Bij het onderzoek naar zaken behorend tot categorie I worden geen strafvorderlijke
bevoegdheden aangewend.
Het aanwenden van strafvorderlijke bevoegdheden kan slechts aan de orde zijn bij het
redelijk vermoeden dat het nadeel € 50.000,-- of meer bedraagt.
Met name bij de aanvang van een onderzoek naar een (vermoede) fraude is veelal niet
duidelijk over welke periode de frauduleuze handelingen zich hebben uitgestrekt en
daarmee wat (uiteindelijk) het bewijsbaar nadeel zal zijn.
Uitzondering 1: Strafrechtelijke dwangmiddelen zijn toegepast:
-
• vóór inwerkingtreding van deze aanwijzing. Zaken waarin, voorafgaand aan de inwerkingtreding
van deze aanwijzing, strafrechtelijke dwangmiddelen werden toegepast of waarin de
persoon reeds als verdachte is gehoord, zullen altijd bij het OM ingeleverd en in
overleg met het OM afgedaan dienen te worden;
-
• in een onderzoek naar fraude zonder (de mogelijkheid tot) schade-indicatie vooraf.
Tijdens of na afronding van een dergelijke strafrechtelijk onderzoek kan blijken dat
het (bewijsbaar) nadeel lager uitvalt dan € 50.000,-- . In dat geval blijft inzending
van het proces-verbaal en (verdere) vervolging achterwege. De opsporingsambtenaren
en het OM handelen overeenkomstig de Aanwijzing opsporingsbevoegdheden en de officier van justitie beslist of tot een strafrechtelijke vervolging moet worden
overgegaan;
-
• bij de start van een onderzoek, omdat duidelijk was dat strafrechtelijke bevoegdheden
noodzakelijk waren om tot het overtuigende bewijs te komen. Hierbij moet onder meer
worden gedacht aan het doorzoeken van een woning, inbeslagname van stukken, opnemen
van telecommunicatie, aanhouden en de inverzekeringstelling van verdachte (n). De
opsporingsambtenaar heeft dit voorafgaande aan het onderzoek afgestemd met de officier van justitie.
Uitzondering 2: Combinatie sociale zekerheidsfraude met een of meer (andersoortige) strafbare feiten.
Vanuit de gedachte dat de rechtsorde meer zal zijn geschokt indien naast sociale zekerheidsfraude
ook andere strafbare feiten zijn gepleegd, wordt de combinatie met fiscale, economische
en commune delicten meegewogen bij de beoordeling of een zaak toch strafrechtelijk
dient te worden aangepakt. Hierbij wordt gedacht aan een breed scala van fiscale,
economische en commune delicten, die de wetgever strafbaar heeft gesteld ten einde
bepaalde andere rechtsbelangen te beschermen.
Voorbeelden zijn: de delicten die betrekking hebben op steekpenningen, omkoping, faillissementsfraude,
verduistering, witwassen, onttrekking aan het beslag, bedreiging personen of ambtenaren
van de uitkerende instantie, handel in drugs, hennepteelt, aantasting van het milieu,
niet naleven ID-plicht (werken met illegalen), of uitbuiting. Ook de deelname aan
een criminele organisatie valt hieronder (dit is geen limitatieve opsomming).
Uitzondering 3: Status verdachte en/of voorbeeldfunctie.
Gevallen waarin bijvoorbeeld sprake is van status verdachte / voorbeeldfunctie zijn
situaties waarin verdachte regionaal of landelijk een maatschappelijk aansprekende
persoon is. Verder zou gedacht kunnen worden aan personen die een openbaar ambt bekleden
of hebben bekleed ((ex-)burgemeesters, (ex-)wethouders of (ex-)politieke vertegenwoordigers
- Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers/wet Appa) of aan personen die beroepsmatig invloed hebben op het handelen van derden
of op de financiële integriteit van geldstromen (rechters, advocaten, financieel adviseurs,
notarissen, bankiers, effectenhandelaars). Deze toelichting is uiteraard geen uitputtende
beschrijving.
Uitzondering 4: Herhaling van overtredingen binnen een bepaalde periode.
Wanneer een bepaalde persoon zich binnen een periode van vijf jaar voor de derde maal
heeft schuldig gemaakt aan sociale zekerheidsfraude, kan een strafrechtelijk onderzoek
ingesteld, proces-verbaal opgemaakt, en strafrechtelijk vervolgd worden. In deze gevallen
is de datum van de 1e sanctionering (datum, waarop de sanctie werd opgelegd) startpunt
voor de termijn van vijf jaren en moet(en) de gepleegde gesanctioneerde overtreding(en)
onherroepelijk zijn en zowel de overtredingen als de onherroepelijkheid daarvan aangetoond
worden in het proces-verbaal, dan wel bij het proces-verbaal zijn gevoegd, en dienen
de beide voorgaande nadeelbedragen - bij elkaar opgeteld - ten minste € 50.000,- te
bedragen.
Het gaat hier om alle vormen van herhaling van gesanctioneerde overtreding(en). Bij
de constatering van de eerste en de tweede overtreding kan een bestuurlijke maatregel
of boete zijn opgelegd of een strafrechtelijke sanctie zijn gevolgd. Deze beslissing
moet aangetoond worden in het proces-verbaal middels een afschrift van de bestuurlijke boete- en/of maatregelbeschikking of een
uittreksel uit het justitieel documentatieregister, met pleegdatum of pleegperiode. In de beoordeling dienen alle herhaalde overtredingen, die aan het uitvoeringsorgaan
uit de ‘eigen’ administratie bekend zijn te worden betrokken, alsmede de overtredingen
die voor het uitvoeringsorgaan redelijkerwijs - via gegevensuitwisseling - kenbaar
zijn.
Uitzondering 5: Nadeel lager dan € 50.000,--
Zaken met een nadeel onder de € 50.000,-- ter zake waarvan, gezien de pleeg- of benadelingsperiode
of anderszins, geen bestuurlijke boete of maatregel kan worden opgelegd, kunnen strafrechtelijk
worden afgedaan.
Het opleggen van een bestuurlijke boete is eveneens geen adequaat alternatief voor
het strafrecht indien op voorhand vaststaat dat deze boete niet - ook niet op langere
termijn -, of slechts in geringe mate, geïnd kan worden. De aanwijzingen voor een
dergelijke constatering dienen gebaseerd te zijn op een onderzoek naar de vermogenspositie(s)
en de (on)mogelijkheden van de betrokkene(n) om inkomen te verwerven, zowel in de
actuele situatie als op de langere termijn. Dit aspect moet daarom meewegen bij de
beslissing of een zaak strafrechtelijk aangepakt moet worden. Strafrechtelijke aanpak
zal voorts vooral geïndiceerd zijn bij een verdachte die zich heeft ingespannen om
verhaal onmogelijk te maken.
De grens van € 50.000,- voor strafrechtelijke afdoening geldt niet voor zaken tegen
verdachten, waartegen de uitvoeringsinstantie - om welke reden dan ook - niet bestuurlijk
kan optreden. Wanneer de betrokken uitvoeringsinstelling geen corrigerende maatregel
of boete kan opleggen voor de geconstateerde fraude, blijft strafrechtelijke vervolging
mogelijk.
Uitzondering 6: Fraude gepleegd met medewerking en/of medeweten van ambtena(a)r(en) van de uitkerende
instantie.
Dit aspect is van groot belang, omdat het gaat om een situatie waarin de integriteit
van de overheid in het geding komt of kan komen. Om te voorkomen dat te lichtvaardig
wordt geoordeeld dat er sprake van dit aspect is moet door de uitkerende instantie
onderbouwd worden op grond van welke aanwijzingen zij van mening is dat haar ambtena(a)r(en)
van de fraude op de hoogte was of waren én medewerking daaraan heeft of hebben verleend.
Tevens dient tegen de betrokken ambtena(a)r(en) of werknemer (s) sanctionerend opgetreden
te zijn of te worden.
Uitzondering 7: Fraude gepleegd in georganiseerd verband.
Wanneer de verdenking bestaat dat een groep van meer dan twee personen zich heeft
schuldig gemaakt aan het plegen van sociale zekerheidsfraude, en er ten aanzien van
het plegen van die fraude, onderlinge verbanden of afspraken lijken te bestaan.