3.1. Algemeen
[Regeling vervallen per 08-02-2012]
In paragraaf 2.2 is ingegaan op de hoedanigheden waarin publiekrechtelijke lichamen kunnen optreden.
Treden publiekrechtelijke lichamen op als ondernemer dan is in zoverre de Wet OB op hen van toepassing. In die hoedanigheid komt de aan een publiekrechtelijk lichaam
in rekening gebrachte omzetbelasting in beginsel voor aftrek in aanmerking, tenzij
sprake is van vrijgestelde handelingen. Voor een publiekrechtelijk lichaam dat optreedt
als belaste ondernemer, vormt de omzetbelasting geen kostenpost door de werking van
het aftrekrecht. Treedt een publiekrechtelijk lichaam niet op in de hoedanigheid van
ondernemer, dan is de in die hoedanigheid door het publiekrechtelijke lichaam betaalde
omzetbelasting niet aftrekbaar en dus wel een kostenpost. Het niet in aftrek kunnen
brengen van omzetbelasting kan een verstorende werking hebben op afwegingen die door
publiekrechtelijke lichamen worden gemaakt. Het gaat dan vooral om:
-
– de afweging tussen het zelf uitvoeren van taken en het uitbesteden daarvan aan private
partijen;
-
– de problematiek rond het onderling uitwisselen van personeel tussen publiekrechtelijke
lichamen;
-
– het aangaan van constructies om de lasten van de omzetbelasting te beperken.
Om die verstorende invloed van de omzetbelastingheffing zoveel mogelijk weg te nemen
is op 1 januari 2003 de Wet BCF ingevoerd. Deze wet is van toepassing op provincies, gemeenten en regionale openbare lichamen, hierna
gezamenlijk aangeduid als compensatiegerechtigde lichamen. Op grond van de Wet BCF komt voor compensatie in aanmerking de omzetbelasting die aan compensatiegerechtigde
lichamen in rekening wordt gebracht. Het moet dan gaan om handelingen die door deze
lichamen worden afgenomen in de hoedanigheid van niet-ondernemer. Hetzelfde geldt
voor de omzetbelasting die in de hoedanigheid van niet-ondernemer van deze publiekrechtelijke
lichamen wordt geheven, bijvoorbeeld in verband met invoer of de intracommunautaire
verwerving van goederen (zie artikel 3 Wet BCF en de paragrafen 2.3.2 tot en met 2.3.5 van dit besluit).
Op de hoofdregel dat de als niet-ondernemer betaalde omzetbelasting voor compensatie
in aanmerking komt, kent de Wet BCF enkele uitzonderingen. Niet voor compensatie komt in aanmerking de omzetbelasting
die verband houdt met goederen en diensten die het compensatiegerechtigde lichaam:
-
1. verstrekt, verleent of ter beschikking stelt aan een of meer individuele derden (artikel 4, eerste lid, onderdeel a, Wet BCF);
-
2. aanwendt voor handelingen, die zijn vrijgesteld van de heffing van omzetbelasting
als zij worden verricht door een ondernemer in de zin van de Wet OB (artikel 4, eerste lid, onderdeel b, Wet BCF, tot 1 januari 2007 onderdeel c (Stb 2008, 258)).
Tot 1 januari 2007 kende artikel 4 ook een uitzondering voor goederen en diensten die werden gebruikt voor personeelsvoorzieningen
(artikel 4, eerste lid, onderdeel b, Wet BCF). Dit onderdeel is in het kader van het terugdringen van de administratieve lasten
vervallen met ingang van 1 januari 2007.
Ad 1
Deze uitsluiting voorkomt dat op goederen en diensten die een compensatiegerechtigd
lichaam aanschaft maar die feitelijk door anderen dan dat lichaam worden gebruikt,
geen omzetbelasting drukt. Een paar voorbeelden zijn:
-
– de inkoop van een rolstoel door een gemeente die in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (hierna: Wmo) aan een individuele derde ter beschikking wordt gesteld.
-
– het treffen van geluidisolerende maatregelen aan woningen.
De aanleg van een geluidwal (bijvoorbeeld langs een spoorlijn) valt niet onder deze
uitzondering. De ter beschikking stelling vindt in dit laatste geval immers niet plaats
aan een individuele derde. Uiteraard is hiervoor noodzakelijk dat het compensatiegerechtigde
lichaam als afnemer kwalificeert van de desbetreffende prestatie.
-
– het in het kader van de Wmo of reïntegratietraject aanbieden van cursussen aan een geïndiceerde. Het indiceren
als zodanig is echter niet uitgezonderd. De hier bedoelde indicatiestellingen worden
door de gemeente gebruikt om vast te stellen welke hulp iemand behoeft.
-
– herstelwerkzaamheden aan woningen (al dan niet na gebruikmaking van bestuursdwang).
-
– het om niet of tegen een symbolische vergoeding ter beschikking stellen van een onroerende
zaak aan een derde. In dit geval is sprake van een bijzondere situatie omdat deze
activiteit zowel is te rangschikken onder letter a als onder onderdeel b (tot 1 januari
2007 onderdeel c). De omzetbelasting op de aankoop of de voortbrenging van de onroerende
zaak is dus niet compensabel. Ook de omzetbelasting die drukt op de onderhoudskosten
van die onroerende zaak zijn ingevolge onderdeel a niet compensabel als die kosten
voor rekening van het compensatiegerechtigde lichaam komen.
Gaat het echter om goederen of diensten die naar hun aard alleen door een compensatiegerechtigd
lichaam kunnen worden verstrekt, verleend of ter beschikking gesteld, dan is compensatie
niet uitgesloten (zie artikel 1, onderdeel a, Uitvoeringsbesluit BTW-compensatiefonds). Dat is bijvoorbeeld het geval bij de afgifte van paspoorten en uittreksels uit
het bevolkingsregister. Dat is ook zo als de gemeente een invalidenparkeerplaats creëert
op de openbare weg. Evenmin wordt compensatie uitgesloten indien een gemeente ten
behoeve van de eigenaar van een perceel grond een aftakking van het hoofdriool tot
aan de perceelgrens aanlegt of laat aanleggen. Weliswaar heeft de eigenaar als individu
baat bij de aangelegde voorziening maar de aftakking vormt een onlosmakelijk deel
van het aan de gemeente toebehorende openbare rioleringsstelsel. Dat stelsel als geheel
wordt niet ter beschikking gesteld aan één of meer individuele derden, als bedoeld
in artikel 4, eerste lid, onderdeel a, van de Wet BCF.
Ad 2
De uitsluiting van compensatie voor handelingen die zijn vrijgesteld van de heffing
van omzetbelasting als zij worden verricht door een ondernemer, heeft als reden het
voorkomen van concurrentieverstoring. De ondernemer die vrijgestelde handelingen verricht,
kan de aan hem in rekening gebrachte omzetbelasting immers niet in aftrek brengen.
Die omzetbelasting vormt voor de vrijgestelde ondernemer een kostenpost. Zou een compensatiegerechtigd
lichaam dezelfde prestatie als niet-ondernemer verrichten en de daarmee verband houdende
omzetbelasting kunnen compenseren, dan leidt dat tot concurrentieverstoring. Voorbeelden
zijn het verzorgen van openbaar onderwijs (tegenover het van omzetbelasting vrijgestelde
bijzonder onderwijs) en het om niet ter beschikking stellen van onroerende zaken aan
(rechts)personen (zie ook Ad a hiervoor).