Suppletieregeling filminvesteringen Nederland

[Regeling materieel uitgewerkt per 01-01-2013.]
Geraadpleegd op 30-04-2024.
Geldend van 26-03-2009 t/m 31-12-2009

Subsidieregeling van de Stichting Nederlands Fonds voor de Film

Gelet op de Wet op het specifiek cultuurbeleid,

Het Nederlands Fonds voor de Film publiceert:

de Suppletieregeling Filminvesteringen Nederland in opdracht van het Ministerie van OCW.

§ 1. Doelstelling

Artikel 1

  • 1 Deze subsidieregeling heeft ten doel het bevorderen van de totstandkoming van bioscoopfilms die een culturele waarde hebben, omdat zij bijdragen aan de diversiteit van cultuuruitingen in Nederland, én door hun toegankelijkheid in staat zijn grotere groepen van de bevolking te bereiken. Daartoe hanteert deze subsidieregeling als graadmeter voor toegankelijkheid de door marktpartijen in deze bioscoopfilms toegezegde investeringen, voor zover die gelet op het taalgebied waarop deze bioscoopfilms zijn gericht onvoldoende zijn om de met de voortbrenging en bioscoopuitbreng gemoeide filmkosten vooraf te dekken.

  • 2 Een bioscoopfilm heeft een culturele waarde, indien de bioscoopfilm beschikt over ten minste drie van de volgende zeven kenmerken:

    • het scenario waarop de bioscoopfilm is gebaseerd speelt zich in overwegende mate af in Nederland, of in een andere Lidstaat van de Europese Unie, of in een Staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, of in Zwitserland;

    • ten minste één van de hoofdpersonages behoort tot de Nederlandse cultuur of het Nederlandse taalgebied;

    • het scenario waarop de bioscoopfilm is gebaseerd is in hoofdzakelijk de Nederlandse taal geschreven;

    • het scenario van de bioscoopfilm is gebaseerd op een van origine Nederlandstalig literair werk;

    • het hoofdthema van de bioscoopfilm heeft betrekking op kunst dan wel kunstenaars;

    • het hoofdthema van de bioscoopfilm heeft betrekking op historische figuren of gebeurtenissen;

    • het hoofdthema van de bioscoopfilm heeft betrekking op voor de Nederlandse bevolking relevante actuele, culturele, maatschappelijke danwel politieke kwesties.

§ 2. Definities

Artikel 2

In deze regeling en de daarbij behorende bijlage wordt verstaan onder:

  • aanvrager: een rechtspersoon die een onderneming drijft met als hoofddoel de productie en exploitatie van bioscoopfilms en ten tijde van de subsidie-aanvraag langer dan drie kalenderjaren is gevestigd in een Lidstaat van de Europese Unie, of in een Staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte;

  • bestuur: het bestuur van het Fonds;

  • bioscoopfilm: elk audiovisueel werk dat primair is bestemd voor vertoning in bioscopen met een vertoningduur van ten minste 60 minuten;

  • completion guarantor: de verzekeraar die waarborgt dat de bioscoopfilm zal worden afgemaakt en opgeleverd onder in de verzekeringspolis opgenomen (budgettaire) voorwaarden voor of op de overeengekomen uiterste opleveringsdatum, of dat – als de productie zou worden gestaakt – de tot dan toe gemaakte filmkosten worden terugbetaald;

  • filmkosten: de totale kosten gemoeid met de voortbrenging van een bioscoopfilm, de uitbrengkopieën en de marketingkosten van de uitbreng van de bioscoopfilm in bioscopen in Nederland;

  • filmplan: het plan van de aanvrager tot uitvoering van een met elkaar samenhangend geheel van activiteiten dat bestaat uit het financieren, voortbrengen en (doen) exploiteren van een bioscoopfilm;

  • Fonds: de stichting Nederlands Fonds voor de Film;

  • garantieopbrengst: een voorschot op exploitatieopbrengsten dat niet terugvorderbaar, maar verrekenbaar is met opbrengsten die een bioscoopfilm kan genereren door vertoning in bioscopen en verdere exploitatie in de ruimste zin des woords;

  • marktpartijen: partijen wier reguliere professionele activiteiten zijn gericht op het distribueren en exploiteren van bioscoopfilms, in de ruimste zin des woords, ofwel op het doen van risicodragende investeringen;

  • Uitvoeringsregeling lange speelfilm: de subsidieregeling van het Fonds, zoals gelijktijdig met deze regeling gepubliceerd in de Staatscourant.

§ 3. Subsidiebedrag en subsidieplafond

Artikel 3

  • 1 Ten behoeve van de voortbrenging van een bioscoopfilm kan op grond van deze regeling aan de aanvrager een subsidie worden verleend die:

    • a. maximaal 140 procent bedraagt van het bedrag dat door marktpartijen wordt geïnvesteerd in de filmkosten van een bioscoopfilm; en:

    • b. maximaal 35 procent van de filmkosten bedraagt; en:

    • c. niet meer bedraagt dan € 2.500.000,–.

  • 2 Aan een bioscoopfilm waarvoor één of meer Nederlandse bestuursorganen en/of het Fonds op grond van een andere dan de onderhavige regeling een financiële bijdrage heeft verleend, kan op grond van deze regeling slechts een zodanig bedrag aan subsidie worden verleend, dat het totaal van de door Nederlandse bestuursorganen en/of het Fonds verleende financiële bijdragen niet meer bedraagt dan 50 procent van de met de voortbrenging van de film gemoeide filmkosten.

  • 3 Indien de aanvraag subsidie-verlening betreft voor een bioscoopfilm die voldoet aan de nationale criteria voor moeilijke films of low budget-films, zoals vastgesteld door het Fonds in artikel 5, derde lid, van de Uitvoeringsregeling lange speelfilm, is het vorige lid van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat het genoemde percentage niet meer bedraagt dan 75 procent van de met de voortbrenging van de film gemoeide filmkosten.

Artikel 4

Het subsidieplafond voor het verlenen van subsidies op grond van deze regeling bedraagt € 12.000.000,– per kalenderjaar.

§ 4. Criteria

Artikel 5

  • 1 Het bestuur van het Fonds verleent op basis van een daartoe door de aanvrager gedaan verzoek een subsidie ter dekking van de begrote filmkosten van een bioscoopfilm, wanneer deze bioscoopfilm naar het oordeel van het bestuur voldoet aan de volgende criteria:

    • a. van de begrote filmkosten, zoals opgenomen in het filmplan, ten minste 65 procent reeds is gedekt door bijdragen van derden die ofwel schriftelijk zijn toegezegd als garantieopbrengst ofwel schriftelijk zijn toegezegd als subsidie, lening of investering ter dekking van de begrote filmkosten; en:

    • b. de investeringen van marktpartijen tenminste 25 procent bedragen van de begrote filmkosten, zoals opgenomen in het filmplan, waarin is begrepen een bedrag gelijk aan ten minste 10 procent van de begrote filmkosten, dat op marktconforme voorwaarden is toegezegd als investering door een filmdistributeur, of daarmee gelijkgestelde marktpartij, als garantieopbrengst of als bijdrage in de kosten van de voorgenomen bioscoopuitbreng in Nederland.

  • 2 Voor de toepassing van het eerste lid, onder b, zijn de begrote filmkosten die dienen als grondslag voor de bepaling van de omvang van de door de filmdistributeur toezegde investering gemaximeerd op een bedrag van € 5.000.000,–.

Artikel 6

  • 1 Het bestuur van het Fonds beslist afwijzend op een aanvraag tot verlening van subsidie op grond van deze regeling, indien naar het oordeel van het bestuur:

    • a. verlening van de subsidie niet valt onder de doelstelling van deze regeling; of:

    • b. de bioscoopfilm waarvoor subsidie wordt aangevraagd geen culturele waarde heeft, zoals bedoeld in artikel 1, tweede lid, of een reclamefilm of een voorlichtingsfilm betreft; of:

    • c. niet aannemelijk is dat de aanvrager daadwerkelijk kan beschikken over alle financiële middelen die blijkens het filmplan noodzakelijk zijn voor de voortbrenging van de bioscoopfilm; of:

    • d. niet aannemelijk is dat de bioscoopfilm voortgebracht kan worden conform de in het filmplan begrote filmkosten; of:

    • e. niet aannemelijk is dat verlening van de subsidie noodzakelijk is voor de voortbrenging van de bioscoopfilm; of:

    • f. niet aannemelijk is dat de bioscoopfilm zal worden uitgebracht in bioscopen in Nederland; of:

    • g. onvoldoende vertrouwen bestaat dat het filmplan naar behoren wordt uitgevoerd; of:

    • h. [Red: vervallen;]

    • i. de aanvraag overigens niet voldoet aan deze regeling.

  • 2 Het bestuur van het Fonds beslist afwijzend op een aanvraag tot verlening van subsidie op grond van deze regeling, indien de aanvrager, of de binnen de organisatie van de aanvrager voor het beleid verantwoordelijke natuurlijke persoon of personen,in de periode van vijf kalenderjaren voorafgaand aan een subsidie-aanvraag niet hoofdverantwoordelijk is geweest voor het voortbrengen van ten minste één bioscoopfilm die na première minimaal drie weken gelijktijdig is vertoond in drie of meer bioscopen in Nederland.

  • 3 Het bestuur van het Fonds beslist afwijzend op een aanvraag tot verlening van subsidie op grond van deze regeling, indien naar het oordeel van het bestuur verlening van de gevraagde subsidie ertoe zou leiden dat aan de aanvrager op grond van deze regeling in een kalenderjaar voor een totaalbedrag groter dan € 2.500.000 aan subsidies wordt verleend ten behoeve van de voortbrenging van meerdere bioscoopfilms door dezelfde aanvrager.

  • 4 Het bestuur van het Fonds beslist afwijzend op een aanvraag tot verlening van subsidie op grond van deze regeling, indien de aanvrager naar het oordeel van het bestuur aangemerkt moet worden als een omroepvereniging of een andere instelling die zendtijd heeft gekregen in de zin van de Mediawet of anderszins op Nederland gerichte televisie-uitzendingen verzorgt.

  • 5 Voor de toepassing van het derde en vierde lid worden als aanvrager tevens in aanmerking genomen met de aanvrager verbonden lichamen. Als een met de aanvrager verbonden lichaam wordt aangemerkt:

    • a. een lichaam waarin de aanvrager, direct of indirect, voor ten minste een derde gedeelte belang heeft; ofwel:

    • b. een lichaam dat, direct of indirect, voor ten minste een derde gedeelte belang heeft in de aanvrager; ofwel:

    • c. een lichaam waarin een derde, direct of indirect, voor tenminste een derde gedeelte belang heeft, terwijl deze derde, direct of indirect, tevens voor ten minste een derde gedeelte belang heeft in de aanvrager.

§ 5. Aanvraagprocedure

Artikel 7

  • 1 Een aanvraag om verlening van een subsidie op grond van deze regeling wordt ingediend met gebruikmaking van een formulier, dat wordt vastgesteld door het bestuur.

  • 2 Het aanvraagformulier bevat onder meer het filmplan, bestaande uit:

    • a. het scenario, inclusief synopsis van de bioscoopfilm, terzake waarvan wordt aangetoond dat de exclusieve verfilmingsrechten, of in ieder geval een optierecht daarop, in handen zijn van de aanvrager; en:

    • b. een gespecificeerde begroting van de filmkosten; en:

    • c. een financieringsplan waarin is gespecificeerd:

      • i. het percentage van de begrote filmkosten van de bioscoopfilm, zoals opgenomen in het filmplan, dat reeds is gedekt door bijdragen van derden die ofwel schriftelijk zijn toegezegd als garantieopbrengst, ofwel schriftelijk zijn toegezegd als subsidie, lening of investering ter dekking van de begrote filmkosten; en:

      • ii. een beschrijving van de (bedrijfs)achtergrond, de concernverhoudingen, de solvabiliteit en de vermogenspositie van de partijen die mede bijdragen aan de financiering van de bioscoopfilm waarvoor een subsidie wordt aangevraagd; en

    • d. een gespecificeerd verkoop- en exploitatieplan, uit welker specificatie onder meer blijkt:

      • i. een schatting van de opbrengsten van marktpartijen, en:

      • ii. het percentage van de begrote filmkosten dat reeds is gedekt door schriftelijk toegezegde bijdragen van marktpartijen; en:

      • iii. het percentage van de begrote filmkosten dat reeds is gedekt door een investering door een filmdistributeur met het oog op de voorgenomen bioscoopuitbreng in Nederland; en:

    • e. een gespecificeerd marketing- en promotieplan.

  • 3 Het in het eerste lid bedoelde formulier dient juist en volledig te worden ingevuld en, vergezeld van de gevraagde bijlagen, schriftelijk te worden ingediend bij het Fonds.

  • 4 Aanvragen tot subsidieverlening worden behandeld in volgorde van ontvangst. Indien de aanvrager niet heeft voldaan aan de voorwaarden van deze regeling voor het in behandeling nemen van het verzoek wordt de aanvrager met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht in de gelegenheid gesteld om het verzoek aan te vullen binnen 5 werkdagen. Aanvulling binnen voornoemde termijn heeft geen invloed op de ontvangstdatum.

  • 5 Indien de aanvrager er niet in slaagt om binnen de termijn als bedoeld in lid 4 de aanvraag aan te vullen, wordt een uiterste termijn van 10 werkdagen gesteld, waarbinnen de aanvraag nog kan worden aangevuld. Aanvulling binnen de uiterste termijn leidt er toe dat de dag waarop het verzoek voldoet aan de voorwaarden van deze regeling met betrekking tot de behandeling, als datum van ontvangst geldt.

Artikel 8

  • 1 Aanvragen tot subsidieverlening op grond van deze regeling worden niet in behandeling genomen, indien:

    • a. een aanvraag ter zake van dezelfde bioscoopfilm al eerder is gedaan of nog in behandeling is; of:

    • b. de aanvraag per fax of per e-mail is ingediend; of:

    • c. de aanvrager, of een daarmee op de voet van artikel 6, vijfde lid gelijk te stellen lichaam, een subsidieaanvraag in het kader van deze regeling voor een andere speelfilm heeft gedaan die nog in behandeling is;

    • d. de aanvrager, of een daarmee op de voet van artikel 6, vijfde lid gelijk te stellen lichaam, of de binnen de organisatie van de aanvrager voor het beleid verantwoordelijke natuurlijke persoon of personen, in de periode van vijf kalenderjaren voorafgaand aan de aanvraag toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van één of meer verplichtingen verbonden aan eerdere subsidieverlening op grond van deze regeling.

  • 2 Aanvragen tot subsidieverlening die aan de voorwaarden van deze regeling voor het in behandeling nemen van het verzoek en voor het verlenen van subsidie voldoen worden aangehouden, indien verlening van de subsidie zou leiden tot een overschrijding van het subsidieplafond, zoals bedoeld in artikel 4, en wel tot aan het moment waarop het Fonds weer beschikt over voldoende subsidiemiddelen om de gevraagde subsidie in haar geheel te verlenen, zonder dat die verlening dan zou leiden tot overschrijding van het subsidieplafond, zoals bedoeld in artikel 4.

  • 3 Het Fonds stelt de aanvrager, wiens aanvraag zoals bedoeld in het tweede lid, is aangehouden, zo spoedig mogelijk in kennis van het beschikbaar komen van de subsidiemiddelen die noodzakelijk zijn om de aangevraagde subsidie te kunnen verlenen binnen de termijnen, zoals genoemd in artikel 9.

  • 4 Bij de kennisgeving, zoals bedoeld in het vorige lid, stelt het Fonds de aanvrager in de gelegenheid om de aanvraag binnen 10 werkdagen schriftelijk aan te vullen met na indiening van de aanvraag gewijzigde gegevens. Indien de aanvrager deze gegevens binnen een termijn van 10 werkdagen verstrekt en de aldus aangevulde aanvraag voldoet aan de voorwaarden voor het in behandeling nemen van de aanvraag, wordt de aanvulling niet beschouwd als een aanvulling in de zin van artikel 7, vijfde lid, en geldt de datum van de oorspronkelijke aanvraag als datum van ontvangst.

§ 6. Subsidieverlening

Artikel 9

  • 1 Een beslissing op een aanvraag om subsidieverlening op grond van deze regeling wordt binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag genomen.

  • 2 Indien het bestuur naar zijn oordeel een beslissing op een aanvraag tot subsidieverlening niet binnen de termijn, zoals bedoeld in het eerste lid, kan geven, stelt het Fonds de aanvrager daarvan binnen acht weken in kennis en noemt daarbij een redelijke termijn waarbinnen de beslissing wel tegemoet kan worden gezien.

  • 3 De termijn voor het nemen van een beslissing wordt opgeschort met ingang van de dag waarop het Fonds de aanvrager uitnodigt de aanvraag aan te vullen, tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.

  • 4 Subsidies op grond van deze regeling worden verleend op voorwaarde dat de aanvrager meewerkt aan de tot standkoming van een overeenkomst ter uitvoering van de beschikking tot subsidieverlening, waartoe een standaardmodel door het Fonds wordt gehanteerd. Het bestuur van het Fonds kan in aanvulling op het model bepalingen opnemen die strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie en aan de subsidieverlening voorwaarden verbinden met betrekking tot het verstrekken van zekerheden door de aanvrager of de partijen die financieringsbijdragen hebben toegezegd ten behoeve van de tot standkoming van de bioscoopfilm.

§ 7. Verplichtingen van de subsidie-ontvanger

Artikel 10

  • 1 In geval van subsidie-verlening op grond van deze regeling, is de aanvrager verplicht om binnen een termijn van uiterlijk drie maanden na subsidieverlening:

    • a. een schriftelijke verklaring over te leggen van elk van de bij de financiering van de bioscoopfilm waarvoor subsidie is verleend betrokken partijen, waarin deze verklaren dat zij onderling niet gelieerd zijn en hun financiële bijdrage voor eigen rekening en risico verlenen; en:

    • b. de terzake van de financiering en exploitatie van de bioscoopfilm waarvoor subsidie is verleend definitieve schriftelijke overeenkomsten met alle bij de financiering van de bioscoopfilm betrokken partijen over te leggen, waaruit onomstotelijk blijkt dat elk van deze partijen zich heeft verbonden tot het verstrekken van financiering ten behoeve van de voortbrenging van de bioscoopfilm overeenkomstig de bij de subsidieaanvraag overgelegde gegevens en op voorwaarden die verenigbaar zijn met de voorwaarden die zijn verbonden aan de subsidieverlening op grond van deze regeling en die voortvloeien uit de door het Fonds gehanteerde model-uitvoeringsovereenkomst; en:

    • c. een schriftelijke verklaring te overleggen van een completion guarantor, waaruit onomstotelijk blijkt dat de begrote filmkosten van de bioscoopfilm waarvoor subsidie is verleend, zoals op genomen in de projectbegroting, toereikend zijn en dat de voortbrenging en voltooiing van de bioscoopfilm waarvoor subsidie is verleend vallen onder de dekking van deze completion guarantor vanaf het moment waarop de bioscoopfilmopnamen starten.

  • 2 Binnen een termijn van acht weken na ontvangst van alle bescheiden, zoals bedoeld in het eerste lid, zal het Fonds de aanvrager schriftelijk mededelen of naar zijn oordeel is voldaan aan de verplichtingen, zoals bedoeld in het eerste lid.

  • 3 De aanvrager is verplicht er voor zorg te dragen dat de opnamen van de bioscoopfilm waarvoor subsidie is verleend starten binnen uiterlijk 12 maanden na de subsidieverlening.

  • 4 Van de termijnen, zoals genoemd in het eerste en derde lid, kan niet worden afgeweken. Indien de aanvrager deze termijnen overschrijdt, zal het Fonds de subsidieverlening intrekken. De intrekking werkt terug tot en met het tijdstip waarop de subsidie is verleend.

Artikel 11

  • 1 De aanvrager is verplicht er zorg voor te dragen dat de opnamen van de bioscoopfilm waarvoor subsidie is verleend niet eerder starten dan nadat én door het Fonds is bericht dat de aanvrager heeft voldaan aan de verplichtingen, zoals bedoeld in artikel 10, eerste lid, én de completion guarantor definitieve dekking heeft verleend voor de voortbrenging en voltooiing van de bioscoopfilm waarvoor subsidie is verleend.

  • 2 De aanvrager is verplicht het Fonds voorafgaand in kennis te stellen van het moment waarop de opnamen van de bioscoopfilm waarvoor subsidie is verleend starten.

  • 3 De aanvrager is verplicht een bedrag gelijk aan de verleende subsidie te besteden in Nederland of aan in Nederland gevestigde (rechts)personen. In het geval dat andere bijdragen of subsidies zijn verstrekt, waaraan een (gedeeltelijke) bestedingsverplichting in Nederland of aan in Nederland gevestigde rechtspersonen is verbonden, staat het de aanvrager te allen tijde vrij om ten minste 20% van de begrote filmkosten te besteden in een andere Lidstaat van de Europese Unie, of in een Staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, of in Zwitserland. De in dit artikellid opgenomen territoriale bestedingsverplichting is expliciet niet van toepassing op de kosten van de uitbrengkopieën en de marketingkosten van de uitbreng van de bioscoopfilm in bioscopen in Nederland.

  • 4 De aanvrager is verplicht de subsidie aan te wenden voor de uitvoering van het filmplan.

  • 5 De aanvrager is verplicht tijdens de voortbrenging van de bioscoopfilm waarvoor subsidie is verleend het Fonds adequaat over de voortgang te informeren en na voortbrenging en uitbreng van de bioscoopfilm die gegevens te verstrekken die voor het vaststellen van de verleende subsidie noodzakelijk zijn.

  • 6 De aanvrager is verplicht het Fonds adequaat en schriftelijk te informeren over de kosten en de opbrengsten die door exploitatie van de bioscoopfilm waarvoor subsidie is verleend worden gegenereerd en tot zekerheid van nakoming van deze rapportageverplichtingen de vorderingen die hij heeft op derden terzake van opbrengsten uit exploitatie van de bioscoopfilm waarvoor subsidie is verleend te verpanden aan het Fonds.

Artikel 12

In de tussen de aanvrager en het Fonds na subsidieverlening af te sluiten uitvoeringsovereenkomst worden de aan de subsidie verbonden verplichtingen vastgelegd die naar het oordeel van het bestuur noodzakelijk zijn ter verwezenlijking van het doel van de subsidie. In deze overeenkomst wordt onder meer vastgelegd:

  • a. welke zekerheden, voor zover daartoe naar het oordeel van het bestuur gerede aanleiding bestaat, de aanvrager zal stellen met betrekking tot de nakoming van de verplichtingen van andere partijen die financieringsbijdragen hebben toegezegd aan de bioscoopfilm waarvoor subsidie is verleend; en:

  • b. de frequentie waarmee en de termijnen waarbinnen en de vorm waarin de aanvrager voldoet aan de rapportage verplichtingen, zoals bedoeld in artikel 11, zesde lid; en:

  • c. de wijze waarop de met exploitatie van de bioscoopfilm te genereren opbrengsten worden verdeeld tussen de rechthebbenden en op welk moment deze opbrengsten dienen te worden aangewend om de op grond van deze regeling verleende subsidie terug te betalen.

Artikel 13

In geval de aanvrager niet heeft voldaan aan de verplichtingen die zijn verbonden aan de subsidie, is het Fonds bevoegd de subsidieverlening in trekken of te wijzigen ten nadele van de aanvrager. De intrekking of wijziging werkt terug tot en met het tijdstip waarop de subsidie is verleend, tenzij bij de intrekking of wijziging anders is bepaald.

§ 8. Vaststelling van de subsidie

Artikel 14

  • 1 Vaststelling van de verleende subsidie vindt plaats op basis van een daartoe door de aanvrager gedane aanvraag.

  • 2 De aanvraag tot vaststelling van de subsidie wordt, vergezeld van de daartoe noodzakelijke bescheiden, gedaan binnen uiterlijk 24 maanden na bioscoopuitbreng van de bioscoopfilm waarvoor subsidie is verleend. Indien geen bioscoopuitbreng plaats heeft of indien deze termijn wordt overschreden, is het Fonds bevoegd de verleende subsidie ambtshalve vast te stellen.

Artikel 15

De verleende subsidie wordt lager vastgesteld indien:

  • a. Uit de bij de aanvraag tot vaststelling verstrekte gegevens blijkt dat de daadwerkelijk door marktpartijen gedane investeringen in de filmkosten van de bioscoopfilm waarvoor subsidie is verleend lager zijn geweest dan bleek uit de gegevens die de aanvrager aan het Fonds heeft overlegd op grond van artikel 10; of:

  • b. Uit de bij de aanvraag tot vaststelling verstrekte gegevens blijkt dat de werkelijke filmkosten van de bioscoopfilm waarvoor subsidie is verleend meer dan 2,5 procent en meer dan € 50.000,- lager zijn geweest dan de filmkosten, zoals die in de subsidieaanvraag waren begroot; of:

  • c. De exploitatie-gerede bioscoopfilm waarvoor subsidie is verleend naar het oordeel van de betrokken filmdistributeur zodanig is, dat door de filmdistributeur toegezegde investering in de uitbrengkosten in redelijkheid niet in stand gehouden kan worden en, voorzover de door de filmdistributeur ten tijde van de subsidieaanvraag als garantieopbrengst toegezegde investering minder dan 10 procent van de begrote filmkosten bedroeg, voor dat deel alsnog als garantie-opbrengst wordt verantwoord; of:

  • d. Uit de bij de aanvraag tot vaststelling verstrekte gegevens blijkt dat het totaal van de verleende subsidie en de financiële bijdragen van een ander Nederlands bestuursorgaan en/of het Fonds op grond van een andere dan de onderhavige regeling meer bedraagt dan 50 procent van de werkelijk gemaakte kosten voor de voortbrenging van de film; of:

  • e. Uit de bij de aanvraag tot vaststelling verstrekte gegevens blijkt dat het totaal van de verleende subsidie en de financiële bijdragen van een ander Nederlands bestuursorgaan en/of het Fonds op grond van een andere dan de onderhavige regeling meer bedraagt dan 75 procent van de werkelijk gemaakte kosten voor de voortbrenging van de film, in geval het betreft een bioscoopfilm die voldoet aan de criteria, zoals bedoeld in artikel 5, derde lid, van de Uitvoeringsregeling lange speelfilm.

Artikel 16

De hoogte van de subsidievaststelling kan niet hoger zijn dan het bedrag van de subsidieverlening.

§ 9. Intrekking en wijziging

Artikel 17

Ook in de gevallen waarin deze regeling niet expliciet voorziet is het Fonds, op grond van afdeling 4.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht, bevoegd tot wijziging of intrekking van de subsidieverlening en de subsidievaststelling.

§ 10. Betaling en terugvordering

Artikel 18

Het subsidiebedrag wordt betaald binnen 4 weken na de subsidievaststelling, overeenkomstig de subsidievaststelling, onder verrekening van de betaalde voorschotten.

Artikel 19

  • 1 Voorschotten kunnen worden verleend op basis van een daartoe gedane aanvraag door de aanvrager, die bevat de gegevens die daartoe op grond van de uitvoeringsovereenkomst dienen te worden overgelegd aan het Fonds, zoals onder meer een actuele cashflow-prognose van met de voortbrenging van de bioscoopfilm waarvoor subsidie is verleend gemoeide inkomsten en uitgaven.

  • 2 Een aanvraag tot het verlenen van een voorschot wordt afgewezen, indien:

    • a. met betrekking tot de verleende subsidie geen uitvoeringsovereenkomst met de aanvrager is afgesloten; of:

    • b. voor de voortbrenging en voltooiing van de bioscoopfilm waarvoor subsidie is verleend nog geen definitieve verzekeringsdekking is gegeven door de completion guarantor, of

    • c. de hoofdvestiging van de aanvrager niet in Nederland is gelegen en de aanvrager nalaat aan te tonen dat zij beschikt over een nevenvestiging in Nederland met ten minste één werknemer in vaste dienst.

  • 3 Aan het verlenen van voorschotten kan het Fonds, indien daartoe gerede aanleiding bestaat, nadere voorwaarden stellen ten aanzien van het verstrekken van zekerheden door de aanvrager of de partijen die financieringsbijdragen hebben toegezegd aan de bioscoopfilm waarvoor subsidie is verleend.

  • 4 Voorschotten worden binnen vier weken na voorschotverlening betaald, tenzij bij de voorschotverlening anders is bepaald.

Artikel 20

  • 1 Binnen een termijn van vijf kalenderjaren, te rekenen vanaf de dag van hetzij de subsidievaststelling, hetzij de dag waarop de verleende of vastgestelde subsidie is ingetrokken of ten nadele van de aanvrager is gewijzigd, kan het Fonds onverschuldigd betaalde subsidiebedragen en voorschotten terugvorderen.

  • 2 Na een termijn van vijf kalenderjaren, te rekenen vanaf de dag van hetzij de subsidievaststelling, hetzij de dag waarop de verleende of vastgestelde subsidie is gewijzigd, vervalt de verplichting van de aanvrager, zoals opgenomen in de uitvoeringsovereenkomst, om uit exploitatie van de bioscoopfilm eventueel gegenereerde opbrengsten deels of geheel te bestemmen om door het Fonds verleende en vastgestelde subsidie terug te betalen. Dit artikellid is niet van toepassing op terugbetalingsverplichtingen die zijn verbonden aan subsidies die het Fonds heeft ingetrokken op grond van artikel 13.

§ 11. Bezwaar

Artikel 21

  • 1 Tegen besluiten van het bestuur op grond van deze regeling kan door een belanghebbende schriftelijk bezwaar worden gemaakt bij het bestuur van het Fonds, binnen een termijn van zes weken nadat het besluit bekend is gemaakt.

  • 2 Voordat het bestuur over het bezwaar beslist, stelt het de indiener van het bezwaar in de gelegenheid te worden gehoord. Het bestuur kan van het horen van de indiener van het bezwaar afzien, indien naar het oordeel van het bestuur:

    • a. het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk is; of

    • b. het bezwaar kennelijk ongegrond is; of

    • c. de indiener van het bezwaar heeft verklaard geen gebruik te willen maken van het recht te worden gehoord; of:

    • d. aan het bezwaar volledig wordt tegemoet gekomen en andere belanghebbenden daardoor niet in hun belangen kunnen worden geschaad.

  • 3 Het bestuur beslist binnen zes weken na ontvangst van het bezwaarschrift.

§ 12. Looptijd en tussentijdse wijziging

Artikel 22

  • 1 Deze regeling treedt in werking op de tweede dag na publicatie van een daarop gericht besluit van het bestuur in de Staatscourant.

  • 2 [Red: Vervallen.]

  • 3 [Red: Vervallen.]

  • 4 Deze regeling heeft een onbepaalde looptijd. Indien wijzingen van het beoordelingskader voor staatsteun aan de filmsector, zoals dat wordt gehanteerd door de Europese Commissie, daartoe noodzaken, zal deze regeling tussentijds worden aangepast.

Artikel 23

§ 13. Slotbepalingen

Artikel 24

  • 1 In alle gevallen waarin deze regeling niet voorziet, beslist het bestuur.

  • 2 Het bestuur kan om zwaarwichtige redenen afwijken van deze regeling, voor zover dergelijke afwijkingen verenigbaar zijn met het beoordelingskader voor staatsteun aan de filmsector, zoals dat wordt gehanteerd door de Europese Commissie.

  • 3 Op deze regeling is het Bijdragenreglement van het Fonds niet van toepassing.

Artikel 25

Deze regeling wordt aangehaald als de Suppletieregeling filminvesteringen Nederland.

Naar boven