Beleidsregel toets passende stimulering en cumulatietoets onder het Besluit duurzame energieproductie en klimaattransitie

Geraadpleegd op 08-05-2024.
Geldend van 12-07-2022 t/m heden

Beleidsregel van de Minister voor Klimaat en Energie van 28 juni 2022, nr. WJZ/ 21315315, tot vaststelling van regels over de toets passende stimulering en de cumulatietoets in het kader van het Besluit duurzame energieproductie en klimaattransitie (Beleidsregel toets passende stimulering en cumulatietoets onder het Besluit duurzame energieproductie en klimaattransitie)

§ 1. Algemeen

Artikel 1. (begripsbepalingen)

In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

  • algemene uitvoeringsregeling: Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie en klimaattransitie;

  • categorie: bij ministeriële regeling aangewezen categorie productie-installaties op grond van artikel 2 van het Besluit stimulering duurzame energieproductie en klimaattransitie of artikel 2 van het Besluit stimulering duurzame energieproductie;

  • cumulatietoets: toets als bedoeld in artikel 3;

  • eindadvies: jaarlijks eindadvies basisbedragen SDE+ of SDE++ van het Planbureau voor de Leefomgeving of Energieonderzoek Centrum Nederland over de te hanteren subsidieparameters en de basisbedragen;

  • exploitatiebaten: baten van de exploitatie van een productie-installatie;

  • exploitatiekosten: kosten voor de exploitatie van een productie-installatie;

  • exploitatiesteun: steunmaatregelen om de exploitatiekosten van een productie-installatie geheel of gedeeltelijk te compenseren;

  • investeringssteun: steunmaatregelen om de investeringskosten van een productie-installatie geheel of gedeeltelijk te compenseren;

  • inkomsten uit vermindering van broeikasgas: opbrengsten of vermeden kosten die voor een subsidieontvanger voortvloeien uit het systeem van verhandelbare broeikasgasemissierechten, bedoeld in titel 16.2 van de Wet milieubeheer;

  • investeringskosten: kosten, inclusief bouwrente, die nodig zijn voor de realisatie van een productie-installatie;

  • milieu- en energiesteunkader: Richtsnoeren staatssteun ten behoeve van klimaat, milieubescherming en energie 2022 (PbEU 2022/C 80/01);

  • minister: Minister voor Klimaat en Energie;

  • netto contante waarde van de financieringslasten verbonden aan de investering: rentevergoeding over vreemd vermogen en kapitaalvergoeding over het geïnvesteerde eigen vermogen;

  • overstimulering: aan een subsidieontvanger toegekende steun op grond van een steunmaatregel die meer bedraagt dan is toegestaan ingevolge het milieu- en energiesteunkader;

  • sdek-subsidie: subsidie verstrekt aan een subsidieontvanger op grond van het Besluit stimulering duurzame energieproductie en klimaattransitie of het Besluit stimulering duurzame energieproductie;

  • steunmaatregel: publiekrechtelijke maatregel op grond waarvan aan een subsidieontvanger steun wordt verleend in de vorm van subsidie, fiscale voordelen of andere voordelen;

  • subsidieontvanger: subsidie-ontvanger als bedoeld in het Besluit stimulering duurzame energieproductie en klimaattransitie en het Besluit stimulering duurzame energieproductie;

  • toets passende stimulering: toets als bedoeld in artikel 2.

§ 2. Toets passende stimulering en cumulatietoets

Artikel 2. (toets passende stimulering)

  • 1 De minister toetst of sprake is van overstimulering, indien aan een subsidieontvanger sdek-subsidie wordt verstrekt voor een productie-installatie voor restwarmte, koolstofdioxide-arme warmte met een elektroboiler of een industriële warmtepomp met 3.000 vollasturen, waterstof uit elektrolyse, afvang en permanente opslag van koolstofdioxide of afvang en gebruik van koolstofdioxide dan wel hernieuwbare warmte of hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte door middel van thermische conversie van vaste of vloeibare biomassa waarvoor via verlengde levensduur opnieuw subsidie is gegeven als bedoeld in artikel 3, zevende lid, van de algemene uitvoeringsregeling.

  • 2 De minister kan toetsen of sprake is van overstimulering, indien aan een subsidieontvanger sdek-subsidie wordt verstrekt voor een andere productie-installatie dan een productie-installatie als bedoeld in het eerste lid:

    • a. waarvoor een meer dan gemiddeld risico bestaat op variatie van verschillende kosten binnen de categorie; en

    • b. waarmee binnen Nederland beperkt ervaring is opgedaan.

  • 3 Er is sprake van overstimulering bij het verstrekken van een sdek-subsidie als bedoeld in het eerste of tweede lid indien:

    (geprognosticeerde sdek-subsidie + verkoopinkomsten hernieuwbare energie of inkomsten uit vermindering van broeikasgas + eventuele andere exploitatiesteun) – (netto investering + rendement op geïnvesteerd vermogen + exploitatiesaldo) > € 0.

Artikel 3. (cumulatietoets)

  • 1 De minister toetst of sprake is van overstimulering, indien aan een subsidieontvanger sdek-subsidie wordt verstrekt voor een andere productie-installatie dan een productie-installatie als bedoeld in artikel 2, eerste of tweede lid, en aan die subsidieontvanger ook steun op grond van andere steunmaatregelen dan de sdek-subsidie wordt verstrekt.

  • 2 Er is sprake van overstimulering bij het verstrekken van een sdek-subsidie als bedoeld in het eerste lid indien:

    (geprognosticeerde sdek-subsidie + verkoopinkomsten hernieuwbare energie of inkomsten uit vermindering van broeikasgas + andere exploitatiesteun) – (netto investering + rendement op geïnvesteerd vermogen+ exploitatiesaldo) > € 0.

  • 3 In afwijking van het tweede lid is sprake van overstimulering bij het verstrekken van een sdek-subsidie voor een productie-installatie voor waterkracht, osmose, windenergie of fotovoltaïsche zonnepanelen, indien:

    (geprognosticeerde sdek-subsidie + verkoopinkomsten hernieuwbare energie + andere exploitatiesteun) – (netto investering + rendement op geïnvesteerd vermogen+ exploitatiesaldo) > € 0;

    of

    (maximale sdek-subsidie + andere exploitatiesteun) – (netto investering + rendement op geïnvesteerd vermogen) > € 0.

  • 4 Indien de uitkomsten van de berekeningen, bedoeld in het derde lid, beide hoger zijn dan € 0, bedraagt de overstimulering het hoogste bedrag van die uitkomsten.

Artikel 4. (uitzonderingen op cumulatietoets)

Artikel 3 is niet van toepassing indien:

§ 3. Elementen uit de toetsen

Artikel 5. (geprognosticeerde sdek-subsidie)

  • 1 De minister berekent de waarde van de geprognosticeerde sdek-subsidie, bedoeld in de artikelen 2, derde lid, en 3, tweede en derde lid:

    • a. indien het afgesloten productiejaren betreft volgens de formule: de netto contante waarde van de werkelijke productie in MWh of kg koolstofdioxide die per jaar voor sdek-subsidie in aanmerking komt x het basisbedrag of fasebedrag – de voor de betreffende kalenderjaren vastgestelde definitieve correcties;

    • b. indien het nog niet afgesloten productiejaren betreft volgens de formule:

      de netto contante waarde van de maximale productie in MWh of kg koolstofdioxide die per jaar voor sdek-subsidie in aanmerking komt x het basisbedrag of fasebedrag – de geprognosticeerde correcties.

  • 2 De geprognosticeerde correcties, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, worden gebaseerd op de meest recent vastgestelde correcties, waarbij voor toekomstige jaren rekening gehouden kan worden met inflatie.

Artikel 6. (verkoopinkomsten hernieuwbare energie en inkomsten uit vermindering van broeikasgas)

  • 1 De minister berekent de waarde van de verkoopinkomsten uit hernieuwbare energie of de inkomsten uit vermindering van broeikasgas, bedoeld in de artikelen 2, derde lid, en 3, tweede lid, en voor zover van toepassing bedoeld in artikel 3, derde lid:

    • a. indien het afgesloten productiejaren betreft volgens de formule:

      de netto contante waarde van de werkelijke productie in MWh of kg koolstofdioxide per jaar x de voor de betreffende kalenderjaren vastgestelde definitieve correcties;

    • b. indien het nog niet afgesloten productiejaren betreft volgens de formule:

      de netto contante waarde van de verwachte productie in MWh of kg koolstofdioxide per jaar x de geprognosticeerde correcties.

  • 2 In afwijking van het eerste lid, onderdeel a, hanteert de minister de door de subsidieontvanger opgegeven prijzen, indien de subsidieontvanger met facturen aantoont dat zijn verkoopinkomsten afwijken van de vastgestelde prijzen.

Artikel 7. (netto investering)

De netto investering, bedoeld in de artikelen 2, derde lid, en 3, tweede en derde lid, bedraagt de investeringskosten na aftrek van de investeringssteun.

Artikel 8. (investeringssteun)

  • 1 Bij de berekening van de waarde van de investeringssteun, bedoeld in artikel 7, hanteert de minister de rekenregels, bedoeld in het tweede tot en met achtste lid.

  • 2 De netto contante waarde van het genoten en nog te genieten voordeel van de willekeurige afschrijving milieubedrijfsmiddelen op grond van artikel 3.31 van de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt berekend:

    • a. in geval van een sdek-subsidie voor een periode van ten hoogste twaalf jaar volgens de formule:

      NCW Y,1 (0,917*Z*X) – ∑NCW Y,2 tm 12 (0,083*Z*X);

    • b. in geval van een sdek-subsidie voor een periode van ten hoogste vijftien jaar volgens de formule:

      NCW Y,1 (0,933*Z*X) – ∑NCW Y,2 tm 15 (0,067*Z*X);

    waarbij NCWY,1,NCWY,2 tm 12, NCWY,2 tm 15,Y, Z en X achtereenvolgens staan voor:

    NCW Y,1 = de disconteringsfactor bij discontopercentage Y in jaar 1;

    NCW Y,2 tm 12 = de som van de disconteringsfactoren bij discontopercentage Y in de jaren 2 tot en met 12;

    NCW Y,2 tm 15 = de som van de disconteringsfactoren bij discontopercentage Y in de jaren 2 tot en met 15;

    Y = het discontopercentage, bedoeld in artikel 12;

    Z = het meldingsbedrag dat in aanmerking komt voor aftrek;

    X = het maximale belastingpercentage inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting dat van toepassing is in het jaar na het jaar van ingebruikname van de productie-installatie, waarbij in 2021 voor de inkomstenbelasting wordt uitgegaan van 49,5% en voor de vennootschapsbelasting van 25%.

  • 3 De netto contante waarde van het genoten en nog te genieten voordeel van de willekeurige afschrijving milieubedrijfsmiddelen op grond van artikel 3.34 van de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt berekend:

    • a. in geval van een sdek-subsidie voor een periode van ten hoogste twaalf jaar volgens de formule:

      NCW Y,1 (0,917*Z*X) – ∑NCW Y,2 tm 12 (0,083*Z*X);

    • b. in geval van een sdek-subsidie voor een periode van ten hoogste vijftien jaar volgens de formule:

      NCW Y,1 (0,933*Z*X) – ∑NCW Y,2 tm 15 (0,067*Z*X);

    waarbij NCWY,1, NCWY,2 tm 12, NCWY,2 tm 15, Y,Z en X achtereenvolgens staan voor:

    NCW Y,1 = de disconteringsfactor bij discontopercentage Y in jaar 1;

    NCW Y,2 tm 12 = de som van de disconteringsfactoren bij discontopercentage Y in de jaren 2 tot en met 12;

    NCW Y,2 tm 15 = de som van de disconteringsfactoren bij discontopercentage Y in de jaren 2 tot en met 15;

    Y = het discontopercentage, bedoeld in artikel 12;

    Z = het meldingsbedrag dat in aanmerking komt voor aftrek;

    X = het maximale belastingpercentage inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting dat van toepassing is in het jaar na het jaar van ingebruikname van de productie-installatie, waarbij in 2021 voor de inkomstenbelasting wordt uitgegaan van 49,5% en voor de vennootschapsbelasting van 25%.

  • 4 De netto contante waarde van het genoten en nog te genieten voordeel krachtens de Uitvoeringsregeling energie-investeringsaftrek 2001 wordt berekend volgens de formule:

    NCW Y,1 (X*W*V);

    waarbij NCWY,1,Y, X, W en V achtereenvolgens staan voor:

    NCW Y,1 = de disconteringsfactor bij het discontopercentage Y in jaar 1;

    Y = het discontopercentage, bedoeld in artikel 12;

    X = het maximale belastingpercentage inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting dat van toepassing is in het jaar na het jaar van ingebruikname van de productie-installatie, waarbij in 2021 voor de inkomstenbelasting wordt uitgegaan van 49,5% en voor de vennootschapsbelasting van 25%;

    W = het meldingsbedrag dat in aanmerking komt voor aftrek;

    V = het aftrekpercentage dat van toepassing is op het moment van melding van de investering.

  • 5 De netto contante waarde van het genoten en nog te genieten voordeel van de milieu-investeringsaftrek op grond van artikel 3.42a van de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt berekend volgens de formule:

    NCW Y,1 (X * U * T);

    waarbij NCWY,1, Y, X, U en T achtereenvolgens staan voor:

    NCW Y,1 = de disconteringsfactor bij discontopercentage Y in jaar 1;

    Y = het discontopercentage, bedoeld in artikel 12;

    X = het maximale belastingpercentage inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting dat van toepassing is in het jaar na het jaar van ingebruikname van de productie-installatie, waarbij in 2021 voor de inkomstenbelasting wordt uitgegaan van 49,5% en voor de vennootschapsbelasting van 25%;

    U = het meldingsbedrag dat in aanmerking komt voor aftrek;

    T = het aftrekpercentage dat van toepassing is op het moment van melding van de soort investering.

  • 6 Indien de subsidieontvanger kan aantonen dat sprake is van een bouwtijd van de productie-installatie langer dan één jaar, kan de minister in afwijking van het tweede tot en met vijfde lid de uitkomsten van de rekenregels, bedoeld in die leden, vermenigvuldigen met de factor:

    1 / (1 + Y) (S – 12)/24 ;

    waarbij Y en S achtereenvolgens staan voor:

    Y = het discontopercentage, bedoeld in artikel 12;

    S = de bouwtijd in maanden, waarbij onder bouwtijd van de productie-installatie wordt verstaan de tijd tussen de start van de bouw van de productie-installatie en de datum van ingebruikname van de productie-installatie.

  • 8 De waarde van het genoten en nog te genieten voordeel uit overige investeringssteun bedraagt de netto contante waarde van de op grond van die maatregelen daadwerkelijk ontvangen of verrekende bedragen.

  • 9 De minister kan bij de berekeningen, bedoeld in het eerste tot en met achtste lid, andere waarden hanteren dan de waarden, bedoeld in die leden, indien de subsidieontvanger deze waarden kan aantonen met een accountantsverklaring, waarbij de fiscale voordelen worden toegerekend aan het jaar waarin ze in de belastingaangifte zijn geclaimd.

Artikel 9. (rendement op geïnvesteerd vermogen)

  • 1 De minister berekent bij het bepalen van de waarde van het rendement op geïnvesteerd vermogen, bedoeld in de artikelen 2, derde lid, en 3, tweede en derde lid, de netto contante waarde van de financieringslasten verbonden aan de investering bij een gemiddeld rendement van het geïnvesteerde vermogen, dat is opgenomen in het eindadvies voor de betreffende categorie in het betreffende jaar van de indiening van de aanvraag voor de sdek-subsidie.

  • 2 Bij de toepassing van het eerste lid wordt uitgegaan van een geïnvesteerd vermogen in de productie-installatie dat lineair afloopt over de periode van de sdek-subsidie.

  • 3 De minister kan een andere waarde van het rendement op geïnvesteerd vermogen dan de waarde, bedoeld in het eerste lid, hanteren, indien de subsidieontvanger schriftelijk aantoont dat bij de start van de financiering voor hem een andere verhouding tussen vreemd vermogen en eigen vermogen van toepassing is, waarbij als vergoeding voor inbreng van eigen vermogen de grenswaarden gelden die zijn opgenomen in het eindadvies voor de betreffende categorie in het betreffende jaar van de indiening van de aanvraag voor sdek-subsidie.

  • 4 Indien de sdek-subsidie is verleend op grond van een aanvraag die is ingediend voor 24 november 2020, berekent de minister in afwijking van het eerste, tweede en derde lid, de netto contante waarde van de financieringslasten verbonden aan de investering bij een gemiddeld rendement van het geïnvesteerde vermogen van 8%, uitgaande van een geïnvesteerd vermogen in de productie-installatie dat lineair afloopt over de periode van de sdek-subsidie.

  • 5 De minister kan een afwijkende waarde voor het gemiddelde rendement van het geïnvesteerde vermogen hanteren dan de waarde, bedoeld in het vierde lid, indien de subsidieontvanger schriftelijk aantoont dat bij de start van de financiering voor hem een andere verhouding tussen vreemd vermogen en eigen vermogen van toepassing is, waarbij als grenswaarden gelden maximaal 15% als vergoeding voor inbreng van eigen vermogen en maximaal 6% voor inbreng van het vreemd vermogen.

Artikel 10. (exploitatiesaldo)

  • 1 In geval het een productie-installatie betreft voor fotovoltaïsche zonnepanelen, zonthermie, windenergie, osmose of waterkracht, gebruikt de minister voor het berekenen van het exploitatiesaldo, bedoeld in de artikelen 2, derde lid, en 3, tweede en derde lid, de exploitatiekosten en -baten die zijn opgenomen in het eindadvies voor de betreffende categorie in het betreffende jaar van de indiening van de aanvraag voor subsidie.

  • 2 Indien de subsidieontvanger onderbouwd kan aantonen dat zijn exploitatiekosten of -baten afwijken van het eindadvies voor de betreffende categorie in het betreffende jaar van de indiening van zijn aanvraag voor sdek-subsidie, gebruikt de minister in afwijking van het eerste lid voor het berekenen van het exploitatiesaldo, een door de subsidieontvanger op verzoek van de minister aangeleverd exploitatieoverzicht van exploitatiekosten en -baten die zijn gemaakt of worden verwacht over de periode van de sdek-subsidie.

  • 3 In geval het een andere productie-installatie dan een productie-installatie als bedoeld in het eerste lid betreft, gebruikt de minister voor het berekenen van het exploitatiesaldo een exploitatieoverzicht met de exploitatiekosten en -baten die zijn gemaakt of worden verwacht over de periode van de sdek-subsidie, welk overzicht het door de producent op grond van artikel 3, derde lid, van de algemene uitvoeringsregeling aan de minister toegezonden overzicht, vergezelt.

  • 4 Het exploitatieoverzicht, bedoeld in het tweede en derde lid, bevat voor zover van toepassing:

    • a. de variabele exploitatiekosten, waaronder:

      • i. de kosten voor inkoop en aanvoer van biomassa;

      • ii. de kosten voor transport of opslag van koolstofdioxide;

      • iii. de kosten voor de inkoop van elektriciteit;

      • iv. de kosten voor afvoer van reststoffen;

      • v. de kosten voor onderhoud van de productie-installatie;

      • vi. de verzekerings-, garantie en administratiekosten voor de productie-installatie;

      • vii. de arbeidskosten voor operationeel beheer van de productie-installatie;

    • b. de vaste exploitatiekosten, waaronder:

      • i. de kosten voor aansluiting van de productie-installatie op het elektriciteitsnet;

      • ii. de onroerende-zaakbelasting voor de productie-installatie op grond van artikel 220 van de Gemeentewet;

    • c. de variabele exploitatiebaten, waaronder:

      • i. de baten van verkoop aan derden van hernieuwbare energie of de inkomsten uit vermindering van broeikasgas;

      • ii. de baten uit poortgelden;

      • iii. de baten uit verkoop van restproducten afkomstig van de productie-installatie;

      • iv. de vermeden aardgaskosten als gevolg van de exploitatie van de productie-installatie.

  • 5 Voor het aanleveren van het exploitatieoverzicht wordt gebruik gemaakt van een middel dat door de minister beschikbaar wordt gesteld.

Artikel 11. (maximale sdek-subsidie)

De minister berekent de waarde van de maximale sdek-subsidie, bedoeld in de artikel 3, derde lid:

  • a. indien het afgesloten productiejaren betreft volgens de formule:

    de netto contante waarde van de werkelijke productie in MWh of kg koolstofdioxide die per jaar voor sdek-subsidie in aanmerking komt x het basisbedrag of fasebedrag – de voor de betreffende kalenderjaren vastgestelde definitieve correcties;

  • b. indien het nog niet afgesloten productiejaren betreft volgens de formule: de netto contante waarde van de maximale productie in MWh of kg koolstofdioxide die voor sdek-subsidie in aanmerking komt x het basisbedrag of fasebedrag – basiselektricteits- of basisenergieprijs of basisbroeikasgasbedrag.

Artikel 12. (discontopercentage en datum netto contante waarde)

  • 1 De minister gebruikt het discontopercentage dat op het moment van het indienen van de aanvraag om sdek-subsidie als geldend discontopercentage is vermeld op de website van de Europese Commissie1 voor het berekenen van de netto contante waarde van:

    • a. de geprognosticeerde sdek-subsidie, bedoeld in artikel 5;

    • b. de exploitatiekosten en -baten, bedoeld in artikel 10;

    • c. de maximale sdek-subsidie, bedoeld in artikel 11;

    • d. de andere exploitatiesteun.

  • 2 Voor het berekenen van de netto contante waarde, bedoeld in de artikelen 5, eerste lid, 6, eerste lid, 8, zevende en achtste lid, en 11, wordt uitgegaan van de netto contante waarde op de datum gelegen in het midden van de periode vanaf de datum van de start van de bouw van de productie-installatie tot aan de datum van ingebruikname van de productie-installatie, uitgaande van een bouwtijd van één jaar.

§ 4. Toetsmomenten en gevolgen

Artikel 13. (begintoets)

  • 1 De minister voert één jaar na ingebruikname van de productie-installatie waar de sdek-subsidie betrekking op heeft, een toets passende stimulering of cumulatietoets uit.

  • 2 Indien uit de toets passende stimulering blijkt dat de overstimulering € 10.000 of meer bedraagt:

    • a. verlaagt de minister de sdek-subsidie die de subsidieontvanger kan ontvangen over de resterende periode van de sdek-subsidie zodanig dat geen sprake meer is van overstimulering; en

    • b. past de minister de beschikking tot verlening van de sdek-subsidie overeenkomstig aan door een korting door te voeren op het basis- of fasebedrag met ingang van het volgende kalenderjaar.

  • 3 Indien uit de cumulatietoets blijkt dat de overstimulering € 10.000 of meer bedraagt:

    • a. verlaagt de minister de sdek-subsidie die de subsidieontvanger kan ontvangen over de resterende periode van de sdek-subsidie ter compensatie van de overstimulering met ten hoogste de toekomstige waarde van het bedrag aan de steun uit andere steunmaatregelen; en

    • b. past de minister de beschikking tot verlening van de sdek-beschikking overeenkomstig aan door een korting door te voeren op het basis- of fasebedrag met ingang van het volgende kalenderjaar.

  • 4 De minister kan in afwijking van het tweede lid, onderdeel b, of het derde lid, onderdeel b, de sdek-subsidie met ingang van een ander moment aanpassen indien dit redelijkerwijs noodzakelijk is.

  • 5 Indien uit de toets passende stimulering of de cumulatietoets blijkt dat geen sprake is van overstimulering of dat de overstimulering minder dan € 10.000 bedraagt, stelt de minister de subsidieontvanger op de hoogte van de uitkomst van de toets.

Artikel 14. (aanvragen van voor 24 november 2020)

Indien de sdek-subsidie is verleend op grond van een aanvraag die is ingediend voor 24 november 2020 en uit de cumulatietoets, bedoeld in artikel 13, eerste lid, blijkt dat de overstimulering € 10.000 of meer bedraagt:

  • a. verlaagt de minister in afwijking van artikel 13,derde lid, onderdeel a, de maximale subsidiabele productie in MWh met ten hoogste de toekomstige waarde van het bedrag aan de steun uit andere steunmaatregelen; en

  • b. past de minister in afwijking van artikel 13, derde lid, onderdeel b, de beschikking tot verlening van de sdek-subsidie overeenkomstig aan door de maximale subsidiabele productie in MWh te verlagen.

Artikel 15. (hertoets)

  • 1 Indien tijdens de periode van de sdek-subsidie sprake is van wijzigingen waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat die kunnen leiden tot significante wijzigingen in de uitkomst van de toets passende stimulering of de cumulatietoets, voert de minister ambtshalve die toets uit tijdens de periode van de sdek-subsidie.

  • 2 De minister voert op verzoek van de subsidieontvanger een toets passende stimulering of cumulatietoets uit tijdens de periode van de sdek-subsidie, indien de sdek-subsidie is verlaagd op grond van artikel 13, tweede of derde lid, of artikel 14.

  • 3 Een subsidieontvanger kan een verzoek als bedoeld in het tweede lid ten hoogste drie keer indienen, tot uiterlijk het moment waarop de beschikking tot subsidievaststelling is gegeven.

Artikel 16. (gevolgen hertoets)

  • 1 Indien uit de toets passende stimulering, bedoeld in artikel 15, eerste of tweede lid, blijkt dat de overstimulering € 10.000 of meer bedraagt:

    • a. verlaagt de minister de sdek-subsidie die de subsidieontvanger kan ontvangen over de resterende periode van de sdek-subsidie zodanig dat geen sprake meer is van overstimulering; en

    • b. past de minister de beschikking tot verlening van de sdek-beschikking overeenkomstig aan door een korting door te voeren op het basis- of fasebedrag met ingang van het volgende kalenderjaar.

  • 2 Indien uit de cumulatietoets, bedoeld in artikel 15, eerste of tweede lid, blijkt dat de overstimulering € 10.000 of meer bedraagt:

    • a. verlaagt de minister de sdek-subsidie die de subsidieontvanger kan ontvangen over de resterende periode van de sdek-subsidie met ten hoogste de toekomstige waarde van het bedrag aan de steun uit andere steunmaatregelen; en

    • b. past de minister de beschikking tot verlening van de sdek-beschikking overeenkomstig aan door een korting door te voeren op het basis- of fasebedrag met ingang van het volgende kalenderjaar.

  • 3 Indien uit de toets passende stimulering of cumulatietoets, bedoeld in artikel 15, eerste of tweede lid, blijkt dat sprake is van minder overstimulering dan uit de voorgaande toets passende stimulering of cumulatietoets blijkt:

    • a. verhoogt de minister de sdek-subsidie die de subsidieontvanger kan ontvangen over de resterende periode van de sdek-subsidie; en

    • b. past de minister de beschikking tot verlening van de sdek-subsidie overeenkomstig aan door het basis- of fasebedrag met ingang van het volgende kalenderjaar te verhogen.

  • 4 Bij een verhoging als bedoeld in het derde lid bedraagt de maximale sdek-subsidie die de subsidieontvanger kan ontvangen niet meer dan opgenomen in de beschikking tot verlening van de sdek-subsidie zoals die oorspronkelijk luidde.

  • 5 De minister kan in afwijking van het eerste lid, onderdeel b, of het derde lid, onderdeel b, de subsidie met ingang van een ander moment aanpassen indien dit redelijkerwijs noodzakelijk is.

  • 6 Indien uit de toets passende stimulering of de cumulatietoets, bedoeld in artikel 15, eerste of tweede lid, blijkt dat geen sprake is van overstimulering of dat de overstimulering minder dan € 10.000 bedraagt, stelt de minister de subsidieontvanger op de hoogte van de uitkomst van de toets.

Artikel 17. (aanvragen van voor 24 november 2020)

  • 1 Indien sdek-subsidie is verleend op grond van een aanvraag die is ingediend voor 24 november 2020 en uit de cumulatietoets, bedoeld in artikel 15, eerste of tweede lid, blijkt dat de overstimulering € 10.000 of meer bedraagt:

    • a. verlaagt de minister in afwijking van artikel 16, tweede lid, onderdeel a, de maximale subsidiabele productie in MWh met ten hoogste de toekomstige waarde van het bedrag aan de steun uit andere steunmaatregelen; en

    • b. past de minister in afwijking van artikel 16, tweede lid, onderdeel b, de beschikking tot verlening van de sdek-subsidie overeenkomstig aan door de maximale subsidiabele productie in MWh te verlagen.

  • 2 Indien sdek-subsidie is verleend op grond van een aanvraag die is ingediend voor 24 november 2020 en uit de cumulatietoets, bedoeld in artikel 15, eerste of tweede lid, blijkt dat sprake is van minder overstimulering dan uit de voorgaande cumulatietoets blijkt:

  • 3 In afwijking van artikel 16, vierde lid, bedraagt bij een verhoging als bedoeld in het tweede lid de maximale subsidiabele productie in MWh niet meer dan opgenomen in de beschikking tot verlening van de sdek-subsidie zoals die oorspronkelijk luidde.

Artikel 18. (eindtoets)

  • 1 De minister voert een toets passende stimulering of cumulatietoets uit voordat hij overgaat tot vaststelling van de sdek-subsidie, indien sprake is van wijzigingen waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat die kunnen leiden tot significante wijzigingen in de uitkomst van die toets.

  • 2 Indien geen sprake is van wijzigingen als bedoeld in het eerste lid, gebruikt de minister de uitkomst van de laatst uitgevoerde toets passende stimulering of cumulatietoets bij de vaststelling van de sdek-subsidie.

  • 3 Indien uit de toets passende stimulering of cumulatietoets blijkt dat sprake is van overstimulering van € 10.000 of meer, wordt dit verschil verrekend bij de subsidievaststelling.

  • 4 Indien uit de toets passende stimulering of cumulatietoets blijkt dat sprake is van minder overstimulering dan uit de voorgaande toets passende stimulering of cumulatietoets blijkt, wordt dit verschil verrekend bij de subsidievaststelling.

Deze beleidsregel zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage, 28 juni 2022

De Minister voor Economische Zaken en Energie,

R.A.A. Jetten

  1. https://ec.europa.eu/competition-policy/state-aid/legislation/reference-discount-rates-and-recovery-interest-rates/reference-and-discount_nl ^ [1]
Naar boven