Stcrt. 2016, 44529, datum inwerkingtreding 26-08-2016, bevat een wijziging met terugwerkende
kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 18-01-2016.
2. Bij zijn aanvraag legt hij de volgende bescheiden over:
a. een bewijs van de nationaliteit van de aanvrager alsmede, indien de definitie van
migrerende beroepsbeoefenaar als bedoeld in artikel 1, onder 2°, van de wet van toepassing
is, een door Nederland afgegeven EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen
als bedoeld in artikel 8 van richtlijn nr. 2003/109/EG van de Raad van de Europese
Unie van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen
van derde landen (PbEU L 016), of een door een andere betrokken staat dan Nederland
afgegeven zodanige EU-verblijfsvergunning en een verblijfsvergunning als bedoeld in
artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000, of, indien de definitie van migrerende beroepsbeoefenaar
als bedoeld in artikel 1, onder 3°, van de wet van toepassing is, een verblijfskaart
van een familielid van een burger van de Unie of een duurzame verblijfskaart of een
ander bewijsmiddel waaruit blijkt dat de aanvrager het verblijfsrecht of het duurzaam
verblijfsrecht heeft verkregen als bedoeld in hoofdstuk III, respectievelijk hoofdstuk
IV van richtlijn nr. 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese
Unie van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied
van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden (PbEU L 158 en L
229);
b. een kopie van de opleidingstitels: i. gewaarmerkt door het bevoegde gezag in de
betrokken staat van oorsprong of herkomst op grond waarvan de aanvrager in die betrokken
staat recht heeft op toegang tot en uitoefening van het beroep advocaat en waaruit
tevens de duur van de opleiding blijkt, of ii. die door het in een derde land bevoegde
gezag is afgegeven, gewaarmerkt door dat bevoegde gezag en een bewijsstuk, gewaarmerkt
door het bevoegde gezag in de betrokken staat van oorsprong of herkomst waaruit blijkt
dat dit bevoegde gezag de opleidingstitel heeft erkend alsmede dat de aanvrager ten
minste één jaar beroepservaring in de advocatuur heeft opgedaan op het grondgebied
van die betrokken staat en waaruit tevens de duur van de opleiding blijkt;
e. in voorkomend geval een bewijs van zijn beroepservaring of in een leven lang leren,
waarbij in ieder geval inzicht wordt verschaft in de duur van deze beroepservaring
of in een leven lang leren en de onderdelen en inhoud waaruit de beroepswerkzaamheden
hebben bestaan dan wel inzicht wordt verschaft in de verworven competenties;