toegepast en in hoeverre die zaken vooral voorkomen bij een bepaald gerecht.

  • 2 Indien dit in het kader van de evaluatie nodig is, wordt tevens bepaald welk gerecht bij de evaluatie van het experiment zal zijn betrokken om de experimentele procedure te kunnen vergelijken met de procedure zoals die wordt gevoerd op basis van de wetten.

Artikel 9. – Toewijzing van zaken aan experimentele procedure

  • 1 Alvorens de gerechten die aan een experiment deelnemen, een zaak die mogelijk valt binnen de afbakening van het experiment, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel b, van de wet, inhoudelijk in behandeling nemen, beoordelen zij:

    • a. bij een dwingend experiment als bedoeld in artikel 3, tweede lid, of deze zaak behandeld wordt in de experimentele procedure;

    • b. bij een facultatief of vrijwillig experiment als bedoeld in artikel 3, derde en vierde lid, of deze zaak in aanmerking komt om behandeld te worden in de experimentele procedure.

  • 2 Bepaald wordt hoe gebreken worden opgelost als een zaak niet in de van toepassing zijnde procedure aanhangig is gemaakt, met het oog op de behandeling van die zaak in de van toepassing zijnde procedure en wat de rechtsgevolgen daarvan zijn.

  • 3 Toegelicht wordt hoe het gerecht zorgdraagt voor het bepaalde in het eerste lid.

Artikel 10. – Overgangsrecht in experimenten

  • 1 Bepaald wordt vanaf welk moment een zaak in een experiment aanhangig is in de experimentele procedure.

  • 2 Bepaald wordt in hoeverre zaken die aanhangig zijn in een experimentele procedure op het moment waarop de algemene maatregel van bestuur vervalt, worden afgerond binnen die procedure.

  • 3 Bepaald kan worden dat zaken die voordat de algemene maatregel van bestuur in werking is getreden aanhangig zijn gemaakt binnen de reguliere procedure, met instemming van alle partijen kunnen worden voortgezet binnen de experimentele procedure. In dat geval wordt bepaald hoe de overgang van de reguliere procedure naar de experimentele procedure verloopt.

Artikel 11. – Tussentijdse aanpassing of beëindiging experimenten

  • 1 Indien er gedurende de uitvoering van een experiment wijzigingen worden doorgevoerd in de bepalingen in de wetten, waarvan in het experiment wordt afgeweken, en de vergelijkbaarheid tussen de experimentele procedure en de parallelle reguliere procedure daardoor wordt verstoord, wordt het experiment beëindigd, tenzij door aanpassing van het experiment de vergelijkbaarheid wordt behouden.

  • 2 Onverminderd artikel 4, eerste lid, van de wet en onverminderd het eerste lid, worden het experiment en de uitvoering daarvan gedurende de looptijd en een eventuele verlenging als bedoeld in artikel 3, tweede en derde lid, van de wet, niet gewijzigd indien dit de vergelijkbaarheid van de experimentele procedure met de parallelle reguliere procedure in de evaluatie van het experiment verstoort.

Artikel 12. – Kenbaarheid

  • 1 De gerechten die aan een experiment deelnemen en de Raad voor de rechtspraak dragen er zorg voor dat er onder relevante doelgroepen van rechtzoekenden, rechtsbijstandverleners en anderen die beroepsmatig zijn betrokken bij de experimentele procedures, brede bekendheid wordt gegeven aan de invoering, toepasselijkheid en beëindiging van een experiment en dat alle noodzakelijke informatie over het experiment in begrijpelijke taal op eenvoudige wijze voor rechtzoekenden toegankelijk is.

  • 2 De Raad voor de rechtspraak houdt een website bij met een overzicht van lopende experimentele procedures en van eventuele andere lopende tijdelijke procedures.

  • 3 Toegelicht wordt hoe het eerste lid wordt uitgevoerd.

Hoofdstuk 3. Evaluatie

Artikel 13. – Evaluatie algemeen

  • 1 In de evaluatie, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de wet wordt ten minste onderzocht of en in welke mate de afwijkingen van de wetten bijdragen aan de doelstelling van de wet en welke eventuele negatieve effecten voortvloeien uit deze afwijkingen.

  • 2 De evaluatie wordt uitgevoerd op basis van het evaluatieprotocol dat de Rechtspraak heeft opgesteld en openbaar gemaakt.

  • 3 Indien de onderzoekers naar aanleiding van hun onderzoek van mening zijn dat artikel 3, tweede lid, van de wet van toepassing is, melden zij dat uiterlijk negen maanden voor het einde van het experiment aan de Raad voor de rechtspraak. Zij onderbouwen daarbij waarom zij verwachten bij verlenging alsnog voldoende informatie te kunnen verkrijgen om de doeltreffendheid en de effecten van het experiment in de praktijk te kunnen vaststellen en met welke termijn het experiment daartoe zou moeten worden verlengd. De Raad voor de rechtspraak overlegt met Onze Minister voor Rechtsbescherming over de verlenging van het experiment.

Artikel 14. – Onderzoeksmethoden en -criteria

  • 1 Bepaald wordt met behulp van welke onderzoeksmethoden en aan de hand van welke criteria in de evaluatie ten minste wordt beoordeeld of en in welke mate de afwijkingen van de wetten tot positieve resultaten hebben geleid.

  • 2 Toegelicht wordt dat de te gebruiken onderzoeksmethoden valide en betrouwbaar zijn.

Artikel 16. – Keuze en onafhankelijkheid van onderzoekers

  • 1 De opdracht tot het uitvoeren van het evaluatieonderzoek wordt verstrekt door de Raad voor de rechtspraak, in overleg met de Minister voor Rechtsbescherming.

  • 2 Bepaald wordt welke onderzoeksinstantie of welke onderzoekers de evaluatie zullen uitvoeren. Indien een onderzoeker tussentijds het onderzoek verlaat, zijn de overgebleven onderzoekers bij uitsluiting gemachtigd om een vervanger aan te wijzen.

  • 3 De onderzoekers zijn onafhankelijk en verrichten hun onderzoek onafhankelijk.

  • 4 Toegelicht wordt hoe ervoor wordt gezorgd dat het onderzoek onafhankelijk kan worden uitgevoerd.

Artikel 17. – Rol van de gerechten

  • 1 De deelnemende en de betrokken gerechten als bedoeld in artikel 8, eerste en tweede lid, dragen er met het oog op de evaluatie zorg voor dat de onderzoekers gedurende het experiment hun onderzoek kunnen uitvoeren en daartoe toegang krijgen tot de daarvoor noodzakelijke personen, zittingen, dossiers, documenten en informatie.

  • 2 Zo nodig zijn de gerechten de onderzoekers behulpzaam bij het benaderen van procespartijen en de door hen ingeschakelde rechtshulpverleners en anderen die beroepsmatig bij de zaak waren betrokken.

  • 3 De gerechten dragen er voor zover mogelijk zorg voor dat er een nulmeting wordt uitgevoerd over de in de evaluatie te betrekken onderwerpen.

  • 4 De onderzoekers stellen in overleg met de deelnemende en de betrokken gerechten als bedoeld in artikel 8, eerste en tweede lid, uniforme protocollen op ten behoeve van de toegang, verzameling en aanlevering van de voor de evaluatie noodzakelijke informatie en nemen daarin de afspraken op die worden gemaakt ter waarborging van de rol van de gerechten, bedoeld in het eerste en tweede lid.

Artikel 18. – Rapportage

Tenzij het experiment tussentijds overeenkomstig artikel 11 wordt beëindigd, wordt uiterlijk zes maanden voor het eind van het experiment een conceptrapport aangeboden aan de Minister voor Rechtsbescherming en wordt het eindrapport van de evaluatie hem uiterlijk vier maanden voor het eind van het experiment aangeboden.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 6 maart 2023

Willem-Alexander

De Minister voor Rechtsbescherming,

F.M. Weerwind

Uitgegeven de negende maart 2023

De Minister van Justitie en Veiligheid,

D. Yeşilgöz-Zegerius

Naar boven