Algemene uitgangspunten
1. Afdoening overeenkomstig de richtlijn
Feitgecodeerde zaken worden door de opsporingsinstantie of het OM afgedaan overeenkomstig
de Richtlijn voor strafvordering feitgecodeerde misdrijven en overtredingen.
Om ongewenste cumulatie van sancties te voorkomen wordt per gebeurtenis aan de betrokkene/verdachte
voor ten hoogste drie overtredingen een administratieve sanctie opgelegd, een strafbeschikking
uitgevaardigd of een proces-verbaal opgemaakt.
Indien, bijvoorbeeld bij het volgen van een voertuig, meerdere overtredingen kort
na elkaar worden geconstateerd, wordt eveneens voor ten hoogste drie overtredingen
een sanctie opgelegd of een strafbeschikking uitgevaardigd. Als het wenselijk is dat
alle overtredingen worden benoemd dan moet worden afgezien van de administratiefrechtelijke
weg of het uitvaardigen van een strafbeschikking en moet het rijgedrag van de bestuurder
en de door hem gepleegde overtredingen worden vastgelegd in een proces-verbaal.
2. Uitgangspunt: Afdoening via één traject
Als geconstateerd is dat een persoon op een bepaald moment meerdere overtredingen
heeft begaan, wordt aan betrokkene/verdachte een administratieve sanctie opgelegd,
óf wordt tegen hem een strafbeschikking uitgevaardigd óf proces-verbaal opgemaakt.
Afdoening langs één traject is het uitgangspunt om verwarring van procedures te voorkomen.
Als wel de strafrechtelijke en de administratiefrechtelijke weg worden bewandeld,
moet daarvan in het proces-verbaal zo concreet mogelijk melding worden gemaakt. Van
deze mogelijkheid mag slechts in zeer uitzonderlijke gevallen gebruik worden gemaakt.
3. Artikel 5 WVW 1994
Als een proces-verbaal wordt opgemaakt ter zake van overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994) is het niet toegestaan om voor feiten die in een directe relatie staan
tot het gevaarlijke c.q. het hinderlijke gedrag op de weg ook administratieve sancties
op te leggen, of strafbeschikkingen uit te vaardigen. Deze bepaling is opgenomen om
de volgende reden. Als proces-verbaal wordt opgemaakt ter zake van overtreding van
artikel 5 WVW 1994 en daarnaast administratieve sancties worden opgelegd voor aan
dat artikel gerelateerde feiten, bestaat de kans dat de officier van justitie niet
meer kan vervolgen. Dit vloeit voort uit het in artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) opgenomen ne bis in idem-beginsel, dat bepaalt dat niemand andermaal kan worden
vervolgd voor feiten waarover te zijnen aanzien bij gewijsde van de rechter onherroepelijk
is beslist.
Als voor een gedraging een administratieve sanctie is opgelegd, mag deze gedraging
op grond van het arrest van de Hoge Raad van 23 juni 1998 (NJ 1999, 47) niet bij een vervolging wegens overtreding van artikel 5 WVW 1994 worden betrokken. Evenzeer is het volgens dit arrest zo, dat als is vervolgd wegens
overtreding van artikel 5 WVW 1994, niet nog eens een administratieve sanctie kan
worden opgelegd voor zover deze gedraging in de vervolging was betrokken. Als voorbeeld
kan worden aangegeven het feit dat een bestuurder gevaarlijk rijgedrag vertoont en
daarbij tevens een rood verkeerslicht negeert. Als hiervoor een proces-verbaal ter
zake van artikel 5 WVW 1994 wordt opgemaakt, mag voor het negeren van het rode licht
(dat is aangemerkt als een Wahv-gedraging) geen afzonderlijke aankondiging van beschikking
worden uitgereikt.
4. Technische gebreken voertuig
Als aan een voertuig technische gebreken worden geconstateerd, wordt aan de bestuurder
een sanctie opgelegd of wordt tegen hem proces-verbaal opgemaakt. Hiervan wordt slechts
afgeweken als bij de betreffende feitcode uitdrukkelijk is bepaald dat de eigenaar
of houder voor het betreffende feit verantwoordelijk is. Naast het opleggen van een
sanctie kan zo nodig op basis van artikel 48, zevende lid, WVW 1994 het verbod om met het voertuig op de weg te rijden worden aangezegd. De administratieve
afwikkeling van het aanzeggen van het verbod om op de weg te rijden dient te geschieden
volgens de binnen de politie voorgeschreven werkwijze.
5. Begrenzing strafbeschikkingsbevoegdheid opsporingsambtenaren
In artikel 3.2 van het Besluit OM-afdoening zijn de opsporingsambtenaren aangewezen aan wie strafbeschikkingsbevoegdheid op grond
van artikel 257b Sv is verleend.
In de bijlage van het Besluit OM-afdoening zijn de zaken aangewezen die voor een politiestrafbeschikking in aanmerking komen.
Opsporingsambtenaren met strafbeschikkingsbevoegdheid maken van die bevoegdheid gebruik
volgens door het OM te geven richtlijnen (artikel 257b, derde lid, Sv).
Een politiestrafbeschikking mag niet worden uitgevaardigd indien:
-
a. de opsporingsambtenaar of een van zijn naaste familieleden bij het feit of de gevolgen
daarvan betrokken is;
-
b. verschil van inzicht bestaat tussen de opsporingsambtenaar en de verdachte omtrent
de feiten en/of de strafbaarheid;
-
c. het feit schade ten gevolge heeft gehad of overigens te ernstig van aard is;
-
d. inbeslagneming plaatsvindt en er door de hulpofficier van justitie geen juridische
eindbeslissing over al het beslag is genomen;
-
e. de militaire rechter uitsluitend bevoegd is.
De hoofdofficier van justitie kan bepalen dat in bepaalde gebieden of op bepaalde
openbare wegen binnen het arrondissement of in bepaalde categorieën zaken door de
bevoegde ambtenaren geen gebruik wordt gemaakt van de strafbeschikkingsbevoegdheid
(artikel 3.5 Besluit OM-afdoening).
6. Minderjarigen
Aan een minderjarige die wordt verdacht van het plegen van een feitgecodeerd feit
kan een strafbeschikking worden uitgevaardigd.
Parallel aan hetgeen in de Wahv is vastgelegd, geldt dat ten aanzien van minderjarigen van 12 tot 16 jaar de vastgestelde
tarieven worden gehalveerd met een afronding op hele Euro’s naar boven. Voor minderjarigen
van 16 tot 18 jaar gelden in beginsel dezelfde tarieven als voor meerderjarigen.
Artikel 489, eerste lid aanhef en onder b, Sv bepaalt dat bij het uitvaardigen van een strafbeschikking van meer dan € 115, aan
de minderjarige verdachte een raadsman moet worden toegevoegd. Deze bepaling is gewijzigd
bij inwerkingtreding van de Wet OM-afdoening. Om deze reden wordt – analoog aan artikel 489 eerste lid, aanhef en onder b, Sv – door het CJIB geen politiestrafbeschikking of OM-strafbeschikking verzonden als
de geldboete meer dan € 115 bedraagt. Deze zaken worden ter beoordeling aan het OM
overgedragen.
7. Kosten inbewaringstelling of buitengebruikstelling ex. artikel 29 en 31 Wahv
Nadat de opsporingsambtenaar een voertuig in bewaring of buitengebruik heeft gesteld, wordt dit zo spoedig mogelijk aan de kentekenhouder kenbaar gemaakt. Aan hem wordt
de mogelijkheid geboden om binnen één week de sanctie(s), de administratiekosten,
de verhogingen en de kosten van inbewaringstelling of buitengebruikstelling geheel
te voldoen. Nadat deze termijn is verlopen, wordt het voertuig door de Dienst der
Domeinen bij de opsporingsinstantie opgehaald. Daarna kan nog bij deze dienst worden
betaald. De Dienst der Domeinen taxeert de in bewaring gestelde voertuigen.
Als een particuliere berger is ingeschakeld voor de inbewaringstelling of buitengebruikstelling
van een voertuig worden de door de berger in rekening gebrachte kosten vergoed. Wordt
de inbewaringstelling of buitengebruikstelling door de opsporingsinstantie zelf verricht,
worden de kosten vergoed conform de hierna in bijlage I opgenomen tarieven. Als de opsporingsinstantie heeft gehandeld conform deze aanwijzing,
kan zij kosten gemaakt voor de inbewaringstelling of buitengebruikstelling, zoals
door de particuliere berger in rekening gebracht of zoals hierna in bijlage I opgenomen,
volgens de daarvoor door het CJIB vastgestelde procedure bij het CJIB declareren.
Na het voertuig bij de politie te hebben opgehaald en getaxeerd, regelt de Dienst
der Domeinen de vernietiging of de verkoop van het voertuig.